No. 32 Vrijdag 7 Augustus 1936 50e Jaargang WEEKBLAD VOOR DE GEREFORMEERDE KERKEN IN ZEELAND. UIT HET WOORD. DADERS DES WOORDS. ZEEUWSCHE KERKBODE REDACTIEDs. A. C. HEIJ en Ds. A. H. OUSSOREN. MEDEWERKERSD.D. W. M. LE COINTRE, F. J. v. d. ENDE, A. B. W. M. KOK, F. STAAL Pzn., A. SCHEELE, R. J. VAN DER VEEN en W. H. v. d. VEGT. ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling 2. Afzonderlijke nummers 8 cent. ADVERTENTIEPRIJS 15 cent per regelbij jaarabonnement van minstens 500 regels belangrijke reductie. UITGAVE VAN DE PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE ADRES VAN DE ADMINISTRATIE FIRMA LITTOOIJ G OLTHOFF, MIDDELBURG Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg. TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280 Niet al te rechtvaardig en niet al te wijs, niet al te goddeloos en niet al te dwaas. Prediker 716 en 17. „Wees niet al te rechtvaardig en houd uzelven niet al te wijs waarom zoudt ge verwoesting over u brengen Wees niet al te goddeloos en wees niet al te dwaas„waarom zoudt ge sterven buiten uw tijd Deze Schrift-woorden worden dikwijls heele- maal verkeerd uitgelegd en toegepast. Men doet dan alsof de Prediker wil zeggen, dat we het niet al te nauw moeten nemen met de wet Gods dat we in alles moeten weten te geven en te nemen, de uitersten hebben te vermijden en den middenweg moeten houden in alles, en zoo niet al te rechtvaardig en niet al te goddeloos heb ben te zijn. Zulk een uitlegging is een zeer dwaze en valsche. Ze komt tamelijk wel neer op het aanprijzen van precies het omgekeerde van het geen Oud- en Nieuw Testament ons toeroepen, dat we namelijk God moeten dienen met een volkomen hart en dat we eerder van alle schep selen zullen aflaten dan in het allerminste tegen Zijn heiligen wil te doen. Christus zegtgij kunt niet God dienen en den Mammon. Volgens be doelde valsche uitlegging van bovengenoemd Schriftwoord echter zou de Prediker dan daar tegenover leeren, dat we op zijn tijd en als het er op aankomt, de scheidslijn tusschen den dienst Gods en den dienst der wereld niet al te scherp moeten nemen. Het is duidelijk, dat zulk een uit legging door en door onjuist, onschriftuurlijk is. Ofschoon ze over het algemeen zeer in den smaak der menschen valt. Zooals uit het leven blijkt. Men moet het niet al te bar maken, noch naai den kant van den godsdienst, noch naar den an deren kant. Zoo willen en leven velen, en ze grijpen bovenstaanden tekst gaarne aan, om hun beginsellooze levenspractijk en leer te steunen en te verontschuldigen met een schoonen schijn. Het spreekt van zelf, dat menschen, zoolang ze van zulk een gevoelen zijn, niet als martelaar zullen sterven voor het geloof. Zoo iets zouden ze als dweeperij afkeuren. Als het er op aan komt, hun gewaand voordeel te bevorderen, zul len ze daarentegen gaarne al het geloof, dat ze nog schijnen te hebben voor een keer over boord werpen, om niet al te rechtvaardig te zijn. Doch nu de goede uitlegging der woorden. Wanneer men de moeite nemen wil, eens in zijn verband te lezen, wat er staat, is die goede ver klaring niet zoo moeilijk te vinden. De Prediker zag, wat iedereen nog zien kan dagelijks, dat er in de wereld veel ergernissen zijn niet alleen geschieden er veel booze en ongerechtige dingen, maar het schijnt wel, of die God, Die alles regeert, ze niet ziet, of niet wil zien, ja, alsof Hij dengene, die in de zonde voortleeft, nog begunstigt en hem de dagen verlengt, terwijl het is, of Hij er zich niets van aantrekt, dat degene, die Hem vreest en in Zijn wegen wandelt, in de