FEUILLETON
BRANDING
qualificeerd, ligt het toch op den weg van een
man van eer om de ernstige publieke beschuldi
gingen ook publiek te herroepen Of consequent
tegen de Synodale handelwijzen een ernstig pro
test te laten hooren. Zoo iets mag niet in de
doofpot.
In het Kerkblad Geref. Kerken 's-Gravenhage
schrijft Dr. K. Dijk onder meer
Daartegen zijn door mij reeds eenige bezwaren
ingebracht en die zijn bij mij niet weggenomen.
Wat toch is het geval? Geen enkele kerk, noch
Classis, noch Particuliere Synode had alarm ge
roepen over de „onrust in onze kerken" of een
gravamen ingediend tegen onzuivere leering,
welke in ons midden werd voorgedragen.
Alleen de Classis Bolsward had een voorstel
of liever, een verzoek gedaan inzake de pole
miek. En nu dienden op de Synode zelve Dr.
Polman en Ds. v. d. Vegt een voorstel in om
een onderzoek in te stellen naar verschillende
meeningsverschillen, die zich in den laatsten tijd
onder ons openbaarden. Was er nu, zoo vraag
ik nog, om alleen naar aanleiding van dat voor
stel zoo luid aan de alarmklok te trekken. Indien
het kwaad toch zoo beangstigend was, dat de
toestand nu veel erger te noemen is, dan die in
1926, dan zouden toch zeker meerdere kerken
haar stem tot de Synode hebben verheven. Doch
geen enkele stem klonk.
En om die reden meen ik, dat het geroep van
onrust niet in overeenstemming was met de wer
kelijkheid in onze kerken, waarin velen vragen
wat er eigenlijk gaande is.
In het „Utrechtsche Kerkblad" schrijft Dr. H.
Kaajan
Door een onzer hoogleeraren werd aan de af
gevaardigden der Kerken meegedeeld, dat de
kerken in beroering zijn, terwijl dan die afge
vaardigden thuis gekomen, zich van alle kanten
hooren vragen, waarin toch die kerkelijke be
roering bestond.
Deze persuitlatingen bewijzen wel, dat men öf
overdreven heeft, óf de werkelijkheid niet meer
ziet zooals ze is.
Hetgeen beiden te betreuren is.
Theol. School.
Giften zesde Hoogleeraar. Stand op 22 October.
In de week van 1722 October is aan giften
voor den zesden hoogleeraar ontvangen: 332.60.
De vorige stand was 14.043.12, dus de stand
op 22 October 14.375.72.
Uit Zeeland zijn reeds eenige honderden gul
dens ontvangen. Gaarne willen we de giften
doorzenden.
Het gironummer van mij is 88855.
Van Prof. Schilder 127278.
Synod alia.
In het maandelijksch tijdschrift van „the Free
Church of Scotland" staat een verslag van broe
der Rounsfeel Brown, die als afgevaardigde van
genoemde kerk enkele zittingen op onze Synode
heeft meegemaakt.
Het is misschien interessant om eens te hoo
ren hoe een buitenlander oordeelt over onze
Synode.
De uitnoodiging van de Gereformeerde Kerken
in Nederland om namens de Free Church in
Scotland een afgevaardigde te sturen, hebben we
gaarne aanvaard. Slechts om de drie jaar verga
dert de Synode nu eens hier, dan weer daar.
De Gereformeerde Kerken hebben een eervol
record wat betreft hun getrouwheid aan het Ge
reformeerde geloof. Ik was in de gelegenheid
hun christelijke vriendelijkheid, hun wonderlijke
capaciteit-van-zaken-doen en de bemoediging
van-hun-leden, waar te nemen.
Als een eerste proeve van het vele genoegen,
dat mij wachtte, werden mijn vrouw en ik ver
welkomt te den Haag in het huis van Dr. van
Beeck Calkoen (dit moet men uitspreken zooals
wij Schotten de naam Colquhoun uitspreken)
saamroeper van het Comitee dat relatie onder
houdt met de buitenlandsche kerken.
Hij en zijn schoonmoeder Baronesse van Heem
stra, een vriendelijke en actieve dame van één
en tachtig jaar, beheerschen het Engelsch vol
komen. En ze behandelden ons met buitengewone
christelijke broederschap zoowel Zondag 23 als
Maandag 24 Augustus.
Op Maandag 24 Augustus hebben we den
Haag bezien."
(Dan volgt de beschrijving van al de afgevaar
digden op de Synode en de toespraken, die ge
houden werden en van den band, die de verschil
lende Engelsch sprekende leden bemerkten.)
