No* 33
Vrijdag 14 Augustus 1936
50e Jaargang
WEEKBLAD VOOR DE GEREFORMEERDE KERKEN IN ZEELAND*
UIT HET WOORD*
UIT DE PERS*
ZEEUWSCHE KERKBODE.
REDACTIEDs. A. C. HEIJ en Ds. A. H. OUSSOREN.
MEDEWERKERS: D.D. W. M. LE COINTRE, F. J. v. d. ENDE, A. B. W. M. KOK, F. STAAL Pzn., A. SCHEELE, R. J. VAN DER VEEN en W. H. v. d. VEGT.
ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling 2.
Afzonderlijke nummers 8 cent.
ADVERTENTIEPRIJS 15 cent per regelbij jaarabonnement
van minstens 500 regels belangrijke
reductie.
UITGAVE VAN DE
PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE
ADRES VAN DE ADMINISTRATIE
FIRMA LITTOOIJ OLTHOFF, MIDDELBURG
Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot
Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ 6
OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg.
TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280
DEZE ZAAK IS VAN MIJ GESCHIED.
2 Chronieken 11:4.
Onder de gebeurtenissen, die in de Heilige
Schrift ons worden meegedeeld zijn er enkele,
waarvan uitdrukkelijk gezegd wordt, dat ze van
den HEERE geschied zijn. Van andere gebeur
tenissen, die plaats gehad hebben en waarvan
bericht wordt, vinden we dat er niet bij vermeld,
althans niet zoo opzettelijk en niet in die eigen
bewoordingen. Maar van die eerstgenoemde wel.
Als iets bijzonders staat het er bij dat was van
den HEERE. Het lijkt wel, als we dat zoo lezen,
of sommige dingen wel en andere niet door den
HEERE worden beschikt, en of slechts enkele
buitengewone gebeurtenissen bij wijze van uit
zondering uit de regeering Gods moeten worden
verklaard en de andere niet. Laat ik de voor
naamste voorbeelden maar eens noemen
Als de knecht van Abraham in Mesopotamië,
in de stad Nahors is aangekomen en aan de fa
milie van zijn meester heeft verteld van de op
dracht en de woorden, waarmee Abraham hem
had gezonden, en van zijn wedervaren en gebed
en ontmoeting aan de waterfontein, dan zeggen
Laban en BethuelVan den HEERE is deze
zaak voortgekomen.
Toen Israël bezit ging nemen van zijn erfenis,
het land Kanaan, toen was het van den HEERE,
zoo lezen we in Jozua 11 20, het hart van de
inwoners des lands te verstokken, dat ze Israël
met oorlog tegemoet gingen, opdat hij ze ver
bannen zou, dat hun geen genade geschiedde,
maar opdat hij ze verdelgen zou, gelijk als de
HEERE Mozes geboden had.
Dat Simson een vrouw wilde hebben van de
dochters der onbesnedenen, der Filistijnen, en
daarbij bleef, en dat hij gelegenheid zocht van
de Filistijnen, dat was van den HEERE, wordt
in Richteren 14:4 opgemerkt.
Toen in de dagen na Salomo's dood het mis
liep met de eenheid van het volk Israëls, en de
scheuring kwam, en de tien stammen apart kwa
men te staan, was die omwending, gelijk de
Schrift ons zegt in 1 Koningen 12:15 en in
bovenstaanden tekst, van den HEERE, en de
profeet Semaja moest het aan Rehabeam aanzeg
gen Deze zaak is van Mij geschied.
Vooral bekend is het, hoe van den steen, door
de bouwlieden verworpen, maar door God ten
hoofd des hoeks gelegd, gejubeld wordtDat is
van den HEERE geschied en het is wonderlijk
in onze oogen.
In al deze gevallen geeft de Schrift als het
ware te kennen, dat we te doen hebben met een
regeeringsdaad des Heeren onzes Gods, en omdat
dat er zoo bijgevoegd wordt, alsof dat iets bij
zonders is, zouden we, gelijk reeds opgemerkt is,
bijna den indruk krijgen, alsof sommige gebeur
tenissen wel en andere niet onder het bestel en
de regeering Gods zouden staan.
