FEUILLETON
BRANDING
KERKNIEUWS.
Twee dingen zijn hier van beteekenis Ten
eerste dit Gods wil is volgens Barth onmogelijk
goed te kennen zóó dat men zou kunnen zeggen
als iets algemeen geldigs dit of dat is de wil
van God
Men voere hiertegen niet aan de Heilige
Schrift leer ons toch Gods wil kennen, zegt ons
toch, wat God van ons vraagt. Want als men
zoo spreekt, vergeet ipen, dat Barth aan de
Schrift, gelijk ze daar voor ons ligt, niet het
minste goddelijk gezag toekent
Het is met Gods wil evenals met Gods Woord
in 't algemeen God geeft de kennis ervan aan
ons niet in handen Wij krijgen er nooit de be
schikking over die blijft altijd alleen maar aan
God
Als 't God behaagt ons, door middel van de
Schrift, Zijn Woord te doen hooren, op een
bepaald moment, dan hooren we 't. en anders
nietEn zoo ook als 't God behaagt ons, door
middel van de Schrift, Zijn wil bekend te ma
ken, op een bepaald moment, dan weten we
Gods wil, en anders niet
Hier hebben wij van dag tot dag alleen maar
in hopende en biddende afwachting te leven, óf
God, door middel van de Schrift, Zijn wil, in een
bepaald, concreet geval, bekend belieft te maken!
En als wij dan Zijn wil meenen te kennen,
zeker, dan moeten wij daarnaar handelen, maar...
dan blij ft het toch nog zeer goed mogelijk, dat
we verkeerd zien, en dan moeten we 't niet
wagen die voor ons geldende wil Gods nu aan
anderen op te leggen
Heel sterk komt deze leer van Barth in haar
onschriftuurlijk karakter naar voren in het geval
van een vrouwelijke theoloog, die in de „Refor-
mierte Kirchenzeitung" van 19 Juni 1932 had
geprotesteerd tegen de woorden, waarmee dit
blad had afgekeurd het toelaten van de vrouw-
tot het predikambt. Het blad had geschreven
zulks beteekent ongehoorzaamheid aan Gods ge
bod De vrouwelijke theoloog protesteerde hier
tegen op echt Barthiaansche wijze, en schreef
God kan toch thans weer andere opdrachten ge
ven aan Zijn schepselen, dan Hij gaf toen de
Heilige Schrift ontstond Wie waagt het nu op
grond van vroegere geboden te zeggen, wat Gods
gebod is in de concrete situatie van vandaag
En als dan de bekende Dr. Kolfhaus het op
neemt voor de Reformierte Kirchenzeitung, en
zegt Ja, maar in 1 Cor. 14 34 en in 1 Tim. 2:12
staat toch duidelijk, dat de Heere het optreden
van vrouwen, om in de gemeente te prediken,
verbiedt, dan mengt Karl Barth zelf zich in deze
zaak en schrijft hij, dat hij over deze uitlating
van Dr. Kolfhaus zich zeer bedroefd heeft Hoe
durft Dr. Kolfhaus, zoo zegt hij, het aan, om
op grond van uitspraken der Schrift, iets dat el
ders gebeurt goed of af te keuren Alsof men
Gods wil zoo maar uit de Schrift kon deducee-
ren Alsof God niet vrij was, om, in de concrete
situatie van nu en hier, door middel van de Schrift
te gebieden, wat Hem nu en hier behaagt
Daar hebt ge Barth in de volle consequentie
van z'n onschriftuurlijke theorieën, en daar blijkt
het, uit een voorbeeld der practijk, dat alle be
trouwbare kennis van Gods wil, op grond van
de Heilige Schrift, bij zijn systeem een onmoge
lijkheid is
Het eenige, wat bij Barth ten opzichte van het
kennen van Gods wil als mogelijkheid overblijft,
is dit, dat God, als 't Hem behaagt, in een be
paald geval, door middel van de H. Schrift, op
