FEUILLETON
BRANDING
haar zakelijke beteekenis en te toetsen aan Schrift
en belijdenis.
Die opvattingen hebben betrekking op alge-
meene genade, genadeverbond, onsterfelijkheid
der ziel, pluriformiteit der kerk, vereeniging der
beide naturen van Christus, zelfonderzoek. Met
een kleine meerderheid is dit besluit genomen.
Hetgeen ook iets zegt.
We kunnen dan ook, niet nalaten onze be
vreemding over deze zaak uit te spreken, temeer
waar we nu lezen van een der adviseerende Sy
nodeleden „dat heel deze aangelegenheid op
betrekkelijk verrassende manier aan de orde is
gesteld, zonder dat uit den boezem der kerken
zelf in dezen ook maar één enkele vraag tot de
Synode gericht was".
Dat er onrust gekomen is in plaats van de be
geerde rust, dat er dingen gezegd zijn, die in
plaats van de verlangde eensgezindheid gedeeld-
lieid kunnen veroorzaken, dat weet ieder. We
willen dit alles niet meer ophalen. Maar wel
willen we voor de rust in de kerken enkele
scheeve dingen trachten recht te zetten.
Er is gezegd, dat er facties, partijen gevormd
worden in de kerken. Er is gezegd, dat we in
dagen leven, die nog bedenkelijker zijn dan de
dagen voor Assen. Er is gezegd, dat door som
migen Kuyper en Bavinck worden losgelaten.
Maar als er zulke dingen gezegd worden, dan
moet dat ook bewezen worden. Want die factie
vorming is een fictie. Pro Ecclesia want dat
blad zou zich er aan bezondigen bedoelt het
tegenovergestelde van factievorming. Het bedoelt
de gedachten van de hoogleeraren Vollenhove
en Schilder te populaireesen. Natuurlijk worden
er in dat blad wel eens dingen gezegd, die niet
voor de volle 100 juist zijn. Dat zal ieder
mensch wel eens doen. Dat zal iedere redacteur
van een Kerkbode wel eens doen. Maar zoekt
men de rust der kerken als men op de Synode
spreekt van factievorming. Zulk een beschuldi
ging moet bewezen worden anders is het fictie.
Dat er menschen zijn die Kuyper en Bavinck
loslaten. Nu zal er niemand onder de theologen
zijn, die maar klakkeloos overnemen alles wat
Dr. Kuyper en Bavinck gezegd hebben: Ja-broers
die overal goedkeurend op knikken. We hebben
tenslotte niet ons te buigen voor Kuyper en
Bavinck, maar voor de Schrift en de belijdenis.
Van weinig voorzichtigheid en veel eigenwijs
heid zou het getuigen, indien echter de groote
meeningen van deze wijze mannen zonder meer
overboord werden geworpen.
We zijn den Heere dankbaar voor hun op
bouwend werk in onze kerken.
Maar waar zijn de menschen, die Kuyper en
Bavinck loslaten hun grondgedachten. Wie be
schuldigingen uit moet duidelijk zijn. Anders
zoekt men niet de rust der kerken, maar
bewerkt men onrust.
En wat tenslotte de bewering betreftde toe
stand van heden is ernstiger dan die van voor
Assen nu in zijn algemeenheid moge hier een
waarheid inzitten. We hebben inderdaad in onze
kerken te worstelen met verschijnselen, die ern
stig zijn. Maar of dat verderf doorgedrongen is
tot op de kansels, of het verderf publiek wordt
verkondigd, dat trekken we in twijfel. We her
halen dan weer de verklaring, dat geen enkele
aanklacht op de Synode uit de boezem der ker
ken is gekomen.
Het is jammer, dat zulke dingen gezegd zijn.
En we verblijden er ons over, dat van ver
schillende zijden dan ook verklaard is, dat er
geen reden is voor de gemeenten zich te veront
rusten. Dat men direct op de Synode zelf tegen
dit beweren is opgekomen.
