No. 50
Vrijdag 11 December 1936
50e Jaargang
WEEKBLAD VOOR DE GEREFORMEERDE KERKEN IN ZEELAND.
UIT HET WOORD.
DADERS DES WOORDS.
UIT DE HISTORIE.
ZEEUWSCHE KERKBODE.
REDACTIEDs. A. C. HEIJ cn Ds. A. H. OUSSOREN.
MEDEWERKERSD.D. W. M. LE COINTRE, F. J. v. d. ENDE, A. B. W. M. KOK, F. STAAL Pzn., A. SCHEELE, R. J. VAN DER VEEN en W. H. v. d. VEGT.
ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling 2.
Afzonderlijke nummers 8 cent.
ADVERTENTIEPRIJS 15 cent per regelbij jaarabonnement
van minstens 500 regels belangrijke
reductie.
UITGAVE VAN DE
PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE
ADRES VAN DE ADMINISTRATIE
FIRMA LITTOOIJ 6 OLTHOFF, MIDDELBURG
Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot
Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ
OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg.
TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280
Inplaats van Vrijdag 25 December en Vrijdag
31 December zal dit blad Donderdag 24 en Don
derdag 31 December verschijnen.
In het nummer van Vrijdag 18 December moe
ten reeds de Predikbeurten van de Kerstdagen
opgenomen worden en in dat van 24 December
voor Oud- en Nieuwjaar.
Met inzending van copy en toezending opgaaf
predikbeurten gelieve men hiermede rekening te
houden.
DE ADMINISTRATIE.
DE ADVENTSVRAAG
„WIE" 1
Aanmerkt het werk Gods want wie
kan recht maken, wat Hij krom ge
maakt heeft.
Predik. 7 13.
„Wieis hier vraag der verlegenheid.
Want het antwoord dat verwacht wordt is
niemand"
Geen wonder, dat het zoo gelegen is, want
hier wordt iemand gezocht, die Gods eigen werk
verbeteren moet. Wat God krom maakte, moet
zulk een weer recht buigen. Hij moet herstellen,
wat God verdierf
Welke mensch kan dit bestaan Zoo is deze
vraag, zonder hoop. Ze is meer klacht, dan be
geerte. In het stellen van dè vraag, is het ant
woord reeds gegeven: „Wie...?" „Niemand!"
En toch waagt ge een tegenwerping te maken?
Ge zegt„is deze vraag zooals ze daar ligt, wel
zuiver gesteld Is de veronderstelling, waarvan
ze uitgaat, wel deugdelijk God maakt toch nooit
iets krom Aan 't eind van dit hoofdstuk (vs.
29) wordt van God gezegd, dat Hij den mensch
recht gemaakt heeft.
Het kromme is dus de schèpping niet. Maar
de vervloekte schèpping wordt met dien man aan
gewezen.
Het kromme is in 't leven, als gevolg van
de zonde.
Daardoor zijn de dingen scheef getrokken. „Ik
zag al de werken aan die onder de zon geschie
den en ziet, het was al ijdelheid en kwelling des
geestes. Het kromme kan niet recht gemaakt
worden (Pred. 1 14, 15).
In de wereld zooals ze nu is, onder Gods
Voorzienigheid, is er het kromme Ge ergert u
daaraan. Gij houdt het niet uit, gij kunt er niet
tegen op de levensraadselen zij zooveel Gij
kunt niet over weg met de moeilijkheden in Uw
gezin, met de onbillijkheden, waarmee anderen
U bejegenen. Uw langdurig ziekbed is U een
raadsel. Uw tegenspoed brengt U aan 't malen.
Is hier geen reden de levensmoed te verliezen
Wat is de uitkomst Hoe kunt gij 't dragen
Aanmerkt het werk Gods. Al dat kromme gaat
niet buiten Hem om. Hij laat het niet slechts toe.
Maar Hij regeert er over Het is in laatste in
stantie Zijn wil.
