FEUILLETON
BRANDING
KERKNIEUWS.
Kootwijk een vergeten plekje is, Ds. G. Vlug,
toen te Nijkerk, moest eens te Kootwijk een
preekbeurt vervullen. Maar die dominé en zijn
geleider, die toch al dikwijls hem naar het dorpje
gebracht had, verdwaalden en konden het dorp
niet vinden, zoodat de dienst niet kon doorgaan.
Nog een voorbeeld om te doen zien hoe het
als een klein bloempje tusschen het heidekruid
verscholen stond. Men wist te verhalen van
Meester Alders, het hoofd van de Openbare
school te Kootwijk, hoe deze eens verdwaald
raakte toen hij een voetreis zou ondernemen naar
Nijkerk. Hij raakte al spoedig het spoor bijster
en doolde eenige uren vruchteloos rond. Daar
hoorde hij eindelijk hanengekraai en dacht
„daar moet toch ook wel een woning zijn". Hij
liep in die richting voort en wat bleek? Dat hij
zijn eigen haan had hooren kraaien. Na uren
omzwerven, was hij eindelijk weer bij zijn eigen
woning aangekomen en dus nog even ver als
toen hij de reis begon.
Of wilt ge nog meer van dat verscholen dorpje
vernemen. Hoor dan nog eens wat een van Koot-
wijks oudste bewoners verhaalde een man, die
steeds den raad gaf niet te ver buiten het dorp
te gaan om niet te verdwalen. Op zekeren tijd
kwam hij eens terug van een brand, die geweest
was in Kootwijkerveen. Bij een huisje, dat hij
voorbijging stond een meisje, wachtend uitziende
naar de komst van haar vader. Ze sprak hem
aan en vroeg „Jan, hè je voar ook ezien
„Nee deer was zijn antwoord. „As ie dan
mer niet in 't zand geraakt is, want dan kan ie
wel dood zijn
Met schrik hoorde het meisje dit antwoord
aan. Maar weldra bleek, dat „voar niet dood
was". Hij kwam eindelijk thuis na een dag en
een nacht te hebben gedwaald. En dat een ge
boren Kootwijker.
Geleek dit daar dan niet op een groote zand
woestijn
En laat me nu de beschrijving van de vergetel
heid van dit kleine dorpje beëindigen met te
zeggen, dat in de volksmond nog leeft het ge
zegde, „dat de Franschen al lang weg waren uit
ons land voor men te Kootwijk wist, dat ze er
geweest waren".
Zou men daar nu 't begin verwachten van een
groote en beteekenisvolle kerkelijke beweging als
in de Doleantie gezien is
Toch een bij God uitverkoren plekje.
F. STAAL Pz.
J) Dr. J. C. Rullmann. Art. Kootwijk. Chris
telijke Encyclopaedic.
-) Kudde en Herder, door D. de Wet, waar
nog wel eens iets uit aangehaald wordt.
ZEEUWSCH-VLAAMSCHE BRIEVEN.
Zaamslag, Augustus '36.
Het nieuwe boek van Piero Misciattelli over
Savonarola geeft aan het slot eenige ontroerende
bladzijden over de wijze waarop deze geloofs
held den marteldood onderging. Onder het lezen
hiervan dacht ik ook aan het sterven van andere
geloovigen, die evenseens in de laatste ure de
heerlijke kracht van het geloof openbaarden.
Zeker een rustig sterfbed is niet genoeg. Het
leven moet aan God gewijd zijn. De eenige troost
is niet alleen een troost voor het sterven, maar
de Catechismus spreekt terecht van een eenige
troost in leven en in sterven. Toch blijkt op 't
oogenblik dat de mensch het donkere doodsdal
binnentreedt vooral het onderscheid tusschen
den geloovige en den wereldling.
Welk een verschil de stervenswoorden van
beroemde mannen uit de geschiedenis
Hoe groot het verschil tusschen het sterven
zonder en met God
Keizer Nero was de beruchte vervolger der
Christenen. De geloovigen vereenzelvigden hem
zelfs met den Antichrist. Stervend riep deze on-
mensch uit„O wee, welk een tooneelspeler
gaat er in mij verloren".
De Engelsche denker Thomas Hobbes (ge
storven 1679) heeft door zijn antireligieus natu
ralisme de mannen beïnvloed, die de Fransche
revolutie hebben voorbereid. Toen zijn einde
naderde wist hij niets anders te zeggen dan „Ik
sta op het punt om een sprong in het duister
te doen."