Indien men de rust zoekt der kerken zij dit in
den weg van preciese aanduiding der feiten.
Anders wordt het onrust.
Satan-aanbidding.
We lezen in die Gereformeerde Vaandel
Satan-aanbidding.
Aan „Die Gereformeerde Vaandel" ontleenen
we
'n Afgryslike vorm van aanbidding. Dit is
reeds 'n geruime tyd dat daar in Parys, die def
tige en wufte hoofstad van Frankryk, deur som
mige afvallige woelgeeste 'n werklike aanbidding
van Satan op tou gesit is. Die swarte en onheil
spellende praktyk het stadig maar seker vorde
ring gemaak. Op die huiduge dag tel die aanbid
ders van Satan daar nie minder as tienduisend
nie. Wat 'n hemeltergende toestand
A. H. OUSSOREN.
DOOR
K. H. M ARINUf-EN
24)
Dolf kwam voor zijn bezwaar uit op
rugweg naar Leiden. Maar zijn vrienden brac. ten
hem weer aan het wankelen. Hij had inderdaad
scherpzinnig opgemerkt, maar niet moest worden
vergeten, dat Troelstra dien avond voor de
massa sprak. Als hij daar een wetenschappelijk
betoog over het socialisme had gehouden, zou
men hem niet begrepen hebben. De massa moest
daarin nog worden opgevoed. Over eenige tien
tallen van jaren zou dat wel beter zijn. En hij
moest niet denken, dat Troelstra zijn verstand
niet gebruiken zou. Een revolutie bracht immers
den chaos, al werd het later allicht beter. Be
paald voor een revolutie terugdeinzen, neen, dat
ook niet. Maar een revolutie natuurlijk in het
alleruiterste geval. Dat had Troelstra duidelijk
gezegd en het ook zoo bedoeld.
Trouwens, een revolutie zou nooit noodig zijn.
Want de S.D.A.P. groeide zienderoog. Elke ver
kiezing bracht nieuwe zetels in de Kamer. De
dagen van Kuyper, die een tien jaar geleden
een kabinet formeeren kon, waren voorbij. Hij
lag overhoop met Heemskerk, die, tegen zijn zin
een rechts ministerie had gevormd, dat daarna
weer afgetreden was. Eens kijken, wat de ver
kiezingen nu zouden brengen. De tijd was mis-
DE GESCHILPUNTEN TUSSCHEN DE
CHR. GEREF. KERK EN ONZE KERKEN.
III.
Het kerkrechterlijk bezwaar. (I)
Dit bezwaar hangt samen met de geschiedenis
van 1892, toen de twee kerkengroepen voortge
komen uit Afscheiding en Doleantie bijeen zijn
gekomen. Feitelijk zou men het beter een be
zwaar van kerkhistorischen aard kunnen noemen,
omdat het samenhangt met een historisch gebeu
ren, en, zooals later zal blijken, naar onze over
tuiging, er geen grond aanwezig is in het Gere
formeerd kerkrecht, om bezwaard te zijn tegen
de samenvloeiing van de twee genoemde kerken
groepen, noch tegen de wijze, waarop die samen
vloeiing is tot stand gekomen in het jaar 1892.
Zie ik het wel, dan richt het bezwaar van de
Chr. Geref. broeders zich tegen beide.
Tegen de samenvloeiing als zoodanig.
En tegen de manier waarop die in '92 is tot
stand gekomen.
Eerst tegen de samenvloeiing van twee groe
pen van Gereformeerde belijders, die beide ont
komen waren aan de heillooze organisatie van
1816. Die beide uit het diensthuis waren uitge
leid.
Verwonderd zou men de vraag kunnen stellen:
hoe kan iemand daartegen zijn Hoe kan men
tegen het vereenigen, opzichzelf, nu heelemaal
afgedacht van de manier waarop, die vereeniging
tot stand kwam, bezwaar maken
Dit kon alleen, wanneer men de Doleantie
beweging, niet zag als een reformatie niet er
kende als een vrijmaking van de dwaling, en
wederkeer tot de leer, dienst en tucht der vaderen.
