FEUILLETON BRANDING haar zakelijke beteekenis en te toetsen aan Schrift en belijdenis. Die opvattingen hebben betrekking op alge- meene genade, genadeverbond, onsterfelijkheid der ziel, pluriformiteit der kerk, vereeniging der beide naturen van Christus, zelfonderzoek. Met een kleine meerderheid is dit besluit genomen. Hetgeen ook iets zegt. We kunnen dan ook, niet nalaten onze be vreemding over deze zaak uit te spreken, temeer waar we nu lezen van een der adviseerende Sy nodeleden „dat heel deze aangelegenheid op betrekkelijk verrassende manier aan de orde is gesteld, zonder dat uit den boezem der kerken zelf in dezen ook maar één enkele vraag tot de Synode gericht was". Dat er onrust gekomen is in plaats van de be geerde rust, dat er dingen gezegd zijn, die in plaats van de verlangde eensgezindheid gedeeld- lieid kunnen veroorzaken, dat weet ieder. We willen dit alles niet meer ophalen. Maar wel willen we voor de rust in de kerken enkele scheeve dingen trachten recht te zetten. Er is gezegd, dat er facties, partijen gevormd worden in de kerken. Er is gezegd, dat we in dagen leven, die nog bedenkelijker zijn dan de dagen voor Assen. Er is gezegd, dat door som migen Kuyper en Bavinck worden losgelaten. Maar als er zulke dingen gezegd worden, dan moet dat ook bewezen worden. Want die factie vorming is een fictie. Pro Ecclesia want dat blad zou zich er aan bezondigen bedoelt het tegenovergestelde van factievorming. Het bedoelt de gedachten van de hoogleeraren Vollenhove en Schilder te populaireesen. Natuurlijk worden er in dat blad wel eens dingen gezegd, die niet voor de volle 100 juist zijn. Dat zal ieder mensch wel eens doen. Dat zal iedere redacteur van een Kerkbode wel eens doen. Maar zoekt men de rust der kerken als men op de Synode spreekt van factievorming. Zulk een beschuldi ging moet bewezen worden anders is het fictie. Dat er menschen zijn die Kuyper en Bavinck loslaten. Nu zal er niemand onder de theologen zijn, die maar klakkeloos overnemen alles wat Dr. Kuyper en Bavinck gezegd hebben: Ja-broers die overal goedkeurend op knikken. We hebben tenslotte niet ons te buigen voor Kuyper en Bavinck, maar voor de Schrift en de belijdenis. Van weinig voorzichtigheid en veel eigenwijs heid zou het getuigen, indien echter de groote meeningen van deze wijze mannen zonder meer overboord werden geworpen. We zijn den Heere dankbaar voor hun op bouwend werk in onze kerken. Maar waar zijn de menschen, die Kuyper en Bavinck loslaten hun grondgedachten. Wie be schuldigingen uit moet duidelijk zijn. Anders zoekt men niet de rust der kerken, maar bewerkt men onrust. En wat tenslotte de bewering betreftde toe stand van heden is ernstiger dan die van voor Assen nu in zijn algemeenheid moge hier een waarheid inzitten. We hebben inderdaad in onze kerken te worstelen met verschijnselen, die ern stig zijn. Maar of dat verderf doorgedrongen is tot op de kansels, of het verderf publiek wordt verkondigd, dat trekken we in twijfel. We her halen dan weer de verklaring, dat geen enkele aanklacht op de Synode uit de boezem der ker ken is gekomen. Het is jammer, dat zulke dingen gezegd zijn. En we verblijden er ons over, dat van ver schillende zijden dan ook verklaard is, dat er geen reden is voor de gemeenten zich te veront rusten. Dat men direct op de Synode zelf tegen dit beweren is opgekomen. Indien men de rust zoekt der kerken zij dit in den weg van preciese aanduiding der feiten. Anders wordt het onrust. Satan-aanbidding. We lezen in die Gereformeerde Vaandel Satan-aanbidding. Aan „Die Gereformeerde Vaandel" ontleenen we 'n Afgryslike vorm van aanbidding. Dit is reeds 'n geruime tyd dat daar in Parys, die def tige en wufte hoofstad van Frankryk, deur som mige afvallige woelgeeste 'n werklike aanbidding van Satan op