wereld tegenspoed heeft en de dupe wordt van den moedwil der men schen. En de Prediker heeft ook gehoord, wat in het harte der menschen bij het zien van deze dingen dan wel in stilte gezegd wordt en wat in de wereld ook wel hard op gezegd wordt„Als ik eens regeerde over de wereld, dan zou het alles wel verstandiger en wijzer en rechtvaar diger ingericht zijn." Ieder weet, dat zulke ge dachten in het binnenste des menschen telkens oprijzen en dat ze soms luid uitgesproken wor den. Gelijk, om een voorbeeld te noemen, in deze dagen van crisis het gros der burgers de bezuinigings- en steunmaatregelen der regeering van ons land bedilt en zoo wat iedereen denkt, dat hij zoo dwaas en onrechtvaardig niet hande len zou, wanneer hij eens als minister aan het roer stond, zóó en nog veel erger heeft ons men- schelijk hart nu al de eeuwen door gestaan te genover Gods bestuur over alle dingen. Ja, dik wijls ging de mensch en gaat de mensch nog verder, en laat hij het niet blijven bij revolutio nair denken en revolutionair spreken tegenover God, maar werpt hij allen teugel af en geeft hij zich openlijk en geheel aan de zonde, de godde loosheid en de dwaasheid over, zich vrijpleitend door te zeggen, dat er toch in de wereld geen recht is en dat daar de ongerechtigheid de beste belooning vindt. Nu, tegenover die bedilzucht, tegenover zulk zondig, opstandig denken, spreken en doen, zegt de Prediker Wees niet al te rechtvaardig, en wees niet al te wijs, en wees niet al te goddeloos en wees niet al te dwaas. Want het zou anders wel eens kunnen zijn, dat gij, zondig, dwaas zondaar, die in uw waan een heilig, wijs, recht vaardig God voor uw rechterstoel durft dagen en veroordeelen, en die daarbij vergeet, dat de dag des gerichts nog komen moet, en dat gij dan even goed als alle andere menschen rekenschap zult moeten geven en veroordeeld moet worden, als ge geen borg hebt, die uw schuld overneemt, het zou, als ge al te rechtvaardig en al te wijs zijt in uw oogen, en als ge al te goddeloos en al te dwaas uw leven aanstelt, het zou dan wel kunnen zijn, dat over u de dag des gerichts nog verhaast werd en ge verwoesting over u brengt, en sterven moet, zegt de Prediker, buiten uw tijd. Het is verre, verreweg beter bij het zien der raadselen in het heilig en wijs bestuur des HEE- REN, met Asaf te letten op het einde en in gaande in het heiligdom te zeggen ik zet mijn betrouwen op den Heere HEERE om al Uw werken te vertellen. Kamperland. v. d. ENDE. DE HOER OP VELE WATEREN. Openb. 17 (III). Bij wat we over dit hoofdstuk schreven lieten we menige bijzonderheid onbesproken, om wat we zagen als de hoofdgedachte beter te doen uitkomen. In den strijd tusschen Christus en satan speelt ook de valsche kerk een droeve rol en hoort ze bij het beest, waarop zij rust. De valsche kerk is in haar wezen en open baring onderscheiden van de ware kerk, als de hoer van de zich rein houdende bruid, die den bruidegom verwacht. Verborgenheid is de naam, dien zij op haar voorhoofd draagt. Haar ware aard is voor de meesten verborgen, maar wordt toch in het licht van Gods Woord ontdekt. De ware bruid van Christus zoekt Zijn liefde en verheugt zich in Zijn liefde en wacht op Hem totdat het Hem behagen zal haar tot de heer lijkheid te leiden. De ware kerk predikt het Woord Gods, dat spreekt van de liefde Gods en de liefde van Christus. Door dat Woord Gods geleid zoekt de ware kerk de eere Gods en de eere van Christus. De valsche kerk gedraagt zich als de hoer. Zij noemt zich wel kerk en wil alzoo den naam van Christus wel dragen en naar Hem