FEUILLETON BRANDING qualificeerd, ligt het toch op den weg van een man van eer om de ernstige publieke beschuldi gingen ook publiek te herroepen Of consequent tegen de Synodale handelwijzen een ernstig pro test te laten hooren. Zoo iets mag niet in de doofpot. In het Kerkblad Geref. Kerken 's-Gravenhage schrijft Dr. K. Dijk onder meer Daartegen zijn door mij reeds eenige bezwaren ingebracht en die zijn bij mij niet weggenomen. Wat toch is het geval? Geen enkele kerk, noch Classis, noch Particuliere Synode had alarm ge roepen over de „onrust in onze kerken" of een gravamen ingediend tegen onzuivere leering, welke in ons midden werd voorgedragen. Alleen de Classis Bolsward had een voorstel of liever, een verzoek gedaan inzake de pole miek. En nu dienden op de Synode zelve Dr. Polman en Ds. v. d. Vegt een voorstel in om een onderzoek in te stellen naar verschillende meeningsverschillen, die zich in den laatsten tijd onder ons openbaarden. Was er nu, zoo vraag ik nog, om alleen naar aanleiding van dat voor stel zoo luid aan de alarmklok te trekken. Indien het kwaad toch zoo beangstigend was, dat de toestand nu veel erger te noemen is, dan die in 1926, dan zouden toch zeker meerdere kerken haar stem tot de Synode hebben verheven. Doch geen enkele stem klonk. En om die reden meen ik, dat het geroep van onrust niet in overeenstemming was met de wer kelijkheid in onze kerken, waarin velen vragen wat er eigenlijk gaande is. In het „Utrechtsche Kerkblad" schrijft Dr. H. Kaajan Door een onzer hoogleeraren werd aan de af gevaardigden der Kerken meegedeeld, dat de kerken in beroering zijn, terwijl dan die afge vaardigden thuis gekomen, zich van alle kanten hooren vragen, waarin toch die kerkelijke be roering bestond. Deze persuitlatingen bewijzen wel, dat men öf overdreven heeft, óf de werkelijkheid niet meer ziet zooals ze is. Hetgeen beiden te betreuren is. Theol. School. Giften zesde Hoogleeraar. Stand op 22 October. In de week van 1722 October is aan giften voor den zesden hoogleeraar ontvangen: 332.60. De vorige stand was 14.043.12, dus de stand op 22 October 14.375.72. Uit Zeeland zijn reeds eenige honderden gul dens ontvangen. Gaarne willen we de giften doorzenden. Het gironummer van mij is 88855. Van Prof. Schilder 127278. Synod alia. In het maandelijksch tijdschrift van „the Free Church of Scotland" staat een verslag van broe der Rounsfeel Brown, die als afgevaardigde van genoemde kerk enkele zittingen op onze Synode heeft meegemaakt. Het is misschien interessant om eens te hoo ren hoe een buitenlander oordeelt over onze Synode. De uitnoodiging van de Gereformeerde Kerken in Nederland om namens de Free Church in Scotland een afgevaardigde te sturen, hebben we gaarne aanvaard. Slechts om de drie jaar verga dert de Synode nu eens hier, dan weer daar. De Gereformeerde Kerken hebben een eervol record wat betreft hun getrouwheid aan het Ge reformeerde geloof. Ik was in de gelegenheid hun christelijke vriendelijkheid, hun wonderlijke capaciteit-van-zaken-doen en de bemoediging van-hun-leden, waar te nemen. Als een eerste proeve van het vele genoegen, dat mij wachtte, werden mijn vrouw en ik ver welkomt te den Haag in het huis van Dr. van Beeck Calkoen (dit moet men uitspreken zooals wij Schotten de naam Colquhoun uitspreken) saamroeper van het Comitee dat relatie onder houdt met de buitenlandsche kerken. Hij en zijn schoonmoeder Baronesse van Heem stra, een vriendelijke en actieve dame van één en tachtig jaar, beheerschen het Engelsch vol komen. En ze behandelden ons met buitengewone christelijke broederschap zoowel Zondag 23 als Maandag 24 Augustus. Op Maandag 24 Augustus hebben we den Haag bezien." (Dan