Het spreekt van zelf, dat dat laatste zeker niet
de bedoeling kan zijn. Want, als we te rade gaan
met hetgeen de Schrift ons leert van de voor
zienigheid Gods, als we er ons rekenschap van
geven, wat er alzoo van den HEERE is en van
Hem gewerkt wordt in hetgeen er geschiedt, dan
belijden we, dat uit Hem en door Hem en tot
Hem alle dingen zijn, dat Hij alle dingen werkt
naar den raad Zijns willens, dat er niets is bij
geval, maar dat alles van Zijn hand wordt be
stierd. Alles. In één woord alles. Ja, gelukkig.
Zonder eenige uitzondering, alles. Zelfs de dui
velen in de hel bewegen zich niet zonder den
wil mijns hemelschen Vaders, getuigt de Chris
ten. Dat staat er trouwens ook heel duidelijk te
lezen in diezelfde Schrift, zij het dan in andere
bewoordingen. De haren onzes hoofd zijn geteld.
Geen muschje valt op de aarde zonder Zijn hei
ligen wil. De dag en de nacht zijn Zijns. Onze
tijden zijn in Zijne hand. Ziekte en gezondheid,
oorlog en vrede, rijkdom en armoede, voorspoed
en tegenspoed, het is alles van Hem. Onze be
palingen heeft Hij gemaakt. Het antwoord der
tong is van den HEERE. Er is, strikt genomen,
niets, of het is van den Heere. En het recht ver
staan van deze waarheid is van wonderbare
kracht, van heerlijken troost, en van groote be-
teekenis voor de practijk van het Christelijk le
ven, gelijk b.v. Zondag 10 van den Heidelberg-
schen Catechismus dat zoo treffend schoon en
naar waarheid zegt.
De Heere regeert in alle dingen. Het is al ge
hoorzaam op Zijn wenken.
Maar nu die Schriftplaatsen van zoo even, die
van bepaalde en bijzondere gebeurtenissen in
onderscheiding van andere gebeurtenissen zeg
gen, dat die nu van den HEERE zijn, hoe moe
ten we die plaatsen dan verstaan en wat bedoe
len die dan, daar toch eigenlijk alles, wat er
voorvalt, van den HEERE is
Vergelijkt men ze met elkaar, dan komen we
tot dit besluit, dat daar, in al die plaatsen des
HEEREN wegen en handelingen tegenover men-
schelijk besluiten en denken en doen gesteld wor
den, en dat dan de groote waarheid in het licht
geplaatst wordt, dat 's Heeren wegen hooger zijn
dan 's menschen wegen dat Hij op onverwachte,
wonderlijke, onwederstandelijke wijze Zijn
woord doet komen ondanks het drijven en zon
digen der menschen dat Hij daarbij ook de zon
dige en vijandige handelingen van menschen ge
bruikt, om Zijn Koninkrijk te doen komen en
dat Hij tegelijk de verantwoordelijkheid der men-
schelijke handelingen daarbij handhaaft. Dat deze
of die zaak van den HEERE is, wil zeggen, dat
Hij in de volbrenging van die zaak op duidelijke
wijze Zijn woord bevestigt tegen alle gedachten
der menschen in. En denk dan maar vooral aan
het lijden en de opstanding van Christus, als aan
het groote voorbeeld. Aan Psalm 118: Dat is
van den HEERE geschied.
Kamperland. v. d. ENDE.
IETS UIT DE HANDELINGEN VAN DE
CURATOREN DER THEOLOGISCHE
SCHOOL.
In buitengewone vergadering is het curatorium
bijeen geweest 2 April 1936. In deze vergadering
heeft de president-curator Dr. K. Dijk een har
telijk woord van dankbare nagedachtenis gespro
ken in verband met het overlijden van Prof. Dr.
T. Hoekstra en den curator voor Groningen Ds.
P. Bos.
Behalve enkele ingekomen stukken, die konden
afgehandeld, kwam in het bijzonder ter sprake
de missive der hoogleeraren betreffende de no
minatie voor een hoogleeraar in de vacature van
wijlen Prof. Dr. T. Hoekstra.
