No, 51
Vrijdag 18 December 1936
50e Jaargang
WEEKBLAD VOOR DE GEREFORMEERDE KERKEN IN ZEELAND.
UIT HET WOORD.
DADERS DES WOORDS.
VAN VERRE EN NABIJ.
ZEEUWSCHE KERKBODE.
REDACTIEDs. A. C. HEIJ en Ds. A. H. OUSSOREN.
MEDEWERKERS: D.D. W. M. LE COINTRE, F. J. v. d. ENDE, A. B. W. M. KOK, F. STAAL Pzn., A. SCHEELE, R. J. VAN DER VEEN en W. H. v. d. VEGT.
ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling ƒ2.
Afzonderlijke nummers 8 cent.
ADVERTENTIEPRIJS 15 cent per regel bij jaarabonnement
van minstens 500 regels belangrijke
reductie.
UITGAVE VAN DE
PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE
ADRES VAN DE ADMINISTRATIE
FIRMA LITTOOI] OLTHOFF, MIDDELBURG
Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot
Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ
OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg.
TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280
INSOLVENT VERKLAARD.
Als zij niet hadden om te betalen.
Lucas 7 42a.
Simon de Farizeër heeft niet veel vreugde be
leefd van zijn noodiging van Jezus tot den maal
tijd in zijn woning.
Waarom moest daar nu ook juist die hatelijke,
onvoorziene geschiedenis tusschen komen van die
vrouw met haar hartstochtelijke uitingen Hoe
durft zoo iemand in zijn woning door te dringen?
Simon is gegriefd, is verontwaardigd. Maar
zijn ergernis uit zich niet tegen die vrouw, doch
tegen Jezus, 't Is voor Simon een bewijs, dat er
aan die hooggeroemde grootheid van het profe
tische ambt van dien Jezus nog wel iets ontbreekt.
Die Jezus weet niet eens wat dat voor een zon
dares is, die daar weenend aan Zijn voeten ligt.
Voor Simon verschrompeld heel dat liefde
betoon van die vrouw tot een aanraking (zie
vs 39). O, de gedachte daaraan is alleen al vol
doende om dien braven, reinen Simon te doen
sidderen
Is 't zoo vreemd, dat Simon de Farizeër zoo
denkt en zoo ,,bij zichzelf" spreekt?
Simon de Farizeër wie is dat
Als ik me niet bedrieg, dan heeft die man een
zeer uitgebreide, talrijke familie. Menschen die
zich rijk en verrijkt wanen menschen die droo-
raen van schatten en die, als het er op aankomt,
niet alleen geen penning zullen bezitten, maar
die dan zullen hooren, dat zij bij God een schuld
hebben, waarvan zij in alle eeuwigheid ook geen
penning zullen kunnen betalen.
Feitelijk behooren wij zelf tot dat geslacht zoo
lang wij niet verstaan, niet zien, dat wij geestelijk
insolvent zijn verklaard.
Insolvent verklaard Dat is een treurige zaak,
als iemand moet verklaren ik ben onvermogend
om te betalen. Weten wij het heel goed, dat nie
mand minder dan de Heere Jezus ons op gees
telijk gebied insolvent heeft verklaard
„Simon, Ik heb u wat te zeggen. En hij sprak:
Meester, zeg 't. Jezus zeiEen zeker schuldheer
had twee schuldenaarsde een was schuldig
vijfhonderd penningen en de ander vijftig en als
zij niet hadden om te betalen, schold hij het hun
beiden kwijt. Zeg dan, wie van dezen zal hem
meer liefhebben
Die rekening kon Simon best maken. Dat was
gemakkelijk genoeg. Natuurlijk hij, wien 't meest
was kwijtgescholden.
En Simon kon ook tevreden zijn over die ge
lijkenis. Immers Jezus erkende nu toch zelf ook,
dat er menschen waren, die wat beter waren
dan een ander. Simon rekende natuurlijk die vijf
honderd penningen schuld voor die zondares en
die vijftig dan voor Simon of zoo hij daartoe
nog niet eens kon komen, dan voor een ander.
