FEUILLETON BRANDING KERKNIEUWS. Twee dingen zijn hier van beteekenis Ten eerste dit Gods wil is volgens Barth onmogelijk goed te kennen zóó dat men zou kunnen zeggen als iets algemeen geldigs dit of dat is de wil van God Men voere hiertegen niet aan de Heilige Schrift leer ons toch Gods wil kennen, zegt ons toch, wat God van ons vraagt. Want als men zoo spreekt, vergeet ipen, dat Barth aan de Schrift, gelijk ze daar voor ons ligt, niet het minste goddelijk gezag toekent Het is met Gods wil evenals met Gods Woord in 't algemeen God geeft de kennis ervan aan ons niet in handen Wij krijgen er nooit de be schikking over die blijft altijd alleen maar aan God Als 't God behaagt ons, door middel van de Schrift, Zijn Woord te doen hooren, op een bepaald moment, dan hooren we 't. en anders nietEn zoo ook als 't God behaagt ons, door middel van de Schrift, Zijn wil bekend te ma ken, op een bepaald moment, dan weten we Gods wil, en anders niet Hier hebben wij van dag tot dag alleen maar in hopende en biddende afwachting te leven, óf God, door middel van de Schrift, Zijn wil, in een bepaald, concreet geval, bekend belieft te maken! En als wij dan Zijn wil meenen te kennen, zeker, dan moeten wij daarnaar handelen, maar... dan blij ft het toch nog zeer goed mogelijk, dat we verkeerd zien, en dan moeten we 't niet wagen die voor ons geldende wil Gods nu aan anderen op te leggen Heel sterk komt deze leer van Barth in haar onschriftuurlijk karakter naar voren in het geval van een vrouwelijke theoloog, die in de „Refor- mierte Kirchenzeitung" van 19 Juni 1932 had geprotesteerd tegen de woorden, waarmee dit blad had afgekeurd het toelaten van de vrouw- tot het predikambt. Het blad had geschreven zulks beteekent ongehoorzaamheid aan Gods ge bod De vrouwelijke theoloog protesteerde hier tegen op echt Barthiaansche wijze, en schreef God kan toch thans weer andere opdrachten ge ven aan Zijn schepselen, dan Hij gaf toen de Heilige Schrift ontstond Wie waagt het nu op grond van vroegere geboden te zeggen, wat Gods gebod is in de concrete situatie van vandaag En als dan de bekende Dr. Kolfhaus het op neemt voor de Reformierte Kirchenzeitung, en zegt Ja, maar in 1 Cor. 14 34 en in 1 Tim. 2:12 staat toch duidelijk, dat de Heere het optreden van vrouwen, om in de gemeente te prediken, verbiedt, dan mengt Karl Barth zelf zich in deze zaak en schrijft hij, dat hij over deze uitlating van Dr. Kolfhaus zich zeer bedroefd heeft Hoe durft Dr. Kolfhaus, zoo zegt hij, het aan, om op grond van uitspraken der Schrift, iets dat el ders gebeurt goed of af te keuren Alsof men Gods wil zoo maar uit de Schrift kon deducee- ren Alsof God niet vrij was, om, in de concrete situatie van nu en hier, door middel van de Schrift te gebieden, wat Hem nu en hier behaagt Daar hebt ge Barth in de volle consequentie van z'n onschriftuurlijke theorieën, en daar blijkt het, uit een voorbeeld der practijk, dat alle be trouwbare kennis van Gods wil, op grond van de Heilige Schrift, bij zijn systeem een onmoge lijkheid is Het eenige, wat bij Barth ten opzichte van het kennen van Gods wil als mogelijkheid overblijft, is dit, dat God, als 't Hem behaagt, in een be paald geval, door middel van de H. Schrift, op de bekende rechtstreeksche, wonderbare wijze, ons Zijn wil voor dat oogenblik, voor die con crete situatie zegt Maar dat dit practisch neer komt op het meest ongebreidelde subjectivisme, waarbij ieder de woorden der Schrift maar ge bruikt op de wijze, die hem in de concrete situ atie van het oogenblik 't beste voorkomt dat is wel duidelijk En in de tweede plaats ook waar men de wil van God voor de concrete situatie van hier en nu heeft leeren