't Voorstel van het College der Hoogleeraren
inzake eventueelen „zesden Hoogleeraar" werd
ter behandeling uitgesteld tot de gewone curato
riumvergadering in Juli.
De Rector, Prof. Dr. K. Schilder, deelde mee,
dat er in de verschijning van artikelen ter propa
ganda voor de Theol. School stagnatie kwam
door het overlijden van Prof. Dr. T. Hoekstra,
rraar dat de voortzetting spoedig weer zal ter
hand genomen.
29 en 30 Juni kwam het curatorium weer bij
een. Voor de eerste maal namen zitting voor
Groningen Ds. G. Diemer te Scheemda en voor
Friesland-Zuid Dr. D. J. de Groot van Woud
send.
Het Moderamen bestaat nu uitDs. J. L.
Schouten, praeses Dr. K. Dijk, assessor Ds.
F. C. Meyster, scriba en Dr. G. Keizer, adjunct
scriba.
Prof. Dr. S. Greydanus brengt uit het verslag
van het College der Hoogleeraren over de cursus
19351936, welk verslag begrijpelijk stond in
het teeken der rouw in verband met het over
lijden van een curator, een professor en een stu
dent der School. Verder dat 20 Sept. 1935 zijn
gerecenseerd de bullen van 97 studenten en 15
nieuwe studenten zijn ingeschreven, onder wie
één uit Hongarije, zoodat het totaal der studen
ten is 112.
Over levensgedrag en studiezin kan een goed
getuigenis gegeven. Door het overlijden van Prof.
Dr. T. Hoekstra kwam er geen stagnatie in diens
colleges, wijl Prof. Dr. J. Ridderbos en Prof. Dr.
K. Schilder daarvan een gedeelte voor hun re
kening namen.
14 studenten deden candidaats-examen en 13
studenten het propaedeutisch.
3 December 1935 werd door Prof. Greydanus
het rectoraat overgedragen aan Prof. Dr. K.
Schilder, na het houden eener rede overIs
Hand. 9 (met 22 en 26) en 15 in tegenspraak
met Galaten 1 en 2
12 Juni 1936 werd de goed-geslaagde Sociale
Dag gehouden, waarop zijn behandeld de onder
werpen ,,De beteekenis van het tegenwoordig
economisch gebeuren" en „Eigen Huwelijks
recht".
Ook werd overgelegd wat dit jaar door de
Hoogleeraren op de college's is behandeld. Be
grijpelijk werd de Sries Lectionum slechts vast
gesteld tot einde December 1936.
De Penningmeester Ds. A. M. Donner brengt
verslag uit over de Financiën der School. In
komsten 59.050.88J^ en uitgaven 61.320.72J^,
dus een nadeelig saldo van 2269.84.
't Verslag over het Pensioenfonds stemt tot
dank. Het curatorium is van meening, dat het
wenschelijk is voor te stellen, dat de a.s. Gen.
Synode bij de kerken ernstig aandringe op ver
sterking der financiën en bijzonder de aandacht
te vestigen op de bestaande bepalingen voor
plaatselijke en classicale correspondenten.
Uit het verslag van Prof. Dr. J. Ridderbos
over de Theol. Schooldag 1936 bleek, dat deze
had een goed verloop en dat het bezoek grooter
te noemen was dan vorige jaren.
Prof. Dr. A. G. Honig bracht verslag uit als
penningmeester van het Studiefonds. De uitgaven
waren 4787.23 aan hulp in studiekosten. De
Professor deed weer hooren een roep tot steun
van het Studiefonds, waarvan het bezit steeds
inkrimpt.
Nog werd mededeeling gedaan van de aan
bieding van het geschilderd portret van wijlen
Prof. Dr. T. Hoekstra. Op den Schooldag is het
met een woord van dank door Dr. K. Dijk aan
vaard.
Dr. K. J. Cremer en Dr. W. Nawijn brengen
verslag uit over hun arbeid aan de Bibliotheek.
