No. 52 Vrijdag 25 December 1936 50e Jaargang WEEKBLAD VOOR DE GEREFORMEERDE KERKEN IN ZEELAND. UIT HET WOORD. DADERS DES WOORDS. VAN VERRE EN NABIJ. ZEEUWSCHE KERKBODE REDACTIE: Ds. A. C. HEIJ en Ds. A. H. OUSSOREN. MEDEWERKERSD.D. W. M. LE COINTRE, F. J. v. d. ENDE, A. B. W. M. KOK, F. STAAL Pzn., A. SCHEELE, R. J. VAN DER VEEN cn W. H. v. d. VEGT. ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling 2. Afzonderlijke nummers 8 cent. ADVERTENTIEPRIJS 15 cent per regelbij jaarabonnement van minstens 500 regels belangrijke reductie. UITGAVE VAN DE PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE ADRES VAN DE ADMINISTRATIE FIRMA LITTOOIJ OLTHOFF, MIDDELBURG Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ 6 OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg. TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280 DE SCHOONE ARMOEDE. Want gij weet de genade onzes Hee- ren Jezus Christus, dat hij om uwentwil is arm geworden, daar hij rijk was, op dat gij door zijne armoede zoudt rijk worden. 2 Cor. 8 9. In tegenspraak met alle ouder- en nieuwer- wetsche asceten, blijven wij volhouden, dat ar moede een kruis is. Het is heldenmoed dit kruis vroolijk te dragen, maar het is ziekelijkheid dit kruis te wenschen. Vergeet niet, wij zijn allen van voorname af komst. Onze voorvader, wiens bloed wij erfden, was een man met een kroon. God had hem ge kroond met eere en heerlijkheid, en deed hem heerschen over de werken Zijner handen (Ps. 8). En armoede valt het zwaarst, als men ééns rijk geweest is. De instinctieve herinnering aan het verloren Paradijs werkt véél krachtiger in ons dan we denken. Het stille heimwee naar een verloren Eden, de zoete droom van den geluksstaat, ver gezelt „Adam in ballingschap" méér dan hij weet. Laat ons toch niet verwonderd zijn, wanneer de „proletariër" roept om meer ruimte en licht. Hoe zal hij ooit kunnen wennen aan zijn be dompte woning, ergens in een nauwe steeg, waar de zonneschijn contrabande is, hij, die afstamt van een vader, ademend in de paradijsluchten. Laat ons niet verbaasd zijn, als hij geen vrede heeft met het pijnlijk passen op de kleine pen ningen, hij, die de nazaat is van een „weelde kind", dat vrij eten mocht van al het geboomte des hofs. Laat ons niet de schouders ophalen over den ambtenaar, die een zuur gezicht zet, als men zooveel procent afkort van een salaris, dat hem toch al geen luxe baart. Wij zijn geen Roomsche armoe-aanbidders, geen Boeddhistische bedelaar-vergoders. Wij zeggen armoe is een kruis Een schande Een strafWant de mensch is Gods geslacht. Wees dan ook voorzichtig op het Kerstfeest, dat u voor oogen stelt de armoede van Bethle hem's kribbe. Dichters en schilders verheerlijken alles zelfs slagvelden, waarop verwrongen iijken liggen. De kunst maakt alles mooi. Maar daarom is het nog niet mooi in werkelijkheid. Als we met eigen oogen gezien hadden, die arme, bleeke moeder, dat wicht in proletariërs doeken, die stal we zouden niet gedacht heb ben aan poëzie, maar wel gehuiverd hebben voor deze menschonteerende werkelijkheid. Neen, hier bij de kribbe willen we niet begin nen met dichterlijk idealisme. Geen mystieke schoonheidsgloed Geen stralenkrans Hier over de kribbe werpt het kruis zijn vree- selijke schaduw. Deze armoede is het begin van de straf, die ons den vrede aanbrengt. Reeds hier draagt het Kindeke den toorn Gods tegen de zonde van het menschelijk geslacht. Maar wat is het dan, dat ons, ondanks de af schrikwekkende realiteit, beweegt om het arme Kindeke van Bethlehem schoon te vinden Wat is het, dat ons noopt, om het oog vol bewondering te laten rusten op dat tafereel van vernedering Wat drijft ons om de schoonste lofliederen te zingen, waar verontwaardiging ons de spraak moest benemen Op deze vraag geeft de bovengenoemde Schrif tuurplaats het antwoord. Het Kindeke, dat daar neerligt, is de Zoon van God, die om uwentwil arm werd, daar Hij rijk was. Wat wij bewonderen, is niet de armoede zelf. maar de hóógste liefde, die hier, vrijwillig, 't diepst tot ons nederbuigt. Wij ondervinden het zelf in deze tijden, hoe moeilijk, ja hoe onmogelijk het is om blijmoedig, al is 't