Maar daar zit in die gelijkenis toch iets, dat
minder goed smaakt.
Als zij niet hadden om te betalenDat wordt
bedenkelijk. We zouden dien Simon haast willen
waarschuwen reken die vijftig penningen uzelf
niet al te spoedig toe. Want als een mensch een
schuld heeft van tienduizend gulden en hij kan
die schuld niet aflossen, dan behoeft hij nog niet
eens straatarm te zijn. Hij kan nog wel duizend
gulden bezitten, maar daarna kan hij zijn schuld
niet aflossen. Maar als een mensch een schuld
heeft van tien gulden en hij kan diè schuld niet
eens afbetalen, dan moet zijn armoede wel héél
groot zijn. Als men niet eens zoo'n kleine schuld
kan afdoen
Verstaan wij dat
Daar zijn menschen, die leven in openlijke
overtreding van de wet Gods, en er zijn men
schen, die ingetogen, eerbaar leven en dan
eere, wien eere toekomtDan aan Simon de
eer Maar als ge daarop leunende de eeuwigheid
tegemoet gaat, als ge op dat uiterlijke vertrou
wende, meent wel geopenbaard te kunnen wor
den voor den rechterstoel van Christus, dan
moet gij het weten, dat gij schuldenaar zijt voor
God.
Wilt ge rekenen Wilt ge zeggen, niet schul
diger te zijn dan die ander, waarmee ge feitelijk
bedoeld te zeggen, minder schuldig te zijn dan
die ander, welnu, dan zult ge toch vallen voor
die woorden en als zij niet hadden om te be
talen 1
Ziet ge 't wel, merkt ge 't wel in Simon's huis,
dat zelfgenoegzaamheid, dat het niet zien van
eigen schuld en het niet zien van het insolvent-
zijn de ziel verre houdt van den Heere Jezus
Christus
Daarom geluisterd naar de prediking van ad
vent
Hij heeft, na lang geduld,
Met goederen vervuld
Der hongerigen monden.
Hij zag geen rijken aan
Maar heeft z' in hunnen waan
Gansch ledig weggezonden.
Hoe zullen wij liefhebben, als ons niet verge
ven, niet kwijtgescholden is En hoe zal ons
vergeven worden, als wij onze schuld niet zien,
en als wij onszelf niet insolvent verklaard weten7
Weten wij het, dat wij niet hebben om te be
talen Dat wij ook nooit zullen hebben om te
betalen
Dan wordt datuw zonden zijn u vergeven
ons een hemeltoon. Dan wordt de vergiffenis,
de schulduitdelging ons de openbaring van de
hoogste, heerlijkste liefde, de liefde Gods in Jezus
Christus.
Dan weten wij Christus genaderd tot onze
ziel zalig advent
En hoe meer de grootte gezien wordt van de
schuld, die uitgedelgd is, des te grooter wordt
de genade gezien, die zooveel schuld wilde ver
geven.
Zoo ver het West verwijderd is van 't Oosten,
Zoo ver heeft Hij om onze ziel te troosten,
Van ons de schuld en zonden weggedaan.
Kruiningen. J. KOOLSTRA.
DE STRIJD DES GERICHTS (II).
Openb. 19:11—21.
(Op wat wijze die strijd gevoerd wordt.)
Johannes zag den hemel geopend en zie een
wit paard en die daarop zat, was genaamd Ge
trouw en Waarachtig.
Wat hier vermeld wordt is sterker dan wat
Johannes meedeelt in 4:1, dat er een deur ge
opend was in den hemel. Niet maar een deur
ziet hij nu geopend, maar de hemel gaat nu open
om uit te laten Hem, die Gods oorlogen op aarde
zal strijden, die zal strijden om te oordeelen naar
gerechtigheid.