David Hume (gestorven 1776) ontwikkelde
een wijsbegeerte, die alle uitzicht naar een ander
leven en een overzijde negeerde en zelfs poogde
onmogelijk te maken.
De religie verklaarde hij uit vrees. Uit vrees
voor toekomstige rampen en tegenspoeden dach-
DOOR
K. H. MARINUSSEN
15)
Onmiddellijk begaf Lucie zich naar de achter
suite en plaatste zich voor het groote orgel. Zij
speelde een fantasie en vervolgens een psalm,
die door allen werd meegezongen.
Daarmede was aan de jolijt een einde geko
men. Het bleek, dat de „oude" heer Hilderink
Laarwoud tamelijk goed kende, zoodat hij spoe
dig met mevrouw Woldinga, in een interessant
gesprek gewikkeld was over het leven in dat
dorp en ook over kerkelijke en politieke toe
standen.
Fred verdween uit de kamer, daar hij, als
voorzitter eener Jongelingsvereeniging, zich had
voor te bereiden voor de vergadering van den
avond.
Mevrouw Hilderink liep even naar de keuken,
om instructies aan de dienstbode te geven, ter
wijl Annie en Lucie zich bezig hielden met de
beide jongere zusjes, die aardige meisjes bleken
te zijn.
Nadat mevrouw Hilderink was teruggekeerd,
werd het gesprek wat algemeener en na een ver
bazend gezellig uurtje in den familiekring te heb
ben doorgebracht, gingen mevrouw Woldinga en
Annie naar den Goudschen weg. Lucie zou haar
vanmiddag komen halen.
„Vindt U dat geen leuke menschen vroeg
ten de menschen de goden uit. In zijn laatste
oogenblikken trachtte deze man vroolijk te zijn,
en zichzelf en zijn omgeving te vermaken met
aardigheden, maar toch kwamen de ellendigste
en afschrikwekkendste beelden voor zijn geest
en greep wanhoop hem aan.
Hij schreef„Ik ben één en al angst over de
akelige eenzaamheid waarin mijn eigen wijs
begeerte mij heeft gebracht. Wanneer ik tot mij
zelf inkeer, vind ik niets dan twijfel en onwetend
heid. Waar en wat ben ik? Ik begin mijzelf te
verbeelden, dat ik mij in den meest denkbaar-
treurigen toestand bevind, en in de diepste duis
ternis ronddwaal".
Voltaire (gestorven 1778) spotte met al wat
heilig was en kwam tot de conclusie „Alle el
lende der middeleeuwen ligt in het christendom
en in de overmacht der kerk". Op zijn sterfbed
beloofde hij zijn geneesheer de helft van al zijn
bezittingen, als hij nog kans zag hem in het leven
te houden. En anders verklaarde Voltaire
ronduit ga ik naar de hel en neem ik u dank
baar mee.
En nu het sterven met God.
De martelaar Polycarpus stierf in 155 met de
woorden op de lippen „Ik prijs U, almachtige
God, dat Gij mij hebt verwaardigd om op dezen
dag en in dit uur deel te hebben aan het aantal
der getuigen en te drinken uit den beker der
gezalfden".
Ambrosius riep stervend (397) uit: „Ik ver
lang niet te leven en ik vrees niet te sterven.
Mijn leven en mijn dood zijn in de hand des
Heeren. De goede God doe volgens Zijn wijsheid
en barmhartigheid.
Savonarola werd in Mei M98 veroordeeld tot
de strop om daarna verbrand te worden. Op den
vroegen morgen van zijn marteldood bad hij een
vurig gebed, dat door een der aanwezigen werd
opgeteekend en later gedrukt werd. Hij smeekte
o.m. „Ik bid U, o mijn Heer, ik bid U om mijn
heil, ik bid U, mijn Vertrooster, dat zooveel
kostbaar bloed niet tevergeefs voor mij vergoten
zij, doch als verzoening voor al mijn zonden,
waarvoor ik LI om vergeving smeek, vanaf den
dag dat ik het heilig doopwater ontving tot op
dit oogenblik aan U, mijn Heer, belijd ik mijn
schuld. En ik vraag U om vergiffenis over alles
waardoor deze stad en dit volk U beleedigd
heeft, zoowel voor wat het geestelijke als voor
wat het tijdelijke betreft en tevens voor alle din
gen, waardoor ik onbewust zou hebben ge
dwaald. En nederig vraag ik vergiffenis aan alle
menschen, die hier aanwezig zijn en bid God,
dat Hij mij sterken moge in mijn laatste uur, op
dat de vijand geen macht over mij verkrijge.
