FEUILLETON BRANDING KERKNIEUWS. Kootwijk een vergeten plekje is, Ds. G. Vlug, toen te Nijkerk, moest eens te Kootwijk een preekbeurt vervullen. Maar die dominé en zijn geleider, die toch al dikwijls hem naar het dorpje gebracht had, verdwaalden en konden het dorp niet vinden, zoodat de dienst niet kon doorgaan. Nog een voorbeeld om te doen zien hoe het als een klein bloempje tusschen het heidekruid verscholen stond. Men wist te verhalen van Meester Alders, het hoofd van de Openbare school te Kootwijk, hoe deze eens verdwaald raakte toen hij een voetreis zou ondernemen naar Nijkerk. Hij raakte al spoedig het spoor bijster en doolde eenige uren vruchteloos rond. Daar hoorde hij eindelijk hanengekraai en dacht „daar moet toch ook wel een woning zijn". Hij liep in die richting voort en wat bleek? Dat hij zijn eigen haan had hooren kraaien. Na uren omzwerven, was hij eindelijk weer bij zijn eigen woning aangekomen en dus nog even ver als toen hij de reis begon. Of wilt ge nog meer van dat verscholen dorpje vernemen. Hoor dan nog eens wat een van Koot- wijks oudste bewoners verhaalde een man, die steeds den raad gaf niet te ver buiten het dorp te gaan om niet te verdwalen. Op zekeren tijd kwam hij eens terug van een brand, die geweest was in Kootwijkerveen. Bij een huisje, dat hij voorbijging stond een meisje, wachtend uitziende naar de komst van haar vader. Ze sprak hem aan en vroeg „Jan, hè je voar ook ezien „Nee deer was zijn antwoord. „As ie dan mer niet in 't zand geraakt is, want dan kan ie wel dood zijn Met schrik hoorde het meisje dit antwoord aan. Maar weldra bleek, dat „voar niet dood was". Hij kwam eindelijk thuis na een dag en een nacht te hebben gedwaald. En dat een ge boren Kootwijker. Geleek dit daar dan niet op een groote zand woestijn En laat me nu de beschrijving van de vergetel heid van dit kleine dorpje beëindigen met te zeggen, dat in de volksmond nog leeft het ge zegde, „dat de Franschen al lang weg waren uit ons land voor men te Kootwijk wist, dat ze er geweest waren". Zou men daar nu 't begin verwachten van een groote en beteekenisvolle kerkelijke beweging als in de Doleantie gezien is Toch een bij God uitverkoren plekje. F. STAAL Pz. J) Dr. J. C. Rullmann. Art. Kootwijk. Chris telijke Encyclopaedic. -) Kudde en Herder, door D. de Wet, waar nog wel eens iets uit aangehaald wordt. ZEEUWSCH-VLAAMSCHE BRIEVEN. Zaamslag, Augustus '36. Het nieuwe boek van Piero Misciattelli over Savonarola geeft aan het slot eenige ontroerende bladzijden over de wijze waarop deze geloofs held den marteldood onderging. Onder het lezen hiervan dacht ik ook aan het sterven van andere geloovigen, die evenseens in de laatste ure de heerlijke kracht van het geloof openbaarden. Zeker een rustig sterfbed is niet genoeg. Het leven moet aan God gewijd zijn. De eenige troost is niet alleen een troost voor het sterven, maar de Catechismus spreekt terecht van een eenige troost in leven en in sterven. Toch blijkt op 't oogenblik dat de mensch het donkere doodsdal binnentreedt vooral het onderscheid tusschen den geloovige en den wereldling. Welk een verschil de stervenswoorden van beroemde mannen uit de geschiedenis Hoe groot het verschil tusschen het sterven zonder en met God Keizer Nero was de beruchte vervolger der Christenen. De geloovigen vereenzelvigden hem zelfs met den Antichrist. Stervend riep deze on- mensch uit„O wee, welk een tooneelspeler gaat er in mij verloren". De Engelsche denker Thomas Hobbes (ge storven 1679) heeft door zijn antireligieus natu ralisme de mannen beïnvloed, die de Fransche revolutie hebben voorbereid. Toen zijn einde naderde wist hij niets anders te zeggen dan „Ik sta op