dan voor het welzijn van het volk, iets los te laten van het eenmaal veroverde inkomen. Wat 'n zure gezichten, als er een stukje van ons loon, ons salaris afgaat Zou iemand onzer iets laten vallen, als de harde tijdsomstandigheden, de machten van buiten, hem niet dwongen Ziet, dit is de daad van den Heere Jezus Christus, dat Hij om uwentwil, geheel vrijwillig, arm geworden is, daar Hij rijk was. Jezus gaf niet een zeker procent Hij offerde alles Hij heeft zichzelf vernietigd, gehoorzaam geworden zijnde tot den dood van het martelkind. Ziet, dat is genade. En die genade moet ge weten, neen, niet in de eerste plaats om voor Jezus' voet uw bloemkrans van bewondering neer te leggen, maar om u door Zijn armoede, dat is door het offer van Zijn armoede, rijk te laten maken. Want Jezus heeft u niet noodig, niet uw Kerstgaven en Kerstlie deren, maar ge hebt Hem noodig. Armoede, smaadheid, schande, verachting was Zijn deel, opdat gij zoudt kunnen zeggenals ik arm ben en ellendig, denkt God aan mij be stendig. Dat is de boodschap van het Kerstevangelie dat vertelt ons de komst van Christus in Beth lehem. En daarvan gaat nu ook uit de troost tot het hart, dat neergebogen en ellendig, beroofd van alles, neerknielt bij de Kribbe, om door de ar moede van Christus te ontvangen rijkmakende genade, eeuwigblijvende schatten't goud des geloofs, de mantel der gerechtigheid, vergeving van zonden, verzoening met God, heiligmaking, vrede, blijdschap, eeuwig leven. Die rijkdom in Christus kan nu echter alleen de onze worden, wanneer Christus de onze is door het geloof. Het geloof geeft deel aan Hem en aan al Zijn weldaden. Zijn we dien rijkdom in Christus deelachtig, dan vieren we waarlijk Kerstfeest. Dan geldt 't ook van ons „En gij weet de genade van onzen Heere Jezus Christus". Ge hebt dan niet alleen kennis van, maar ook kennis aan die genade. Ge zijt dan een voorwerp van die genade. Dan is er vreugde in uw hart over de komst van Gods Zoon in het vleesch. Wat nut mij dus de komst van Christus in het vleesch Dat Zijn armoede mij gewin is, want door het geloof mag ik al de schatten en genadegaven, die Hij verwekt, mij toeëigenen, en doen zij mij, ook mijn armoede, mijn schamel bestaan, mijn zwoe gend werken, mijn beproevingen zien in eeuwig- heidslicht om zoo met lijdzaamheid te loopen de loopbaan, die mij voorgesteld is. Kruiningen. J. KOOLSTRA. DE STRIp DES GERICHTS (Hl). Openb. 19:11—21. (De uitslag van dien strijd.) Om te kennen het einde van den strijd des gerichts moeten we weer zien naar wat staat in vs 19 en 20. Vers 19 beschrijft hoe fier en zelfbewust Gods vijanden zich opmaken tot den krijg tegen Hem. „En ik zag het beest en de koningen der aarde en hun heirlegers vergaderd om krijg te voeren tegen Hem, die op het paard zat en tegen Zijn heirleger." Maar zie dan wat er volgt in vers 20 „En het beest werd gegrepen en met hetzelve de val- sche profeet, die de teekenen in tegenwoordig heid van hetzelve gedaan had, door welke hij verleid had die het merkteeken van het beest ontvangen hadden en die deszelfs beeld aanba den." In den strijd tegen God hadden het beest uit de zee (de antichrist) en de valsche profeet (het beest uit de aarde) de leiding. Groot was hun snorkend woord. Maar als de Koning der konin gen en de Heere der heeren tegen hen verschijnt is het aanstonds met hen gedaan. Ze worden ge grepen en ze ontvangen dan de vergelding hunner ongerechtigheid. Levend worden ze geworpen in den poel des vuurs, die met sulfer brandt. Hun deel is, naar Gods gericht, de eeuwige rampzalig heid. Wordt hier gesproken van het oordeel over het beest uit de zee en dat uit de aarde, niet wordt gesproken over het oordeel van den draak. Dat wordt afzonderlijk genoemd in het volgend hoofdstuk. Wel wordt hier nog vermeld het oordeel over de overigen, die het beest en den valschen pro feet hadden vereerd en waren gevolgd. Die ove rigen zoo vs 21 werden gedood met het zwaard desgenen, die op het paard zat, hetwelk uit Zijn mond ging. En alle de vogelen werden verzadigd van hun vleesch. Aangrijpend is door zijn somberheid het beeld, waarin vers 17 en 18 de ellende der verslagenen