Het wordt al erger Gij hoopt nog meer de
kans, geen antwoord te krijgen op de vraag
„Wie zal deze wereld verbeteren Hoe komt er
een keer in mijn levensweg ten goede Was het
mènschenwerk alleen, gij zoudt nog kunnen gaan
probeeren, het weer recht te buigen. Maar nu
Góds werk er mee gemoeid is, wie zal dan recht
maken, wat naar Zijn wil en Zijn rechtvaardig
oordeel scheef is Wie zal nu aan de misstanden
in 't leven een eind kunnen maken, als Gods
werk daarin is
Hoe zal de wereldnood gelenigd kunnen wor
den, als ik Gods werk er in zien moet Hoe
komt er ooit een eind aan mijn tegenheden, als
ze maar geen toevalligheden zijn, maar werk
Gods in mijn leven In de bestrijding van de
gevolgen der zonde hebben wij rechtstreeks met
Gods werk te doen.
Alle wereldverbetering, alle sociale hervor
ming, elke zucht naar zelfverbetering, plaatst ons
tegenover het werk des Heeren. Denken wij
werkelijk, zelf iets te kunnen verbeteren van wat
krom is in dat leven Wie kan het Zegt het
maar niemand God geeft niets uit handen. Hij
laat ons niet toe te knoeien aan Zijn werk. Er
is niets aan toe of af te doen. Niemand kan recht
maken wat God krom gemaakt heeft.
Maar onze verlegenheidis Gods gelegen
heid In deze ons-alle-moed-benemende waar
heid, ligt de rijkste vertroosting. Dat is de Ad-
ventsgedachte.
Wat de Engel tot Maria zeide „Want geen
ding zal bij God onmogelijk zijn. Wat bij de
menschen onmogelijk is, is mogelijk bij God
Juist, dat het de Heere is, die krom maakte,
geeft voor ons uitzicht. Al kunnen wij het krom
me niet verklaren, wij kunnen het wel thuis
brengen.
Het hoort bij Gods Bestuur. Het is Zijn regee
ring. Er is Één, die weet, hoe groot onze dwaas
heid is. Maar Hij alleen weet ook, het genees
middel. Wat de mensch niet kan, heeft God
gedaan. Hij deed dat wonderlijk. In dien Éénen.
dien Hij zond, om recht te maken, wat Hij krom
had doen zijn.
Het Kind in de kribbe, Gods zoon in doeken
gewonden is dat op zich zelf niet „krom"
Zijn de grootste raadsels niet in Jezus' leven
Hij is gekomen in deze kromme wereld, Hij heeft
geleefd te midden van het raadsel der zonde.
Hij heeft geleden ingaande in de duisternis van
een krom en verdraaid geslacht. Toen aan het
kruis heeft de Heiland het antwoord gegeven op
deze vraag: Hij heeft door zijn Bloed weer recht
gemaakt, wat krom is. En in Hem heeft God
het zelf gedaan. Zoo wordt het met Gods schep
ping weer goed.
Aanmerkt het werk Gods.
Nu legt de verklaring van Uw leven alleen
in Christus. In dat Kind, wiens Naam „Wonder
lijk" is. Jezus alleen verzoent ons met óns leven.
Wat hier krom lijkt, is voor wie gelooft in het
zaligmakende werk van den Heere Jezus, het
werk Gods in zijn leven. Hij vertrouwt zijn God
ook in dat, wat misgaat. Het kromme moge er
al zijn het is het laatste niet. Het wordt recht.
Bij Jezus leert gij ditUw leven uit handen
geven. Hij leert ons het zelf recht willen maken,
te staken. Dat is het Evangelie van een kromme
en verdraaide wereld „het Kind, wiens Naams
is wonderlijk". Dat is de troost in droefheid en
tegenheden, dat gij u door het geloof Zijn Eigen
dom moogt weten.
Dat Hij dit wonderlijk werk ook in Uw leven
doet, is Uw levensrust„Ik zal de duisternis
voor Uw aangezicht licht maken en het kromme
tot recht (St. V.) Jes. 42: 16.