het punt om een sprong in het duister te doen." David Hume (gestorven 1776) ontwikkelde een wijsbegeerte, die alle uitzicht naar een ander leven en een overzijde negeerde en zelfs poogde onmogelijk te maken. De religie verklaarde hij uit vrees. Uit vrees voor toekomstige rampen en tegenspoeden dach- DOOR K. H. MARINUSSEN 15) Onmiddellijk begaf Lucie zich naar de achter suite en plaatste zich voor het groote orgel. Zij speelde een fantasie en vervolgens een psalm, die door allen werd meegezongen. Daarmede was aan de jolijt een einde geko men. Het bleek, dat de „oude" heer Hilderink Laarwoud tamelijk goed kende, zoodat hij spoe dig met mevrouw Woldinga, in een interessant gesprek gewikkeld was over het leven in dat dorp en ook over kerkelijke en politieke toe standen. Fred verdween uit de kamer, daar hij, als voorzitter eener Jongelingsvereeniging, zich had voor te bereiden voor de vergadering van den avond. Mevrouw Hilderink liep even naar de keuken, om instructies aan de dienstbode te geven, ter wijl Annie en Lucie zich bezig hielden met de beide jongere zusjes, die aardige meisjes bleken te zijn. Nadat mevrouw Hilderink was teruggekeerd, werd het gesprek wat algemeener en na een ver bazend gezellig uurtje in den familiekring te heb ben doorgebracht, gingen mevrouw Woldinga en Annie naar den Goudschen weg. Lucie zou haar vanmiddag komen halen. „Vindt U dat geen leuke menschen vroeg ten de menschen de goden uit. In zijn laatste oogenblikken trachtte deze man vroolijk te zijn, en zichzelf en zijn omgeving te vermaken met aardigheden, maar toch kwamen de ellendigste en afschrikwekkendste beelden voor zijn geest en greep wanhoop hem aan. Hij schreef„Ik ben één en al angst over de akelige eenzaamheid waarin mijn eigen wijs begeerte mij heeft gebracht. Wanneer ik tot mij zelf inkeer, vind ik niets dan twijfel en onwetend heid. Waar en wat ben ik? Ik begin mijzelf te verbeelden, dat ik mij in den meest denkbaar- treurigen toestand bevind, en in de diepste duis ternis ronddwaal". Voltaire (gestorven 1778) spotte met al wat heilig was en kwam tot de conclusie „Alle el lende der middeleeuwen ligt in het christendom en in de overmacht der kerk". Op zijn sterfbed beloofde hij zijn geneesheer de helft van al zijn bezittingen, als hij nog kans zag hem in het leven te houden. En anders verklaarde Voltaire ronduit ga ik naar de hel en neem ik u dank baar mee. En nu het sterven met God. De martelaar Polycarpus stierf in 155 met de woorden op de lippen „Ik prijs U, almachtige God, dat Gij mij hebt verwaardigd om op dezen dag en in dit uur deel te hebben aan het aantal der getuigen en te drinken uit den beker der gezalfden". Ambrosius riep stervend (397) uit: „Ik ver lang niet te leven en ik vrees niet te sterven. Mijn leven en mijn dood zijn in de hand des Heeren. De goede God doe volgens Zijn wijsheid en barmhartigheid. Savonarola werd in Mei M98 veroordeeld tot de strop om daarna verbrand te worden. Op den vroegen morgen van zijn marteldood bad hij een vurig gebed, dat door een der aanwezigen werd opgeteekend en later gedrukt werd. Hij smeekte o.m. „Ik bid U, o mijn Heer, ik bid U om mijn heil, ik bid U, mijn Vertrooster, dat zooveel kostbaar bloed niet tevergeefs voor mij vergoten zij, doch als verzoening voor al mijn zonden, waarvoor ik LI om vergeving smeek, vanaf den dag dat ik het heilig doopwater ontving tot op dit oogenblik aan U, mijn Heer, belijd ik mijn schuld. En ik vraag U om vergiffenis over alles waardoor deze stad en dit volk U beleedigd heeft, zoowel voor wat het geestelijke als voor wat het tijdelijke betreft en tevens voor alle din gen, waardoor ik onbewust zou hebben ge dwaald. En