A. H. OUSSOREN.
(Wordt vervolgd)
DOOR
K. H. MAR!NUb"EN
25)
Zij wist het nu van Dolf zelf trouwens,
Frits had het ook al uit Leiden vernomen
dat hij tot het socialisme was toegetreden. Zij
was er beduusd van geworden, maar Dolf had
haar glimlachend gezegd, dat zij niet voor hem
bevreesd behoefde te zijn. Socialisten waren
lieusch geen menscheneters. Zij meenden het heel
goed. Natuurlijk, de bladen die moeder onder
de oogen kreeg, stelden hen voor als ongeloo-
vigen en halve heidenen, maar dat was niet dan
politieke afgunst. Zij meenden het heel goed met
hun medemenschen en wilden de arbeidende
klasse een meer zonniger bestaan geven. Wat
was daar tegen
Mevrouw Woldinga had er zoo goed als niets
op geantwoord alleen opgemerkt, dat de kwestie
niet zoo eenvoudig was als Dolf voorstelde. Er
mocht dan in die partij iets goeds zijn, 't was
een partij, waar in geen enkel opzicht met den
Christus der Schriften rekening werd gehouden.
En dan was die partij door God veroordeeld.
Dolf had er de schouders over opgehaald. Met
moeder en Annie en ook Lucie Hilderink, die
ook wel eens een duit in het zakje deed wat
hij gaarne mocht, want hij vond haar een lief
meisje was eenvoudig niet van gedachten te
L. S.
Ge herinnert U nog wel, hoe de Jongelings-
vereeniging „Herman Faukeel" op Zondag 2
Augustus j.l. in de Hofpleinconsistorie een her
denkingssamenkomst heeft gehouden, in verband
met haar zeventigjarig bestaan.
Welnu, op Maandag 2 November a.s. hoopt
zij, zoo de Heere wil, haar veertiende lustrum
feestelijk te vieren. Deze feestvergadering zal
gehouden worden in een der zalen van de So
ciëteit „St. Joris", Balans, en zal aanvangen des
avonds 7.30 (half acht).
Namens het Bestuur van „Herman Faukeel"
wek ik door dezen alle leden der gemeente, die
in den arbeid van deze J.V. belangstellen en in
haar vreugde wenschen te deelen, hartelijk op
Kom Maandag 2 Nov. a.s. naar „St. Joris" en
vier daar met „Herman Faukeel" mee haar ze
ventigste jaarfeest.
Indien er mochten zijn. die nog in dubio staan,
of zij gaan zullen of niet, dan zal hun onzeker
heid beslist geheel verdwijnen, als zij hooren, dat
de Eere-Voorzitter van „Herman Faukeel", Dr.
K. Huizenga, de feestrede zal uitspreken.
Stelt „Herman Faukeel" dan niet teleur Be
roof U zelf niet van een genotvollen avond
D. BREMMER.
DE GESCHILPUNTEN TLISSCHEN DE
CHR. GEREF. KERK EN ONZE KERKEN.
IV.
Het kerkrechterlijk bezwaar. (2)
Er rest nu slechts de bespreking van het be
zwaar tegen de manier waarop in '92 de ver-
eeniging heeft plaats gehad.
De Chr. Geref. Kerk heeft tegen de wijze,
waarop twee kerkengroepen toen zijn bijeenge
bracht en verbonden in één kerkelijke samenle
ving of kerkverband bezwaar en wel op grond
van het Gereformeerd kerkrecht, dat zij en wij
erkennen.
Daar valt natuurlijk over te praten.
Naar alle kanten.
Er is te spreken over de vraag öf de vereeni-
ging destijds is tot stand gebracht op kerkrech
terlijk juiste wijze.
En indien wij nu eens moesten constateeren
van niet, dan blijft nog te spreken over de vraag
of een kerkrechterlijke fout, zoo ernstig mag
worden genomen, dat daardoor kerkelijke schei
ding mag worden goedgepraat en steeds in stand
gehouden.
Nu reeds zeggen wij, hoe het antwoord op de
eerste vraag ook mocht uitvallen, dat dit laatste
nimmer mag. Er zijn in onze kerken mensclien,
die verstand van het kerkrecht hebben, en die
overtuigd zijn dat onze Synode van Assen 1926)
een kerkrechterlijke fout heeft begaan, maar nie
mand heeft het ooit in het hoofd gehaald op
grond daarvan uit de kerk te gaan, of daaraan
zelfs maar in de verte te denken.