de bekende rechtstreeksche, wonderbare wijze,
ons Zijn wil voor dat oogenblik, voor die con
crete situatie zegt Maar dat dit practisch neer
komt op het meest ongebreidelde subjectivisme,
waarbij ieder de woorden der Schrift maar ge
bruikt op de wijze, die hem in de concrete situ
atie van het oogenblik 't beste voorkomt dat
is wel duidelijk
En in de tweede plaats ook waar men de
wil van God voor de concrete situatie van hier
en nu heeft leeren kennen, is toch van een doen
van die wil Gods bij Barth geen sprake
Zeker, wij moeten doen wat God dan van ons
vraagt, maar als wij dat doen, dan blijft toch in
dat doen ten diepste alleen maar weer de godde
loosheid aan 't woord Ons doen is dan niet
echte gehoorzaamheid, maar alleen een symbool
van, en een heenwijzing naar, de echte gehoor
zaamheid Echte gehoorzaamheid is op aarde
na den zondeval, ook voor het geloof, nu een
maal uitgesloten
Dwaas vindt daarom Barth de menschen, die
meenen, dat zij positief werk kunnen verrichten
tot de komst van Gods koninkrijk Hetzij op
kerkelijk, hetzij op politiek, hetzij op onderwijs
gebied, ja waar ook maar Wij moeten, zegt hij,
nederig blijven En alle zgn. „arbeid in Gods
koninkrijk" steeds blijven zien als goddeloosheid
DOOR
K. H. MARINUSSEN
18)
„Ja, blij", herhaalde zij. „Dit vreeselijke heeft
God hem bespaard. Vader dacht altijd nog, dat
je, ouder wordende, een beter inzicht zou krijgen.
Maar je bent verloren. Dolf. Verloren. Als God
je niet grijpt. Mijn jongen, mijn jongen, moest
het zoover met je komen
Liefdevol streelde hij haar over het haar, dat
de laatste maanden steeds grijzer werd.
Want hij had haar lief.
„Het spijt mij vreeselijk, moeder. Maar U moet
niet het onmogelijke van mij vergen. Ik kan niet
„ja" met den mond zeggen, terwijl alles in mij
„neen" schreeuwt.
Zij glimlachte.
„Neen, jongen, dat is goed. Dat moet je ook
nooit doen, want dat gaat voor God toch ook
niet."
Dolf was verblijd over deze erkenning.
„Dolf
„Ja, moeder."
„Bid je wel eens
„Neen, moeder."
„Heb je er geen behoefte aan?"
Hij gaf geen antwoord om haar het al te pijn
lijke te besparen.
„Zeg het maar eerlijk, jongen."
en ongehoorzaamheid, waarvan we alleen maar
biddend hopen mogen, dat God er, als God, iets
goeds mee moge doen in deze wereld Wij moe
ten nooit vergeten, volgens hem, dat God in 't
minst niet voor den bouw van Zijn koninkrijk
op ons werk als geloovigen is aangewezen Als
't Hem behaagt, zal Hij ons werk daarvoor ge
bruiken, ons goddelooze werk, en als 't Hem
behaagt zal Hij daarvoor niet óns werk gebrui
ken, maar bijv. het goddelooze werk van god
loochenaars en spotters God blijft God, ook in
het doen komen van Zijn koninkrijk Wee ons,
als we ons hier mede-arbeiders Gods gaan noe
men, in het gezin, in de kerk, in de school, of in
den staat Dat is alles alleen maar hoogmoed
Ge gevoelt het wel, nietwaar, hoe Barth ook
hier weer zichzelf volkomen gelijk blijft, en zijn
thema „dat God God is" tot in de uiterste con
sequenties toe, doorvoert
Maar, ge zult dit ook wel gevoelen, dat er op
het standpunt van Barth waarachtig christelijk
leven, op ieder levensterrein, geen sprake kan
zijn Barth's theorie is terecht (gelijk ik straks
al zei) genoemd 't gevaarlijkste dynamiet onder