kennen, is toch van een doen van die wil Gods bij Barth geen sprake Zeker, wij moeten doen wat God dan van ons vraagt, maar als wij dat doen, dan blijft toch in dat doen ten diepste alleen maar weer de godde loosheid aan 't woord Ons doen is dan niet echte gehoorzaamheid, maar alleen een symbool van, en een heenwijzing naar, de echte gehoor zaamheid Echte gehoorzaamheid is op aarde na den zondeval, ook voor het geloof, nu een maal uitgesloten Dwaas vindt daarom Barth de menschen, die meenen, dat zij positief werk kunnen verrichten tot de komst van Gods koninkrijk Hetzij op kerkelijk, hetzij op politiek, hetzij op onderwijs gebied, ja waar ook maar Wij moeten, zegt hij, nederig blijven En alle zgn. „arbeid in Gods koninkrijk" steeds blijven zien als goddeloosheid DOOR K. H. MARINUSSEN 18) „Ja, blij", herhaalde zij. „Dit vreeselijke heeft God hem bespaard. Vader dacht altijd nog, dat je, ouder wordende, een beter inzicht zou krijgen. Maar je bent verloren. Dolf. Verloren. Als God je niet grijpt. Mijn jongen, mijn jongen, moest het zoover met je komen Liefdevol streelde hij haar over het haar, dat de laatste maanden steeds grijzer werd. Want hij had haar lief. „Het spijt mij vreeselijk, moeder. Maar U moet niet het onmogelijke van mij vergen. Ik kan niet „ja" met den mond zeggen, terwijl alles in mij „neen" schreeuwt. Zij glimlachte. „Neen, jongen, dat is goed. Dat moet je ook nooit doen, want dat gaat voor God toch ook niet." Dolf was verblijd over deze erkenning. „Dolf „Ja, moeder." „Bid je wel eens „Neen, moeder." „Heb je er geen behoefte aan?" Hij gaf geen antwoord om haar het al te pijn lijke te besparen. „Zeg het maar eerlijk, jongen." en ongehoorzaamheid, waarvan we alleen maar biddend hopen mogen, dat God er, als God, iets goeds mee moge doen in deze wereld Wij moe ten nooit vergeten, volgens hem, dat God in 't minst niet voor den bouw van Zijn koninkrijk op ons werk als geloovigen is aangewezen Als 't Hem behaagt, zal Hij ons werk daarvoor ge bruiken, ons goddelooze werk, en als 't Hem behaagt zal Hij daarvoor niet óns werk gebrui ken, maar bijv. het goddelooze werk van god loochenaars en spotters God blijft God, ook in het doen komen van Zijn koninkrijk Wee ons, als we ons hier mede-arbeiders Gods gaan noe men, in het gezin, in de kerk, in de school, of in den staat Dat is alles alleen maar hoogmoed Ge gevoelt het wel, nietwaar, hoe Barth ook hier weer zichzelf volkomen gelijk blijft, en zijn thema „dat God God is" tot in de uiterste con sequenties toe, doorvoert Maar, ge zult dit ook wel gevoelen, dat er op het standpunt van Barth waarachtig christelijk leven, op ieder levensterrein, geen sprake kan zijn Barth's theorie is terecht (gelijk ik straks al zei) genoemd 't gevaarlijkste dynamiet onder alle christelijke actie! Trouwens, dit komt al meer in de practijk openbaar Op allerlei gebied staan in ons vaderland man nen op, aanhangers van de Theologie van Barth, die in wat men noemt „barthiaanschen ootmoed" smalen op allerlei christelijken arbeid. Die het vreeselijk vinden, als men zeggen durft, dat de christelijke school positief medearbeidt aan de komst van Gods koninkrijk dat de christelijke politiek, en alle christelijke actie, positief dienst baar is aan de bevordering van de zaak des Heeren Men moet, volgens hen, op dat alles den dood schrijven Wanneer men er al „christelijk" mee blijft voortgaan (op den duur zullen wel veel Barthi- anen komen tot de oorspronkelijke gedachte der oud-Gereformeerden, dat de openbare school net zoo goed is als de christelijke God moet het im mers maar doen ik zeg: wanneer men er al met al dien arbeid „Christelijk" blijft doorgaan, dan moet het