genoemd worden, maar zij zoeken niet Zijn liefde en wil ook niet in geloof wachten totdat Hij haar heer lijkheid geeft. Zij wil nu al hier op aarde heer lijkheid en zoekt die dan in goud en edelgesteente en praal en macht. Zij zoekt niet de eere van Christus. Zij predikt niet Gods Woord, dat ge tuigt van de liefde van Christus. Zij zoekt haar eigen eere. Zij zoekt daarom de gunst van de koningen en van de machtigen der aarde en brengt die tot zondigen. En als zij de macht heeft, dan kwelt zij haar haat tegen de ware bruid, tegen de ware kerk, in de vervolging der heiligen, die getuigen van Jezus. Maar zóó haalt zij over zich het oordeel Gods. Die haar eerst droegen en tot macht brachten om ook zelf weer door haar tot macht te komen, keeren zich in 't eind tegen haar. De beginselen van dat oordeel zijn nu al te zien in wat er geschiedt met de valsche kerk van het pausdom en in de Grieksche kerk. Van de Grieksche kerk geldt nu al wat in vers 16 staat van het oordeel over de hoer. De koningen en de machtigen hebben zich in haat tegen haar gekeerd. Die Grieksche kerk was onnoemelijk rijk aan goud en edelgesteenten en aardsche schatten. Millioenen en nog eens millioenen lagen in die kerken opgestapeld. Die schatten werden niet gebruikt opdat het Woord Gods zou worden gepredikt en de naam van Jezus aan alle vol keren zou worden verkondigd. Ze werden ook niet aangewend om daarmee de nooden der men schen te lenigen. Vlak naast een schatrijke kerk kwamen menschen van ellende om. Zoo groeide er een groote haat tegen die kerk. die wel kerk heette maar het niet was die niet wilde dienen maar heerschen. En nu kwam het einde van die kerk, die niet de bruidskerk van Christus wilde zijn. Haar schatten werden weggeroofd. Vele kerkgebou wen werden verwoest. Andere werden in dienst gesteld van de actie der goddeloozen. Huivering wekkende dingen worden uit Rusland gemeld. En de Schrift zegt ons nu in dat alles is een oordeel Gods over die valsche kerk. Zóóver als met de Grieksche kerk is het met de Roomsche kerk nog niet gekomen. Die heeft nog groote macht. In zekeren zin kan van haar nog worden gezegd, dat ze zit op vele wateren. Toch begint ook haar heerlijkheid te vermin deren. De machtigen der aarde boeleeren niet meer als voorheen om haar gunst. De zaken der wereld worden behandeld zonder afgezanten van den paus. Bekend is wat in Spanje gebeurde (en gebeurt) waar de Roomsche kerk het heele leven beheerschte, maar nu de actie tegen Rome in vollen gang is. Ook in Duitschland zijn soort gelijke verschijnselen waar te nemen, om maar niet te spreken van Mexico en Zuid-Amerika. Wat tenslotte nog blijven zal is die Staats macht, die zich stelt tegenover God en Zijn Christus en de ware kerk. Die Staatsmacht, die niet wil weten van een regeeren bij de gratie Gods en van een dienstbaar maken van haar macht aan de bevordering van Gods Koninkrijk. Die Staatsmachten zijn er, die zich maar in de zelfde lijn behoeven te ontwikkelen om te leiden tot het rijk van den anti-christ, het beest, dat was en niet is en de achtste koning zal zijn. Wanneer we dit alles indenken beginnen we toch te beseffen in wat ontróerenden tijd we leven en dan worden we stil. En als het goed is, dan is het om in stilheid aan te hooren de woorden Gods. Dan gaan we ons niet bezondigen met het maken van allerlei berekeningen. Dan gaan we niet vragen, of die tien koningen er al zijn en welke die dan zouden zijn. Dan gaan we niet debatteeren over de vraag, welke van de groote steden het centrum zal zijn van het rijk van den anti-christ of het Rome