alle christelijke actie! Trouwens, dit komt al
meer in de practijk openbaar
Op allerlei gebied staan in ons vaderland man
nen op, aanhangers van de Theologie van Barth,
die in wat men noemt „barthiaanschen ootmoed"
smalen op allerlei christelijken arbeid. Die het
vreeselijk vinden, als men zeggen durft, dat de
christelijke school positief medearbeidt aan de
komst van Gods koninkrijk dat de christelijke
politiek, en alle christelijke actie, positief dienst
baar is aan de bevordering van de zaak des
Heeren
Men moet, volgens hen, op dat alles den dood
schrijven
Wanneer men er al „christelijk" mee blijft
voortgaan (op den duur zullen wel veel Barthi-
anen komen tot de oorspronkelijke gedachte der
oud-Gereformeerden, dat de openbare school net
zoo goed is als de christelijke God moet het im
mers maar doen ik zeg: wanneer men er al
met al dien arbeid „Christelijk" blijft doorgaan,
dan moet het volgens hen geschieden met de dee
moedige gedachte, dat het toch voor God alles
maar goddeloosheid is, en dat God Zich mis
schien van Zijn vijanden zal bedienen om Zijn
rijk te doen komen, inplaats dat Hij Zich be
dient van ons, en van ons werk
Zoo graaft men, langzaam maar zeker, alle
waarachtige, schriftuurlijke fundamenten onder
het christelijk leven weg, om ervoor in de plaats
te schuiven de volmaakt onbetrouwbare grond
slag van Barth's onbijbelsche gedachten, die
straks niet in staat zullen blijken het gebouw van
het christelijk leven te dragen
Ik ben hiermee gekomen aan het eind van mijn
artikel over Barth Ik hoop dat één ding u goed
duidelijk is geworden, dat we in Barth's theologie,
hoeveel invloed ze ook moge hebben in deze
dagen, te doen hebben met valsche profetie
Een valsche profetie, die, juist omdat ze in
schriftuurlijke, en schijnbaar gereformeerde ter
men zich pleegt uit te drukken, zoo uiterst ge
vaarlijk is Een valsche profetie, die, niet het
minst omdat ze allerwege zooveel invloed heeft,
een zeer krachtig middel is in de hand van den
Vorst der duisternis, om het Koninkrijk van
Christus tegen te staan
Geve de Heere onze God, dat alsnog veler
oogen, voor het doodelijke gevaar dat hier aan
wezig is, mogen opengaan Tot heil van Zijn
kerk Tot eer van Zijn Naam Tot behoud van
de laatste resten van waarachtig christelijk leven
in onze steeds meer aan Christus en Zijn Woord
ontzinkende maatschappij
B. S.
BEROEPEN TE
Uithuizermeeden H. Zandbergen te Drachten.
AANGENOMEN NAAR
Wateringen Cand. K. Schouten te Amsterdam.
Generale Synode.
Het moderamen is aldus samengesteld presi
dent Ds. J. L. Schouten (met 43 van de 56
stemmen); assessor: Dr. K. Dijk (met 34 stem
men); le scriba: Dr. G. Keizer (50 st.2e
scriba: Dr. J. Thijs (37 st.).
Het moderamen der Gen. Synode van Middel
burg was samengesteld uit Dr. K. Dijk, president;
Ds. J. L. Schouten, assessor Dr. G. Keizer, le
„Neen, moeder."
„Dan moge de Heere je genadig zijn mijn
arme, arme jongen, die zoo zelfverzekerd bent.
Je meent het zonder God te kunnen stellen, maar
de ontgoocheling zal vreeselijk zijn. Heere, heb
ik daarvoor de smarten gedragen, om dit kind
ter wereld te brengen?" kreet zij. „Zijn wij dan
onze doopsbelofte niet nagekomen
Hij schrok van haar bange klacht.
