No. 44 Vrijdag 30 October 1936 50e Jaargang WEEKBLAD VOOR DE GEREFORMEERDE KERKEN IN ZEELAND. UIT HET WOORD. DADERS DES WOORDS. UIT DE HISTORIE, VAN VERRE EN NABIJ, ZEEUWSCHE KERKBODE REDACTIEDs. A. C. HEIJ en Ds. A. H. OUSSOREN. MEDEWERKERS: D.D. W. M. LE COINTRE, F. J. v. d. ENDE, A. B. W. M. KOK, F. STAAL Pzn., A. SCHEELE, R. J. VAN DER VEEN en W. H. v. d. VEGT. ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling 2. Afzonderlijke nummers 8 cent. ADVERTENTIEPRIJS 15 cent per regelbij jaarabonnement van minstens 500 regels belangrijke reductie. UITGAVE VAN DE PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE ADRES VAN DE ADMINISTRATIE FIRMA LITTOOIJ OLTHOFF, MIDDELBURG Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg. TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280 DE OORSPRONG VAN ALLE DINGEN. In den beginne schiep God den hemel en de aarde. Genesis 1:1. Van oude tijden af heeft de menschelijke geest naar een antwoord gezocht op de levensvraag vanwaar alle dingen Alle beschouwingen, in den loop der tijden voorgedragen om den oorsprong der dingen te verklaren, zijn terug te brengen tot twee mach tige stelsels het stelsel, dat de geest uit de stof zoekt te verklaren en het stelsel, dat de stof uit den geest tracht te herleiden. Velen zijn er ook, die schouderophalend zeg gen Ik weet niet wat de oorsprong der wereld is. „Vanwaar? ik weet het niet. Waarheen mij deert het niet." In den beginne schiep God den hemel en de aarde. Uit openbaring weten wij een antwoord op de vraag vanwaar De oorsprong der wereld valt buiten de grens onzer waarneming en buiten de grens van ons onderzoek. De mensch vindt bij zijn verschijning de we reld klaar. Het onderzoek van de natuuronder zoekers onderstelt het zijn, rust op den grond slag van het bestaande. De eeuwige God alleen kan ons geleiden naar het onbekende land, dat achter den aanvang der wereldgeschiedenis ligt. De oorsprong der dingen wordt alleen uit openbaring gekend, alleen door het geloof ver staan. Door het geloof zien we in, dat de wereld toebereid is door het Woord van God, zoodat, hetgeen gezien wordt, niet ontstaan is uit iets zichtbaars. In den beginne schiep God den hemel en de aarde. Met die goddelijke openbaring zijn we schatrijk. Dr. van Ronkel zegt in zijn verklaring van Genesis 1:1: „Al hadt gij van den Bijbel niets dan dat ééne woord, dan hadt gij stof genoeg om er tot in de verste eeuwigheid over te pein zen. Al hadt gij uw ganschen Bijbel verloren of vergeten en slechts dat enkele aanvangsvers over gehouden gij hadt meer dan de gansche wijsheid der oudheid, dan de gansche menschen- wereld u brengen kon gij hadt 'n openbaring Gods, gij wist van de schepping van het heelal uit niets." Nü zien we de verhouding zuiver tusschen God en wereld. Neen, we mogen God en het heelal niet ver eenzelvigen. Tusschen God en wereld is geen wezenseenheid. De wereld is niet het uitvloeisel van het wezen Gods. Het is nietGod werd in dertijd tot hemel en aarde. Er is een wezenlijk onderscheid tusschen God en wereld. Eens was God er, en de wereld niet. Hemel en aarde hadden een begin. God bóven de wereld. En toch God niet los van de wereld, maar de wereldschepper. God bóven alle dingen, maar tegelijk: uit God alle dingen. Niet: de geest uit de stof of de stof uit den geest, maar beide: geest en stof, onzienlijke en zienlijke dingen uit God, den Schepper van hemel en aarde, van engelen en menschen, van ziel en lichaam. Daarom vergoden we de wereld niet en bui gen niet naast den Pantheïst voor de wereld om haar te aanbidden. Er is onderscheid tusschen God en Zijn wereld. Wij aanbidden een persoonlijk God, die ver stand en wil heeft, die boven de wereld ver heven is. Maar wij verachten de wereld toch niet en noemen haar niet met den Boeddhist een zeepbel, een luchtspiegeling. We zoeken haar niet te ont vluchten. Wantvan God zijn alle dingen. De wereld is Gods werk, Zijn kunststuk. En in die wereld is de mensch wel geen stuk van den Schepper, doch een deel der schepping, maar dan toch de heer der schepping, de kroon der schepping, Godsgeslacht, in God levend en zich bewegend. „Zoo zien we heel de wereld als één organisch geheel door één wil geleid, door één gedachte gedragen en