volgens hen geschieden met de dee moedige gedachte, dat het toch voor God alles maar goddeloosheid is, en dat God Zich mis schien van Zijn vijanden zal bedienen om Zijn rijk te doen komen, inplaats dat Hij Zich be dient van ons, en van ons werk Zoo graaft men, langzaam maar zeker, alle waarachtige, schriftuurlijke fundamenten onder het christelijk leven weg, om ervoor in de plaats te schuiven de volmaakt onbetrouwbare grond slag van Barth's onbijbelsche gedachten, die straks niet in staat zullen blijken het gebouw van het christelijk leven te dragen Ik ben hiermee gekomen aan het eind van mijn artikel over Barth Ik hoop dat één ding u goed duidelijk is geworden, dat we in Barth's theologie, hoeveel invloed ze ook moge hebben in deze dagen, te doen hebben met valsche profetie Een valsche profetie, die, juist omdat ze in schriftuurlijke, en schijnbaar gereformeerde ter men zich pleegt uit te drukken, zoo uiterst ge vaarlijk is Een valsche profetie, die, niet het minst omdat ze allerwege zooveel invloed heeft, een zeer krachtig middel is in de hand van den Vorst der duisternis, om het Koninkrijk van Christus tegen te staan Geve de Heere onze God, dat alsnog veler oogen, voor het doodelijke gevaar dat hier aan wezig is, mogen opengaan Tot heil van Zijn kerk Tot eer van Zijn Naam Tot behoud van de laatste resten van waarachtig christelijk leven in onze steeds meer aan Christus en Zijn Woord ontzinkende maatschappij B. S. BEROEPEN TE Uithuizermeeden H. Zandbergen te Drachten. AANGENOMEN NAAR Wateringen Cand. K. Schouten te Amsterdam. Generale Synode. Het moderamen is aldus samengesteld presi dent Ds. J. L. Schouten (met 43 van de 56 stemmen); assessor: Dr. K. Dijk (met 34 stem men); le scriba: Dr. G. Keizer (50 st.2e scriba: Dr. J. Thijs (37 st.). Het moderamen der Gen. Synode van Middel burg was samengesteld uit Dr. K. Dijk, president; Ds. J. L. Schouten, assessor Dr. G. Keizer, le „Neen, moeder." „Dan moge de Heere je genadig zijn mijn arme, arme jongen, die zoo zelfverzekerd bent. Je meent het zonder God te kunnen stellen, maar de ontgoocheling zal vreeselijk zijn. Heere, heb ik daarvoor de smarten gedragen, om dit kind ter wereld te brengen?" kreet zij. „Zijn wij dan onze doopsbelofte niet nagekomen Hij schrok van haar bange klacht. „Houd U kalm, moeder. Laat ons er niet meer over spreken. Ik blijf toch uw jongen", zei hij teeder. „Ja, je blijft mijn jongen naar het vleesch. Ik zal je nooit verstooten. Maar Dolf, Dolf, je holt naar het verderf." Hij reageerde er niet op. Vroeg zich met angst af, hoe zou worden opgevat een mededeeling, die hij reeds lang had willen doen, maar nog niet had gedaan. Het beste was maar uit te stellen tot de Paaschvacantic. Wel tien minuten werd er geen woord gespro ken. Zijn moeder zat met gevouwen handen en staarde naar het plafond. Dat zwijgen en staren vond Dolf nog pijnlijker dan het spreken. „Dolf Vragend zag hij zijn moeder aan. Hij had medelijden met haar. Want zij leed zichtbaar. „Je wilt niet huichelen. Maar hoe kun je nu in September naar de Vrije Universiteit gaan?" „Ik kan er niet heen, moeder", bekende hij, in eenen verlicht nu werd het onderwerp tóch aangeroerd. „Maar wat dan, jongen? Je hebt het vader toch beloofd Het was de voorwaarde, om in de rechten te mogen studeeren." scriba Dr. J. Thijs, 2e scriba, die resp. met 49, 28, 45 en 46 stemmen gekozen waren. Benoeming van Commissies. De voorzitter deelde mede, dat het Moderamen vijf commissies had benoemd. Commissie I zal van het agendum in behande ling nemen het leerboek voor de catechisatiën en de liturgie. Bij dit laatste agendapunt zijn dan begrepen de 101 bezwaarschriften inzake de uit breiding