volgt de beschrijving van al de afgevaar digden op de Synode en de toespraken, die ge houden werden en van den band, die de verschil lende Engelsch sprekende leden bemerkten.) A. H. OUSSOREN. (Wordt vervolgd) DOOR K. H. MAR!NUb"EN 25) Zij wist het nu van Dolf zelf trouwens, Frits had het ook al uit Leiden vernomen dat hij tot het socialisme was toegetreden. Zij was er beduusd van geworden, maar Dolf had haar glimlachend gezegd, dat zij niet voor hem bevreesd behoefde te zijn. Socialisten waren lieusch geen menscheneters. Zij meenden het heel goed. Natuurlijk, de bladen die moeder onder de oogen kreeg, stelden hen voor als ongeloo- vigen en halve heidenen, maar dat was niet dan politieke afgunst. Zij meenden het heel goed met hun medemenschen en wilden de arbeidende klasse een meer zonniger bestaan geven. Wat was daar tegen Mevrouw Woldinga had er zoo goed als niets op geantwoord alleen opgemerkt, dat de kwestie niet zoo eenvoudig was als Dolf voorstelde. Er mocht dan in die partij iets goeds zijn, 't was een partij, waar in geen enkel opzicht met den Christus der Schriften rekening werd gehouden. En dan was die partij door God veroordeeld. Dolf had er de schouders over opgehaald. Met moeder en Annie en ook Lucie Hilderink, die ook wel eens een duit in het zakje deed wat hij gaarne mocht, want hij vond haar een lief meisje was eenvoudig niet van gedachten te L. S. Ge herinnert U nog wel, hoe de Jongelings- vereeniging „Herman Faukeel" op Zondag 2 Augustus j.l. in de Hofpleinconsistorie een her denkingssamenkomst heeft gehouden, in verband met haar zeventigjarig bestaan. Welnu, op Maandag 2 November a.s. hoopt zij, zoo de Heere wil, haar veertiende lustrum feestelijk te vieren. Deze feestvergadering zal gehouden worden in een der zalen van de So ciëteit „St. Joris", Balans, en zal aanvangen des avonds 7.30 (half acht). Namens het Bestuur van „Herman Faukeel" wek ik door dezen alle leden der gemeente, die in den arbeid van deze J.V. belangstellen en in haar vreugde wenschen te deelen, hartelijk op Kom Maandag 2 Nov. a.s. naar „St. Joris" en vier daar met „Herman Faukeel" mee haar ze ventigste jaarfeest. Indien er mochten zijn. die nog in dubio staan, of zij gaan zullen of niet, dan zal hun onzeker heid beslist geheel verdwijnen, als zij hooren, dat de Eere-Voorzitter van „Herman Faukeel", Dr. K. Huizenga, de feestrede zal uitspreken. Stelt „Herman Faukeel" dan niet teleur Be roof U zelf niet van een genotvollen avond D. BREMMER. DE GESCHILPUNTEN TLISSCHEN DE CHR. GEREF. KERK EN ONZE KERKEN. IV. Het kerkrechterlijk bezwaar. (2) Er rest nu slechts de bespreking van het be zwaar tegen de manier waarop in '92 de ver- eeniging heeft plaats gehad. De Chr. Geref. Kerk heeft tegen de wijze, waarop twee kerkengroepen toen zijn bijeenge bracht en verbonden in één kerkelijke samenle ving of kerkverband bezwaar en wel op grond van het Gereformeerd kerkrecht, dat zij en wij erkennen. Daar valt natuurlijk over te praten. Naar alle kanten. Er is te spreken over de vraag öf de vereeni- ging destijds is tot stand gebracht op kerkrech terlijk juiste wijze. En indien wij nu eens moesten constateeren van niet, dan blijft nog te spreken over de vraag of een kerkrechterlijke fout, zoo ernstig mag worden genomen, dat daardoor kerkelijke schei ding mag worden goedgepraat en steeds in stand gehouden. Nu reeds zeggen wij, hoe het antwoord op de eerste vraag ook mocht uitvallen, dat dit laatste nimmer mag. Er zijn in onze kerken mensclien, die verstand van het kerkrecht hebben, en die overtuigd zijn dat onze Synode van Assen 1926) een kerkrechterlijke fout heeft begaan, maar nie mand heeft het ooit in het hoofd