voor één doel bestemd, en bereiken we het hooge standpunt, waarop we de wereld, stof en geest, kunnen zien als een gebouw dat opwast, als een lichaam dat gebouwd wordt, een kunstwerk, waarvan God de Opperste Kunste naar en Bouwmeester is." Halleluja Lof zij den Heer Den roem van Zijn barmhartigheid Zijn wijsheid, macht en majesteit Moet al het schepsel zingen. Zaamslag. A. B. W. M. KOK. VAN DE SYNODE. Over Polemiek. Van de Classis Bolsward was ingediend een verzoek, of de Synode zou willen bevorderen, dat het door haar gesignaleerde kwaad bij de polemiek zooveel mogelijk zou beteugeld wor den, zoodat de gezonde ontwikkeling en uitwis seling van gedachten voortgang nemen kan. Aan de prudentie, aan de wijsheid der Synode werd daarbij over gelaten, welken weg zij daartoe be wandelen wilde. De bedoeling van deze vraag was dus niet, dat alle polemiek als verkeerd zou veroordeeld worden. Integendeel, de wenschelijkheid van po lemiek werd erkend. Met dankbaarheid consta teerde de Classis, dat onder ons, als Gerefor meerden, in de laatste jaren tal van vraagstukken besproken worden, die de volle belangstelling van ons Gereformeerd volk waard zijn, als bijv. de zgn. leer van de pluriformiteit der kerk, de verhouding van de algemeene en de bijzondere genade, de toelaatbaarheid der synthese tusschen het Schriftuurlijk en het onherboren wijsgeerig denken, waarin een bewijs gezien werd van een gezonde vitaliteit, waardoor het gevaar van on heilzaam conservatisme wordt uitgebannen. Maar de Classis oordeelde, dat een vrucht bare bespreking veelszins belemmerd werd door allerlei fouten, die de polemiek, gelijk ze in den laatsten tijd gevoerd werd, aankleefden. Als zulke fouten noemde ze dan de soms on rijpe behandeling, wegens gebrek aan historische bezinning en gemis aan inleving in de traditie, die voor eiken blijvende voortgang noodzakelijk zijn. Ook, dat door het noemen in de bespreking van deze ernstige vraagstukken van tal van lei dende en gezaghebbende personen uit het heden en van mannen van groote eruditie en betee- kenis uit het verleden, in populair-critische ver handelingen licht wantrouwen tegen deze perso nen gezaaid en verwarring onder het eenvoudige volk Gods gewekt wordt en een zakelijke uit wisseling van gedachten bijna onmogelijk gemaakt wordt. Voorts, dat door gebrek aan broederlijken toon in de polemiek, verwijdering in plaats van samenbinding onder de toch reeds kleine groep van Gereformeerde belijders gebracht wordt, en velen, die onder ons met gezag over deze vragen zouden kunnen spreken de lust benomen wordt tot openbare bespreking over te gaan. Eindelijk, dat bij sommige penvoerders gebrek aan verantwoordelijksbesef moet worden gecon stateerd, daar zij, zoo zij zich in hun bedoelen zuiver weten, toch blijkbaar niet voldoende re kening houden met de uitwerking van hun schrij ven in het midden der gemeenten Gods, die wel in Christus met den Geest van wijsheid en raad gezalfd zijn, maar nog steeds met de „boosheid des oordeels" en de onervarenheid en onvast heid van vele jongeren te strijden hebben. Wanneer de Classis Bolsward, het alzoo ge motiveerde verzoek bij de Synode indiende, ont hield zij zich van nadere concrete aanduidingen, omdat deze dingen niet tot een enkel persoon, een enkel geval of een enkel blad beperkt ble ven, en ook, omdat nadere aanduidingen licht tot eindelooze discussies over detailpunten zou leiden en de aandacht afleiden van de hoofdzaak, die onder ons genoegzame zekerheid heeft. Het is niet tegen te spreken, dat de Classis Bolsward alzoo wees op een verschijnsel, dat bij zeer velen in onze kerken als een kwaad werd gezien en waarvan groote nadeelen voor ons kerkelijk leven werden gevreesd. We hebben zelf al eens in onze Kerkbode op deze dingen gewezen. Niet en dat zij nog eens met nadruk uit gesproken dat we bezwaar zouden hebben tegen alle polemiek. Dat wordt er wel eens van gemaakt, wanneer men wijst op de verkeerde dingen, die vele polemiek aankleven. Als er ge zond leven is, is er ook gedachtenwisseling. En daardoor kan het leven verder geleid worden. Het zou een droef ding zijn, als er zulk een ge dachtenwisseling niet was. Maar de groote vraag is dan, hoe zulk een gedachtenwisseling wordt gevoerd. En