tou gesit is. Die swarte en onheil spellende praktyk het stadig maar seker vorde ring gemaak. Op die huiduge dag tel die aanbid ders van Satan daar nie minder as tienduisend nie. Wat 'n hemeltergende toestand A. H. OUSSOREN. DOOR K. H. M ARINUf-EN 24) Dolf kwam voor zijn bezwaar uit op rugweg naar Leiden. Maar zijn vrienden brac. ten hem weer aan het wankelen. Hij had inderdaad scherpzinnig opgemerkt, maar niet moest worden vergeten, dat Troelstra dien avond voor de massa sprak. Als hij daar een wetenschappelijk betoog over het socialisme had gehouden, zou men hem niet begrepen hebben. De massa moest daarin nog worden opgevoed. Over eenige tien tallen van jaren zou dat wel beter zijn. En hij moest niet denken, dat Troelstra zijn verstand niet gebruiken zou. Een revolutie bracht immers den chaos, al werd het later allicht beter. Be paald voor een revolutie terugdeinzen, neen, dat ook niet. Maar een revolutie natuurlijk in het alleruiterste geval. Dat had Troelstra duidelijk gezegd en het ook zoo bedoeld. Trouwens, een revolutie zou nooit noodig zijn. Want de S.D.A.P. groeide zienderoog. Elke ver kiezing bracht nieuwe zetels in de Kamer. De dagen van Kuyper, die een tien jaar geleden een kabinet formeeren kon, waren voorbij. Hij lag overhoop met Heemskerk, die, tegen zijn zin een rechts ministerie had gevormd, dat daarna weer afgetreden was. Eens kijken, wat de ver kiezingen nu zouden brengen. De tijd was mis- DE GESCHILPUNTEN TUSSCHEN DE CHR. GEREF. KERK EN ONZE KERKEN. III. Het kerkrechterlijk bezwaar. (I) Dit bezwaar hangt samen met de geschiedenis van 1892, toen de twee kerkengroepen voortge komen uit Afscheiding en Doleantie bijeen zijn gekomen. Feitelijk zou men het beter een be zwaar van kerkhistorischen aard kunnen noemen, omdat het samenhangt met een historisch gebeu ren, en, zooals later zal blijken, naar onze over tuiging, er geen grond aanwezig is in het Gere formeerd kerkrecht, om bezwaard te zijn tegen de samenvloeiing van de twee genoemde kerken groepen, noch tegen de wijze, waarop die samen vloeiing is tot stand gekomen in het jaar 1892. Zie ik het wel, dan richt het bezwaar van de Chr. Geref. broeders zich tegen beide. Tegen de samenvloeiing als zoodanig. En tegen de manier waarop die in '92 is tot stand gekomen. Eerst tegen de samenvloeiing van twee groe pen van Gereformeerde belijders, die beide ont komen waren aan de heillooze organisatie van 1816. Die beide uit het diensthuis waren uitge leid. Verwonderd zou men de vraag kunnen stellen: hoe kan iemand daartegen zijn Hoe kan men tegen het vereenigen, opzichzelf, nu heelemaal afgedacht van de manier waarop, die vereeniging tot stand kwam, bezwaar maken Dit kon alleen, wanneer men de Doleantie beweging, niet zag als een reformatie niet er kende als een vrijmaking van de dwaling, en wederkeer tot de leer, dienst en tucht der vaderen. Dit standpunt is inderdaad door sommige Christelijk Gereformeerden ingenomen. Men ver oordeelde de Doleantie, kon die beweging niet erkennen als het werk Gods kon derhalve een vereeniging nooit goedkeuren. Men achtte het beginsel der Scheiding onvereenigbaar met het beginsel der Doleantie meende, dat het eene beginsel noodwendig het andere moest uitsluiten. Over deze dingen is in de dagen vóór 1892 heftig gestreden. Gelukkig heeft de Chr. Geref. Kerk van vóór '92 bevonden, dat er ondanks verschil len een dieper beginsel was, waarin men één was, n.l. het buigen voor de volstrekte autoriteit der Heilige Schrift, en het aanvaarden van de gansche Gereformeerde belijdenis en van het Koningschap van Jezus Christus over Zijn Kerk. Daarin wenschte men voor elkaar niets onder te doen. Het is voor ons, die zooveel later leven, goed begrijpelijk, dat de samenvloeiing niet zonder sterke wrijvingen tot stand kon komen. Er