gehaald op grond daarvan uit de kerk te gaan, of daaraan zelfs maar in de verte te denken. Natuurlijk niet. Daarvoor zijn toch andere bezwaren noodig. En heel andere ook. Trouwens kleinere en groote kerkrechterlijke fouten worden op kerkelijke vergaderingen va ker begaan, dan velen schijnen te denken. Zeker zijn ook in de jaren vóór '92 kerkrech terlijke misslagen begaan. Dat geven wij aan dé Christel. Geref. critici, die de werkelijke en ver meende fouten uit die jaren uitmeten, dadelijk toe. x) „Wie het werk Gods alleen daar erken nen wil, waar het zich in zuivere, ongemengde gedaante vertoont, zal het nergens vinden. Zóó is het alleen buiten en boven ons, in den vol brachten middelaarsarbeid van den Heere Jezus Christus te aanschouwen. Doch zoodra deze door den Heiligen Geest doorwerkt en toegepast wordt in de gemeente, wordt hij ook helaas altijd bevlekt mét en gaat hij schuil onder allerlei bezoedelingen van onze zijde", heeft iemand met 't oog op deze kritiek zeer terecht geschreven. 2) Hoe dan ook het antwoord uitvalt op de vraag öf de vereeniging in '92 kerkrechterlijk zuiver is toegegaan, dit oordeel mag niet aan een samen leven in één kerkverband in den weg staan. Daarvoor blijft zulk een bezwaar altijd te klein, van te geringe beteekenis. Nu de vraag is er kerkrechterlijk foutief ge handeld bij de ineensmelting. Naar de overtuiging van de Chr. Geref. Kerk is dat inderdaad het geval. Men is van „bovenaf" begonnen, terwijl ons kerkrecht zou eischen dat men in een der gelijke situatie van „beneden af" had te begin nen, bericht haar oordeel. De lezer begrijpt de bedoeling. De pogingen om tot vereeniging te komen, hadden in de plaat wisselen. Zij gingen uit van een ouderwetsch, bekrompen standpunt, dat reeds lang afgedaan had. Zóó waren de Hilderinks, waar hij een enkele maal kwam, en eens een warme discussie had met den student uit Amsterdam, die zijn man netje stond, zóó waren de Hilderinks ook, terwijl Fritsnu, aan zijn broer moest hij maar niet denken. Die vergaf hem natuurlijk nooit, dat hij was „weggezakt". Zijn moeder had hem gesmeekt, Frits vriende lijk tegemoet te treden, wanneer deze met vrouw en kind eenige weken naar Rotterdam zou ko men, maar Dolf had geantwoord, dat hij die weken bij een studievriend in Overijsel was te logeeren gevraagd. Dan had Frits ook geen last van hem. Het zou toch niet gaan. „Vader" Frits zou natuurlijk met alle mogelijke aanmerkingen komen en hij was niet van plan, zich die te laten aanleunen. Moeder kon er dan ook wel zeker van zijn, dat er hooggaande ruzie komen zou. Was het dan niet veel beter, dat zij elkaar heel niet ontmoeten De kloof was er nu eenmaal en in plaats van zich daarbij neer te leggen, zooals moeder en Annie deden, zou Frits er tegen in blijven gaan, wat overbodige moeite was. „Je vergist je, Dolf. Annie en ik leggen ons er niet bij neer. De Heere alleen weet ten volle, wat verdriet wij er van hebben. Maar ons praten helpt niet meer. Je moeder bidt voor je jongen, al den dag. En ik geef den moed niet op, dat de Heere ons gebed eens verhooren zal en je als een berouwvol zondaar weerkeert. Misschien beleef ik het niet meer, want ik ga nu al ouder worden, ook al van verdriet om jou. Maar de beloften Gods zijn ja en amen. Als daar geschre- selijke kerken moeten beginnen en daar blijk baar eerst voltooid moeten worden, om zoo van „beneden af" via de classicale vergaderingen op de tafel der Synodes te komen. In werkelijkheid is de zaak van stonde aan een zaak der Synodes geweesten hebben de Synodes de zaak ook afgehandeld, pas daarna kregen de kerken de roeping ook plaatselijk te staan naar vereeniging en samensmelting. Dit heet „van