Amen."
Voordat de strop hem om den hals werd ge
legd vroeg de biechtvader of hij hem soms iets
wilde toevertrouwen. Hij antwoordde „Ik heb
niets te zeggen, bidt voor mij en laat mijn vol
gelingen weten, dat zij zich niet over mijn dood
moeten schamen". Dit waren zijn laatste woorden.
Luther bad stervend (1546): „O mijn hemel-
sche Vader en eeuwige God Gij hebt mij Uwen
Zoon geopenbaard, onzen Heere Jezus Christus.
Ik heb Hem verkondigd, Hem beleden ik heb
Hem lief, en vereer Hem als mijn dierbaren Za
ligmaker en Verlosser. In Uwe handen beveel
ik Mijnen geest. Gij, God, die waarheid en trou
we houdt. Gij hebt mij bevrijd."
Theodor Fliedner (gestorven 1864) stelde heel
zijn leven in dienst van het ellendige en hulp
behoevende. De laatste woorden, die hij fluis
terde, waren „Doodsoverwinnaar, zegepraal
Dr. H. Bavinck (gestorven 1921) sprak het
in de laatste dagen uit dat in het stervensuur het
geloof in Christus alleen steun bood. Eens zei
hij, dat hij wel een wensch had, maar die kon
niet vervuld worden hij wenschte n.l. als hij de
hemelsche heerlijkheid ingegaan was, nog even
naar de aarde te mogen terugkeeren, om tot al
Gods volk en zelfs tot de wereld van die heer
lijkheid te getuigen.
De bekende Christen-staatsman Jhr. Mr. A. F.
de Savornin Lohman (gestorven 1924) betuigde:
„Ik heb lang genoeg geleefd ik wensch mijn
Heiland te zien".
Het onderscheid tusschen de eerste reeks uit
spraken en de laatste reeks is wel zeer groot.
Geve God ons zulk een leven, dat een hoopvol
sterven het einde kan wezen.
Het sterven winst, wanneer het leven Christus
was.
A. B. W. M. KOK.
Annie onderweg.
„Ja, een aardig gezin. Waar een goede toon
heerscht. 'k Vond het bepaald mooi dat mevrouw
Hilderink mij op de koffie noodigde. We zijn
toch wildvreemden. Een stadsche gewoonte is
dat toch niet. Ik denk, dat het komt, omdat Lucie
thuis nog al op jou gepocht heeft."
„Ik denk eerder, dat mevrouw Hilderink U
aardig vond", kaatste Annie den bal terug.
Toen lachten moeder en dochter maar wat.
HOOFDSTUK V.
De smart eener moeder.
Het jaar was verstreken en 1913 had intrede
gedaan.
Er was nog even sprake van geweest dat Me
vrouw Woldinga en Annie de Kerstdagen en
Oud en Nieuw in Laarwoud zouden doorbren
gen, waar dan Dolf zich bij hen voegen zou,
maar Dolf had zoo dringend gevraagd of zij in
Rotterdam wilden blijven, dat zijn moeder was
gezwicht een weinig tot ongenoegen van Annie.
Deze laatste snakte er niet naar, Rotterdam te
verlaten voor eenigen tijd, want zij waren pas
enkele dagen in Laarwoud geweest bij de instal
latie van Frits.
Echter zou zij geen enkel bezwaar gehad heb
ben, weer naar Laarwoud te gaan, te meer niet,
omdat geopperd was de idee, dat Lucie Hilde
rink, die een echte vriendin voor haar geworden
was, mede zou gaan. In het groote huis in Laar
woud was plaats genoeg en Lena, bij wie ge-
informeerd was opperde geen enkel bezwaar. Zij
vond het integendeel leuk. Zij voelde zich heel
wel.
HET PAEDOLOGISCH INSTITUUT TE
AMSTERDAM.