zal zijn of Berlijn of een andere stad. Want die dingen zijn nog ver borgen. En een berekening van dien dag en die ure van Christus' wederkomst zal altijd falen. Maar dan luisteren we in stilheid naar het Woord Gods, dat ons hier met majesteit ver kondigt, dat de Heere regeert, dat Zijn Christus zal triumfeeren over al Zijn vijanden en dat zalig zijn de geroepen uitverkorenen, die getrouw zul len zijn ot het einde. En dan vragen we ons af, of wij die zaligheid zullen mogen verwachten. Om op die vraag het antwoord te vinden helpt ons de tekst. De ware kerk, de ware geloovigen zoeken de liefde van Christus. Zij zoeken Hem niet om aardsche heerlijkheid, die Hij zou geven, maar om de belofte, die Hij geeft van de ver geving der zonden en van het eeuwige leven. Door die belofte laten zij zich roepen. Dat is het wat hen naar Hem doet hooren en Hem doet zoeken. Daarom willen zij voor Hem, die hen liefhad, ook leven en geloovig wachten op Zijn komst. De vraag is dus of iemand dat zoektte ge nieten de liefde des Middelaars in de vergeving der zonden en de toekomstige heerlijkheid. En met die vraag moet ernst gemaakt worden. Wij menschen zoeken altijd iets. We kunnen dat niet laten omdat wij in onszelf niet genoeg zaam zijn. Ontvalt ons het ééne, dan zoeken we aanstonds het andere. Maar wanneer een mensch dan telkens weer andere goederen van het aard sche leven verkrijgt, kan hij wanen, dat deze toch nog wel genoegzaam zijn. Daarom kan het iemand een zegen brengen, als hij de vergankelijkheid van het geluk, dat daarop gebouwd is, leert verstaan, omdat het hem ontvalt en hij dan gaat zoeken het onver gankelijke en zijn schat in den hemel zoekt in den Heere Jezus Christus, den eenigen en vol komen Zaligmaker. Overwinnen zullen met Jezus de geroepenen. Zij, die door den H. Geest werden bekwaamd om de roeping des Heeren te verstaan en te volgen. Wanneer ge dan de roepstem van Christus volgt en blijft volgen, zult ge overwinnen, want zoo doen de uitverkorenen. En als ge vraagt, of ge het daarvoor houden moogt, dat ge tot die verkorenen behoort, let dan op de twee dingen, die in Openb. 17 van hen gezegd worden. Het eerste vindt ge in vers 8, dat ze niet mee doen aan de bewondering en aanbidding van het beest. Ze houden zich verre van de afgoderij met den Staat en blijven God eeren als den Op persten Koning en ze blijven den Christus eeren als den van God gezalfden Koning. En het tweede vindt ge in vers 14, waar ge noemd worden als die met Christus zullen trium feeren de geroepenen en uitverkorenen en geloo vigen. Dat laatste woord kan ook vertaald wor den door getrouwen. De uitverkoren geroepenen komen daarin uit, dat zij getrouw blijven, dat zij volharden in het geloof. Dat valt hun soms zwaar. Hun geloof wordt beproefd. Heerlijkheid verwachten ze en ze zijn daarvan in dit leven vaak zoo ver. Dan is er de praal en macht bij de hoer, niet bij de ware bruidskerk. Alleen door het geloof, dat toch hun Zaligmaker leeft en triumfeeren zal, kunnen ze volharden. En de geroepen uitverko renen doen dat. Zalig dan elk, die volharden zal tot het einde, om te volgen Jezus' roepstem en te verwachten de heerlijkheid, die Hij den Zijnen belooft. HEIJ. DE EERSTE KERK UIT DE DOLEANTIE. 