Natuurlijk niet.
Daarvoor zijn toch andere bezwaren noodig.
En heel andere ook.
Trouwens kleinere en groote kerkrechterlijke
fouten worden op kerkelijke vergaderingen va
ker begaan, dan velen schijnen te denken.
Zeker zijn ook in de jaren vóór '92 kerkrech
terlijke misslagen begaan. Dat geven wij aan dé
Christel. Geref. critici, die de werkelijke en ver
meende fouten uit die jaren uitmeten, dadelijk
toe. x) „Wie het werk Gods alleen daar erken
nen wil, waar het zich in zuivere, ongemengde
gedaante vertoont, zal het nergens vinden. Zóó
is het alleen buiten en boven ons, in den vol
brachten middelaarsarbeid van den Heere Jezus
Christus te aanschouwen. Doch zoodra deze
door den Heiligen Geest doorwerkt en toegepast
wordt in de gemeente, wordt hij ook helaas altijd
bevlekt mét en gaat hij schuil onder allerlei
bezoedelingen van onze zijde", heeft iemand met
't oog op deze kritiek zeer terecht geschreven. 2)
Hoe dan ook het antwoord uitvalt op de vraag
öf de vereeniging in '92 kerkrechterlijk zuiver is
toegegaan, dit oordeel mag niet aan een samen
leven in één kerkverband in den weg staan.
Daarvoor blijft zulk een bezwaar altijd te klein,
van te geringe beteekenis.
Nu de vraag is er kerkrechterlijk foutief ge
handeld bij de ineensmelting. Naar de overtuiging
van de Chr. Geref. Kerk is dat inderdaad het
geval. Men is van „bovenaf" begonnen, terwijl
ons kerkrecht zou eischen dat men in een der
gelijke situatie van „beneden af" had te begin
nen, bericht haar oordeel.
De lezer begrijpt de bedoeling. De pogingen
om tot vereeniging te komen, hadden in de plaat
wisselen. Zij gingen uit van een ouderwetsch,
bekrompen standpunt, dat reeds lang afgedaan
had. Zóó waren de Hilderinks, waar hij een
enkele maal kwam, en eens een warme discussie
had met den student uit Amsterdam, die zijn man
netje stond, zóó waren de Hilderinks ook, terwijl
Fritsnu, aan zijn broer moest hij maar niet
denken. Die vergaf hem natuurlijk nooit, dat hij
was „weggezakt".
Zijn moeder had hem gesmeekt, Frits vriende
lijk tegemoet te treden, wanneer deze met vrouw
en kind eenige weken naar Rotterdam zou ko
men, maar Dolf had geantwoord, dat hij die
weken bij een studievriend in Overijsel was te
logeeren gevraagd. Dan had Frits ook geen last
van hem. Het zou toch niet gaan. „Vader" Frits
zou natuurlijk met alle mogelijke aanmerkingen
komen en hij was niet van plan, zich die te laten
aanleunen. Moeder kon er dan ook wel zeker
van zijn, dat er hooggaande ruzie komen zou.
Was het dan niet veel beter, dat zij elkaar heel
niet ontmoeten De kloof was er nu eenmaal en
in plaats van zich daarbij neer te leggen, zooals
moeder en Annie deden, zou Frits er tegen in
blijven gaan, wat overbodige moeite was.
„Je vergist je, Dolf. Annie en ik leggen ons
er niet bij neer. De Heere alleen weet ten volle,
wat verdriet wij er van hebben. Maar ons praten
helpt niet meer. Je moeder bidt voor je jongen,
al den dag. En ik geef den moed niet op, dat
de Heere ons gebed eens verhooren zal en je
als een berouwvol zondaar weerkeert. Misschien
beleef ik het niet meer, want ik ga nu al ouder
worden, ook al van verdriet om jou. Maar de
beloften Gods zijn ja en amen. Als daar geschre-
selijke kerken moeten beginnen en daar blijk
baar eerst voltooid moeten worden, om zoo van
„beneden af" via de classicale vergaderingen op
de tafel der Synodes te komen. In werkelijkheid
is de zaak van stonde aan een zaak der Synodes
geweesten hebben de Synodes de zaak ook
afgehandeld, pas daarna kregen de kerken de
roeping ook plaatselijk te staan naar vereeniging
en samensmelting.
Dit heet „van bovenaf".