geteekend wordt. Het is het beeld van een slag veld, waar de lijken der verslagenen liggen en waarheen de gieren en arenden vliegen om er hun luguber, afschuwelijk maal te vinden. En reeds vóórdat de ruiter op het witte paard de vijanden Gods aangrijpt, kan een Engel, staan de in de zon, zoodat hij duidelijk zichtbaar was, met een groote stem de vogelen, die, als de groote roofvogels, niet laag vliegen maar midden in den hemel, toeroepen komt herwaarts en vergadert u tot het avondmaal des grooten Gods, opdat gij eet het vleesch der koningen en der oversten over duizend en der sterken en der paarden en dergenen, die daarop zitten en der vrijen en der dienstknechten, der kleinen en der grooten. Dat is het somber-aangrijpend einde van den strijd voor allen, die zich tegen God verzetten. Het einde van dien krijg is voor hen vreeselijk. Maar die krijg is ook een krijg des gerichts. Dat somber-aangrijpende is rechtvaardig. Het is het einde van den krijg, die gevoerd werd in gerechtigheid. Dat de oorlog verafschuwd wordt is te be grijpen. Nameloos is de ellende, die hij brengt. Toch mag de oorlog daarom niet ten eenen- male verworpen worden als absoluut geoordeeld. Een oorlog hoe vreeselijk ook kan noo dig zijn om het recht te handhaven en goederen van grooter waardij dan het leven, te verdedigen. De strijd dan na te laten zou schuldige nalatigheid zijn en nog grooter ellende brengen. Gerechtvaardigd was de 80-jarige oorlog en met dankbaarheid aan God en de vaderen genie ten we het groote goed, dat ons door dien strijd gewerd de vrijheid om God te dienen naar Zijn Woord. Voor ruim 250 jaar stond een Turksch leger voor de poorten van Weenen en het Mohamme danisme bedreigde ons Christelijk werelddeel. Hoe noodlottig zouden de gevolgen geweest zijn, wanneer toen niet gestreden was tegen de op dringende macht van de Turken. Met dankbaar heid kunnen we nu terugzien op den strijd, die toen onder leiding van een Poolschen koning tegen hen werd aangebonden. Wie dan na een strijd het slagveld had gezien vol van doode lichamen, dien zou zeker een hui vering door de ziel gegaan zijn. Toch zou hij dan niet hebben gezegd dat die strijd niet had mogen gestreden worden. Die strijd moest ge streden worden en als die vijand daar dan straks ligt in z'n bloed, dan is dat wel vreeselijk, maar het is naar recht. Deze dingen moeten we bedenken, wanneer we zien op den strijd, dien Christus voert tegen de vijanden Gods en zien op het einde daarvan. De ellende der verslagenen zou kunnen bewe gen tot mededoogen. En dat mededoogen zou kunnen leiden tot de vraag, of hun geen onrecht geschiedde, of die strijd niet achterwege had moe ten blijven Weest hier op uw hoede voor de listige om leidingen van Satan. Als er die strijd is, dien God en Christus strij den tegen Satan, is die strijd een vrucht van Gods genade, om de heerschappij van Satan en den dood te breken. Wie in den strijd tegen God de wapenen opneemt is een rebel, een opstandeling, want God is Zijn rechtmatige Koning. En die Koning heeft geen lust in den dood van hen, die als schepsel Hem toebehooren. God strijdt óók tegen de menschen, wanneer zij Satan volgen. Zoolang zij, Satan volgend, tegen Hem strijden. Maar Hij verkondigt hun tegelijk en telkenmale weer, dat zij de wapenen tegen Hem zullen neerleggen, dan zal Hij hun genadig zijn. Als zij dan toch volhouden in hun strijd tegen God en dan een smadelijken ondergang vinden, dan is dat ten volle hun eigen schuld. En dan hebben zij niet in 't minst aanspraak op eenig mededoogen. Zie zóó den strijd, dien de Heere voert, den strijd des gerichts. Zoek geen verontschuldiging voor hen, die in dezen strijd de nederlaag lijden en ellendig omkomen. Zoek niet alzoo uw eigen opstand tegen God te rechtvaardigen. Weet en bedenk, dat hij, die in die nederlaag en dat rampzalig lot deelt, de mensch is, die zich niet wilde bekeeren tot God, die geen gehoor wilde geven aan Gods roepstem om de wapenen tegen Hem neer te leggen, Hem te voet te vallen en te smeeken om de genade, die van te voren al was toegezegd. Niet verpletteren komt Christus met Zijn over macht, maar strijden met elk, die zich tegen