Aanmerkt dan het werk Gods
Heinkenszand. BOOIJ.
BEVESTIGING EN INTREE VAN
CAND. VAN NES.
Donderdag 17 Dec. a.s. wordt voor onzen
Zendingsarbeid een belangrijke datum.
Dan toch zal zoo de Heere wil de be
roepen missionaire predikant Cand. van Nes,
bevestigd worden en zijn intree doen.
Dat beteekent, dat de arbeid, die door Ds.
Merkelijn vóór 25 jaar werd aangevat, wordt
voortgezet, ook dan als hij dien arbeid zal moe
ten loslaten.
Dat beteekent een genade Gods over onze
kerken. Het is toch een genade, dat tot dien ar
beid werd besloten, en dat die arbeid niet alleen
25 jaar kon worden voortgezet en uitgebreid,
maar dat nu weer een jonge broeder, met liefde
en gaven voor den Zendingsarbeid, gereed mag
staan om dien arbeid eenigen tijd naast Ds. Mer
kelijn te verrichten en straks, als voor den eersten
missionairen predikant de tijd zal aangebroken
zijn, heen te gaan, in z'n geheel van hem over
te nemen.
De dankbaarheid daarvoor moet zich ook
daarin openbaren, dat a.s. Donderdagavond de
Noorderkerk geheel gevuld worde met broeders
en zusters van geheel Walcheren en ook van dat
deel van Zuid-Beveland, dat niet zoover van
Middelburg verwijderd ligt, toonen, dat zij ach
ter den Zendingsarbeid staan en dien met hun
belangstelling in liefde en gebed vasthouden.
Dan kan onze broeder van Nes straks heen
gaan naar Magelang, in de overtuiging, dat de
kerken, die hem in saamwerking met de kerk van
Middelburg uitzenden, hem zullen blijven steunen
in zijn moeilijk Zendingswerk.
Van uit de verte wenschen we ook Ds. Mer
kelijn met deze bevestiging en intree hartelijk
geluk.
In al onze kerken zal a.s. Zondag wel mee-
deeling gedaan worden van de gebeurtenis op
a.s. Donderdag, met de opwekking om zoo mo
gelijk daarheen te gaan. Én in de voorbede zal
dit alles wel niet vergeten worden.
HEIJ.
DE STRIJD DES GERICHTS.
Openb. 19:11—21.
Dit Schriftdeel sluit weer aan bij hoofdstuk 16;
en daarop is te letten om het te verstaan.
Openb. 16: 1721 sprak al van de uitgieting
van de zevende, of laatste, fiool. De uitwerking
daarvan werd echter slecht summierlijk getoond.
In die verzen werd daarvan nog niet alles gezegd.
Vóórdat de volle uitwerking daarvan aan Johan
nes getoond werd, ontving hij in drie visioenen
een nadere voorbereiding daartoe. Daarin werd
hem getoond het rechtvaardig oordeel over de
groote hoer, die zit op vele wateren en de blijd
schap in den hemel over dat oordeel (Openb.
17, 18 en 19: 1—10).
Hier wordt dan de draad van Openb. 16 weer
opgevat en begint het vervolg van de meedeeling
over wat de uitgieting der zevende fiool teweeg
bracht.
En dan lezen we hier van de komst van den
Heere Jezus Christus ter gerichte en ter over
winning over Zijn vijanden. Terwijl het volgend
hoofdstuk de beschrijving van het oordeel over
Gods vijanden voltooit.
Blijkens vers 11 (slot) komt de Heere dan
om te oordeelen èn om krijg te voeren tot oor-
deelen èn krijgvoeren.
Dat zijn twee onderscheiden zaken.
Het is er wel verre vandaan, dat alle oorlogen
gerichtsoorlogen zouden zijn, gevoerd om het
recht te handhaven. De meeste oorlogen zijn be-
langenoorlogen, gevoerd om winst te behalen in
strijd met alle recht.