Vele nieuwe werken zijn cadeau ontvangen en
aangekocht en wat ook zoo verblijdend is, dat
dit jaar 846 maal een werk kon uitgeleend en wat
voor de bibliotheek ook pleit is, dat zelfs andere
bibliotheken konden worden geholpen op aan
vraag.
Op de vergadering van het curatorium vroegen
toegang 2 bestuursleden van het hospitium ter
bespreking van den toestand der finantiën dier
instelling, 't Zit er maar krap voor. Een woord
van aanbeveling zal gezonden aan de Generale
Synode.
Uit de vergadering in Comité wordt mede
gedeeld
Tot rector voor het jaar December 1936
December 1937 is benoemd Prof. Dr. G. M. den
Hartogh en tot Pro-Rector en Secretaris van het
College van Hoogleeraren Prof. Dr. K. Schilder.
De Colleges zullen bijgewoond door de cura
toren van Zuid-Holland (N.) en Noord-Holland
voor de Kerstvacantie en na die vacantie door
de curatoren van Friesland (Z.) en Zuid-Hol
land (Z.). In dezelfde volgorde zullen ze ook
bijwonen de examina.
Voor het bijwonen van de overdracht van het
rectoraat zijn aangewezen behalve de president-
curator de curatoren van Friesland (N.), Fries
land (Z.), Groningen, Overijssel, Drenthe en
Gelderland.
Voor het organiseeren van den Schooldag
Prof. Dr. J. Ridderbos, Dr. H. H. Schoemakers
en de heer J. H. Kok. Als leider Dr. G. Keizer,
secundus Ds. N. Duursema.
Hoofdredacteur van de Bazuin blijft Prof. Dr.
A. G. Honig tot 1 Januari 1937.
De afzonderlijke betrekking van conservator
der bibliotheek wordt opgeheven en aan Dr.
Nawijn de bijzondere dank gebracht voor zijne
betoonde toewijding.
Ook wordt benoemd eene commissie van toe
zicht op de Bibliotheek, bestaande uit Dr. H.
Kaajan en Dr. G. Keizer en Prof. Dr. G. M.
den Hartogh (samenroeper)
Ter vergadering komen Ds. D. Pol en Ds. W.
Breukelaar namens Zendingsdeputaten om over
leg te plegen inzake een eventueel te benoemen
Zendingshoogleeraar. Een voorloopig advies zal
van de Hoogleeraren gevraagd.
Ter sprake komt het voorstel over den „zesden
Hoogleeraar".
Het is goed hier er de aandacht op te vestigen
om legende-vorming te voorkomen, dat we hier
niet te doen hebben met een liefhebberijtje van
een of meerdere professoren, maar dat deze actie
gansch spontaan uit de kerken is opgekomen
naar aanleiding van een woord van Prof. Grey
danus bij het afscheid van Dr. Esser als lector
aan de Theol. School.
De eerste gift was van eene onbekende zuster
uit Rotterdam. De begeleidende brief is door
gezonden aan dc-n scriba van het curatorium en
het geld wordt door den Penningmeester afzon
derlijk geboekt. Er was geen reden waarom een
dergelijke spontaan opgekomen actie moest wor
den tegengegaan. De giften kunnen met eene
bepaalde bestemming geboekt tot er over de
doelstelling eene beslissing genomen is.
Na de Hoogleeraren te hebben gehoord, be
sluit het curatorium een eigen voorstel bij de a.s.
Gen. Synode te zullen indienen.
Op die vergadering is nog kort gehandeld en
vervolgens op die van 7 Juli 1936 te Utrecht
voortgezet de bespreking over de nominatie in
de vacature van wijlen Prof. Dr. T. Hoekstra.
Aan de Gen. Synode zal een tweetal aange
boden. De voordracht wordt na stemming vast
gesteld en volgens de regeling blijft deze geheim,
totdat zij officiéél ter kennis van de Synode is
gebracht. Hiermede zijn de hoofdzaken gememo
reerd.
Velen vragen wie staan er op dat tweetal
maar een vriendelijk verzoek hiermede in ver
band, vraagt het s.v.p. niet ondergeteekende,
want die moet zich beroepen op het woord der
regeling „geheim".
K.B. A. SCHEELE.