Dit standpunt is inderdaad door sommige
Christelijk Gereformeerden ingenomen. Men ver
oordeelde de Doleantie, kon die beweging niet
erkennen als het werk Gods kon derhalve een
vereeniging nooit goedkeuren. Men achtte het
beginsel der Scheiding onvereenigbaar met het
beginsel der Doleantie meende, dat het eene
beginsel noodwendig het andere moest uitsluiten.
Over deze dingen is in de dagen vóór 1892 heftig
gestreden. Gelukkig heeft de Chr. Geref. Kerk
van vóór '92 bevonden, dat er ondanks verschil
len een dieper beginsel was, waarin men één
was, n.l. het buigen voor de volstrekte autoriteit
der Heilige Schrift, en het aanvaarden van de
gansche Gereformeerde belijdenis en van het
Koningschap van Jezus Christus over Zijn Kerk.
Daarin wenschte men voor elkaar niets onder
te doen.
Het is voor ons, die zooveel later leven, goed
begrijpelijk, dat de samenvloeiing niet zonder
sterke wrijvingen tot stand kon komen. Er was
inderdaad groot verschil tusschen de methode
der Afscheiding, als ik het zoo mag noemen, en
de methode der Doleantie. Bij de Afscheiding
was er meestal individueele verbreking van den
band aan de Herv. Kerk. Bij de Doleantie
wenschte men dit juist niet, maar trachtte als
kerken zich te ontworstelen aan de ongerefor-
meerde bestuursorganisatie. Voor ons, die een
halve eeuw later leven, is het gemakkelijk in te
zien, hoe Afscheiding en Doleantie uiteindelijk
hetzelfde doel beoogden maar evenzeer kunnen
wij verstaan, dat er in de dagen vóór '92 over
deze en andere vragen veel gedebatteerd en ge
polemiseerd moest worden, vóór het „ruimere"
inzicht doorbrak, dat men, ondanks de verschil
len, bijeen behoorde en dat men, 't koste wat
het koste, die eenheid moest zoeken. Het kost
ook in de kerk, altijd veel moeite om niet in
menschelijke onvolmaaktheden te blijven steken,
maar tot de kern van een zaak door te dringen
en te onderzoeken, hoe daarover naar het Woord
Gods geoordeeld moet worden. Wij danken God,
dat Hij heeft gegeven, dat men in '92 niet is
blijven steken in de menschelijke onvolmaakt
heden, die er in alle kerkelijke samenkomsten
zijn. Die er waarlijk ook toen zijn geweest. Wij
aarzelen geen oogenblik, dat te erkennen.
In de huidige Christelijke Geref. Kerk staan
sommigen nog op dat rigoristisch standpunt, dat
samenvloeiing onmogelijk was, wijl het „begin
sel" van de Doleantie zich niet verdraagt met
dat der Scheiding. Indien de Doleerenden zich
hadden losgemaakt van het Herv. Kerkgenoot
schap en zich gevoegd hadden bij de bestaande
Christel. Geref. Kerk, dan alleen zou het, huns
inziens, goed zijn geweest. De Chr. Geref. Kerk
was „de eenige ware Kerk des Heeren in ons
vaderland". Tegenover de bestaande Kerk des
Heeren hebben de doleerenden „tegenkerken"
geïnstitueerd, aldus liet de Chr. Geref. Ds. Ho-
vius nog in het jaar 1933, zich voor een ver
gadering van jongelingen uit.
schien niet eens ver meer, dat de S.D.A.P. tot
mederegeeren werd geroepen. En dan zou Dolf
eens zien, wat Troelstra tot stand bracht! Zoo
iemand denkt toch zeker niet aan revolutie, al
dreigde hij er dan wat mede
Och kom, een revolutie was niet eens noodig.