En Hij, die alzoo uitreed op het witte paard
symbool der overwinning was bekwaam
tot het werk, waartoe Hij uitging.
Hij ging uit om strijdend te oordeelen. Om te
kunnen oordeelen is noodig kennis. Bij de recht
spraak komt het er op aan, dat de rechter alles
weet en doorziet. Alleen dan is hij tot het vellen
van een rechtvaardig vonnis in staat.
Van Hem nu, die uitging om te oordeelen,
wordt gezegd (vs 12) en Zijn oogen waren als
een vlam vuurs.
Zoo zag Johannes den Heere reeds bij Zijn
eerste verschijning (1 14). Zoo zag hij Hem ook
nu. En als dat oog des Heeren vergeleken wordt
bij een vlam vuurs is dat om daarmee aan te
duiden, dat Zijn blik door alles heendringt, dat
niets en niemand voor Hem verborgen is, dat
Hij ook de denkende diepten doorschouwen kan
en daarom in staat is een rechtvaardig vonnis
te vellen.
Voor een rechter is nog meer noodig dan alles
te weten van den mensch, die hij oordeelen moet.
Hij moet ook de wet kennen, waarnaar hij oor
deelen moet en bezield zijn van de begeerte om
die wet te handhaven. In een rechter mag niets
onberekenbaars zijn voor wie den schuldige en
de wet kent.
En Hij, die komt om oordeelend krijg te voe
ren en krijgvoerend te oordeelen, wordt genaamd
Getrouw en Waarachtig.
Bij Hem kan er geen twijfel zijn, of Hij ook
maar eenigermate van de wet zal afwijken. Hij
is de Getrouwe, die Gods Woord handhaaft. Van
Hem geldt wat Paulus schreef (2 Tim. 2:13):
„indien wij ontrouw zijn, Hij blijft getrouw, Hij
kan Zichzelf niet verloochenen". Bij Hem is elk
afwijken van het recht of elk ombuigen van het
recht ondenkbaar.
En Hij, die de Getrouwe is, is ook de Waar
achtige. Waarachtigheid is bij Hem maar niet
een deugd, Hij is zelf de waarachtige. Hij kan
zichzelf niet verloochenen. Alle leugen en bedrog
is bij Hem onbestaanbaar.
Die wondere namen komen Hem toe, want
Hij wordt ook genaamd het Woord Gods. Hij
kent het Woord Gods, waarnaar Hij Gods ge-
richten moet doen komen, want Hij Zelf is het
Woord Gods. In Hem spreekt God Zich geheel
uit. Hij is het volle Goddelijke wezen in zijn
ontsluiting en openbaring.
Hij is dan ook zóó groot, dat niemand Hem
ten volle kennen kan. Hij heeft een Naam, want
wij moeten Hem kunnen noemen. Maar van dien
Naam geldt ook Hij had een Naam geschreven,
dien niemand wist dan Hij zelf.
Verre moeten we blijven van de gedachte
bij alle kennis, die we van den Heere Jezus
Christus mochten ontvangen dat wij Hem nu
ten volle zouden kennen onze kennis van Hem
blijft altijd ten deele. En al wat Hij is, ook als
Getrouwe en Waarachtige, is Hij nog veel meer
en veel heerlijker dan wij ons dat kunnen inden
ken. Hij is veel meer nog dan wij dat kunnen
verstaan bekwaam om rechtvaardig te richten
en alzoo oordeelend krijg te voeren in gerechtig
heid.
En dat Hij daartoe ook de bevoegdheid ont
ving, wordt openbaar in Zijn verschijning.
Op Zijn hoofd draagt Hij vele Koninklijke
hoeden, vele kronen, die Zijn Koninklijke waar
digheid aanwijzen.
