No* 1 Vrijdag 1 Januari 1937 51e Jaargang WEEKBLAD VOOR DE GEREFORMEERDE KERKEN IN ZEELAND. UIT HET WOORD. DADERS DES WOORDS* ZEEUWSCHE KERKBODE REDACTIEDs. A. C. HEIJ en Ds. A. H. OUSSOREN. MEDEWERKERSD.D. W. M. LE COINTRE, F. J. v. d. ENDE, A. B. W. M. KOK, F. STAAL Pzn., A. SCHEELE, R. J. VAN DER VEEN en W. H. v. d. VEGT. ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling 2. Afzonderlijke nummers 8 cent. ADVERTENTIEPRIJS 15 cent per regelbij jaarabonnement van minstens 500 regels belangrijke reductie. UITGAVE VAN DE PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE ADRES VAN DE ADMINISTRATIE FIRMA LITTOOIJ OLTHOFF, MIDDELBURG Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg. TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280 NIEUWJAAR. Zalig zijn de reinen van hart, want zij zullen God zien. Matth. 5 8. Even als wanneer een kind voor 't eerst aan moeders hand de groote deur van de nog veel grooter kerk binnenstapt, met eerbied en schuch terheid, zoo trad de vrome Israëliet de voorhoven Zijns Gods, den tempel binnen. Vooral wanneer de Joodsche vrouw na haar reiniging of de zoon van Abraham na een begrafenis en de daarop volgende heiliging weer mee mocht opgaan naar Gods altaren, 't Was altijd nieuw en groot en machtig, den priester te zien, den zegen te ont vangen, den dienst bij te wonen. Daarom moest het kind des ouden verbonds zijn voet bewaren, als hij tot het huis Gods inging. De onreine werd geweerd, en de onoprechte, die zijn onreinheid verbergde en niet beleed noch door het offer weg liet nemen, werd gewaarschuwd. Voor God verschijnen als een onreine Israëliet was spelen met vuur. Maar wie dan ook den toegang ontving, die had inderdaad zoo iets schoons, zoo iets heerlijks te zien, dat een koning als David er zijn koning schap voor zou willen geven, om er steeds in te verkeeren en om er nog meer van te genieten hij zeide eens in den 27en Psalm „Och, dat ik al de dagen mijns levens mocht verkeeren in Uw tent, om de lieflijkheden van Uw dienst te aan schouwen en te onderzoeken". En elke dochter van Jeruzalem, die den Heere vreesde, kon het uit het diepst van haar gemoed zeggen hier weidt mijn ziel met een verwonde rend oog Thuis was 't ook goed, en in de wo ningen Jacobs klonk ook het lied, maar in den tempel, in Gods huis, waar de dienst van Gods knechten geschiedde, was 't wonderschoon. Het bloed der verzoening en de zegen des Heeren overtroffen alles. Zeker, Jeruzalems torens tel den ze ook, en zij zetten het hart op hare muren, de stad des grooten Konings was sterk en veilig, maar in den tempel was Gods troon, boven de ark in den tempel zag de vrome Israëliet zijn God, en pas wanneer hij hierin genoot, zag hij ook Jeruzalems vrede. In dien tempel leerde hij ook het gezang, den sterken Psalm, het levens lied en den krijgszang de Heer zal opstaan tot den strijd In dien tempel onderwezen ook de Levieten en priesters, wier lippen de wetenschap bewaarden. O, welk een voorrecht, als men mocht opgaan naar dien tempel. Hoe heerlijk, als men rein was, en God mocht zien Evenals wanneer de knaap voor de eerste maal in de nieuwe autobus met de vereeniging mee mag naar de verre, groote stad, zoo stappen wij vandaag in, en wenschen elkander goede reis en Gods zegen toe voor 1937 Wat zullen wij beleven Wat zullen wij zien Welke ontmoe tingen wachten ons Gaan de zieken ook alle mee En de ouden Zou grootvader de reis wel volhouden Och, laten wij liever tot onszelf ko men, en vragen, of wij zelf veilig zijn. Gaan wij aan Gods hand Zal Hij ons geleiden Zullen wij vernachten in zijn schaduw Zullen wij God zien Eiken morgen, als wij opstaan En in ons werk, en wanneer de zwarigheden komen God is overalGod is tegenwoordig God heeft zich geopenbaard Wij zijn toch in Zijn tempel Zijn Woord is toch bij ons, het Woord van den Christus, Gods Zoon En zijn lieflijke dienst is toch onder ons en zijn zegen wordt toch eiken Zondag op ons gelegd. En de sterkte van Jeruza lem zien wij toch in de kerk, die haar belijdenis en leven toont. De Heere werkt toch ook in deze eeuw, zijn sterke rechterhand houdt toch door haar kracht Gods volk in stand God zien in Zijn openbaring kennen, Zijn Christus, Zijn kerk, Zijn rechten, Zijn