van den bundel „Eenige Gezangen" (art. 69 Kerkenordening). Voorts is aan deze commissie toevertrouwd missicve en rapport over de herdenking van de Afscheiding, alsmede een deel van het agendum- punt Kerkregeering, nader een aantal bezwaar schriften. Verder behandelt deze commissie de polemiek in de theologische pers, de grensrege lingen, de Indische en buitenlandsche kerken en het rapport voor de bevordering van de eenheid onder de Gereformeerde belijders. In deze commissie hebben zitting als prae- adviseurs de hoogleeraren Dr. S. Greijdanus te Kampen, Dr. F. W. Grosheide en Dr. V. Hepp, beiden te Amsterdam. Voorts de predikanten W. W. Mcynen te Dordrecht (voorzitter), H. de Bruijn te Nieuwendijk, N. Duursema te Nieuw-Amsterdam, D. Hoek te Enkhuizen en Dr. A. D. R, Polman te Bolsward. En de ouderlingen R. Bosma te Rijssen, H. Knook te Klundert, G. M. A. Laernocs te Semarang, J. H. Linschoten te Amsterdam, A. Scholtens te Groningen en C. Zwaan te Mechelen. Commissie II neemt in behandeling de Theolo gische School en de Theologische faculteit aan de Vrije Universiteit, de verzorging van emeriti- predikanten, hun weduwen en weezen, de hulp behoevende kerken en personen, een gedeelte van 't agendumpunt Kerkregeering, idem der grens regelingen, het Archief en het rapport over de correspondentie met de Hooge Overheid. In deze commissie II hebben zitting als prae- adviseurs de hoogleeraren Dr. G. Ch. Aalders te Hilversum en Dr. J. Ridderbos te Kampen. Voorts de predikanten H. Meijering te Katwijk a. d. Rijn (voorzitter), A. J. Bouma te Heeren veen, L. van Loon te Scherpenzeel, F. C. Meijs- ter te Rotterdam en J. de Vries te Tilburg. En dc ouderlingen J. J. Beukenkamp te Den Ham, J. KL Brookhuis te Wilsum (graafschap Bent heim), R. Dijkstra te Driesum, C. A. van den Heuvel te Heemstede, Dr. G. K. Schoep te Den Haag-Oost en J. van der Waals te Nijkerk. Commissie lil behandelt het lidmaatschap van N. S. B. en C. D. LI., een aantal bezwaarschriften, w.o. over het kiesrecht der vrouw en het eervol ontslag aan Dr. van der Vaart Smit als dienaar des Woords van de Gereformeerde Kerk te Zwijndrecht-Groote Lindt. Voorts behandelt deze commissie de voorstellen nopens art. 12 van de Kerkenordening, de Rapporten en de zaak van het Kerkboek op het Zendingsterrein. (Ver schenen psalmboek in de berijming van Ds. K. van Dijk te Wonosobo). In deze Commissie III hebben zitting als prae- adviseurs de hoogleeraren Dr. H. H. Kuyper te Bloemendaal en Dr. K. Schilder te Kampen. Ver der de predikanten Dr. W. A. van Es te Leeu warden (voorzitter), J. A. Berghuis te Winscho ten, Dr. H. Kaajan te Utrecht, E. Kolthoff te Veldhausen (Graafschap Bentheim) en W. H. van der Vegt te Goes. En de ouderlingen Ds. J. van den Berg te Renswoude, W. H. H. van den Born te Zwartebroek, L. Nijdam te Woudsend, W. Rozeboom te Scheemda, G. j. Vette te Gras- dorf (Graafschap Bentheim) en R. Zuidema te Goes. Commissie IV zijn toevertrouwd verschillende Zendingszaken. In deze commissie hebben zit ting als prae-adviseerende leden de hoogleeraren Dr. G. M. den Hartog en Dr. A. G. Honig, bei den te Kampen. Voorts de predikanten J. Douma te Arnhem (voorzitter), P. Hekman te Beilen, S. Idema te Winsum, A. Pos te Djokjakarta en A. Scheele te Kapelle-Biezelinge. Én de ouder lingen Y. Baumfalk, Metslawier J. J. van Com- menee, Utrecht G. Dijkstra, Bandoeng J. F. Heemskerk, Middelburg J. Middelveld, Ruiner- wold. Commissie V ten slotte heeft de zaken van de radio, de Evangelisatie, den geestelijken arbeid onder de schippers en militairen en onder de Zuiderzeewerkers, alsmede het agendumpunt Varia, w.o. een schrijven van den Raad van Kerkelijke