Heel anders verschijnt de Heere nu dan tij
dens Zijn leven op aarde, toen Hij geen gedaante
of heerlijkheid had. In deze wereld zijn de Ko
ninklijke hoeden voor den draak (12:3) en voor
het beest uit de zee (13:1). Maar niet voor
den Heere Jezus Christus. Als Hij echter komt
om oordeelend krijg te voeren en krijgvoerend
te oordeelen, draagt Hij op Zijn hoofd vele
Koninklijke hoeden.
Ook Zijn kleed spreekt van Koninklijke heer
lijkheid (vs 16). Hij heeft op Zijn kleed en op
Zijn dij dezen naam geschrevenKoning der
koningen en Heere der heeren.
En bij de gaven en de bevoegdheid heeft Hij
ook de macht om te oordeelen. De Koninklijke
hoeden duiden ook Zijn Koninklijke macht aan.
Geen macht is tegen Zijn macht bestand. Johan
nes zag den Heere hier weer als bij Zijn eerste
verschijning uit Zijn mond ging een scherp
zwaard (vs 15). Tegen dat zwaard vermogen
de heidenen, alle ongeloovigen, niets.
Een blik in 't slot van dit hoofdstuk doet zien
hoe gemakkelijk Hij Gods vijanden overwint. In
vs. 19 worden geteekend het beest en de konin
gen der aarde en hun heirlegers vergaderd om
krijg te voeren tegen Hem, die op het paard zat
en tegen Zijn heirleger en dan volgt in vs 20,
de korte meedeeling en het beest werd gegrepen
en de valsche profeet.
En als deze Koning in 't eind der dagen komt
om alzoo krijgvoerend Gods gerichten te doen
komen voleindigt Hij het werk, dat Hij de
eeuwen door reeds deed. Het kleed, dat Hij
draagt is met bloed geverfd. En dat bloed is dan
niet Zijn eigen bloed, maar dat der vijanden, die
Hij vertrad.
Johannes ziet hier den Christus, zooals reeds
Jesaja Hem zag, als Hij van Edom kwam, van
Bozra met besprenkelende kleederen, als Hij rood
was aan Zijn gewaad en Zijn kleederen als van
een, die in de wijnpers treedt. Jesaja zag Hem,
die de pers alleen getreden had, die de
volkeren getreden had in Zijn toorn en
vertrapt in Zijn grimmigheid en hun kracht was
gesprengd op Zijn kleederen en al Zijn gewaad
was bezoedeld. De dag der wrake was toen in
Zijn hart, want het jaar Zijner verlosten was
gekomen (Jes. 63).
Zoo komt de Christus aan het einde der da
gen. Dan zal Hij de heidenen, allen, die den God
van Israël niet als den waarachtigen levenden
God willen eeren, hoeden met een ijzeren roede
en Hij zal treden den wijnpersbak van den wijn
des toorns en der gramschap des almachtigen
Gods.
Dan zal Hij komen in toorn. En Zijn krijg
voeren zal zijn een gerichtshandeling om te wre
ken de zonde van allen, die weigerden God te
eeren en die, ondanks alle waarschuwing en ver
maan, zich tegen Hem bleven verzetten ja, het
bestonden tegen God te strijden.
HEIJ.
Het Schild en de waarheid.
We hebben eerbied voor de prestaties van de
Katholieke pers, met name de wetenschappelijke.
We willen eerlijk erkennen, dat daar menschen
werken, die zóó doorkneed zijn in hun vak, zóó
aan alle kanten gewapend, dat met respect tot
hen moet worden opgezien.
Van een Roomsch geleerde kan en mag dan
ook natuurlijk niet anders verwachten, dan dat
hij de waarheid kent. Dat hij geen valsche voor
stelling geeft van het geloof van zijn medemensch.
Juist omdat de Roomsche geleerden zoo door
kneed zijn in hun vak, mag men veronderstellen,
dat zij zullen bewijzen, wat ze beweren.
En natuurlijk is die veronderstelling gewettigd
in een blad, dat dient tot verdediging van hun
geloof.