was inderdaad groot verschil tusschen de methode der Afscheiding, als ik het zoo mag noemen, en de methode der Doleantie. Bij de Afscheiding was er meestal individueele verbreking van den band aan de Herv. Kerk. Bij de Doleantie wenschte men dit juist niet, maar trachtte als kerken zich te ontworstelen aan de ongerefor- meerde bestuursorganisatie. Voor ons, die een halve eeuw later leven, is het gemakkelijk in te zien, hoe Afscheiding en Doleantie uiteindelijk hetzelfde doel beoogden maar evenzeer kunnen wij verstaan, dat er in de dagen vóór '92 over deze en andere vragen veel gedebatteerd en ge polemiseerd moest worden, vóór het „ruimere" inzicht doorbrak, dat men, ondanks de verschil len, bijeen behoorde en dat men, 't koste wat het koste, die eenheid moest zoeken. Het kost ook in de kerk, altijd veel moeite om niet in menschelijke onvolmaaktheden te blijven steken, maar tot de kern van een zaak door te dringen en te onderzoeken, hoe daarover naar het Woord Gods geoordeeld moet worden. Wij danken God, dat Hij heeft gegeven, dat men in '92 niet is blijven steken in de menschelijke onvolmaakt heden, die er in alle kerkelijke samenkomsten zijn. Die er waarlijk ook toen zijn geweest. Wij aarzelen geen oogenblik, dat te erkennen. In de huidige Christelijke Geref. Kerk staan sommigen nog op dat rigoristisch standpunt, dat samenvloeiing onmogelijk was, wijl het „begin sel" van de Doleantie zich niet verdraagt met dat der Scheiding. Indien de Doleerenden zich hadden losgemaakt van het Herv. Kerkgenoot schap en zich gevoegd hadden bij de bestaande Christel. Geref. Kerk, dan alleen zou het, huns inziens, goed zijn geweest. De Chr. Geref. Kerk was „de eenige ware Kerk des Heeren in ons vaderland". Tegenover de bestaande Kerk des Heeren hebben de doleerenden „tegenkerken" geïnstitueerd, aldus liet de Chr. Geref. Ds. Ho- vius nog in het jaar 1933, zich voor een ver gadering van jongelingen uit. schien niet eens ver meer, dat de S.D.A.P. tot mederegeeren werd geroepen. En dan zou Dolf eens zien, wat Troelstra tot stand bracht! Zoo iemand denkt toch zeker niet aan revolutie, al dreigde hij er dan wat mede Och kom, een revolutie was niet eens noodig. De bezittende klasse was vuurbang voor het socialisme, dat over de geheele wereld een macht van beteekenis werd. Had Troelstra niet gewezen op de enorme beteekenis van de Internationale, die er voor zorgen zou, dat elke oorlog uitbleef? De georganiseerde arbeiders zouden het een voudig vertikken, om voor het zoogenaamde va derland de wapens op te nemen. Nu, dan was het immers afgeloopen De bezittende klasse kon toch zeker geen ijzer met handen breken Voor- loopig zou de S.D.A.P. in Nederland niets an ders doen dan tegen de begrooting van oorlog stemmen, omdat zij geen gelden voor leger en vloot wilde voteeren. Maar als er dreiging van oorlog kwam, zeiden de Nederlandsche socialis ten merci, evenals die in alle andere landen. Dolf luisterde wel naar deze redeneering, maar geheel overtuigd was hij niet. De logica ontging hem. En hij zag toch iets tweeslachtigs in het optreden van een man als Troelstra. Geen re volutie maar als het niet anders kon, dan wél. In dien geest had hij zich toch uitgelaten. Maar dan hadden de christelijken toch gelijk, als zij hem een man met twee aangezichten noemden Doch dan overwoog hij weerde S.D.A.P. moest groeien zij kon alleen groeien als stem men werden gewonnen en die stemmen werden gewonnen door de massa wat voor te spiegelen, dat, ook naar zijn meening, bereikbaar was. Dan 1 „Het water van de zee wascht nimmer af," zoo gaat hij verder, „dat de Doleerenden zich hebben schuldig gemaakt aan scheuring van het lichaam van Christus, door zich niet bij Christus' Kerk te voegen." „En wat in 1892 geschiedde door de overgroote meerderheid