nederig vraag ik vergiffenis aan alle menschen, die hier aanwezig zijn en bid God, dat Hij mij sterken moge in mijn laatste uur, op dat de vijand geen macht over mij verkrijge. Amen." Voordat de strop hem om den hals werd ge legd vroeg de biechtvader of hij hem soms iets wilde toevertrouwen. Hij antwoordde „Ik heb niets te zeggen, bidt voor mij en laat mijn vol gelingen weten, dat zij zich niet over mijn dood moeten schamen". Dit waren zijn laatste woorden. Luther bad stervend (1546): „O mijn hemel- sche Vader en eeuwige God Gij hebt mij Uwen Zoon geopenbaard, onzen Heere Jezus Christus. Ik heb Hem verkondigd, Hem beleden ik heb Hem lief, en vereer Hem als mijn dierbaren Za ligmaker en Verlosser. In Uwe handen beveel ik Mijnen geest. Gij, God, die waarheid en trou we houdt. Gij hebt mij bevrijd." Theodor Fliedner (gestorven 1864) stelde heel zijn leven in dienst van het ellendige en hulp behoevende. De laatste woorden, die hij fluis terde, waren „Doodsoverwinnaar, zegepraal Dr. H. Bavinck (gestorven 1921) sprak het in de laatste dagen uit dat in het stervensuur het geloof in Christus alleen steun bood. Eens zei hij, dat hij wel een wensch had, maar die kon niet vervuld worden hij wenschte n.l. als hij de hemelsche heerlijkheid ingegaan was, nog even naar de aarde te mogen terugkeeren, om tot al Gods volk en zelfs tot de wereld van die heer lijkheid te getuigen. De bekende Christen-staatsman Jhr. Mr. A. F. de Savornin Lohman (gestorven 1924) betuigde: „Ik heb lang genoeg geleefd ik wensch mijn Heiland te zien". Het onderscheid tusschen de eerste reeks uit spraken en de laatste reeks is wel zeer groot. Geve God ons zulk een leven, dat een hoopvol sterven het einde kan wezen. Het sterven winst, wanneer het leven Christus was. A. B. W. M. KOK. Annie onderweg. „Ja, een aardig gezin. Waar een goede toon heerscht. 'k Vond het bepaald mooi dat mevrouw Hilderink mij op de koffie noodigde. We zijn toch wildvreemden. Een stadsche gewoonte is dat toch niet. Ik denk, dat het komt, omdat Lucie thuis nog al op jou gepocht heeft." „Ik denk eerder, dat mevrouw Hilderink U aardig vond", kaatste Annie den bal terug. Toen lachten moeder en dochter maar wat. HOOFDSTUK V. De smart eener moeder. Het jaar was verstreken en 1913 had intrede gedaan. Er was nog even sprake van geweest dat Me vrouw Woldinga en Annie de Kerstdagen en Oud en Nieuw in Laarwoud zouden doorbren gen, waar dan Dolf zich bij hen voegen zou, maar Dolf had zoo dringend gevraagd of zij in Rotterdam wilden blijven, dat zijn moeder was gezwicht een weinig tot ongenoegen van Annie. Deze laatste snakte er niet naar, Rotterdam te verlaten voor eenigen tijd, want zij waren pas enkele dagen in Laarwoud geweest bij de instal latie van Frits. Echter zou zij geen enkel bezwaar gehad heb ben, weer naar Laarwoud te gaan, te meer niet, omdat geopperd was de idee, dat Lucie Hilde rink, die een echte vriendin voor haar geworden was, mede zou gaan. In het groote huis in Laar woud was plaats genoeg en Lena, bij wie ge- informeerd was opperde geen enkel bezwaar. Zij vond het integendeel leuk. Zij voelde zich heel wel. HET PAEDOLOGISCH INSTITUUT TE AMSTERDAM. Het moet ieder wel opvallen, dat de zorg voor het geestelijk afwijkende kind steeds meer de aandacht heeft. Met vreugde kan worden ge constateerd. dat er in ons land reeds veel voor de afwijkende kinderen wordt gedaan. Er zijn verschillende inrichtingen, waarin zoowel door gemeenten als door particulieren misdeelde kin deren worden ondergebracht, die zich met de zorg voor deze kinderen belasten en geen moei ten sparen het leven van deze kinderen zooveel mogelijk te veraangenamen. Ook het Paedologisch