aangelegenheden van de N.S.B. inzake de verhouding van Kerk en Staat. In deze commissie V, welke naar de opmerking van den voorzitter op het land, in de lucht en op het water arbeidt, hebben zitting als prae- adviseerende leden de hoogleeraren Dr. D. Nauta en Dr. J. Waterink, beiden te Amsterdam. „Ik weet het, moeder. Maar ik kan er niet heen. Dat voelt U zelf. U begint er immers zelf over Zij voelde het inderdaad in dat milieu paste Dolf niet. Hij had de tegenovergestelde richting reeds bewust gekozen. Zijn uitlatingen lieten aan duidelijkheid niets te wenschen over." „Maar wat dan. Dolf vroeg zij weer. „Laat mij naar Leiden gaan, moeder", smeek te hij. Dat was de consequentie. Zij schrok er toch van terug en vroeg zich af, hoe haar man die vraag zou hebben opgevat. „Het was niet de afspraak met vader, Dolf", antwoordde zij op zachten toon. „Neen, moeder. Maar naar Amsterdam is mij niet mogelijk. Als ik niet naar Leiden mag, moet ik de studie opgeven." Zij hoorde in zijn stem de bedruktheid klin ken hij hield zoo van de studie en wat moest hij dan beginnen „De studie opgeven En dan ,,'k Weet het niet, moeder. Het kan niet sche len wat. Maar U laat het zoover niet komen, hé U vindt het goed dat ik naar Leiden of Utrecht ga 'k Weet wel, dat het hard voor U is, maar moeder, geloof mij, ik kan niet anders. Dat voelt U wel. Het is toch al te gek, dat een puur ongeloovige, zóó noemt U mij immers naar de Vrije Universiteit gaat Hij smeekte. Zij zag hem als kleine jongen, vragend, om iets te mogen, waarin zij weinig trek had. Bijna was zij geneigd toe te geven. Van zijn standpunt had hij gelijk hij hoorde niet op de Vrije thuis hij was een verklaard tegen- Voorts de predikanten W. L. Milo te Almelo (voorzitter), W. H. den Houting te Huizum, E. de Jong te PematangSiantar en B. H. Lankamp te Ulsen (Graafschap Bentheim). En de ouder lingen J. Manni te Rotterdam, W. Nienhuis te Eindhoven (Geldrop), M. A. D. H. Schalekamp te Wassenaar, H. Scheffer te Assen en J. F. Weerstra te Witmarsum. Hoe komen wij uit de kerk Dr. Brillenburg Wurth schrijft in de Kerkbode van Rotterdam-Zuid „Er wordt in onzen tijd in grooten kring ge klaagd over geringen zegen onder de prediking. Als dienaar des Woords willen wij gaarne de oorzaak daarvan voor een deel op onze rekening schrijven, omdat wij te weinig er in slagen den rijkdom van het Woord Gods in verband met al de nooden en behoeften van het leven der gemeente te doen uitkomen. Maar toch zal nie mand ontkennen, dat de oorzaak van den weini gen zegen mee ook in andere dingen kan gelegen zijn. En daaronder verdient toch o.a. wel eens overweging de vraag hoe komen wij doorgaans uit de kerk Velen zijn nog niet buiten, of zij hebben het oogenblikkelijk 'k weet niet hoe druk over allerlei wereldsche aangelegenheden het weer, hun zaken, de menschen die ze gezien heb ben, de kleeren, die die droegen enz. En anderen doen dat misschien niet, maar be ginnen meteen druk aan hun beoordeeling van de preek, hoe goed of hoe slecht, hoe heerlijk, of hoe treurig het was, maar zonder in elk geval dat ééne te doen, wat toch eigenlijk het noodig- ste is, zich af te vragen in alle stilte wat had niet die dominee, maar wat had God van morgen tot mij te zeggen Is het wonder, dat zoo de prediking meestal weinig vrucht draagt Als zoo de vogels, we reldsche of geestelijke vogels, direct het zaad wegpikken, is vruchtdragen toch ook wel uit gesloten. Wij lazen laatst aan het slot van een diep ernstige preek van den beroemden Spurgeon deze woorden, die wij allen weieens mogen over wegen en in practijk brengen „Terwijl ik op het punt sta om te eindigen, vrees ik alleen nog dat zoo iemand uwer dezen