der Chr. Geref. Kerk, was in het wezen der zaak niet anders." Onze kerken zijn sinds 1892 dus alle scheur- kerken volgens Ds. Hovius. Toch constateeren wij met blijdschap, dat de Chr. Geref. Kerk in haar officieel schrijven niet op dit standpunt van Ds. Hovius blijkt te staan. Zij veroordeelt de samenvloeiing van '92 als zoodanig niet. Zij zegt niet, wat Ds. Hovius zegt, en op zijn standpunt zeggen moet, dat wij allen, zonder meer moeten overgaan naar de hui dige Chr. Geref. Kerk, zal er ooit kans op her- eeniging zijn. Zij spreekt alleen over een kerkrechterlijke fout, bij de vereeniging van 1892 begaan. Die fout is „naar onze overtuiging mede geweest, dat men van „bovenaf" is begonnen", schrijft zij. Of zit er wellicht in het woordje „mede" nog wat verborgen Heel doorzichtig is de zin niet.2) Zoolang het tegendeel niet blijkt, willen wij gaarne onderstellen, dat er niets achter zit. van het bezwaar van Ds. Hovius en aanvaarden, dat de Synode geen „kerkrechterlijk" bezwaar wil doen gelden tegen de samenvloeiing van 1892 als zoodanig, doch slechts tegen de manier waar op die destijds is geschied. Daarover dan de volgende week. Brouwershaven. J. MEESTER. a) Ds. J. Hovius. „Kerkelijke eenheid aller Gereformeerden", referaat gehouden 14 Dec. 1933 te Groningen voor de afdeeling Groningen- Drente van den Bond van Chr. Geref. Jongel. Ver. Van Brummen, Dordrecht 1934, blz. 33, 34. Hij noemt de Ned. Herv. Kerk „valsche kerk", de Geref. Gemeenten van Ds. Kersten en onze kerken „Scheurkerken", blz. 32 en 33. 2) Indien dit bezwaar van Ds. H. bij de Sy node ook mocht aanwezig zijn, dan zou a priori alle samenspreking veroordeeld zijn in haar oog en zou slechts blijven deze weg tot eenheid dat de Gereformeerden zich aanmelden voor het lid maatschap van de Chr. Geref. Kerk. Doch dan zou op grond van dit eene, doorslaggevende be zwaar het verzoek van onze deputaten wel zijn afgewezen! Dat mag zeker verondersteld worden. DE EERSTE KERK UIT DE DOLEANTIE. 4. Ongevraagde en niet begeerde raadgever. Na zijn candidaatsexamen trad Houtzagers hier en daar op om een stichtelijk woord te spreken. En waar er nog vele Herv. Kerken waren, die de Gereformeerde prediking begeer den, waren ze met zijn preeken nog al ingeno men. Van vele zijden werd hij gevraagd. Maar beroepen durfden ze hem niet, want dat zou moeilijkheden geven met de kerkelijke Besturen, omdat hij cand. was aan de V. U. Toch zou hem een weg gebaand worden en zou 't beroep komen van eene gemeente, van wier bestaan hij nauwlijks kennis droeg. In Oc tober 1884 moest Ds. G. Vlug, destijds predikant te Nijkerk in de gemeente van Kootwijk preeken. De vacature werd ter sprake gebracht en de vrees geuit, dat de vacature niet licht vervuld zou worden. Voor den vorm werd op bepaalde tijden beroep uitgebracht, maar om even geregeld een bedankje te ontvangen. Toen wees Ds. Vlug, die nog al sympathiek stond tegenover de V.U., op haren eersten Cand. de heer Houtzagers. Voor de Kootwijkers, die nauwlijks van 't be staan van de V.U. afwisten, een geheel onbe kende. Maar ze spitsten toch de ooren toen Ds. Vlug zei, dat ze met hem misschien wel kans hadden. Hij gaf ze den raad om straks als Mr. Dr. van den Berg in Voorthuizen zou zijn, waar heen hij 't beroep had aangenomen, bij dezen ad vies te vragen. De Kootwijker kerkeraad volgde dien raad. In dien tijd hielden de predikanten der cl. Harderwijk een Classicale Conferentie om de nooden der- Kerk te bespreken. Naar Nijkerk, waar die con ferentie zou gehouden worden, begaven de broe ders uit Kootwijk zich en legden daar in 't mid den dier vergadering hun begeeren neer. Het werd met belangstelling vernomen. Op die ver gadering was ook Ds. J. A. F. Ris Lanbers van Barneveld, de consulent van Kootwijk, die dat alles zwijgend