De bezittende klasse was vuurbang voor het
socialisme, dat over de geheele wereld een macht
van beteekenis werd. Had Troelstra niet gewezen
op de enorme beteekenis van de Internationale,
die er voor zorgen zou, dat elke oorlog uitbleef?
De georganiseerde arbeiders zouden het een
voudig vertikken, om voor het zoogenaamde va
derland de wapens op te nemen. Nu, dan was
het immers afgeloopen De bezittende klasse kon
toch zeker geen ijzer met handen breken Voor-
loopig zou de S.D.A.P. in Nederland niets an
ders doen dan tegen de begrooting van oorlog
stemmen, omdat zij geen gelden voor leger en
vloot wilde voteeren. Maar als er dreiging van
oorlog kwam, zeiden de Nederlandsche socialis
ten merci, evenals die in alle andere landen.
Dolf luisterde wel naar deze redeneering, maar
geheel overtuigd was hij niet. De logica ontging
hem. En hij zag toch iets tweeslachtigs in het
optreden van een man als Troelstra. Geen re
volutie maar als het niet anders kon, dan wél.
In dien geest had hij zich toch uitgelaten. Maar
dan hadden de christelijken toch gelijk, als zij
hem een man met twee aangezichten noemden
Doch dan overwoog hij weerde S.D.A.P.
moest groeien zij kon alleen groeien als stem
men werden gewonnen en die stemmen werden
gewonnen door de massa wat voor te spiegelen,
dat, ook naar zijn meening, bereikbaar was. Dan 1
„Het water van de zee wascht nimmer af,"
zoo gaat hij verder, „dat de Doleerenden zich
hebben schuldig gemaakt aan scheuring van het
lichaam van Christus, door zich niet bij Christus'
Kerk te voegen." „En wat in 1892 geschiedde
door de overgroote meerderheid der Chr. Geref.
Kerk, was in het wezen der zaak niet anders."
Onze kerken zijn sinds 1892 dus alle scheur-
kerken volgens Ds. Hovius.
Toch constateeren wij met blijdschap, dat de
Chr. Geref. Kerk in haar officieel schrijven niet
op dit standpunt van Ds. Hovius blijkt te staan.
Zij veroordeelt de samenvloeiing van '92 als
zoodanig niet. Zij zegt niet, wat Ds. Hovius
zegt, en op zijn standpunt zeggen moet, dat wij
allen, zonder meer moeten overgaan naar de hui
dige Chr. Geref. Kerk, zal er ooit kans op her-
eeniging zijn.
Zij spreekt alleen over een kerkrechterlijke
fout, bij de vereeniging van 1892 begaan. Die
fout is „naar onze overtuiging mede geweest, dat
men van „bovenaf" is begonnen", schrijft zij.
Of zit er wellicht in het woordje „mede" nog wat
verborgen Heel doorzichtig is de zin niet.2)
Zoolang het tegendeel niet blijkt, willen wij
gaarne onderstellen, dat er niets achter zit. van
het bezwaar van Ds. Hovius en aanvaarden, dat
de Synode geen „kerkrechterlijk" bezwaar wil
doen gelden tegen de samenvloeiing van 1892
als zoodanig, doch slechts tegen de manier waar
op die destijds is geschied. Daarover dan de
volgende week.
Brouwershaven. J. MEESTER.
a) Ds. J. Hovius. „Kerkelijke eenheid aller
Gereformeerden", referaat gehouden 14 Dec.
1933 te Groningen voor de afdeeling Groningen-
Drente van den Bond van Chr. Geref. Jongel.
Ver. Van Brummen, Dordrecht 1934, blz. 33, 34.
Hij noemt de Ned. Herv. Kerk „valsche kerk",
de Geref. Gemeenten van Ds. Kersten en onze
kerken „Scheurkerken", blz. 32 en 33.