Nu komt het mij voor, dat in den boezem van
de Chr. Geref. Kerk dit bezwaar op twee ma
nieren onder woorden wordt gebracht. Op twee
manieren, waar tusschen m.i. een principieel
verschil bestaat.
Op de meest krasse wijze laat Ds. H. Janssen
er zich aldus er over uit
„Er is nooit een gecombineerde kerkeraads-
vergadering van den Christ. Geref. kerkeraad en
den Doleerenden kerkeraad gehouden om de
vereeniging ter plaatse met elkander te bespre
ken."
„Dat is de principieele kerkrechterlijke fout,
die er m.i. in de Vereeniging van 1892 gemaakt
is. Uit die gecombineerde kerkeraadsvergaderin-
gen had de vereeniging moeten opkomen." (Het
vet gezette is van ons, J. M.) 3) Dit zou dan
zijn „van beneden af".
In het bekende bezwaarschrift door de predi
kanten C. Wisse, Van Lingen, Wessels, Jonkman
e.a. gebracht op de Synode van Amsterdam
(1892) is een van de vijf bezwaren van kerk
rechterlijken aard. Zij meenen, dat de rechten
der gemeenten verkort worden. Doch de weg,
die Ds. Janssen voorschrijft, noemen zij heele-
maal niet. Integendeel. Zij vinden goed, dat het
initiatief van de Synode is uitgegaan, doch mee
nen, dat het besluit der Synode ter goedkeuring
behoorde te worden toegezonden aan alle ker
keraden, en dat deze vervolgens een vergadering
van de manslidmaten hadden moeten bijeenroe
pen, waaraan het Synodebesluit, wederom ter-
goedkeuring diende te worden voorgelegd. "1)
Tusschen de kerkrechterlijke weg van Ds. H.
Janssen en die van dit bezwaarschrift, bestaat
m.i. een principieel verschil. De eerste wil wer
kelijk van „beneden af".
Het bezwaarschrift wil echter wat anders.
Een besluit door een wettige meerdere vergade
ring genomen, ter goedkeuring voorleggen aan
de lidmaten, om het bij meerderheid van stem
men te doen approbeeren zonder gevaar voor
tegenspraak, meen ik te mogen neerschrijven,
dat het tweede geheel met de eerste beginsels
van Gereformeerd kerkrecht in strijd is. Terwijl
over Ds. Janssens meening nog kan worden ge
discussieerd, moet hier gezegd dit mag nooit i
Hoe de Synode van de Chr. Geref. Kerk in
dezen denkt, welke partij zij kiest, heeft zij niet
gezegd. Wij vermoeden echter wederom uit de
uitdrukking „van bovenaf" te mogen afleiden,
dat zij den weg van Ds. Janssen kerkrechterlijk
voor zuiver houdt. Daarom zullen wij de volgen
de keer, niet meer op het bezwaar van Ds. Wisse
en Ds. van Lingen terugkomen, doch uitsluitend
ons bezig houden met den weg van Ds. Janssen.
Intusschen spreken wij de hoop uit, dat nog eens
duidelijk worde uitgesproken, wat de Chr. Geref.
Kerk wel en wat zij niet voor haar rekening
neemt uit die Stichtingsoorkonde der huidige
Chr. Geref. Kerk Het beroemde bezwaarschrift.
Brouwershaven. J. MEESTER.
x) Zooals Prof. J. J. van der Schuit in „Na
vijf en twintig jaren" en Ds. H. Janssen in „Voor
Waarheid en Recht" e.a.
2) Dr. E. D. Kraan in het artikel„De Do
leantie en de Afscheiding" opgenomen in het
Gedenkboek der Doleantie blz. 230 aldaar.
3) Ds. H. Janssen „Voor Waarheid en
Recht", Van Brummen, Dordrecht z. j. blz. 44.
4) Men kan dit bezwaarschrift in z'n geheel
vinden bij Ds. H. Janssen a.w. blz. 59/60.
ZEEUWSCH-VLAAMSCHE BRIEVEN.
Zaamslag, October 1936.
Het verzoek kwam tot mij of ik in een van
mijn brieven eens iets wilde schrijven over het
werk van het Nederlandsch Bijbelgenootschap
en zijn arbeid ook in onze kringen wilde aan
bevelen. Ik doe dit met groot genoegen. Geregeld
heb 'k in de laatste jaren de jaarvergadering van
dit genootschap bijgewoond en van nabij het zeer
belangrijk werk gadegeslagen.