zegen, Zijn blijdschap, Zijn zaligheid in Zijn volk. God zien in 1937 is in 't geloof te staan, en uit het geloof te leven. In 't midden al Zijn priesters en priesteressen, nu broeders en zusters in den Heere. In 't midden van Zijn volk, onder den gouden scepter van den Heere Jezus Christus. God zien in het Koninkrijk Gods zien, de ge zegende Godszegening door onzen Heiland. Zalig zijn de reinen van hart, want zij zullen God zien Tot Nicodemus sprak Jezus tenzij dat iemand wederom geboren is, hij kan het Koninkrijk Gods niet zien 't Eene sluit bij 't andere aan. Wij moeten wedergeboren zijn uit water en Geest, anders zien wij God niet. Wij moeten reinen van hart zijn Nu heeft God ons het water gegeven, den Heiligen Doop, en ons het teeken en zegel van Zijn verbond geschonkenen de belofte des Heiligen Geestes bezitten wij ook, zoodat wij in het licht van Gods vriendelijk aangezicht ver keeren. Wat zijn nu de reinen van hart Dat zijn zij, die gaarne naar de kerk gaan die begeerte hebben naar den dienst van God En die daarin biddende bezig zijn, en die hun zonden belijden Gij moogt wel zeggen de op rechten, maar gij wordt eigenlijk pas oprecht, in den zin van gaaf, volmaakt, als gij God ziet. Daarom is het voorzichtiger, om te zeggen wilt ge tot de reinen van hart behooren, doe dan in kinderlijke eenvoud en in belijdende begeerte mee met Gods kerk en volk en dienst. De Jood was onrein, door bepaalde omstandigheden, b.v. als hij een doode aanraakte of een lichamelijke on reinheid had. Maar voor ons, als gemeente van den nieuwen dag, geldt dit niet meer wel geldt voor ons de aangehouden zonde, het voortkan- kerend kwaad, de haat en nijd, ongeloof en ket terij, traagheid en lauwheid. Neen, dan zullen wij God niet zien in zijn heerlijken Christus. Dan wordt elke dag een don kere dag vóór Kerstfeest, dan hooren wij de engelen niet zingen van vrede op aarde noch van Gods welbehagen. Zalig zijn de reinen van hart, want zij zullen God zien. Hoe veilig wordt dan de weg, hoe mooi wordt dan de reis elke dag nieuwe blijken van zijn gunst Hij kroont u met Zijn goedertierenheden. De lieflijkheden van Zijn dienst aanschouwen is reeds heerlijk, maar ze te onderzoeken is nog rijker. Luisteren naar Zijn stem is schoon, ook als Hij de sterren 's avonds noemt bij name, en als Hij de velden roept ten leven maar hoe veel rijker is dan niet Zijn stem, als Hij tot ons spreekt van leven, en als Hij u bij name noemt V Wanneer? Waar? Hoe? Wel, als gij Zijn Woord hoort, in de kerk En bij het Sacrament Als gij met Zijn volk het lied moogt zingen en de gebeden doet. Wanneer u Zijn Woord geopend wordt, en gij Gods wegen van verlos sing leert kennen, en uzelf op die wegen ziet wandelen, o hoe prachtig wordt dan de reis. Dan zijt ge zoo echt bezig, dat gij nog mee moogt in '37. En gij verinnigt uw gebed Schep mij een rein hart, o Heere en vernieuw in het binnenst van mij een vasten geest Dat ik eiken dag mij voor U buig, en U volge, waar Gij ook gaat dat ik de zonde haten leer en vlieden, en dat ik Uw geboden mag bewaren! Geef mij eiken dag te tellen, opdat ik zulk een wijs hart bekome dat ik altijd met U begin, en vrucht drage, Uw naam tot eer Want dan weet ik, dat ik er van zingen zal, de eerste toon van het eeuwig lied, dat eenmaal hoog zal klinken, als Uw volk, Uw kerk U zien zal in Uw openbaring in heerlijkheid, van aan gezicht tot aangezichtHalleluja Nieuwdorp, 1 Januari '37. Ds. E. BEUKEMA. HET OORDEEL OVER SATAN Openb. 20 1—10 (I) (Gebonden gedurende duizend jaren). In het slot van het vorig hoofdstuk werd reeds verhaald van het oordeel over het beest uit de zee, de antichrist en het beest uit de aarde, de valsche profeet. Ze werden beide gegrepen en levend geworpen in den poel des vuurs, die met sulfer brandt. Maar naast deze beide beesten wordt in de Openbaring ook gesproken van een derde beest, waarvan de eigenlijke leiding en bezieling uitging, n.l. de roode draak. Als dan die beide andere beesten hun oordeel niet ontgingen, dan kan het oordeel over den rooden draak niet achterwege blijven. Over dat oordeel wordt nu afzonderlijk gesproken in Openb. 