2) Indien dit bezwaar van Ds. H. bij de Sy
node ook mocht aanwezig zijn, dan zou a priori
alle samenspreking veroordeeld zijn in haar oog
en zou slechts blijven deze weg tot eenheid dat
de Gereformeerden zich aanmelden voor het lid
maatschap van de Chr. Geref. Kerk. Doch dan
zou op grond van dit eene, doorslaggevende be
zwaar het verzoek van onze deputaten wel zijn
afgewezen! Dat mag zeker verondersteld worden.
DE EERSTE KERK UIT DE DOLEANTIE.
4. Ongevraagde en niet begeerde raadgever.
Na zijn candidaatsexamen trad Houtzagers
hier en daar op om een stichtelijk woord te
spreken. En waar er nog vele Herv. Kerken
waren, die de Gereformeerde prediking begeer
den, waren ze met zijn preeken nog al ingeno
men. Van vele zijden werd hij gevraagd. Maar
beroepen durfden ze hem niet, want dat zou
moeilijkheden geven met de kerkelijke Besturen,
omdat hij cand. was aan de V. U.
Toch zou hem een weg gebaand worden en
zou 't beroep komen van eene gemeente, van
wier bestaan hij nauwlijks kennis droeg. In Oc
tober 1884 moest Ds. G. Vlug, destijds predikant
te Nijkerk in de gemeente van Kootwijk preeken.
De vacature werd ter sprake gebracht en de
vrees geuit, dat de vacature niet licht vervuld
zou worden. Voor den vorm werd op bepaalde
tijden beroep uitgebracht, maar om even geregeld
een bedankje te ontvangen. Toen wees Ds. Vlug,
die nog al sympathiek stond tegenover de V.U.,
op haren eersten Cand. de heer Houtzagers.
Voor de Kootwijkers, die nauwlijks van 't be
staan van de V.U. afwisten, een geheel onbe
kende. Maar ze spitsten toch de ooren toen Ds.
Vlug zei, dat ze met hem misschien wel kans
hadden. Hij gaf ze den raad om straks als Mr.
Dr. van den Berg in Voorthuizen zou zijn, waar
heen hij 't beroep had aangenomen, bij dezen ad
vies te vragen.
De Kootwijker kerkeraad volgde dien raad. In
dien tijd hielden de predikanten der cl. Harderwijk
een Classicale Conferentie om de nooden der-
Kerk te bespreken. Naar Nijkerk, waar die con
ferentie zou gehouden worden, begaven de broe
ders uit Kootwijk zich en legden daar in 't mid
den dier vergadering hun begeeren neer. Het
werd met belangstelling vernomen. Op die ver
gadering was ook Ds. J. A. F. Ris Lanbers van
Barneveld, de consulent van Kootwijk, die dat
alles zwijgend aanhoorde. Hij hoorde ook hoe de
conferentie het op beroepen van dien Cand. wilde
aansturen. Hij zelf zei niets, maar dacht anders.
Spoedig ontving Houtzagers een verzoek om
moesten wel eens revolutionaire klanken worden
uitgestooten, die natuurlijk niet gemeend waren.
Het zou dwaasheid zijn, in het rustige, nuchtere
Nederland revolutie te gaan maken. Daaraan
dacht Troelstra natuurlijk geen moment, 't Was
niets dan bangmakerij.
Met die overweging suste Dolf zijn geweten,
dat toch niet geheel gerust was. Maar met kracht
wierp hij zich nu op de practische politiek, door
geregeld de vergaderingen van de afdeeling Lei
den der S.D.A.P. te bezoeken, zoodat hij in den
studentenkring weldra bekend stond als een over
tuigd socialist en zijn vrienden hem een Kamer
zetel voorspelden, welke bewering hij steeds maar
glimlachend aanhoorde om een baantje was het
hem niet te doen. De beweging van het socia
lisme bekoorde hem. Het opheffen van de ver
drukte klasse was een schoon doel. De eerlijk
heid gebood hem wel te erkennen, dat zulks van
christelijke zijde ook geschiedde, doch dat waren
dan toch stuntelige pogingen en hij meende, dat
zijn vrienden gelijk hadden, als zij opmerkten,
dat die pogingen alleen het gevolg waren van
de stuwende kracht van het onweerstaanbare
socialisme.