1. Een klein dorpje. De tweede reformatie der 19e eeuw heeft in Zeeland niet zoo krachtig mogen doorwerken als de eerste. Op de Bevelanden en in Schouwen- Duiveland was er geen invloed van te bespeu ren. Daar waren wel verschillende oorzaken voor, maar over 't algemeen kunnen we wel zeg gen, dat de kerken daar in al te diepen slaap waren gezonken en dat het ook aan kloeke man nen ontbrak, die de slapenden zochten wakker te schudden. In Walcheren, Westelijk Zeeuwsch- Vlaanderen en Tholen brak het licht der refor matie door, en onder de kloeke leiding van Ds. P. J. W. Klaarhamer en Dr. C. C. Schot werd er geworsteld om vrijmaking der kerken, waar van tot nu toe de vrucht wordt gezien. De gedenkdagen der reformatie, eerst van 1834 en nu van 1886 zijn opwekkend geweest en doen velen weer biddend vragen om van den refor- matorischen geest vervuld te mogen worden en te blijven, opdat we met even kloeken ijver en heilige bezieling voor Gods kerk mogen strijden als het voorgeslacht deed en de bede mag op gaan, dat de Geest des Heeren zijn Hof door- waaie en zijn specerijen uitvloeien. We twijfelen niet of in alle Gereformeerde kerken van Zeeland zal ook met blijden dank herdacht zijn wat God in de dagen der Dolean tie deed tot vrijmaking van zijn kerk. En al is allicht in hoofdtrekken iets van de geschiedenis dier reformatie herinnerd, toch is het misschien niet te veel in dit gedenkjaar nog wat meer in 't bijzonder iets te vernemen van de eerste kerk uit de Doleantie. Van Ulrum, de eerste kerk uit de Afscheiding, en van haar dienaar Ds. H. de Cock is nog al wat bekend en bij het eeuwfeest van de Afschei ding is 't opnieuw breed verhaald. Maar de ge schiedenis van de eerste kerk uit de Doleantie is, hoewel niet geheel onbekend, toch minder verbreid. Laat ons er daarom enkele dingen van mogen meedeelen. Ulrum, dat eenvoudige dorp in Groningen zou niet die bekendheid hebben, die het nu heeft, zoo niet de Afscheiding daar begonnen was. En nog veel sterker geldt dat van Kootwijk, het dorpje waar de eerste kerk in Doleantie ging, want het was nog veel geringer. Kootwijk is als een heel kleine oase in de zandverstuivingswoestijn van de Veluwe. Daar is daar een „enorm stuifzandgebied, dat niet al leen in uitgestrektheid en onherbergzaamheid, maar ook in grootschheid van natuur in West- Europa niet wordt geëvenaard" 3) Het dorpje is gelegen ten zuiden van de spoor lijn Amersfoort-Apeldoorn. Een stil vergeten plekje te midden van die onmetelijke heidevlak ten, omgeven en beschut door de boomen van het Veluwsche woud. Een zeer oud plekje, al in 't begin onzer jaartelling door de oude Germanen bewoond. De onvruchtbare bodem is oorzaak, dat het door een arme bevolking bewoond was en bleef en voor uitbreiding geen gelegenheid vond. Zoo is het beschreven in Kronieken van vroeger eeuw, als „een gering dorp, te midden op de rugge der Veluwe, op een schralen bodem gelegen". En ze hebben geen ongelijk. In het midden der vorige eeuw bestond het dorpje uit slechts 14 gezinnen, wat later vertwee- of drie- voudigd is. Een oud spotrijmpje zei van het dorp en zijn bewoners „Kootik is een daarp „Mit zeuven huuzen en 'n kaark, „D'r kommen boeren uut „Met grooten bochel op der huud". 2) Kootwijk is zoo'n vergeten dorpje, dat het door vreemdelingen haast niet te vinden is. De heide, door tallooze weggetjes en paden tusschen de zandheuvels doorsneden, heeft menig onbekende doen dwalen. Ook de predikant, van wien we uit den Do- leantietijd een en ander wilden verhalen, heeft, nadat hij er al vele jaren had gewoond en om- geloopen, eens uren lang omgedwaald zonder zijn woning te kunnen vinden en zou zeker den nacht onder den blooten hemel hebben moeten door brengen, zoo hij niet eindelijk een „scheper" had aangetroffen, die hem den weg wees. Op velerlei wijze is het ondervonden, dat

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1936 | | pagina 1