bovenaf". Nu komt het mij voor, dat in den boezem van de Chr. Geref. Kerk dit bezwaar op twee ma nieren onder woorden wordt gebracht. Op twee manieren, waar tusschen m.i. een principieel verschil bestaat. Op de meest krasse wijze laat Ds. H. Janssen er zich aldus er over uit „Er is nooit een gecombineerde kerkeraads- vergadering van den Christ. Geref. kerkeraad en den Doleerenden kerkeraad gehouden om de vereeniging ter plaatse met elkander te bespre ken." „Dat is de principieele kerkrechterlijke fout, die er m.i. in de Vereeniging van 1892 gemaakt is. Uit die gecombineerde kerkeraadsvergaderin- gen had de vereeniging moeten opkomen." (Het vet gezette is van ons, J. M.) 3) Dit zou dan zijn „van beneden af". In het bekende bezwaarschrift door de predi kanten C. Wisse, Van Lingen, Wessels, Jonkman e.a. gebracht op de Synode van Amsterdam (1892) is een van de vijf bezwaren van kerk rechterlijken aard. Zij meenen, dat de rechten der gemeenten verkort worden. Doch de weg, die Ds. Janssen voorschrijft, noemen zij heele- maal niet. Integendeel. Zij vinden goed, dat het initiatief van de Synode is uitgegaan, doch mee nen, dat het besluit der Synode ter goedkeuring behoorde te worden toegezonden aan alle ker keraden, en dat deze vervolgens een vergadering van de manslidmaten hadden moeten bijeenroe pen, waaraan het Synodebesluit, wederom ter- goedkeuring diende te worden voorgelegd. "1) Tusschen de kerkrechterlijke weg van Ds. H. Janssen en die van dit bezwaarschrift, bestaat m.i. een principieel verschil. De eerste wil wer kelijk van „beneden af". Het bezwaarschrift wil echter wat anders. Een besluit door een wettige meerdere vergade ring genomen, ter goedkeuring voorleggen aan de lidmaten, om het bij meerderheid van stem men te doen approbeeren zonder gevaar voor tegenspraak, meen ik te mogen neerschrijven, dat het tweede geheel met de eerste beginsels van Gereformeerd kerkrecht in strijd is. Terwijl over Ds. Janssens meening nog kan worden ge discussieerd, moet hier gezegd dit mag nooit i Hoe de Synode van de Chr. Geref. Kerk in dezen denkt, welke partij zij kiest, heeft zij niet gezegd. Wij vermoeden echter wederom uit de uitdrukking „van bovenaf" te mogen afleiden, dat zij den weg van Ds. Janssen kerkrechterlijk voor zuiver houdt. Daarom zullen wij de volgen de keer, niet meer op het bezwaar van Ds. Wisse en Ds. van Lingen terugkomen, doch uitsluitend ons bezig houden met den weg van Ds. Janssen. Intusschen spreken wij de hoop uit, dat nog eens duidelijk worde uitgesproken, wat de Chr. Geref. Kerk wel en wat zij niet voor haar rekening neemt uit die Stichtingsoorkonde der huidige Chr. Geref. Kerk Het beroemde bezwaarschrift. Brouwershaven. J. MEESTER. x) Zooals Prof. J. J. van der Schuit in „Na vijf en twintig jaren" en Ds. H. Janssen in „Voor Waarheid en Recht" e.a. 2) Dr. E. D. Kraan in het artikel„De Do leantie en de Afscheiding" opgenomen in het Gedenkboek der Doleantie blz. 230 aldaar. 3) Ds. H. Janssen „Voor Waarheid en Recht", Van Brummen, Dordrecht z. j. blz. 44. 4) Men kan dit bezwaarschrift in z'n geheel vinden bij Ds. H. Janssen a.w. blz. 59/60. ZEEUWSCH-VLAAMSCHE BRIEVEN. Zaamslag, October 1936. Het verzoek kwam tot mij of ik in een van mijn brieven eens iets wilde schrijven over het werk van het Nederlandsch Bijbelgenootschap en zijn arbeid ook in onze kringen wilde aan bevelen. Ik doe dit met groot genoegen. Geregeld heb 'k in de laatste jaren de jaarvergadering van dit genootschap bijgewoond en van nabij het zeer belangrijk werk gadegeslagen. Er is een tijd geweest dat de Gereformeerden zich min of meer afzijdig hielden en in het hoofd en afdeelingsbestuur bijna uitsluitend Hervorm