Vol enthousiasme werkte hij mede in den
zwaren verkiezingsstrijd, die zoo mogelijk een
linksch kabinet zou moeten bezorgen. In de
S.D.A.P. was een strijd over de vraag, of de
partij eventueel ministers leveren zou. Er waren
heftige tegenstanders, er waren verklaarde voor
standers. Tot deze laatsten rekende zich ook
Dolf. Als de verbeteringen moesten komen in den
weg der evolutie ook volgens Dolf de eenig
juiste weg dan moesten ministers worden af-
voor de gemeente van Kootwijk op te treden
en hij gaf aan die uitnoodiging gehoor. Hij preek
te over Ps. 130 7, 8 „Israël hope op den Hee
re want bij den Heere is goedertierenheid en
bij Hem is veel verlossing. En Hij zal Israël ver
lossen van al zijn ongerechtigheden". Bij kerke
raad en gemeente voldeed de preek goed. Hem
zouden ze wel als hun dominé willen. En Hout
zagers gevoelde zich wel tot Kootwijk aange
trokken. Eenigen tijd later trad hij nog eens op
en de begeerte werd van weerszijden gesterkt.
Dr. van den Bergh werd een zeer gewaardeerd
adviseur. Men zei wel eens, dat de kerkeraad
van Kootwijk een pad door de heide heeft ge-
loopen naar Voorthuizen. Bij al de besprekingen
was echter wel duidelijk, dat een beroep van den
Cand. van de V.LI. bij de kerkelijke Besturen
op groote moeilijkheden zou stuiten en de Rijks
toelage kon doen verliezen.
De begeerte om Cand. H. te hebben was ech
ter te sterk om er van af te zien. Ze moesten
het wagen en besloten in Maart 1885 hem toe
zegging van beroep te doen. En Houtzagers nam
die toezegging aan. Er moest nu uitgezien wor
den naar een weg om het kerkelijk examen ge
daan te krijgen met behoud van de bestaande
kerkelijke organisatie.
Prof. Hoedemaker toonde zich eerst nog al
ingenomen met Houtzagers beroep naar Koot
wijk en deed zelfs de belofte om gelden in te
zamelen voor een nieuwe consistoriekamer en
een orgel voor die arme gemeente. Maar toen
hij zag, dat het met het kerkelijk examen niet
zoo gemakkelijk zou gaan, nam hij een andere
houding aan en zocht Houtzagers door de Bel
gische Zendingskerk in de Herv. Kerk tot het
ambt te voeren. De oude Esser, straatprediker
in den Haag begeerde Houtzagers als zijn helper
in dit werk. Beide wegen werden echter na strijd
en gebed afgewezen en met vrijmoedigheid werd
de toezegging van een beroep naar Kootwijk
aangenomen.
Maar het beroep was er nog niet en de tegen
stand zou op allerlei manier openbaar worden.
Men meende die Kootwijksche keuterboertjes er
ook wel te kunnen afbrengen. Het eigenaardige
was al de gang van Ds. J. van Dijk Mz„ die
heelemaal uit den Achterhoek van Gelderland
kwam naar dit Veluwsche dorpje om toch te
verijdelen, dat een Cand. van de V.U. daar pre
dikant werd.
Hij deed het wel heel geheimzinnig, maar zijn
toeleg en wijze van handelen bleef niet verbor
gen. De bladen wisten er spoedig van te verhalen.