Het moet ieder wel opvallen, dat de zorg voor
het geestelijk afwijkende kind steeds meer de
aandacht heeft. Met vreugde kan worden ge
constateerd. dat er in ons land reeds veel voor
de afwijkende kinderen wordt gedaan. Er zijn
verschillende inrichtingen, waarin zoowel door
gemeenten als door particulieren misdeelde kin
deren worden ondergebracht, die zich met de
zorg voor deze kinderen belasten en geen moei
ten sparen het leven van deze kinderen zooveel
mogelijk te veraangenamen.
Ook het Paedologisch Instituut te Amsterdam,
adres Vossiusstraat 56, is een inrichting die zich
speciaal voor de belangen van het kind interes
seert. Wel moet daarbij dadelijk worden op
gemerkt, dat het onder de bestaande stichtingen
van barmhartigheid een geheel eigen plaats in
neemt. Dit Instituut draagt een ander karakter
en is vanwege zijn doelstelling en werkwijze ge
heel onderscheiden van andere instellingen die
zich op de verzorging van kinderen toeleggen.
Het Paedologisch Instituut is een observatie
inrichting voor kinderen, welke opvoedingsmoei
lijkheden geven in den meest uitgebreiden zin.
Opgenomen worden kinderen die, hetzij door
dien zij moeilijkheden geven bij de opvoeding
thuis, op school enz., aan een nader onderzoek
dienen te worden onderworpen, met het doel de
oorzaken van deze afwijkingen op te sporen en
zoo mogelijk middelen aan te wijzen deze afwij
kingen te bestrijden. Het Instituut neemt dus niet
alleen achterlijke kinderen op, maar ook moeilijk
opvoedbare en dergelijke. Hoe dikwijls gebeurt
het niet, dat ouders, wier kinderen slechts moei
lijk zijn zonder dat er van bepaalde afwijkingen
of achterlijkheid gesproken kan worden, gaarne
omtrent den aard van die moeilijkheden zouden
worden ingelicht. Ook in dezen dient het Paedo
logisch Instituut van advies. Het spreekt vanzelf,
dat de laatstbedoelde kinderen gescheiden van
de achterlijken verpleegd worden.
Door samenwerking van de Vereeniging tot
Opvoeding en Verpleging van Idioten en Ach
terlijke kinderen de Vereeniging waarvan het-
Paedologisch Instituut uitgaat en de Vrije
Universiteit, is in het Instituut ondergebracht het
paedologisch, het experimenteel-paedagogisch en
het psychotechnisch Laboratorium der Vrije
Universiteit, waar onder leiding van den Hoog-'
leeraar-Directeur, Prof. Dr. J. Waterink, de kin
deren van het Instituut voor wat betreft hun
geestelijke functies worden onderzocht, waar
door een juist beeld wordt verkregen van de
geestesgesteldheid van het kind. En hierdoor is
het mogelijk om aan de kinderen, die worden
opgenomen al datgene te doen, wat er, overeen
komstig den stand van de wetenschap van heden,
aan gedaan kan worden. Door den nauwen band
tusschen Instituut en Vrije Universiteit is er ge
komen een samengaan van de christelijke weten
schap en de christelijke barmhartigheid.
Tevens is in het Instituut een school voor
Buitengewoon Lager Onderwijs gevestigd. Zoo
veel mogelijk wordt bij het onderwijs, dat uit
den aard der zaak individueel onderwijs is, re
kening gehouden met het onderwijs hetwelk de
patiënten tijdens hun observatie moeten onder
breken. Deze school is tevens proefschool om
in twijfelachtige gevallen zekerheid te verkrijgen
omtrent de leercapaciteit van den patient en is
een controlemiddel voor de resultaten van het
laboratoriumonderzoek.
Zal bij normale kinderen een poliklinisch on
derzoek meestal reeds voldoende zijn voor het
geven van een advies, voor moeilijke gevallen
zal dikwijls, om een uitgebreid onderzoek moge
lijk te maken, observatie noodzakelijk zijn. De
observatietijd varieert met de verscheidenheid
der gevallen in den regel van 3 weken tot 3
maanden. Na afloop van het onderzoek wordt
aan de ouders advies gegeven omtrent de ver
dere behandeling van hun kind.
Alzoo is in het kort het doel en de werkwijze
van het Paedologisch Instituut weergegeven. Dat
deze korte uiteenzetting medewerke om het In
stituut in ons land meerdere bekendheid te ge
ven. Krachtens zijn doelstelling heeft het Paedo
logisch Instituut belangstelling noodig. En wel
in de eerste plaats de belangstelling van allen,
die met geestelijk misdeelden in contact komen.