Er is een tijd geweest dat de Gereformeerden
zich min of meer afzijdig hielden en in het hoofd
en afdeelingsbestuur bijna uitsluitend Hervorm
den zaten. Dit is de laatste jaren echter geheel
ven staat, dat het gebed van den rechtvaardige
veel vermag, dan klem ik mij daar aan vast. O,
Dolf, mijn jongen, als, vroeg of laat, op eeniger-
lei wijze de Heere met Zijn roepstem tot je komt,
luister dan, wend je niet van Hem af, want dat
kan wel eens de laatste roepstem zijn. Aan het
geduld van God komt eenmaal een einde, mijn
jongen. Maar bedenk wel, dat je dan voor eeuwig
verloren bent. Je hebt dan misschien een goede
positie veroverd, maar dat baat je niet. Dolf. Al
win je de heele wereld en je lijdt schade aan je
ziel, wat heb je dan. Dolf Een eeuiwge, zwarte
nacht. Mijn kind, mijn kind, ik ben zoo dankbaar,
dat je vader dit vreeselijke niet meer beleeft. Ik
bid God, dat Hij mij de kracht geeft het te dra
gen, tot ik de oogen hier op aarde sluit. Maar
dat alles is het ergste niet. God geeft toch kracht
naar kruis. Het ergste is, Dolf, dat jij, ondanks
de vermaningen, de verzenen tegen de prikkels
slaat en voortholt op den weg naar het eeuwig
verderf."
Uit eerbied voor zijn moeder, luisterde Dolf
vol geduld naar deze lange toespraak, maar de
kern drong niet tot hem door.
„Moeder, U hebt van uw standpunt dat ik
ken, want ik ben er in opgevoed, natuurlijk vol
komen gelijk. Ik begrijp ook, dat ik U verdriet
doe. Maar ik kan niet huichelen. Dat standpunt
is verouderd. Het kan eenvoudig niet waar zijn,
dat U en de menschen uit uw kring het alleen
weten en bezitten en de rest der menschen niet.
Dat is eigengerechtig."
„Ik heb dat nooit beweerd, Dolf. Maar wei
zeg ik, dat de Bijbel het weet."
„De inhoud van den Bijbel wordt op zoo ve-
anders geworden. Op de jaarvergadering zijn
vele Gereformeerde predikanten als afgevaardig
den en in het hoofdbestuur hebben bekende Ge
reformeerde voormannen, als Prof. Dr. F. W.
Grosheide en Dr. W. G. Harrenstein, zitting.
Dr. Harrenstein, die zelf jarenlang in Indië ge
werkt heeft en uitnemend op de hoogte is van
de Indische toestanden, is een man van gezag bij
de bespreking van de Indische aangelegenheden.
En dat Prof. Grosheide bij de nieuwe vertaling
van den Bijbel (reeds gaf het Bijbelgenootschap
enkele boeken van het N. T. in nieuwe vertaling
uit) een eerste klas kracht is, zal niemand be
twijfelen.
We schrijven 1936. Maar ik geloof, dat zelfs
heden nog het woord geldt dat Ds. J. Douma
tien jaar geleden in „De Bazuin" schreef„Ik
betwijfel of de omvangrijke en gezegende arbeid
Ivan dit oude Genootschap wel genoegzaam waar
deering in onze kringen vindt. Ongetwijfeld zal
onbekendheid een der redenen zijn". Ds. Douma
besluit z'n artikel„Laten onze Kerken en onze
leden zich niet afzijdig houden van het Neder
landsch Bijbelgenootschap Meerdere medewer
king óók uit onze kringen zal er zeker toe bij
dragen, dat meer nog dan tot dusver óók door
middel van onze Evangelisaties zijn uitgaven op
goede wijze komen in de handen, waarin zij
moeten wezen."
In Engeland werd het eerst in 1804 een
Bijbelgenootschap opgerichthet Britsch en
Buitenlandsch Bijbelgenootschap.
Het doel van dit genootschap was versprei
ding van de Heilige Schrift zonder aanteekening
of verklaring.
Weldra werd dit genootschap een wereldorga
nisatie met vertakkingen ook op het vaste land
van Europa. Toen echter in andere landen af
zonderlijke genootschappen ontstonden, bepaalde
het Britsche zich tot Engeland en zijn koloniën.
In Nederland gaf het Britsch en Buitenlandsch
Bijbelgenootschap den stoot tot het Nederland-
sche, te Amsterdam in 1814 opgericht.
Het genootschap verspreidt den Bijbel in zijn
geheel en in gedeelten, zonder aanteekening of
uitlegging, binnen en buiten het vaderland, in
zonderheid in zijn overzeesche bezittingen.