Instituut te Amsterdam, adres Vossiusstraat 56, is een inrichting die zich speciaal voor de belangen van het kind interes seert. Wel moet daarbij dadelijk worden op gemerkt, dat het onder de bestaande stichtingen van barmhartigheid een geheel eigen plaats in neemt. Dit Instituut draagt een ander karakter en is vanwege zijn doelstelling en werkwijze ge heel onderscheiden van andere instellingen die zich op de verzorging van kinderen toeleggen. Het Paedologisch Instituut is een observatie inrichting voor kinderen, welke opvoedingsmoei lijkheden geven in den meest uitgebreiden zin. Opgenomen worden kinderen die, hetzij door dien zij moeilijkheden geven bij de opvoeding thuis, op school enz., aan een nader onderzoek dienen te worden onderworpen, met het doel de oorzaken van deze afwijkingen op te sporen en zoo mogelijk middelen aan te wijzen deze afwij kingen te bestrijden. Het Instituut neemt dus niet alleen achterlijke kinderen op, maar ook moeilijk opvoedbare en dergelijke. Hoe dikwijls gebeurt het niet, dat ouders, wier kinderen slechts moei lijk zijn zonder dat er van bepaalde afwijkingen of achterlijkheid gesproken kan worden, gaarne omtrent den aard van die moeilijkheden zouden worden ingelicht. Ook in dezen dient het Paedo logisch Instituut van advies. Het spreekt vanzelf, dat de laatstbedoelde kinderen gescheiden van de achterlijken verpleegd worden. Door samenwerking van de Vereeniging tot Opvoeding en Verpleging van Idioten en Ach terlijke kinderen de Vereeniging waarvan het- Paedologisch Instituut uitgaat en de Vrije Universiteit, is in het Instituut ondergebracht het paedologisch, het experimenteel-paedagogisch en het psychotechnisch Laboratorium der Vrije Universiteit, waar onder leiding van den Hoog-' leeraar-Directeur, Prof. Dr. J. Waterink, de kin deren van het Instituut voor wat betreft hun geestelijke functies worden onderzocht, waar door een juist beeld wordt verkregen van de geestesgesteldheid van het kind. En hierdoor is het mogelijk om aan de kinderen, die worden opgenomen al datgene te doen, wat er, overeen komstig den stand van de wetenschap van heden, aan gedaan kan worden. Door den nauwen band tusschen Instituut en Vrije Universiteit is er ge komen een samengaan van de christelijke weten schap en de christelijke barmhartigheid. Tevens is in het Instituut een school voor Buitengewoon Lager Onderwijs gevestigd. Zoo veel mogelijk wordt bij het onderwijs, dat uit den aard der zaak individueel onderwijs is, re kening gehouden met het onderwijs hetwelk de patiënten tijdens hun observatie moeten onder breken. Deze school is tevens proefschool om in twijfelachtige gevallen zekerheid te verkrijgen omtrent de leercapaciteit van den patient en is een controlemiddel voor de resultaten van het laboratoriumonderzoek. Zal bij normale kinderen een poliklinisch on derzoek meestal reeds voldoende zijn voor het geven van een advies, voor moeilijke gevallen zal dikwijls, om een uitgebreid onderzoek moge lijk te maken, observatie noodzakelijk zijn. De observatietijd varieert met de verscheidenheid der gevallen in den regel van 3 weken tot 3 maanden. Na afloop van het onderzoek wordt aan de ouders advies gegeven omtrent de ver dere behandeling van hun kind. Alzoo is in het kort het doel en de werkwijze van het Paedologisch Instituut weergegeven. Dat deze korte uiteenzetting medewerke om het In stituut in ons land meerdere bekendheid te ge ven. Krachtens zijn doelstelling heeft het Paedo logisch Instituut belangstelling noodig. En wel in de eerste plaats de belangstelling van allen, die met geestelijk misdeelden in contact komen. In de zorg voor het afwijkende kind ligt een roeping voor ons Christenvolk. Ook hier geldt het woord van den grooten Kindervriend: „Voor zooveel gij dit één van deze Mijne minstens ge daan hebt, zoo hebt gij dat Mij gedaan". Dat Dolf roet in het eten werpen kwam, zag Annie als iets heel ergs. En zij geloofde stellig, dat haar moeder het ook zoo zag, al sprak zij er niet over. 