den zaten. Dit is de laatste jaren echter geheel ven staat, dat het gebed van den rechtvaardige veel vermag, dan klem ik mij daar aan vast. O, Dolf, mijn jongen, als, vroeg of laat, op eeniger- lei wijze de Heere met Zijn roepstem tot je komt, luister dan, wend je niet van Hem af, want dat kan wel eens de laatste roepstem zijn. Aan het geduld van God komt eenmaal een einde, mijn jongen. Maar bedenk wel, dat je dan voor eeuwig verloren bent. Je hebt dan misschien een goede positie veroverd, maar dat baat je niet. Dolf. Al win je de heele wereld en je lijdt schade aan je ziel, wat heb je dan. Dolf Een eeuiwge, zwarte nacht. Mijn kind, mijn kind, ik ben zoo dankbaar, dat je vader dit vreeselijke niet meer beleeft. Ik bid God, dat Hij mij de kracht geeft het te dra gen, tot ik de oogen hier op aarde sluit. Maar dat alles is het ergste niet. God geeft toch kracht naar kruis. Het ergste is, Dolf, dat jij, ondanks de vermaningen, de verzenen tegen de prikkels slaat en voortholt op den weg naar het eeuwig verderf." Uit eerbied voor zijn moeder, luisterde Dolf vol geduld naar deze lange toespraak, maar de kern drong niet tot hem door. „Moeder, U hebt van uw standpunt dat ik ken, want ik ben er in opgevoed, natuurlijk vol komen gelijk. Ik begrijp ook, dat ik U verdriet doe. Maar ik kan niet huichelen. Dat standpunt is verouderd. Het kan eenvoudig niet waar zijn, dat U en de menschen uit uw kring het alleen weten en bezitten en de rest der menschen niet. Dat is eigengerechtig." „Ik heb dat nooit beweerd, Dolf. Maar wei zeg ik, dat de Bijbel het weet." „De inhoud van den Bijbel wordt op zoo ve- anders geworden. Op de jaarvergadering zijn vele Gereformeerde predikanten als afgevaardig den en in het hoofdbestuur hebben bekende Ge reformeerde voormannen, als Prof. Dr. F. W. Grosheide en Dr. W. G. Harrenstein, zitting. Dr. Harrenstein, die zelf jarenlang in Indië ge werkt heeft en uitnemend op de hoogte is van de Indische toestanden, is een man van gezag bij de bespreking van de Indische aangelegenheden. En dat Prof. Grosheide bij de nieuwe vertaling van den Bijbel (reeds gaf het Bijbelgenootschap enkele boeken van het N. T. in nieuwe vertaling uit) een eerste klas kracht is, zal niemand be twijfelen. We schrijven 1936. Maar ik geloof, dat zelfs heden nog het woord geldt dat Ds. J. Douma tien jaar geleden in „De Bazuin" schreef„Ik betwijfel of de omvangrijke en gezegende arbeid Ivan dit oude Genootschap wel genoegzaam waar deering in onze kringen vindt. Ongetwijfeld zal onbekendheid een der redenen zijn". Ds. Douma besluit z'n artikel„Laten onze Kerken en onze leden zich niet afzijdig houden van het Neder landsch Bijbelgenootschap Meerdere medewer king óók uit onze kringen zal er zeker toe bij dragen, dat meer nog dan tot dusver óók door middel van onze Evangelisaties zijn uitgaven op goede wijze komen in de handen, waarin zij moeten wezen." In Engeland werd het eerst in 1804 een Bijbelgenootschap opgerichthet Britsch en Buitenlandsch Bijbelgenootschap. Het doel van dit genootschap was versprei ding van de Heilige Schrift zonder aanteekening of verklaring. Weldra werd dit genootschap een wereldorga nisatie met vertakkingen ook op het vaste land van Europa. Toen echter in andere landen af zonderlijke genootschappen ontstonden, bepaalde het Britsche zich tot Engeland en zijn koloniën. In Nederland gaf het Britsch en Buitenlandsch Bijbelgenootschap den stoot tot het Nederland- sche, te Amsterdam in 1814 opgericht. Het genootschap verspreidt den Bijbel in zijn geheel en in gedeelten, zonder aanteekening of uitlegging, binnen en buiten het vaderland, in zonderheid in zijn overzeesche bezittingen. In het begin