In de zorg voor het afwijkende kind ligt een
roeping voor ons Christenvolk. Ook hier geldt
het woord van den grooten Kindervriend: „Voor
zooveel gij dit één van deze Mijne minstens ge
daan hebt, zoo hebt gij dat Mij gedaan".
Dat Dolf roet in het eten werpen kwam, zag
Annie als iets heel ergs. En zij geloofde stellig,
dat haar moeder het ook zoo zag, al sprak zij
er niet over.
't Was vreemd, die twee hadden geen enkel
geheim voor elkaar. Maar als de naam Dolf
werd genoemd, was het, of er een gordijn ge
hangen werd tusschen die beide menschenkinde-
ren. Annie uitte zich tamelijk vrijmoedig en cri-
tiseerde, maar mevrouw Woldinga liet niets van
haar gevoelens blijken, al wist Annie met stel
lige zekerheid, dat moeder leed om haar jongste.
Het dringend verzoek van Dolf, om niet naar
Laarwoud te gaan, maar in Rotterdam te blijven,
was natuurlijk niet een gril van hem. Hij had
er wel waarlijk een bedoeling mede, die Annie
volkomen had doorzien.
Zijn vacantia in Laarwoud doorbrengen, zinde
hem niet. Het groote drukke Rotterdam, dat hij
nauwelijks kende, lokte hem meer aan. Het ake
lige saaie dorpsleven hij kon altijd zoo sma
lend over Laarwoud spreken bekoorde hem
niet. Rotterdam was heel iets anders en hij voel
de er natuurlijk niets voor, de mooie kans, die
er was, te laten glippen.
Zoo had Annie overwogen, met zekerheid we
tend, dat zij gelijk had. Zij had in dien geest ook
tot haar moeder gesproken, maar deze had al
leen gezegd, dat zij geen kwaad van Dolf den
ken mocht.
En dan overwoog Annie, hoewel zij over dat
punt niet met haar moeder sprak, nóg een motief
voor Dolfs verzoek. Zij zouden in Laarwoud
natuurlijk bij Frits logeeren en zij wist van Frits,
dat de verhouding tusschen beide broeders min
der werd.
Toegezonden is het Voorloopig Agendum
voor de Gen. Synode van de Geref. Kerken in
Nederland D.V. te houden te Amsterdam op
Dinsdag 25 Augustus 1936 en volgende dagen.
D.V. Maandag 24 Augustus 1936 's avonds
8 uur zal in de Raamkerk eene ure des gebeds
worden gehouden, waarin voorgaan zal Dr. K.
Dijk van 's-Gravenhage.
Dinsdag 25 Augustus 1936 's morgens 10 uur
in de Keizersgrachtkerk opening der Synode na
mens de roepende kerk van Amsterdam door Dr.
B. Wielenga. Het Agendum laat zien, dat er
heel wat werk zal moeten verzet.
Theologische School.
Met te loven spoed zijn verschenen de „Han
delingend er Buitengewone Vergadering en der
96e Vergadering van de Curatoren der Theolo
gische School van de Gereformeerde Kerken in
Nederland gehouden in 1936.
De wensch moge uitgesproken, dat ze niet di
rect in het archief der plaatselijke kerken zullen
opgeborgen, maar bij de broeders kerkeraads-
leden circuleeren en door hen goed nagelezen en
wel in het bijzonder bijlage I, want het viel op,
dat Zeeland in 1935-1936 achteruitging in op
brengst der collecten en ook blijkt, dat de con-
tributiën nog wel wat hooger kunnen, wat ook
zeker het geval wezen zal, als in alle Zeeuwsche
kerken ijverige correspondenten zich geven voor
dezen arbeid. De finantiën der Theol. School
(er is een te kort van 2269.84) hebben zeer
dringend versterking noodig en daarom besloot
het curatorium „aan de e.v. Generale Synode
te Amsterdam te houden, te verzoeken, dat deze
per afzonderlijk schrijven aan alle kerken eene
opwekking doe uitgaan om de financiën der
Theol. School te versterken, waarbij bijzonder
de aandacht kan worden gevestigd op de be
staande bepalingen voor plaatselijke en classi
cal correspondenten".
Deze bepalingen, door het curatorium opge
steld, zijn indertijd door de Gen. Synode aan
vaard, zoodat we nu ook allen moeten meewer
ken, dat ze worden uitgevoerd. Het is een eere
zaak voor onze kerken te zorgen, dat de Theol.