Zulk een blad zou zichzelf veel schade berok
kenen, wanneer het onware dingen opdischte.
Dan verliest juist zulk een apologetisch tijdschrift
zijn objectieve waarde.
Hoe verbaasd stonden we dan ook, toen we
bemerkten, dat Pater A. W. Vermaat te Neer
bosch, blijk geeft van weinig kennis van het
„protestantsche" standpunt.
Ik wil voor de lezers deze Pater zelve maar
aan het woord laten, dan kan ieder oordeelen.
Hij schrijft over Protestantsche verdeeldheid.
Deze zou het Protestantisme zijn aangeboren.
Met voorbijgaan van de ontzachelijke verdeeld
heid in eigen boezem, waarvan ieder insider wel
afweet, beweert hij dan het volgende
„Op de vraag naar de reden van de onwrik
bare eenheid der Katholieke Kerk en de hope-
looze verdeeldheid van het Protestantisme moet
het antwoord zijn, dat één van de redenen van
de eerste en de feitelijke reden van de laatste is:
het verschillende standpunt door beiden tegen
over den Bijbel ingenomen.
I. Het Katholieke standpunt is als volgt
1De Bijbel bevat niet de geheele openbaring
van God. Deze is vervat in den Bijbel en in de
goddelijke Overlevering als in twee gelijkwaar
dige bronnen.
2) De officieele leering van de Kerk is toe
vertrouwd aan het levend gezag in de Kerk. Door
den bijzonderen bijstand van den H. Geest is dit
onfeilbaar in zaken van geloof en zeden.
3) Het levend gezag der Kerk heeft uitslui
tend het recht om uit de goddelijke Openbaring
voor te stellen hoe vele en welke boeken onder
de ingeving van den H. Geest geschreven zijn.
Dit levend gezag heeft het recht om ons deze
bepaalde boeken te doen aannemen als makende
de H. Schrift.
5) Het levend gezag der Kerk heeft in laatste
instantie te beslissen in de verklaring van den
Bijbel.
II. Het Protestantsche standpunt wordt door
Pater Vermaat aldus voorgesteld
1) De Bijbel bevat de geheele Openbaring en
is bijgevolg de eenig onfeilbare bron van het
geloof.
2) Aan het levend gezag der Kerk wordt geen
onfeilbaarheid in zaken van geloof en zeden toe
gekend.
3) Bijgevolg is de Bijbel ook de eenige on
feilbare regel van het geloof.
4) De vraag hoe vele en welke boeken onder
de ingeving van den H. Geest geschreven zijn,
wordt niet uitgemaakt door eenig onfeilbaar kerk
gezag, maar door de persoonlijke inwendige
verlichting van den Heiligen Geest. (Vetgezette
door mij.)
5) Ieder persoon heeft het recht den zin van
den Bijbel uit te leggen door zijn eigen privaat
oordeel, dat beweerd wordt veriicht te zijn door
den Heiligen Geest.
Een zeer voornaam punt van verschil tusschen
het Katholieke- en Protestantsche standpunt te
genover den Bijbel is dus het aannemen van de
Goddelijke overlevering als een met den Bijbel
gelijkwaardige bron van het geloof, of het ver
werpen van de Goddelijke overlevering door den
Bijbel te maken tot het boek, dat de geheele
Openbaring voor ons bevat en dus de eenige
bron van het geloof is."
We zijn Pater Vermaat dankbaar voor de
scherpe formuleering van deze laatste regels.
Inderdaad, dit is de cardo questionis. Het punt
waar het geheele verschil tusschen ons en de
Roomsch Katholiek tenslotte om draait. Hier
gaan de wegen uiteen. Hier scheiden we radicaal
van elkaar. Want op dit punt gaat gij van ons
met twee boeken onder uw arm, en wij met één.
Gij met den Bijbel en uw zoogenaamde God-