aanhoorde. Hij hoorde ook hoe de conferentie het op beroepen van dien Cand. wilde aansturen. Hij zelf zei niets, maar dacht anders. Spoedig ontving Houtzagers een verzoek om moesten wel eens revolutionaire klanken worden uitgestooten, die natuurlijk niet gemeend waren. Het zou dwaasheid zijn, in het rustige, nuchtere Nederland revolutie te gaan maken. Daaraan dacht Troelstra natuurlijk geen moment, 't Was niets dan bangmakerij. Met die overweging suste Dolf zijn geweten, dat toch niet geheel gerust was. Maar met kracht wierp hij zich nu op de practische politiek, door geregeld de vergaderingen van de afdeeling Lei den der S.D.A.P. te bezoeken, zoodat hij in den studentenkring weldra bekend stond als een over tuigd socialist en zijn vrienden hem een Kamer zetel voorspelden, welke bewering hij steeds maar glimlachend aanhoorde om een baantje was het hem niet te doen. De beweging van het socia lisme bekoorde hem. Het opheffen van de ver drukte klasse was een schoon doel. De eerlijk heid gebood hem wel te erkennen, dat zulks van christelijke zijde ook geschiedde, doch dat waren dan toch stuntelige pogingen en hij meende, dat zijn vrienden gelijk hadden, als zij opmerkten, dat die pogingen alleen het gevolg waren van de stuwende kracht van het onweerstaanbare socialisme. Vol enthousiasme werkte hij mede in den zwaren verkiezingsstrijd, die zoo mogelijk een linksch kabinet zou moeten bezorgen. In de S.D.A.P. was een strijd over de vraag, of de partij eventueel ministers leveren zou. Er waren heftige tegenstanders, er waren verklaarde voor standers. Tot deze laatsten rekende zich ook Dolf. Als de verbeteringen moesten komen in den weg der evolutie ook volgens Dolf de eenig juiste weg dan moesten ministers worden af- voor de gemeente van Kootwijk op te treden en hij gaf aan die uitnoodiging gehoor. Hij preek te over Ps. 130 7, 8 „Israël hope op den Hee re want bij den Heere is goedertierenheid en bij Hem is veel verlossing. En Hij zal Israël ver lossen van al zijn ongerechtigheden". Bij kerke raad en gemeente voldeed de preek goed. Hem zouden ze wel als hun dominé willen. En Hout zagers gevoelde zich wel tot Kootwijk aange trokken. Eenigen tijd later trad hij nog eens op en de begeerte werd van weerszijden gesterkt. Dr. van den Bergh werd een zeer gewaardeerd adviseur. Men zei wel eens, dat de kerkeraad van Kootwijk een pad door de heide heeft ge- loopen naar Voorthuizen. Bij al de besprekingen was echter wel duidelijk, dat een beroep van den Cand. van de V.LI. bij de kerkelijke Besturen op groote moeilijkheden zou stuiten en de Rijks toelage kon doen verliezen. De begeerte om Cand. H. te hebben was ech ter te sterk om er van af te zien. Ze moesten het wagen en besloten in Maart 1885 hem toe zegging van beroep te doen. En Houtzagers nam die toezegging aan. Er moest nu uitgezien wor den naar een weg om het kerkelijk examen ge daan te krijgen met behoud van de bestaande kerkelijke organisatie. Prof. Hoedemaker toonde zich eerst nog al ingenomen met Houtzagers beroep naar Koot wijk en deed zelfs de belofte om gelden in te zamelen voor een nieuwe consistoriekamer en een orgel voor die arme gemeente. Maar toen hij zag, dat het met het kerkelijk examen niet zoo gemakkelijk zou gaan, nam hij een andere houding aan en zocht Houtzagers door de Bel gische Zendingskerk in de Herv. Kerk tot het ambt te voeren. De oude Esser, straatprediker in den Haag begeerde Houtzagers als zijn helper in dit werk. Beide wegen werden echter na strijd en gebed afgewezen en met vrijmoedigheid werd de toezegging van een beroep naar Kootwijk aangenomen. Maar het beroep was er nog niet en de tegen stand zou op allerlei manier openbaar worden. Men meende die Kootwijksche keuterboertjes er ook wel te kunnen afbrengen. Het eigenaardige was al de