't Was vreemd, die twee hadden geen enkel geheim voor elkaar. Maar als de naam Dolf werd genoemd, was het, of er een gordijn ge hangen werd tusschen die beide menschenkinde- ren. Annie uitte zich tamelijk vrijmoedig en cri- tiseerde, maar mevrouw Woldinga liet niets van haar gevoelens blijken, al wist Annie met stel lige zekerheid, dat moeder leed om haar jongste. Het dringend verzoek van Dolf, om niet naar Laarwoud te gaan, maar in Rotterdam te blijven, was natuurlijk niet een gril van hem. Hij had er wel waarlijk een bedoeling mede, die Annie volkomen had doorzien. Zijn vacantia in Laarwoud doorbrengen, zinde hem niet. Het groote drukke Rotterdam, dat hij nauwelijks kende, lokte hem meer aan. Het ake lige saaie dorpsleven hij kon altijd zoo sma lend over Laarwoud spreken bekoorde hem niet. Rotterdam was heel iets anders en hij voel de er natuurlijk niets voor, de mooie kans, die er was, te laten glippen. Zoo had Annie overwogen, met zekerheid we tend, dat zij gelijk had. Zij had in dien geest ook tot haar moeder gesproken, maar deze had al leen gezegd, dat zij geen kwaad van Dolf den ken mocht. En dan overwoog Annie, hoewel zij over dat punt niet met haar moeder sprak, nóg een motief voor Dolfs verzoek. Zij zouden in Laarwoud natuurlijk bij Frits logeeren en zij wist van Frits, dat de verhouding tusschen beide broeders min der werd. Toegezonden is het Voorloopig Agendum voor de Gen. Synode van de Geref. Kerken in Nederland D.V. te houden te Amsterdam op Dinsdag 25 Augustus 1936 en volgende dagen. D.V. Maandag 24 Augustus 1936 's avonds 8 uur zal in de Raamkerk eene ure des gebeds worden gehouden, waarin voorgaan zal Dr. K. Dijk van 's-Gravenhage. Dinsdag 25 Augustus 1936 's morgens 10 uur in de Keizersgrachtkerk opening der Synode na mens de roepende kerk van Amsterdam door Dr. B. Wielenga. Het Agendum laat zien, dat er heel wat werk zal moeten verzet. Theologische School. Met te loven spoed zijn verschenen de „Han delingend er Buitengewone Vergadering en der 96e Vergadering van de Curatoren der Theolo gische School van de Gereformeerde Kerken in Nederland gehouden in 1936. De wensch moge uitgesproken, dat ze niet di rect in het archief der plaatselijke kerken zullen opgeborgen, maar bij de broeders kerkeraads- leden circuleeren en door hen goed nagelezen en wel in het bijzonder bijlage I, want het viel op, dat Zeeland in 1935-1936 achteruitging in op brengst der collecten en ook blijkt, dat de con- tributiën nog wel wat hooger kunnen, wat ook zeker het geval wezen zal, als in alle Zeeuwsche kerken ijverige correspondenten zich geven voor dezen arbeid. De finantiën der Theol. School (er is een te kort van 2269.84) hebben zeer dringend versterking noodig en daarom besloot het curatorium „aan de e.v. Generale Synode te Amsterdam te houden, te verzoeken, dat deze per afzonderlijk schrijven aan alle kerken eene opwekking doe uitgaan om de financiën der Theol. School te versterken, waarbij bijzonder de aandacht kan worden gevestigd op de be staande bepalingen voor plaatselijke en classi cal correspondenten". Deze bepalingen, door het curatorium opge steld, zijn indertijd door de Gen. Synode aan vaard, zoodat we nu ook allen moeten meewer ken, dat ze worden uitgevoerd. Het is een eere zaak voor onze kerken te zorgen, dat de Theol. School niet worstelt met tekorten. En daarom „alle hens aan het dek". Doop van aangenomen kinderen. De Generale Synode der Chr. Geref. Kerk in NoordAmerika heeft weer een besluit genomen over den doop van aangenomen kinderen. De Synode van 1930 had zich uitgesproken voor de toelaatbaarheid van dezen doop. Daartegen was sterke principiëele oppositie gerezen, welke inbracht, dat naar de belijdenis der kerk uitsluitend kinderen van geloovige ouders gedoopt mogen worden, dat kinderen die buiten het Verbond geboren worden door adop tie geen kinderen van geloovige ouders kunnen worden en dat dus het genomen besluit in strijd met de Schrift en de Belijdenis was. De Synode oordeelde met 39 tegen 17 stem men „dat er geen voldoende grond is aangevoerd, om het besluit van de Synode van 1930, hand havende de toelaatbaarheid van den doop van kinderen, buiten den kring des Verbonds geboren en aangenomen door de geloovige ouders, te her roepen maar dat dit besluit van 1930 op geener lei wijze rechtvaardigt de bemoeilijking ook maar van iemand, hetzij als lidmaat der kerk, of in de capaciteit van ambtsdrager, die gewetensbezwa ren zou mogen hebben tegen de toediening van het sacrament des doops aan zulke kinderen". Diaconale verzorging. De classis Leeuwar den benoemde onlangs een commissie van advies inzake deze aangelegenheid. In haar jongste ver gadering kwam het rapport dezer commissie aan de orde. Het kot verslag meldt „Na een breede bespreking van de bijgevoegde stellingen, wordt met algemeene .stemmen be sloten het volgende ter kennis van de e.k. Gene rale Synode te brengen De classis Leeuwarden der Geref. kerken, handhavende het beginsel, dat de kerken zelf de roeping hebben, haar hulpbehoevende leden te verzorgen overwegende, dat de strikte ver vulling van deze roeping bij den tegenwoordigen crisisnood bijzonder bemoeilijkt wordt door het feit, dat de leden der kerken gedwongen zijn om voor tweeërlei armenzorg bij te dragen, doordat de overheid uit belastinggelden de burgerlijke armenverzorging subsidieert, besiuit, de Generale Synode te verzoeken om te overwegen, op welke wijze hieraan een eind kan worden gemaakt. Frits had haar, toen zij in Laarwoud bij de installatie was, medegedeeld, een brief „op poo- ten" aan Dolf te hebben geschreven. Want Dolfs overigens toch al spaarzame brieven ademden zulk een geest van lichtzinnigheid, waren zoo oppervlakkig, dat de inhoud hem geërgerd had. Na zijn laatsten brief had Dolf taal noch teeken van zich laten hooren. Hij was natuurlijk ge kwetst in zijn ijdelheid en wenschte niet door Frits „bevaderd" te worden, hoewel Frits, ook naar Annie's meening, natuurlijk niet anders dan zijn plicht als oudere broeder had gedaan, al zou hij wel scherp geweest zijn. Reeds toen vader nog leefde kon Frits Dolf kras aanpakken, kras ser soms dan vader. Verstandig was dat niet, vooral met geweld bereikte je met Dolf toch ook niets. Als Annie dat overwoog, was het misschien wel verstandig van moeder op Dolfs verzoek in te gaan en in zijn vacantie te Rotterdam te blijven. Er was een zeker dualisme in haar Frits vond zij te streng en te kras, niet liefdevol in zijn op treden en moeder was wel wat te zwak. Maar hoe moest Dolf dan worden aangepakt Intusschen was het pleit beslechtnaar Laar woud was geschreven, dat het bezoek niet door ging. In den brief dien Annie had gelezen, ver telde moeder niet, dat zij op verzoek van Dolf in Rotterdam bleven. Annie had er geen aan merking op gemaakt en ook niet gevraagd, of moeder dat niet melden zou. 't Was natuurlijk fijngevoelig van moederDolf werd gespaard en Frits kwam het niet te weten. (Wordt vervolgd)

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1936 | | pagina 2