God verzet om dien met gerechtigheid te overwinnen. Maar die ophoudt tegen Hem te strijden, dien biedt Hij genade genade, verworven door Zijn eigen bloed. Als dan nog iemand zou strijden tegen God en zou weigeren zich aan den Heere te onder werpen, dat hij dan nu nog inzie het ijdele van zijn pogen. Hij zal met het beest de nederlaag lijden en rampzalig worden door zijn eigen schuld. Dat hij dan nu nog ophoude met tegen God te strijden en de wapenen in den strijd tegen God aflegge en wegwerpe. Dat hij niet langer strijde tegen zijn wettigen Heer, die zijn zaligheid wil en hem nog heil belooft als hij zich bekeert. Met welk een heerlijke bemoediging en ver troosting komt dit woord tot allen, die zich den Heere onderwerpen en uitzien naar de overwin ning, waarin Hij al Zijn vijanden overwinnen zal. Die overwinning is zeker. De ruiter op het witte paard, de Koning der koningen en de Heere der heeren, de Heere Jezus Christus zal uitgaan en overwinnen. Voeren zal Hij den strijd des gerichts in gerechtigheid, Zijn overwinning zal volkomen zijn en in Zijn overwinning zullen al de Zijnen deelen. DE EERSTE LIEFDE NIET VERLATEN. Onder Kerknieuws kan men vinden het ver slag, dat „De Zeeuw" gaf van de bevestiging en intree van Cand. C. van Nes Donderdag 17 December j.l. We willen hier daaraan herinneren om op twee dingen te wijzen. Allereerst hierop, dat het ons moet stemmen tot groote dankbaarheid, wanneer deze gewich tige gebeurtenis ons doet zien, dat de Heere het in Magelang begonnen Zendingswerk wil voort zetten door te geven een jeugdigen broeder, die straks het werk van Ds. Merkelijn zal kunnen overnemen en voortzetten. In Openb. 2 5 lezen we, dat Christus soms komt om den kandelaar van zijn plaats te weren, en dat dan als straf voor het verlaten der eerste liefde. Zoo gezien wordt het iets groots, als de Heere den kandelaar in Magelang en omgeving nog wil laten staan. Dan mogen we daarin zien een ge tuigenis des Heeren over de liefde tot Zijn zaak, die nog in 't midden onzer kerken mag gevonden worden. Een getuigenis, dat ons temeer moet treffen, omdat we ons zelf zullen moeten be schuldigen van veel tekort in de liefde, ook voor den Zendingsarbeid. En zoo komen we vanzelf op het tweede De H. Schrift verbindt altijd aan elkaar dankbaarheid én offer der dankbaarheid; elke gave Gods brengt ook weer een roeping mee. Dat de Heere het werk in Magelang wil voort zetten sluit in, dat Hij bij den voortduur van ons de offers vraagt die onzerzijds noodig zijn, zal dat werk voortgezet kunnen worden. We gebruiken het woord „offer". Het zal nu wel eens noodig worden, dat we een offer bren gen voor den arbeid der Zending. Laat ons dat dan blijmoedig brengen. Er wordt nooit in oprechte gehoorzaamheid den Heere een offer gebracht of het draagt vrucht. Laat er toch niet komen een verlaten van de eerste liefde, die tengevolge zou hebben dat de kandelaar uit Magelang zou worden weggenomen. Dan zou die ook onder ons niet blijven. Een kerk, waarin gevonden wordt een groote liefde voor den Zendingsarbeid, zal daarvan vóórhaar eigen troost de rijke vrucht mogen genieten. Begint nu in zekeren zin de tweede periode in dien arbeid, laat de tweede niet achterstaan bij de eerste, maar zij er onder ons een toename in de liefde, opdat de tweede periode nog rijker gezegend worde dan de eerste. Hieraan zij toegevoegd, dat onze Miss. pred. Ds. C. van Nes tot Mei gaarne bereid is de kerken in Zeeland, N. Brabant en Limburg te dienen. Zijn adres is Geversstraat 40a, Oegst- qeest. HEIJ. Neutrale bladen in Gereformeerde gezinnen. Twee argumenten hebben we besproken. Ie. Bleek de noodzaak een hooge uitzondering te moeten zijn. 2e. Bleek de duurte van onszelf af te hangen en voor velen niet juist te zijn. 3e. Neutrale bladen zijn meer actueel. We willen erkennen, dat er Christelijke bladen zijn, die niet met hun tijd meegaan. Ze stellen er prijs op zich met een jasje te kleeden dat onge veer 50 jaar geleden gedragen werd. Ze vinden het niet noodig de oude plunje af te leggen en wenschen niet mee te doen met de modegrillen.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1936 | | pagina 1