School niet worstelt met tekorten. En daarom
„alle hens aan het dek".
Doop van aangenomen kinderen.
De Generale Synode der Chr. Geref. Kerk in
NoordAmerika heeft weer een besluit genomen
over den doop van aangenomen kinderen.
De Synode van 1930 had zich uitgesproken
voor de toelaatbaarheid van dezen doop.
Daartegen was sterke principiëele oppositie
gerezen, welke inbracht, dat naar de belijdenis
der kerk uitsluitend kinderen van geloovige
ouders gedoopt mogen worden, dat kinderen die
buiten het Verbond geboren worden door adop
tie geen kinderen van geloovige ouders kunnen
worden en dat dus het genomen besluit in strijd
met de Schrift en de Belijdenis was.
De Synode oordeelde met 39 tegen 17 stem
men „dat er geen voldoende grond is aangevoerd,
om het besluit van de Synode van 1930, hand
havende de toelaatbaarheid van den doop van
kinderen, buiten den kring des Verbonds geboren
en aangenomen door de geloovige ouders, te her
roepen maar dat dit besluit van 1930 op geener
lei wijze rechtvaardigt de bemoeilijking ook maar
van iemand, hetzij als lidmaat der kerk, of in de
capaciteit van ambtsdrager, die gewetensbezwa
ren zou mogen hebben tegen de toediening van
het sacrament des doops aan zulke kinderen".
Diaconale verzorging. De classis Leeuwar
den benoemde onlangs een commissie van advies
inzake deze aangelegenheid. In haar jongste ver
gadering kwam het rapport dezer commissie aan
de orde. Het kot verslag meldt
„Na een breede bespreking van de bijgevoegde
stellingen, wordt met algemeene .stemmen be
sloten het volgende ter kennis van de e.k. Gene
rale Synode te brengen
De classis Leeuwarden der Geref. kerken,
handhavende het beginsel, dat de kerken zelf
de roeping hebben, haar hulpbehoevende leden
te verzorgen overwegende, dat de strikte ver
vulling van deze roeping bij den tegenwoordigen
crisisnood bijzonder bemoeilijkt wordt door het
feit, dat de leden der kerken gedwongen zijn om
voor tweeërlei armenzorg bij te dragen, doordat
de overheid uit belastinggelden de burgerlijke
armenverzorging subsidieert, besiuit, de Generale
Synode te verzoeken om te overwegen, op welke
wijze hieraan een eind kan worden gemaakt.
Frits had haar, toen zij in Laarwoud bij de
installatie was, medegedeeld, een brief „op poo-
ten" aan Dolf te hebben geschreven. Want Dolfs
overigens toch al spaarzame brieven ademden
zulk een geest van lichtzinnigheid, waren zoo
oppervlakkig, dat de inhoud hem geërgerd had.
Na zijn laatsten brief had Dolf taal noch teeken
van zich laten hooren. Hij was natuurlijk ge
kwetst in zijn ijdelheid en wenschte niet door
Frits „bevaderd" te worden, hoewel Frits, ook
naar Annie's meening, natuurlijk niet anders dan
zijn plicht als oudere broeder had gedaan, al zou
hij wel scherp geweest zijn. Reeds toen vader
nog leefde kon Frits Dolf kras aanpakken, kras
ser soms dan vader. Verstandig was dat niet,
vooral met geweld bereikte je met Dolf toch
ook niets.
Als Annie dat overwoog, was het misschien
wel verstandig van moeder op Dolfs verzoek in
te gaan en in zijn vacantie te Rotterdam te blijven.
Er was een zeker dualisme in haar Frits vond
zij te streng en te kras, niet liefdevol in zijn op
treden en moeder was wel wat te zwak. Maar
hoe moest Dolf dan worden aangepakt
Intusschen was het pleit beslechtnaar Laar
woud was geschreven, dat het bezoek niet door
ging. In den brief dien Annie had gelezen, ver
telde moeder niet, dat zij op verzoek van Dolf
in Rotterdam bleven. Annie had er geen aan
merking op gemaakt en ook niet gevraagd, of
moeder dat niet melden zou. 't Was natuurlijk
fijngevoelig van moederDolf werd gespaard
en Frits kwam het niet te weten.
(Wordt vervolgd)