20 110. Daaruit dat nu pas van dat oordeel gesproken wordt mag niet worden afgeleid, dat het tijd rekenkundig zou volgen op het verhaalde in het vorig hoofdstuk. Als dat vorig hoofdstuk van het einde sprak, kan er op dat einde niets meer volgen. Dit is zóó te verstaan, dat het oordeel over den Satan, vanwege zijn bijzondere plaats, afzonderlijk wordt vermeld. En wordt dat oordeel afzonderlijk vermeld, dan wordt ook genoemd wat aan dat einde voor afging en waarin reeds dat oordeel over Satan z'n aanvang nam. Ook hier vinden we dan weer de geschiedenis van af de hemelvaart van Chris tus in vogelvlucht beschreven, maar dan uit het bepaalde oogpunt van de binding van Satan. Dit Schriftdeel, omdat daarin gesproken wordt over het z.g.n. duizendjarig rijk, is één van die gedeelten der Openbaring, die het meest de aan dacht hebben getrokken. En zoo is het in den loop der eeuwen tot op den huïdigen dag door tal van secten misbruikt en daarop te gronden de leer van het Chiliasme, het duizendjarig rijk. Over die leer van het Chiliasme kunnen we hier niet uitweiden. In 't kort kan worden gezegd, dat het hierop neerkomt, dat Christus niet één maal maar tweemaal zal wederkomen. Niet al leen zal Hij wederkomen in het laatste der dagen om te oordeelen de levenden en de dooden, maar daarvóór zoo zegt men dan zal Hij al ko men met een eerste wederkomst. Bij die eerste wederkomst zal Hij dan den Satan binden, zoo dat deze voor een tijd onschadelijk wordtdaar na zal Hij de reeds gestorven geloovigen opwek ken. Dit zou dan de eerste opstanding zijn. Ook zal Israël tot bekeering worden gebracht. Chris tus zal dan de zijnen in Palestina laten regeeren gedurende duizend jaren en hun daar de zalig heid doen genieten. Daarna houdt echter dat heerlijke op. Satan wordt losgelaten en daarmee breekt een korte tijd van vreeselijke verschrik kingen aan, maar dan komt het einde met het oordeel over Satan en de tweede opstanding. Bij de ontvouwing van dit Schriftdeel moge blijken, dat heel die voorstelling met den rechten zin der Schrift in strijd is en daarom ook niet noodig om hier daarop nader in te gaan. Gesproken wordt hier dan van een binding, waarmee Satan gedurende duizend jaren gebon den werd. En ik zag zoo schrijft Johannes een En gel afkomen uit den hemel, hebbende den sleutel des afgronds en een groote keten in zijn hand en hij greep den draak, de oude slang, welke is de duivel en Satan en bond hem duizend jaren en wierp hem in den afgrond en sloot hem daarin en verzegelde dien boven hem, opdat hij de vol keren niet meer verleiden zoude, totdat de dui zend zouden geëeindigd zijn. Satan werd dus gebonden door een van den hemel afkomenden Engel. Of bij dien Engel te denken is aan den Heere Jezus zelf zooals sommigen willen óf aan een geschapen Engel - gelijk anderen oordeelen is niet met zeker heid uit te maken. Is het alzoo, dat hij door een geschapen Engel gebonden werd, dan is het toch geschied op last en met macht van den Heere Jezus Christus. De hoofdzaak, waarom het hier gaat, is dat Satan gebonden werd. Die binding geschiedde dan zoo schrijft Jo hannes dat Satan gebonden werd met een groote keten en geworpen werd in den afgrond, die daarna met een verzegeld slot gesloten werd. 't Is wel duidelijk, dat we hier beeldspraak heb ben. Satan is een geestelijk wezen en kan dus niet met stoffelijke banden gebonden worden. Die groote keten is dan het beeld van een heel sterke geestelijke macht, die Satan overweldigt en bindt. Die macht moest wel heel groot zijn, want ge weldig is de kracht van Satan en onverzettelijk zijn wil tot tegenstand. Om dat aan te duiden, wordt hij hier opzettelijk met een viertal namen genoemdde draak, de oude slang, de duivel en Satan. Is Satan zoo gebonden, dan wordt dit nog niet voldoende geacht en wordt hij alzoo in den af grond geworpen die afgrond wordt gesloten en dat slot wordt nog verzegeld. Bij deze maatregelen denkt men aan een ge vaarlijken woesteling, die met groote kracht wordt overweldigd en met zware ketenen wordt geboeid, en die men daarna, om hem volkomen onschadelijk te maken, werpt in een gevangenis, die met een verzegeld slot stevig wordt gesloten. Zoo was nu de binding, waarmee Satan duizend jaar gebonden werd. Het getal duizend is hier natuurlijk weer sym bolisch. 