En het is er ook wel verre vandaan, dat de
handhaving van het recht altijd leidt tot het voe
ren van een oorlog. In onrecht moet vaak wor
den berust, omdat de macht ontbreekt zoo
noodig in een oorlog het recht te handhaven.
Het bijzondere hier is, dat ons van den Heere
Christus wordt gezegd, dat Hij, om te oordeelen,
om recht te doen, krijg voert. Dat het Hem in
dien krijg dus alleen te doen is om de gerechtig
heid. Zijn strijd is een strijd des gerichts, waarin
niet alleen de macht, maar ook de gerechtigheid
zegeviert.
Niet maar alleen een strijd voert de Heere,
waarvan de uitslag wordt bepaald door de vraag:
bij wien de overmacht is maar die strijd is te
gelijk een gericht, waarin de macht zich stelt in
dienst der gerechtigheid.
Z'n nadere verklaring vindt die strijd des ge
richts dan in Openb. 16 10, 11, waar beschreven
wordt de uitgieting van de vijfde fiool.
Deze fiool wordt uitgegoten op den troon van
het beest. Gevolg daarvan is, dat diens rijk wordt
verduisterd. Het rijk van den antichrist, dat was
voorgesteld als een rijk van licht en vreugde,
blijkt dan te zijn een rijk van duisternis en groote
ellende. Vreugde verwachtte de mensch daarvan,
maar het leidde daartoe, dat de menschen hun
tongen kauwden van pijn. De ellende, die het
rijk van den anti-christ brengt, beweegt de men
schen evenwel niet, zich tot God te bekeeren.
In plaats van te erkennen, dat de afval van God
hen in de ellende bracht en dus wederkeering tot
Hem naar verlossing zal leiden, lasteren zij den
God des hemels en bekeeren zij zich niet van hun
werken (Openb. 16:11).
En is het, dat de menschen zich niet van hun
werken bekeeren, zij maken zich dan op om te
gen God te strijden met alle macht, in een con
centratie van alle krachten.
In dat zich opmaken tot een strijd met den
levenden God, werkte ook de invloed van den
draak en het beest uit de zee en het beest uit
de aarde. Uit hun mond zag Johannes drie on
reine geesten uitgaan. En die onreine geesten
deden teekenen om de koningen der aarde te
vergaderen tot den krijg tegen den almachtigen
God (Op. 16 14). Zoo komt het tot een mach
tige concentratie. En zij hebben ze zoo Openb.
16: 16 vergaderd in de plaats, welke in 't
Hebreeuwsch genaamd wordt, Armageddon.
Met die plaats wordt zoo zagen we inder
tijd bedoeld Megiddo. Dat was de plaats,
waar Josia gedood werd in den strijd van Israël
tegen Egypte (2 Kon. 23: 29). Maar waar ook
de heidensche volkeren de nederlaag leden in den
strijd tegen Barak en Debora (Ri 5:19). Me
giddo de plaats van Israëls smadelijken onder
gang, maar ook, waar Israëls God triumfeerde
over de afgoden. Armageddon is dus de plaats,
waar de volkeren vergaderd zullen worden tot
de smadelijke nederlaag der Christenvolkeren,
die geen Christenvolkeren meer zijn, maar dan
ook de plaats, waar de levende God zal trium-
feeren over al Zijn vijanden.
Tegen die vijanden komt nu de Christus om
te oordeelen en krijg te voeren in gerechtigheid.
Hier is de strijd, die al getypeerd werd door den
strijd van David tegen Goliath. Als Goliath den
levenden God hoont is er een David, die het op
neemt voor Gods eere.
In onze dagen zijn er doolgeesten die zeggen,
dat elke strijd, welke ook, zondig is en verkeerd
en die leeren, dat de kracht moet worden gezocht
in het niet-wederstaan.
Als het zóó ware, zou het verkeerd geweest
zijn van David tegen Goliath in het strijdperk
te treden. Dan zou ook het bestrijden van die
gecontreerde macht, die zich tegen God stelt,
ongeoorloofd zijn.