„Houd U kalm, moeder. Laat ons er niet meer
over spreken. Ik blijf toch uw jongen", zei hij
teeder.
„Ja, je blijft mijn jongen naar het vleesch. Ik
zal je nooit verstooten. Maar Dolf, Dolf, je holt
naar het verderf."
Hij reageerde er niet op. Vroeg zich met angst
af, hoe zou worden opgevat een mededeeling,
die hij reeds lang had willen doen, maar nog niet
had gedaan. Het beste was maar uit te stellen
tot de Paaschvacantic.
Wel tien minuten werd er geen woord gespro
ken. Zijn moeder zat met gevouwen handen en
staarde naar het plafond. Dat zwijgen en staren
vond Dolf nog pijnlijker dan het spreken.
„Dolf
Vragend zag hij zijn moeder aan. Hij had
medelijden met haar. Want zij leed zichtbaar.
„Je wilt niet huichelen. Maar hoe kun je nu
in September naar de Vrije Universiteit gaan?"
„Ik kan er niet heen, moeder", bekende hij,
in eenen verlicht nu werd het onderwerp tóch
aangeroerd.
„Maar wat dan, jongen? Je hebt het vader
toch beloofd Het was de voorwaarde, om in
de rechten te mogen studeeren."
scriba Dr. J. Thijs, 2e scriba, die resp. met 49,
28, 45 en 46 stemmen gekozen waren.
Benoeming van Commissies.
De voorzitter deelde mede, dat het Moderamen
vijf commissies had benoemd.
Commissie I zal van het agendum in behande
ling nemen het leerboek voor de catechisatiën
en de liturgie. Bij dit laatste agendapunt zijn dan
begrepen de 101 bezwaarschriften inzake de uit
breiding van den bundel „Eenige Gezangen" (art.
69 Kerkenordening).
Voorts is aan deze commissie toevertrouwd
missicve en rapport over de herdenking van de
Afscheiding, alsmede een deel van het agendum-
punt Kerkregeering, nader een aantal bezwaar
schriften. Verder behandelt deze commissie de
polemiek in de theologische pers, de grensrege
lingen, de Indische en buitenlandsche kerken en
het rapport voor de bevordering van de eenheid
onder de Gereformeerde belijders.
In deze commissie hebben zitting als prae-
adviseurs de hoogleeraren Dr. S. Greijdanus te
Kampen, Dr. F. W. Grosheide en Dr. V. Hepp,
beiden te Amsterdam. Voorts de predikanten
W. W. Mcynen te Dordrecht (voorzitter), H.
de Bruijn te Nieuwendijk, N. Duursema te
Nieuw-Amsterdam, D. Hoek te Enkhuizen en Dr.
A. D. R, Polman te Bolsward. En de ouderlingen
R. Bosma te Rijssen, H. Knook te Klundert, G.
M. A. Laernocs te Semarang, J. H. Linschoten
te Amsterdam, A. Scholtens te Groningen en C.
Zwaan te Mechelen.
Commissie II neemt in behandeling de Theolo
gische School en de Theologische faculteit aan
de Vrije Universiteit, de verzorging van emeriti-
predikanten, hun weduwen en weezen, de hulp
behoevende kerken en personen, een gedeelte van
't agendumpunt Kerkregeering, idem der grens
regelingen, het Archief en het rapport over de
correspondentie met de Hooge Overheid.
In deze commissie II hebben zitting als prae-
adviseurs de hoogleeraren Dr. G. Ch. Aalders te
Hilversum en Dr. J. Ridderbos te Kampen.