het komt ons voor, dat de Classis Bolsward in een kort bestek de bezwaren en ge varen uitnemend had samengevat. De Commissie uit de Synode, die over dit verzoek prae-advies had uit te brengen, oordeel de in haar meerderheid, dat daaraan moest wor den voldaan en deed daarover een voorstel. Een minderheid meende, dat op het verzoek niet kon worden ingegaan. Deze gedachte werd echter door de Synode met 44 tegen 12 stemmen ver worpen. O.i. werd terecht uitgesproken, dat het in het verzoek gesignaleerde kwaad van algemeene be kendheid is en 't dus wel vreemd zou zijn, als de Synode een houding aannam alsof zij daar niets van wist. Tenslotte werd met vrijwel alle stemmen: 50 vóór, 4 tegen en 2 blanco aangenomen de vol gende conclusie „De Synode besluit om er bij hen, die meenen polemiek jegens medebroederen te voeren of anderzins de gemeente in de pers voor te lichten, in den Naam van Hem, Die ons zoo uitnemend heeft liefgehad en Zich tot den dood heeft ver nederd, op aan te dringen, dat zij in hun schrij ven zoozeer de broederlijke liefde laten uitschij nen, dat niemand daaraan met reden kan twijfe len in al hun perswerk blijk zullen geven van biddend onderzoek en grondige studie, met name ook van het verleden en de waarheid boven alles dienende, in alle dingen de geboden bescheiden heid, teederheid, voorzichtigheid en zelfbeheer- sching zullen betrachten." Om twee redenen lijkt ons deze beslissing van belang. Allereerst om deze, dat door deze uit spraak wordt geconstateerd, dat hier een waar schuwing noodig was. En dan in de tweede plaats hierom, dat nu mag worden verwacht, dat voortaan de gedachtenwisseling in de pers over belangrijke onderwerpen zóó zal worden gevoerd, dat daaruit geen verwijdering ontstaat, maar dat er door het betrachten der waarheid in liefde zal zijn een opwassen in Hem, Die het Hoofd is, n.l. Christus. Christelijk-sociale beginselen, 2e deel door C. Smeenk. De bovengenoemde uitgave van Kok te Kam pen willen we hier aankondigen om de groote belangrijkheid van deze studie van den heer Smeenk. Met dit 2e deel voltooit de schrijver zijn toe lichting op het Sociaal Program van Patrimoni um. En in deze twee deelen geeft hij dan een veelzijdige toelichting, in helderen vorm. En we kunnen niet dan dankbaar zijn, dat de vele vra gen, die op het sociale terrein zich voordoen, en die vaak zeer ingewikkeld zijn, hier helder wor den gesteld en dat ernstig getracht wordt daarop een antwoord te geven, dat gegrond is op Gods Woord. Voor de afdeelingen van Patrimonium een niet genoeg te waardeeren verrijking van hun literatuur en voor elk, die verstaat, dat hij ook op dit terrein een roeping heeft, een gids, dien hij gaarne zal raadplegen. Om iets te doen zien van den rijken inhoud, willen we enkele dingen releveeren. In het eerste hoofdstuk „De vakorganisatie in de moderne maatschappij" wordt breedvoerig behandeld de bekende vraag of men op het ter rein van den arbeid nog van „gezag" kan spre ken of dat dit woord moet vervangen door „lei ding". En wat daarover hier wordt gezegd dunkt ons afdoende. In het tweede hoofdstuk „Werkstaking en uit sluiting" wordt een uitvoerig exposé gegeven van de verschillende meeningen over dit vraag stuk. En het is uitermate leerzaam daarvan ken nis te nemen. Wat is er ook al veel te doen geweest over „medezeggenschap" in onderneming en bedrijf. Ook daarover is het laatste woord nog niet ge zegd. De voorstelling daarvan is bij velen ook onhelder. In hoofdstuk IV „Bedrijfsorganisatie" geeft de heer Smeenk daarover de noodige in lichtingen. In hoofdstuk IX „Landbouwvragen", geeft de schrijver onderwijzing, die vooral in een pro vincie als de onze zeer gewaardeerd moet worden. Vermelden we tenslotte nog, dat de beide laatste hoofdstukken handelen over de zeer be langrijke onderwerpen Sociale maatregelen ten bate van het gezinsleven en De zorg voor den zedelijken welstand des volks. Wanneer we dit werk dus hartelijk aanbeve len, willen we nog bijzonder, naast de afdeelin gen van Patrimonium, onze Jongelingsvereenigin- gen, die op hun rooster ook hebben „Maatschap pelijke onderwerpen", op dit boek wijzen. In hun bibliotheken mag het niet ontbreken. HEIJ. Gereformeerde Kerk van Middelburg. Met de