L. S.
„De Adelaar" komt naar Zeeland Ge weet
toch wel, wat dat beteekent Dat houdt in een
fijne boottocht op de Zeeuwsche stroomen, maar
ook, dat brengt met zich mee een openluchtsa
menkomst, waarbij echter niet, zooals gewoonlijk,
op de vaste wal, maar op het water zal worden
gesproken.
Maar laat ik me wat duidelijker uitdrukken.
„De Adelaar" is de boot van de Geref. Evan
gelisatie onder schippers, meer bekend onder den
naam van G.E.O.S. Ge weet toch nog wel, hoe
in 't begin van dit jaar door middel van de
G.E.O.S.-film de arbeid van deze vereeniging in
de havens van Rotterdam aanschouwelijk U is
voor oogen gesteld
Welnu, die „Adelaar" zal D.V. Dinsdagavond
a.s., ongeveer 8 uur in Middelburg aankomen.
Haar ligplaats zal zijn bij de Loskade. Woensdag
19 Augustus, des morgens 9 uur zal zij bij gun
stig weder, een tocht maken door de Zeeuwsche
wateren. Die tocht zal duren tot ongeveer 6 uur
des avonds. Wie die boottocht mee mogen ma
ken Allereerst de medewerksters van G.E.O.S.
op Walcheren. Maar zij hebben, als dit stukje
't licht ziet, door middel van de plaatselijke cor
respondenten de uitnoodiging tot dezen tocht al
ontvangen, want uiterlijk Vrijdagavond moet het
aantal van deze medewerksters, die mee willen
varen, aan Ds. Versteegt, de leider van dit werk,
zijn medegedeeld.
Doch voorzoover er dan nog plaats is, er
kunnen in totaal 30 a 40 personen aan boord
zijn mogen ook mee zij, die in de Evangeli
satie werkzaam zijn, alsook leden van het mu
ziekgezelschap „Oefening na den Arbeid", dat
's avonds zijn welwillende medewerking wil ver-
leenen. Maar laten zij, die deze tocht mee willen
maken, zich dan vóór Zondag a.s. even bij mij
komen opgeven, dan kan ik ook het aantal van
deze belangstellenden nog even aan Ds. Ver
steegt melden.
En nu het tweede punt. Woensdagavond 8 uur
zal, behoudens goedkeuring van den Edelachtba-
ren Heer Burgemeester, in het Kanaal, niet ver
van de Stationsbrug, vanaf „De Adelaar" een
openluchtsamenkomst worden gehouden, waar
Ds. Versteegt zal spreken voor de schippers, die
met hun schip in 't Kanaal liggen en voor hen
die van af de wal hun belangstelling willen too-
nen.
De titel van zijn rede is „Wat God doet, om
één man terecht te brengen". Zooals reeds is
opgemerkt, zal het muziekgezelschap „Oefening
na den Arbeid" hierbij zijn medewerking verlee-
nen. Wij wekken U allen hartelijk op Uw avond
voor deze samenkomst vrij te houden en aldus
Uw belangstelling te toonen voor den Evange
lisatie-arbeid in 't algemeen en voor den G.E.O.S.
arbeid in 't bijzonder. Een advertentie in „De
Faam" van a.s. Woensdag zal U hieraan nog
eens even komen herinneren.
D. BREMMER.
We veroorloven ons de vrijheid uit het Geref.
Mannenblad over te nemen wat Ds. Schep van
Bussum daarin schreef over Karei Barth.
KARL BARTH.
I.
Het is een man van bijzondere beteekenis en
kwaliteiten, die onze aandacht vraagt.
Geboren in 1886, te Bazel, zoodat hij thans
50 jaar oud is, verscheen Barth voor 't eerst op
geruchtmakende wijze in het publieke strijdperk
der geesten in het jaar 1921, toen hij uitgaf zijn
verklaring op Pauius' brief aan de Romeinen.
(Römer-brief).
't Was een werk, dat geheel en al afweek van
wat men tot nu toe had verstaan onder een
commentaar.
Op geniale wijze werkte Barth in dit boek in
eindelooze variaties uit het eene thema, dat hij