Voorts de predikanten H. Meijering te Katwijk
a. d. Rijn (voorzitter), A. J. Bouma te Heeren
veen, L. van Loon te Scherpenzeel, F. C. Meijs-
ter te Rotterdam en J. de Vries te Tilburg. En
dc ouderlingen J. J. Beukenkamp te Den Ham,
J. KL Brookhuis te Wilsum (graafschap Bent
heim), R. Dijkstra te Driesum, C. A. van den
Heuvel te Heemstede, Dr. G. K. Schoep te Den
Haag-Oost en J. van der Waals te Nijkerk.
Commissie lil behandelt het lidmaatschap van
N. S. B. en C. D. LI., een aantal bezwaarschriften,
w.o. over het kiesrecht der vrouw en het eervol
ontslag aan Dr. van der Vaart Smit als dienaar
des Woords van de Gereformeerde Kerk te
Zwijndrecht-Groote Lindt. Voorts behandelt
deze commissie de voorstellen nopens art. 12 van
de Kerkenordening, de Rapporten en de zaak
van het Kerkboek op het Zendingsterrein. (Ver
schenen psalmboek in de berijming van Ds. K.
van Dijk te Wonosobo).
In deze Commissie III hebben zitting als prae-
adviseurs de hoogleeraren Dr. H. H. Kuyper te
Bloemendaal en Dr. K. Schilder te Kampen. Ver
der de predikanten Dr. W. A. van Es te Leeu
warden (voorzitter), J. A. Berghuis te Winscho
ten, Dr. H. Kaajan te Utrecht, E. Kolthoff te
Veldhausen (Graafschap Bentheim) en W. H.
van der Vegt te Goes. En de ouderlingen Ds. J.
van den Berg te Renswoude, W. H. H. van den
Born te Zwartebroek, L. Nijdam te Woudsend,
W. Rozeboom te Scheemda, G. j. Vette te Gras-
dorf (Graafschap Bentheim) en R. Zuidema te
Goes.
Commissie IV zijn toevertrouwd verschillende
Zendingszaken. In deze commissie hebben zit
ting als prae-adviseerende leden de hoogleeraren
Dr. G. M. den Hartog en Dr. A. G. Honig, bei
den te Kampen. Voorts de predikanten J. Douma
te Arnhem (voorzitter), P. Hekman te Beilen,
S. Idema te Winsum, A. Pos te Djokjakarta en
A. Scheele te Kapelle-Biezelinge. Én de ouder
lingen Y. Baumfalk, Metslawier J. J. van Com-
menee, Utrecht G. Dijkstra, Bandoeng J. F.
Heemskerk, Middelburg J. Middelveld, Ruiner-
wold.
Commissie V ten slotte heeft de zaken van de
radio, de Evangelisatie, den geestelijken arbeid
onder de schippers en militairen en onder de
Zuiderzeewerkers, alsmede het agendumpunt
Varia, w.o. een schrijven van den Raad van
Kerkelijke aangelegenheden van de N.S.B. inzake
de verhouding van Kerk en Staat.
In deze commissie V, welke naar de opmerking
van den voorzitter op het land, in de lucht en
op het water arbeidt, hebben zitting als prae-
adviseerende leden de hoogleeraren Dr. D. Nauta
en Dr. J. Waterink, beiden te Amsterdam.
„Ik weet het, moeder. Maar ik kan er niet
heen. Dat voelt U zelf. U begint er immers zelf
over
Zij voelde het inderdaad in dat milieu paste
Dolf niet. Hij had de tegenovergestelde richting
reeds bewust gekozen. Zijn uitlatingen lieten aan
duidelijkheid niets te wenschen over."
„Maar wat dan. Dolf vroeg zij weer.
„Laat mij naar Leiden gaan, moeder", smeek
te hij.
Dat was de consequentie. Zij schrok er toch
van terug en vroeg zich af, hoe haar man die
vraag zou hebben opgevat.
„Het was niet de afspraak met vader, Dolf",
antwoordde zij op zachten toon.
„Neen, moeder. Maar naar Amsterdam is mij
niet mogelijk. Als ik niet naar Leiden mag, moet
ik de studie opgeven."