historiebeschrijving aan den hand van de notulen en enkele andere gegevens zijn we gekomen tot September 1874. Opmerkelijk is hoe in dezen tijd telkens op de vergaderingen van den kerkeraad zaken behan deld worden, die in onzen tijd sporadisch voor komen. Men hoort nu nog al eens beweren, dat het vroeger zooveel „beter" was dan het thans is. We willen niet betwisten, dat het leven in het algemeen, buiten de kerk, meer wetteloos is ge worden. Dat de mensch minder rekening houdt met het gebod Gods, dan hij in de vorige eeuw nog deed voor 't oog der menschen. Dat men thans meer brutaal is in zijn goddeloosheid. Maar wie eens de kerkeraadszaken van de vorige eeuw nagaat en die van onzen tijd, zal toch zeker een aanmerkelijk verschil zien. Er werd bijna geen vergadering gehouden of een geval van laster, dronkenschap, zonde tegen het ze vende gebod, is aan de orde. Over vereenigingsleven werd niet gerept. Men gelooft het wel. Over verdieping van de beginse len, werd weinig of niet gedacht. Vrome praat zonder de vrome daad kan worden geconstateerd. Voor het uitwendige openbaarde men zich vooral des Zondags vroom, maar door sommigen werd die vroomheid in de week afgelegd, zooals wij een jas uittrekken. Enkel grepen Op de vergadering van April '75 worden eerst door een broeder-ouderling de andere broeders-ouderlingen „bestraft". Is dit door den praeses tot een goed einde gebracht, dan wordt er gesproken over de oneenigheid in het gezin van X. De oneenige broeders moeten oordeelen over de oneenigheid van anderen. Ple zierige vergadering Op de volgende vergadering moeten twee zus ters voorkomen. De eene moet worden bestraft ze heeft te veel gezegd. De ander heeft haar tong gestoken in het gezin van haar buurvrouw. De kerkeraad, die in dien tijd ook als „politiecorps" fungeerde, kan het „geval" wel opknappen. Begrip van het bevel van Jezus om den broe der of zuster zelf te vermanen, heeft men blijk baar niet. Dan wordt op die vergadering nog gesproken over een gezin, waarvan de kinderen bedelen. De „leeraar" zal ze vermanen. Voorts moet de kerkeraad handelen over de ondersteuning van een gezin, waarvan de kin deren de gemeente vijandig zijn. Men acht het niet billijk, dat gezin langer te ondersteunen, daar vijanden der gemeente niet van de gemeente zijn. Op diezelfde vergadering wordt nog gesproken over „het boosaardig karakter van vrouw Wordt besloten haar te bezoeken ten einde haar daarover te onderhouden. Dan komt een ontboden zuster in de vergade ring. Men tracht haar aan het verstand te bren gen, dat ze niet mag lasteren. Maar wat men ook zegthet baat niets. Die „zuster" is erg boos op een andere zuster en natuurlijk moet het nu ook de kerkeraad en de „leeraar" ontgelden. Na deze scène volgt de laatste, welke aldus begintSaartje komt binnen. Het blijkt, dat met die zuster nog minder te bereiken is dan de voor afgaande. Maar eindelijk buigt ze het hoofd. Er kent haar verkeerdheid en belooft beterschap. Me dunktals hier even een tip is opgelicht van een enkele vergadering, dan is er toch wei eenig verschil te constateeren met onzen tijd. Natuurlijk ook overeenkomst hypocrieten en parasieten zullen er blijven. De strijdende kerk zal moeten blijven strijden. Maar de strijd ver plaatst zich in onzen tijd op een algemeener bree der front. De strijd van onzen tijd zal meer worden een strijd tegen het brutale heidendom buiten de kerk, dat naast ons woont. A. H. OUSSOREN. In Pro Ecclesia, weekblad ten dienste van het Gereformeerde leven, ten doel stellende de ge dachten van Prof. Vollenhove en Prof. Schilder populair weer te geven, schrijft Ds. I. de Wolff: „Nog niet opgelost." De Synode heeft zich blijkens haar handels wijze niet vereenigd met het oordeel van Prof. H. H. Kuyper, dat voor vele predikanten in onze kerken vernietigend is, en waardoor zij onver wijld tot de orde zouden moeten worden geroe pen, of zelfs geschorst. Immers, wie gevaarlijke leer drijft, de zaak vergiftigt, hoogst bedenkelijke leeringen verkondigt, revolutionair is, de belijdenis ondermijnt, enz., kan toch moeilijk als ambtsdra ger geduld worden. Maar waar de Synode door haar handelwijzen, deze uitingen heeft gedis-

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1936 | | pagina 1