Maar David verstond gelukkig zijn roeping
anders Niet het dulden van dien Godlasteren
den Filistijn was roeping, maar het wederstaan
in den Naam des Heeren.
En als de vijanden Gods zich in Armageddon
vereenigen om God tegen te staan, dan zegt de
Koning der hemelsche heirscharen niet„laat ze
begaan, want alle oorlog is ongeoorloofdmaar
dan stelt Hij zich aan het hoofd van Zijn helden
om ze te bestrijden.
Als David Goliath bestrijdt is het niet uit lust
tot den strijd en niet met de begeerte om „kam
pioen" te worden. Verre was hij van die vecht
lust en dat jagen naar ijdele eer. Hij wil aan den
Filistijnschen reus, die God durfde lasteren, het
gericht Gods voltrekken.
En met dat zelfde doel schikt Christus zich
tot den strijd tegen de Gode vijandige machten,
om aan allen, die Gode de eer onthouden, het
gericht Gods te voltrekken en over hen te bren
gen het rechtvaardig oordeel Gods. Hij oordeelt
en voert krijg in gerechtigheid.
Als we den Heere hier zien zóó als David
stond tegenover Goliath, dan ontvangen we den
rechten blik op den strijd door Hem gevoerd en
op de ellende, die, door Zijn overwinning, komt
over de vijanden Gods.
HEIJ.
Gereformeerde Kerk van Middelburg.
De notulen van 26 Juli 1878 vermelden ons
een bezwaarschrift op rijmEn voorts een be
langrijke kwestie met een der leden over de
„kussens in de zitplaatsen in de zijbogten
Nadat deze diepgaande zaken zijn afgedaan,
wordt besloten alle verhuurde plaatsen te ver
sieren met den naam van den huurder. Ook blijkt
uit de notulen, dat men in dit jaar bezig is met
het verbouwen van de kerk. Sommigen hebben
hun plaats verloren worden opstandig
(zooals er altijd moeilijkheden rijzen bij iedere
verbouwing) en de kerkeraad moet weer zijn
best doen olie op de golven te werpen.
De totale kosten van verbouwing en bijwerk
beloopen 1314.Volgende vergadering merkt
iemand op ,,'t Gas hebben we vergeten 1" Dus
komt er nog 100.bij
Kerkrechterlijk is men nog al eens de
plank mis. Een broeder zit „weer in de
gevangenis wegens dieverij". En de Praeses
vraagt, hoe met hem te handelen. Na eenige dis
cussie besluit men om nog niet tot de afsnijding
over te gaan, maar om de uiterste lankmoedig
heid te bewijzen, en hem, wanneer hij ontslagen
is, nogmaals voor den Kerkeraad te laten komen
ten einde met hem te spreken en aan te zeggen,
„dat bij het minste, dat hij zich weer misgaat,
we besloten hebben hem dadelijk af te snijden".
Er zijn ook in onzen tijd wel eens menschen,
die meenen, dat zoodra iemand gearresteerd is,
de kerkeraad het vonnis maar moet uitspreken.
In de eerste plaats spreekt de kerkeraad nooit
een vonnis uit. Zij eoefent de tucht, die bedoelt
het behoud, redding van den zondaar.
Voorts moet de kerkeraad wachten met haar
uitspraak tot gebleken is, dat de verdachte schul
dig is. Dus na definitieve uitspraak van den rech
ter. Wanneer iemand in hooger beroep gaat,
kan de kerkeraad nog maar weinig doen. Dan
eerst mag hij optreden, wanneer schuld geble
ken is.
En allerminst past wel, dat de kerkeraad zulk
een gevallen broeder aanzegt, dat hij bij het min
ste vergrijp zal worden afgesneden. De weg tot
afsnijding is een lange weg. De tucht in de kerk
bedoelt altijd behouden, redden, bewaren. En
een tuchtelooze kerk bewijst weinig liefde jegens
haar kinderen, evenals een gezin zonder tucht
tenslotte een liefdeloos gezin is.