Zij hoorde in zijn stem de bedruktheid klin
ken hij hield zoo van de studie en wat moest
hij dan beginnen
„De studie opgeven En dan
,,'k Weet het niet, moeder. Het kan niet sche
len wat. Maar U laat het zoover niet komen,
hé U vindt het goed dat ik naar Leiden of
Utrecht ga 'k Weet wel, dat het hard voor U
is, maar moeder, geloof mij, ik kan niet anders.
Dat voelt U wel. Het is toch al te gek, dat een
puur ongeloovige, zóó noemt U mij immers
naar de Vrije Universiteit gaat
Hij smeekte. Zij zag hem als kleine jongen,
vragend, om iets te mogen, waarin zij weinig
trek had. Bijna was zij geneigd toe te geven.
Van zijn standpunt had hij gelijk hij hoorde niet
op de Vrije thuis hij was een verklaard tegen-
Voorts de predikanten W. L. Milo te Almelo
(voorzitter), W. H. den Houting te Huizum, E.
de Jong te PematangSiantar en B. H. Lankamp
te Ulsen (Graafschap Bentheim). En de ouder
lingen J. Manni te Rotterdam, W. Nienhuis te
Eindhoven (Geldrop), M. A. D. H. Schalekamp
te Wassenaar, H. Scheffer te Assen en J. F.
Weerstra te Witmarsum.
Hoe komen wij uit de kerk
Dr. Brillenburg Wurth schrijft in de Kerkbode
van Rotterdam-Zuid
„Er wordt in onzen tijd in grooten kring ge
klaagd over geringen zegen onder de prediking.
Als dienaar des Woords willen wij gaarne de
oorzaak daarvan voor een deel op onze rekening
schrijven, omdat wij te weinig er in slagen den
rijkdom van het Woord Gods in verband met
al de nooden en behoeften van het leven der
gemeente te doen uitkomen. Maar toch zal nie
mand ontkennen, dat de oorzaak van den weini
gen zegen mee ook in andere dingen kan gelegen
zijn. En daaronder verdient toch o.a. wel eens
overweging de vraag hoe komen wij doorgaans
uit de kerk Velen zijn nog niet buiten, of zij
hebben het oogenblikkelijk 'k weet niet hoe druk
over allerlei wereldsche aangelegenheden het
weer, hun zaken, de menschen die ze gezien heb
ben, de kleeren, die die droegen enz.
En anderen doen dat misschien niet, maar be
ginnen meteen druk aan hun beoordeeling van
de preek, hoe goed of hoe slecht, hoe heerlijk,
of hoe treurig het was, maar zonder in elk geval
dat ééne te doen, wat toch eigenlijk het noodig-
ste is, zich af te vragen in alle stilte wat had
niet die dominee, maar wat had God van morgen
tot mij te zeggen
Is het wonder, dat zoo de prediking meestal
weinig vrucht draagt Als zoo de vogels, we
reldsche of geestelijke vogels, direct het zaad
wegpikken, is vruchtdragen toch ook wel uit
gesloten.
Wij lazen laatst aan het slot van een diep
ernstige preek van den beroemden Spurgeon
deze woorden, die wij allen weieens mogen over
wegen en in practijk brengen
„Terwijl ik op het punt sta om te eindigen,
vrees ik alleen nog dat zoo iemand uwer dezen
morgen eenige indrukken mocht hebben ontvan
gen, ge u huiswaarts zult begeven en het ver
geten. Mag ik nog als een gunst u vragen, om,
zoo de prediking des Woords eenigen ingang bij
u gevonden heeft, zoo mogelijk uw weg naar
huis alleen te gaan Voeg u bij geen pratend of
lachend gezelschap, maar zoo gij genoodzaakt
zijt om met anderen te gaan, zeg slechts weinig.