In het begin hoopte men ook op samenwerking
met Roomschen. De pausen hebben echter de
Bijbelgenootschappen een pest genoemd. Op den
„Index" (lijst van verboden boeken) staan ook
Bijbeluitgaven door niet-Katholieken in het licht
gegeven (de Statenbijbel, de Jansenistische Bijbel
van Buys, enz.). Wel doen de oud-Katholieken
mee. Op de jaarvergadering zag ik ook meer
malen den oud-Katholieken professor Dr. A. J.
van den Bergh.
Allengs is het zegenrijk werk zeer uitgebreid.
Een groot aantal Bijbels en bijbelgedeelten in tal
van formaten, lettersoorten en banden worden
tegen lage prijzen verkrijgbaar gesteld. Zelfs
voorziet het instellingen voor zendingsonderwijs,
vertrekkende landverhuizers, militairen, zeelieden
en hotels kosteloos van bijbelboeken. Het onder
neemt ook speciale, kostbare bijbeluitgaven, zoo
als voor menschen met zeer slecht gezicht en
voor blinden in brailledruk.
Om een indruk te geven van de omvangrijk
heid van het werk deelen we hier mede, dat in
1935 het aantal Bijbels, dat afgeleverd werd,
50.620 bedroeg, voorts 402 Oude Testamenten,
25.232 Nieuwe Testamenten en 21.907 Evange
liën en andere gedeelten.
Het genootschap steunt ook de zending door
de uitgaaf van Bijbelvertalingen voor de ver
schillende gebieden. Zoo heeft het op zijn prijs
lijst vertalingen of Bijbelsche Leesboeken in het
Maleisch, Javaansch, Soendaneesch, enz. enz.
Het initiatief tot de instelling van het Zendings
consulaat ging van het genootschap uit. Ook stelt
het taalgeleerden in staat (na voor de opleiding
zorg te hebben gedragen) de Zending als Zen
deling-taalgeleerden te dienen. Ik noem slechts
de namen van den buitengewoon bekwamen en
sympathieken Dr. H. Kraemer en van den be
kenden Gereformeerden Dr. L. Onolee, die op
Soemba werkzaam is.
Dr. Kraemer is reeds 12 jaar in Indië werk
zaam geweest en hoopt eerlang weer naar zijn
arbeidsterrein te vertrekken. Op de laatste jaar
vergadering werd zijn referaat „Mijn tweede zes
jaar in Indië" door Dr. H. C. Rutgers (tegen
woordig algemeen secretaris een man die voor
dit werk bizonder geschikt is) voorgelezen. Mij
als Gereformeerde trof zijn opmerking aangaande
lectuurvoorziening en lectuur propaganda „De
eenige groep in Indië waar men het op de juiste
wijze voelt en dienovereenkomstig handelt, (het
vetgezette van den schrijver) is de Gereformeer
de Zending".
Niettegenstaande men tot op 't uiterste bezui-
lerlei wijze uitgelegd", wierp hij tegen. „En wie
heeft er dan gelijk?"
„Menschelijke bedenkingen en uitleggingen
gelden niet. Alleen het Woord van God."
Ze kwamen niet verder. Met smart bemerkte
mevrouw Woldinga, hoe de kloof steeds breeder
werd. Alleen God was de Machtige, die kloof
te overbruggen.
Maar zou Hij het doen
HOOFDSTUK VIII.
Lucie Hilderink.
Januari 1914. Het had een week gevroren,
hoewel de koude niet snerpend was, wijl er veelal
windstilte heerschte. De bladen vertelden al
spoedig, hoe er in Friesland en Groningen druk
schaatsen werd gereden, maar na eenige dagen
konden ook de rijdende Rotterdammers hun hart
ophalen.
Te voet of per tram begaven zij zich naar de
Bergsche- öf Kralingsche plassen, waar ijsver-
eenigingen goede banen hadden ingericht en oud
en jong, rijk en arm zich vergastten aan de oud-
vaderlandsche, gezonde sport.
De Hilderinks waren van de partij, omdat e?ik
lid van de familie de kunst verstond, zelfs me
vrouw Hilderink, al reed zij niet meer. Haar man
kon het evenwel niet laten. En daar Fred al een
even groot liefhebber was, moest onderling ver
deeld worden, wie er een middag zou gaan rijden,
omdat öf vader öf de zoon in de zaak aanwezig
moest zijn.
(Wordt vervolgd)