morgen eenige indrukken mocht hebben ontvan gen, ge u huiswaarts zult begeven en het ver geten. Mag ik nog als een gunst u vragen, om, zoo de prediking des Woords eenigen ingang bij u gevonden heeft, zoo mogelijk uw weg naar huis alleen te gaan Voeg u bij geen pratend of lachend gezelschap, maar zoo gij genoodzaakt zijt om met anderen te gaan, zeg slechts weinig. En wanneer ge thuis komt, ga rechtstreeks naar uw kamer, val daar op uw knieën en doe be lijdenis van uw zonde roep tot God om ver geving door het bloed van Christus en wie weet, of er niet blijdschap zal zijn in den hemel over honderden van zondaren, die voor het eerst bid den hebben geleerd." Wij weten het, Spurgeon sprak dat in een kring, die naar onze opvatting geen „gemeente der geloovigen" mocht heeten, bij wie een eerste bekeering nog noodzakelijk was, bij wie het nog moest komen tot de groote beslissing. Maar zou, wat hij hier aanraadt, voor velen in de gemeente niet alleszins aanbeveling verdienen En zouden wij allen, ook die reeds „bekeerd" zijn, toch in elk geval van even een tijd van rustigen zelf inkeer na de prediking geen grooten zegen kun nen ontvangen De zaligheid der jong gestorven kinderen. Over het bovenstaande schrijft Ds. J. Douma naar aanleiding van een hem gestelde vraag in 't „Fr. K.bl." van 20-6-'36 het volgende „Waar kunnen wij in de Schrift het bewijs vin den dat godzalige ouders niet behoeven te twij felen aan de zaligheid van hun jonggestorven kinderen Deze belijdenis der Gereformeerde kerken vin den we, gelijk bekend is, in de Dordtsche Leer regels, Hoofdstuk I, XVII. Het geheele artikel luidt, en in de formuleering zelf ligt reeds het antwoord op de gestelde vraag. „Nademaal wij van den wille Gods uit Zijn Woord moeten oordeelen, hetwelk getuigt dat de kinderen der geloovigen heilig zijn, niet van nature, maar uit kracht van het genadeverbond, in hetwelk zij met hunne kinderen begrepen zijn, zoo moeten de Godzalige ouders niet twijfelen aan de Verkiezing en Zaligheid hunner kinderen, welke God in hunne kindsheid uit dit leven weg neemt." Als bewijsplaatsen uit de Schrift worden hierbij genoemd Gen. 17:7; Hand. 2 39 en 1 Cor. 7 14. In deze teksten komt uit, hoe God in Zijn stander van het beginsel der Vrije geworden. En tóch ,,'k Moet er nog eens over denken, Dolf. Dit overvalt me. Wist ik maar hoe vader daarover denken zou, maar Zij kon niet meer en snikte het uit. En hij zat er bij, verlegen, als een schooljongen, die een verdiend standje ontvangt. ,,'k Moet er nog eens over praten. En er ook met Frits over praten." „Dan weet ik het wel", voer Dolf heftig uit. „Frits, die de onverdraagzaamheid in eigen per soon is, zegt natuurlijk „neen" en dan durft U niet toestemmen. Als de beslissing bij Frits ligt, kan ik mijn biezen wel oprollen Maar U kunt hem wel zeggen, dat hij dan voortaan voor mij een onbekende zal zijn." „Dolf De kreet snerpte door de kamer. „Frits behoeft over mij niet den baas te spe len. Hij heeft het al genoeg gedaan. Ik ben het meer dan beu. Hij is mijn vader of moeder niet." „Hij is je oudere broer. Die het goed met je meent, Dolf. Net als wij. Ik verbied je, om zóó over Frits te spreken. Heb je dat verstaan Haar toon was nu krachtig. Hij oordeelde het onder de gegeven omstandigheden raadzaam er niet tegen in te gaan. „Er is nog tijd genoeg", besloot zij. „Ik wil over je voorstel denken en er met Frits en Annie over spreken. We kunnen het dan wel schrijven. En laten we er nu niet meer over spreken. Het vermoeit me zoo." Even later kwam Annie opgewekt thuis. Maar aldra bespeurde zij, dat moeder en Dolf iets ge-

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1936 | | pagina 2