Zoo was er van te lezen, dat in Mei 1885
een vigelante van uit Barneveld Kootwijk kwam
inrijden, die aller aandacht trok, want Kootwijk
zag niet zoo dikwijls zoo'n deftig voertuig. Een
heer stapte uit, lang en van steile gestalte met
grijs haar, dito baard, met een hoofdbedekking,
die de Kootwijkers noemden „een biester groote
harige muts".
Elk was nieuwsgierig wat deze heer hier kwam
doen. Hij bezocht eerst het Hoofd der Openbare
School, wien hij allerlei vragen stelde omtrent
de gemeente. Daarna ging hij naar den president
kerkvoogd. Daar werd hem gevraagd wie hij
was. Dat kon hij niet zeggen, maar „aan zijn
muts kon men toch wel zien, dat hij koopman
was". Hij noemde het doel van zijn komst „op
recht medelijden met de gemeente van Kootwijk".
Ware het Rotterdam of Amsterdam, hij ware
niet gekomen. Die wisten het wel, maar in Koot
wijk werden ze misleid en bedrogen. Ze zochten
iemand te beroepen die ze nooit zouden krijgen.
Hij had op dien persoon wel niets te zeggen,
maar wel, dat zijn komst een ongeluk voor de
kerk zijn zou. Hij gaf den raad niet verder te
gaan, anders zouden ze nooit een Ds. meer krij
gen. Wie zou willen zijn waar ze een leerling
van Kuyper begeerden En op hun vragen wat
moet men dan doen was 't antwoord „wach
ten, wachten, al duurt het 25 jaar". Hij verweet
ze, dat ze te Kootwijk nooit om een Ds. gebeden
hadden en niet betaald voor de opleiding van
predikanten. Dat straft God nu met zoo'n lange
vacature.
Toen hij merkte niet te vorderen bij den pre
sident-kerkvoogd, ging hij naar een ouderling.
Hij vreesde, dat ze weer vragen zouden „wie
zijt gij en begon daarom aanstonds te zeggen:
„ik ben vreemd en blijf vreemd." Maar ook bij
den ouderling was zijn bezoek tevergeefs.
Het bezoek van dien vreemdeling gaf veel be
spreking onder de Kootwijkenaars. En aan allen
kant hoorde men de vraag der nieuwsgierigheid:
„wie zou dat toch zijn Niemand wist het.
Maar de onderwijzer liet zich ontvallen, dat hij
iemand was, die ook jongelingen tot het predik
ambt opleidde. En zijn koetsier had verklapt, dat
hij uit Doetinchem kwam en dominé was.
gestaan, die in de wetgeving de socialistische
beginselen konden leggen.
De verkiezingen brachten niet den gewensch-
ten uitslag. Er was noch een linksche noch een
rechtsche meerderheid.
Met spanning volgde hij in de zomervacantie
van 1913 de persberichten en -beschouwingen.
De Koningin ontving de verschillende politieke
leiders. Ook Mr. Troelstra ging er heen, wat tot
zijn ergernis de vroolijkheid van de „burgerlijke"
bladen opwekte. De man kon toch nooit goed
doen. Als hij de revolutie predikte, deugde hij
niet, als hij den zuiver parlementairen weg volg
de, had men ook aanmerking.
Er kwam niet een regeering, steunende op een
rechtsche meerderheid ook niet een kabinet,
steunende op het linker gedeelte. De oude Cort
van der Linden werd minister-president en het
ministerie was een extra-parlementair, visch noch
graat, zooals hij las in een persoverzicht, waarin
Kuypers meening werd weergegeven.
Dolf was in die dagen thuis in Rotterdam,
waar moeder en Annie hem gaarne zagen. Want
ondanks alles bleef hij de gezelligheid zelf. Als
maar niet over de beginselen werd gesproken en
hij maar niet gekapitteld werd.
Mevrouw Woldinga deed er het zwijgen toe.
Het baatte toch niet en zij ging meer en meer
vreezen, dat al haar bidden voor den jongeling
vruchteloos was.
(Wordt vervolgd)