En wanneer ge thuis komt, ga rechtstreeks naar
uw kamer, val daar op uw knieën en doe be
lijdenis van uw zonde roep tot God om ver
geving door het bloed van Christus en wie weet,
of er niet blijdschap zal zijn in den hemel over
honderden van zondaren, die voor het eerst bid
den hebben geleerd."
Wij weten het, Spurgeon sprak dat in een
kring, die naar onze opvatting geen „gemeente
der geloovigen" mocht heeten, bij wie een eerste
bekeering nog noodzakelijk was, bij wie het nog
moest komen tot de groote beslissing. Maar zou,
wat hij hier aanraadt, voor velen in de gemeente
niet alleszins aanbeveling verdienen En zouden
wij allen, ook die reeds „bekeerd" zijn, toch in
elk geval van even een tijd van rustigen zelf
inkeer na de prediking geen grooten zegen kun
nen ontvangen
De zaligheid der jong gestorven kinderen.
Over het bovenstaande schrijft Ds. J. Douma
naar aanleiding van een hem gestelde vraag in 't
„Fr. K.bl." van 20-6-'36 het volgende
„Waar kunnen wij in de Schrift het bewijs vin
den dat godzalige ouders niet behoeven te twij
felen aan de zaligheid van hun jonggestorven
kinderen
Deze belijdenis der Gereformeerde kerken vin
den we, gelijk bekend is, in de Dordtsche Leer
regels, Hoofdstuk I, XVII. Het geheele artikel
luidt, en in de formuleering zelf ligt reeds het
antwoord op de gestelde vraag.
„Nademaal wij van den wille Gods uit Zijn
Woord moeten oordeelen, hetwelk getuigt dat
de kinderen der geloovigen heilig zijn, niet van
nature, maar uit kracht van het genadeverbond,
in hetwelk zij met hunne kinderen begrepen zijn,
zoo moeten de Godzalige ouders niet twijfelen
aan de Verkiezing en Zaligheid hunner kinderen,
welke God in hunne kindsheid uit dit leven weg
neemt."
Als bewijsplaatsen uit de Schrift worden hierbij
genoemd Gen. 17:7; Hand. 2 39 en 1 Cor.
7 14. In deze teksten komt uit, hoe God in Zijn
stander van het beginsel der Vrije geworden.
En tóch
,,'k Moet er nog eens over denken, Dolf. Dit
overvalt me. Wist ik maar hoe vader daarover
denken zou, maar
Zij kon niet meer en snikte het uit. En hij zat
er bij, verlegen, als een schooljongen, die een
verdiend standje ontvangt.
,,'k Moet er nog eens over praten. En er ook
met Frits over praten."
„Dan weet ik het wel", voer Dolf heftig uit.
„Frits, die de onverdraagzaamheid in eigen per
soon is, zegt natuurlijk „neen" en dan durft U
niet toestemmen. Als de beslissing bij Frits ligt,
kan ik mijn biezen wel oprollen Maar U kunt
hem wel zeggen, dat hij dan voortaan voor mij
een onbekende zal zijn."
„Dolf
De kreet snerpte door de kamer.
„Frits behoeft over mij niet den baas te spe
len. Hij heeft het al genoeg gedaan. Ik ben het
meer dan beu. Hij is mijn vader of moeder niet."
„Hij is je oudere broer. Die het goed met je
meent, Dolf. Net als wij. Ik verbied je, om zóó
over Frits te spreken. Heb je dat verstaan
Haar toon was nu krachtig. Hij oordeelde het
onder de gegeven omstandigheden raadzaam er
niet tegen in te gaan.
„Er is nog tijd genoeg", besloot zij. „Ik wil
over je voorstel denken en er met Frits en Annie
over spreken. We kunnen het dan wel schrijven.
En laten we er nu niet meer over spreken. Het
vermoeit me zoo."
Even later kwam Annie opgewekt thuis. Maar
aldra bespeurde zij, dat moeder en Dolf iets ge-