hoopte men ook op samenwerking met Roomschen. De pausen hebben echter de Bijbelgenootschappen een pest genoemd. Op den „Index" (lijst van verboden boeken) staan ook Bijbeluitgaven door niet-Katholieken in het licht gegeven (de Statenbijbel, de Jansenistische Bijbel van Buys, enz.). Wel doen de oud-Katholieken mee. Op de jaarvergadering zag ik ook meer malen den oud-Katholieken professor Dr. A. J. van den Bergh. Allengs is het zegenrijk werk zeer uitgebreid. Een groot aantal Bijbels en bijbelgedeelten in tal van formaten, lettersoorten en banden worden tegen lage prijzen verkrijgbaar gesteld. Zelfs voorziet het instellingen voor zendingsonderwijs, vertrekkende landverhuizers, militairen, zeelieden en hotels kosteloos van bijbelboeken. Het onder neemt ook speciale, kostbare bijbeluitgaven, zoo als voor menschen met zeer slecht gezicht en voor blinden in brailledruk. Om een indruk te geven van de omvangrijk heid van het werk deelen we hier mede, dat in 1935 het aantal Bijbels, dat afgeleverd werd, 50.620 bedroeg, voorts 402 Oude Testamenten, 25.232 Nieuwe Testamenten en 21.907 Evange liën en andere gedeelten. Het genootschap steunt ook de zending door de uitgaaf van Bijbelvertalingen voor de ver schillende gebieden. Zoo heeft het op zijn prijs lijst vertalingen of Bijbelsche Leesboeken in het Maleisch, Javaansch, Soendaneesch, enz. enz. Het initiatief tot de instelling van het Zendings consulaat ging van het genootschap uit. Ook stelt het taalgeleerden in staat (na voor de opleiding zorg te hebben gedragen) de Zending als Zen deling-taalgeleerden te dienen. Ik noem slechts de namen van den buitengewoon bekwamen en sympathieken Dr. H. Kraemer en van den be kenden Gereformeerden Dr. L. Onolee, die op Soemba werkzaam is. Dr. Kraemer is reeds 12 jaar in Indië werk zaam geweest en hoopt eerlang weer naar zijn arbeidsterrein te vertrekken. Op de laatste jaar vergadering werd zijn referaat „Mijn tweede zes jaar in Indië" door Dr. H. C. Rutgers (tegen woordig algemeen secretaris een man die voor dit werk bizonder geschikt is) voorgelezen. Mij als Gereformeerde trof zijn opmerking aangaande lectuurvoorziening en lectuur propaganda „De eenige groep in Indië waar men het op de juiste wijze voelt en dienovereenkomstig handelt, (het vetgezette van den schrijver) is de Gereformeer de Zending". Niettegenstaande men tot op 't uiterste bezui- lerlei wijze uitgelegd", wierp hij tegen. „En wie heeft er dan gelijk?" „Menschelijke bedenkingen en uitleggingen gelden niet. Alleen het Woord van God." Ze kwamen niet verder. Met smart bemerkte mevrouw Woldinga, hoe de kloof steeds breeder werd. Alleen God was de Machtige, die kloof te overbruggen. Maar zou Hij het doen HOOFDSTUK VIII. Lucie Hilderink. Januari 1914. Het had een week gevroren, hoewel de koude niet snerpend was, wijl er veelal windstilte heerschte. De bladen vertelden al spoedig, hoe er in Friesland en Groningen druk schaatsen werd gereden, maar na eenige dagen konden ook de rijdende Rotterdammers hun hart ophalen. Te voet of per tram begaven zij zich naar de Bergsche- öf Kralingsche plassen, waar ijsver- eenigingen goede banen hadden ingericht en oud en jong, rijk en arm zich vergastten aan de oud- vaderlandsche, gezonde sport. De Hilderinks waren van de partij, omdat e?ik lid van de familie de kunst verstond, zelfs me vrouw Hilderink, al reed zij niet meer. Haar man kon het evenwel niet laten. En daar Fred al een even groot liefhebber was, moest onderling ver deeld worden, wie er een middag zou gaan rijden, omdat öf vader öf de zoon in de zaak aanwezig moest zijn. (Wordt vervolgd)

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1936 | | pagina 2