gang van Ds. J. van Dijk Mz„ die heelemaal uit den Achterhoek van Gelderland kwam naar dit Veluwsche dorpje om toch te verijdelen, dat een Cand. van de V.U. daar pre dikant werd. Hij deed het wel heel geheimzinnig, maar zijn toeleg en wijze van handelen bleef niet verbor gen. De bladen wisten er spoedig van te verhalen. Zoo was er van te lezen, dat in Mei 1885 een vigelante van uit Barneveld Kootwijk kwam inrijden, die aller aandacht trok, want Kootwijk zag niet zoo dikwijls zoo'n deftig voertuig. Een heer stapte uit, lang en van steile gestalte met grijs haar, dito baard, met een hoofdbedekking, die de Kootwijkers noemden „een biester groote harige muts". Elk was nieuwsgierig wat deze heer hier kwam doen. Hij bezocht eerst het Hoofd der Openbare School, wien hij allerlei vragen stelde omtrent de gemeente. Daarna ging hij naar den president kerkvoogd. Daar werd hem gevraagd wie hij was. Dat kon hij niet zeggen, maar „aan zijn muts kon men toch wel zien, dat hij koopman was". Hij noemde het doel van zijn komst „op recht medelijden met de gemeente van Kootwijk". Ware het Rotterdam of Amsterdam, hij ware niet gekomen. Die wisten het wel, maar in Koot wijk werden ze misleid en bedrogen. Ze zochten iemand te beroepen die ze nooit zouden krijgen. Hij had op dien persoon wel niets te zeggen, maar wel, dat zijn komst een ongeluk voor de kerk zijn zou. Hij gaf den raad niet verder te gaan, anders zouden ze nooit een Ds. meer krij gen. Wie zou willen zijn waar ze een leerling van Kuyper begeerden En op hun vragen wat moet men dan doen was 't antwoord „wach ten, wachten, al duurt het 25 jaar". Hij verweet ze, dat ze te Kootwijk nooit om een Ds. gebeden hadden en niet betaald voor de opleiding van predikanten. Dat straft God nu met zoo'n lange vacature. Toen hij merkte niet te vorderen bij den pre sident-kerkvoogd, ging hij naar een ouderling. Hij vreesde, dat ze weer vragen zouden „wie zijt gij en begon daarom aanstonds te zeggen: „ik ben vreemd en blijf vreemd." Maar ook bij den ouderling was zijn bezoek tevergeefs. Het bezoek van dien vreemdeling gaf veel be spreking onder de Kootwijkenaars. En aan allen kant hoorde men de vraag der nieuwsgierigheid: „wie zou dat toch zijn Niemand wist het. Maar de onderwijzer liet zich ontvallen, dat hij iemand was, die ook jongelingen tot het predik ambt opleidde. En zijn koetsier had verklapt, dat hij uit Doetinchem kwam en dominé was. gestaan, die in de wetgeving de socialistische beginselen konden leggen. De verkiezingen brachten niet den gewensch- ten uitslag. Er was noch een linksche noch een rechtsche meerderheid. Met spanning volgde hij in de zomervacantie van 1913 de persberichten en -beschouwingen. De Koningin ontving de verschillende politieke leiders. Ook Mr. Troelstra ging er heen, wat tot zijn ergernis de vroolijkheid van de „burgerlijke" bladen opwekte. De man kon toch nooit goed doen. Als hij de revolutie predikte, deugde hij niet, als hij den zuiver parlementairen weg volg de, had men ook aanmerking. Er kwam niet een regeering, steunende op een rechtsche meerderheid ook niet een kabinet, steunende op het linker gedeelte. De oude Cort van der Linden werd minister-president en het ministerie was een extra-parlementair, visch noch graat, zooals hij las in een persoverzicht, waarin Kuypers meening werd weergegeven. Dolf was in die dagen thuis in Rotterdam, waar moeder en Annie hem gaarne zagen. Want ondanks alles bleef hij de gezelligheid zelf. Als maar niet over de beginselen werd gesproken en hij maar niet gekapitteld werd. Mevrouw Woldinga deed er het zwijgen toe. Het baatte toch niet en zij ging meer en meer vreezen, dat al haar bidden voor den jongeling vruchteloos was. (Wordt vervolgd)

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1936 | | pagina 2