1000 10 X 10 X 10. Tien is het grondgetal van ons rekenkundig stelsel een ge tal dat een volkomenheid aanduidt tien geeft een rustpunt. 10 X 10 X 10 duidt aan een pe riode, waarin iets tot volkomen ontwikkeling komt. Voor die periode van duizend jaar geldt nu, dat Satan gebonden is. Om te verstaan wat die binding van Satan inhoudt en beteekent is te letten op wat in vs. 3 genoemd wordt als het doel van die binding. Hij werd gebonden zoo staat daar opdat hij de volkeren niet meer verleiden zou totdat de duizend jaren zouden geëindigd zijn. En daarna moet hij een kleinen tijd ontbonden worden. Als hier gesproken wordt van „de volkeren" is daarbij niet te denken aan alle menschen. Die volkeren worden weer genoemd in vs 8, en daar wordt dan gesproken van de volkeren, die in de vier hoeken der aarde zijn Gog en Magog. Ge lijk we straks nader zullen zien, wordt daar ge handeld over de niet-gekerstende volkeren, de heidenen en Mohamedanen. De binding van Sa tan gedurende duizend jaar is dus een binding ten opzichte van zijn verleiden van die volkeren. Duizend jaren aaneen wordt het Satan on mogelijk gemaakt die volkeren te verleiden en saam te vergaderen tot den krijg tegen de ge meente van Christus. Daarna zal hij echter weer losgelaten worden. Dat is de beteekenis, dat Sa tan duizend jaren gebonden werd. Zoo blijkt, dat daarin niet ligt, dat er van Satan gedurende die duizend jaren geenerlei wer king onder de menschen zou uitgaan en dat er door het ontbreken van die verleiding door Satan op aarde een gelukstaat zou komen vol vrede en zaligheid. Daarvoor zou trouwens meer noodig zijn dan het ontbreken van de verleiding door Satan. Ook als die verleiding zou ontbreken, zou het zon dige hart den mensch nog bewegen tot het ple gen van allerlei ongerechtigheid en zou er nog geen geluksstaat op aarde aanbreken. Maar hier wordt in 't minst niet geleerd en bedoeld, dat er gedurende die duizend jaren van Satan geenerlei macht tot verleiding zou uitgaan. Die gaat er wel degelijk van hem uit. Wat in de Openbaring reeds gezegd werd van het woe den van den draak en zijn vervolgen van de vrouw, Openb. 12, toont dat duidelijk. Het is ook in die duizend jaren noodig om te waken tegen de listige omleidingen van den Satan en te bidden, om verlost te worden van den booze. Bij alle verleiding echter waarmee hij ook in die duizend jaren de menschen zoekt te verlei den, is het evenwel uitgesloten, dat hij de vol keren, Gog en Magog, verleidt tot den grooten krijg. In dat opzicht is hij absoluut, volstrekt ge bonden. Bij dit inzicht in wat bedoeld wordt met die binding van Satan krijgen we over die duizend jaren het noodige licht. Als bedoeld werd een tijd van volkomen ge luk op aarde, zouden we dien nog moeten ver wachten, want zulk een gelukstijd is er nog niet geweest. Maar als met die binding van Satan gedurende duizend jaren bedoeld wordt, dat hij geen macht heeft om de volkeren Gog en Magog, op te zweepen en saam te brengen tot den grooten strijd tegen de gemeente van Christus, dan is duidelijk, dat die periode reeds lang geleden is aangebroken en ook in onze dagen nog voort duurt. Zulk een organiseeren van alle niet-Christelijke volkeren tegen de gemeente des Heeren is er nu nog niet. Dat is er ook al sinds eeuwen niet geweest. Het is gedurende de eeuwen onzer jaartelling vaak wel zóó geweest, dat velen om het getuige nis van Jezus en het Woord Gods gedood wer den. De martelaarsboeken spraken daarvan. Maar dan waren er die vervolgingen alleen in een bepaald land, dan gingen die nooit tegen de geheele Christenheid. Die vervolgingen waren er wel in de eerste drie eeuwen onder verschillende Romeinsche keizers. Maar in de vierde eeuw houden die op. Dan wordt de Christelijke godsdienst zelfs Staatsgodsdienst. En zoo zou men kunnen zeggen, dat die pe riode van duizend jaar, aanving met de vierde eeuw en sindsdien nog altijd voortduurt. Zelfs kan men gronden aanvoeren, dat die periode al vroeger begon en wel met de hemel vaart van Christus. Dan begint de kerk des Hee ren haar loop onder de volkeren en ondanks den machtigen tegenstand, wint de kerk voet voor voet terrein breidt zij zich steeds meer uit om

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1937 | | pagina 1