No. 31
Vrijdag 31 Juli 1936
50e Jaargang
WEEKBLAD VOOR DE GEREFORMEERDE KERKEN IN ZEELAND.
UIT HET WOORD.
DADERS DES WOORDS.
UIT DE HISTORIE.
ZEEUWSCHE KERKBODE
REDACTIE: Ds. A. C. HEIJ en Ds. A. H. OUSSOREN.
MEDEWERKERS: D.D. W. M. LE COINTRE, F. J. v. d. ENDE, A. B. W. M. KOK, F. STAAL Pzn., A. SCHEELE, R. J. VAN DER VEEN en W. H. v. d. VEGT.
ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling 2.
Afzonderlijke nummers 8 cent.
ADVERTENTIEPRIJS 15 cent per regelbij jaarabonnement
van minstens 500 regels belangrijke
reductie.
UITGAVE VAN DE
PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE
ADRES VAN DE ADMINISTRATIE
FIRMA LITTOOIJ OLTHOFF, MIDDELBURG
Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot
Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ
OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg.
TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280
WACHTEN OP DEN HEERE
Wacht op den Heere zijt sterk, en
Hij zal uw hart versterken, ja, wacht
op den Heere.
Psalm 27: 14.
Het begin van den heerlijken 27sten Psalm
vertolkt David's jubelende zielestemmingde
Heere is mijn Licht en mijn Heilvoor wien
zou ik vreezen de Heere is mijns levens kracht:
voor wien zou ik vervaard zijn Neen, hij zal
niet vreezen, er valt voor hem niets te vreezen.
Want, God is zijn burcht, de toevlucht zijns le
vens.
In het tweede deel van dit lied is de dichter
omringd van vijanden, die voor geen middel te
rugdeinzen om hem ten onder te brengen. En
daarbij wordt zijn zielsangst zóó groot, dat hij
weigert zich in te denken, wat er met hem ge
beurd zou zijn, indien hij niet had vastgehouden,
in het geloof, aan zijn God. Dit geloof, dat hij
's Heeren goedheid zou ervaren in het land der
levenden. D.w.z., dat hij weer gered zou worden
uit allen nood en genieten van het goede des
levens.
Het slot is dan, dat hij luide roept tot zijn God,
zich aan Hem vastklemmend. Eigenaardigerwijze
richt hij zich daarbij dan tot zichzelf. Hij spoort
zichzelf aan, in de moeiten zijns levens, toch ge
duldig te zijn en sterk in den Heere, met de
woorden Wacht op den Heere, wees sterk en
laat uw hart sterk zijn (zoo is het beter vertaald)
ja, wacht op den Heere.
Dit is a.h.w. een tweegesprek in de ziel van
den dichter. Dat deel van zijn wezen, dat, tegen
alles in, vasthoudt aan God, is hier bezig moed
in te spreken aan het andere deel, dat door den
loop der omstandigheden benauwd en bevreesd
is geworden en geen uitkomst meer ziet.
David vermaant zichzelf, als in den naam des
Heeren, om toch niet toe te geven aan zijn vrees,
al is daarvoor nog zooveel reden, om toch niet
uitsluitend te zien op het heden, op de dingen,
die voor oogen zijn, maar te blijven bedenken,
dat men in de nabijheid des Heeren tenslotte niets
te vreezen heeft.
O, mijn ziel (zóó zegt hij, wèl beschouwd)
niet zoo vervaard wacht op den Heere, ver
wacht Hem in de moeiten des levens. Zie ge
spannen naar Hem uit, naar Zijn verlossende
komst, naar Zijn hulp, Zijn bijstand. Heb ge
duld dus in de tegenheden. 't Wil natuurlijk ook
zeggen hoop op God en laat dat U sterk doen
staan.
Mijn hart, mijn hart, klop niet zoo onrustig
en bang. Stil, wees toch sterk. Laat 't weer zijn,
zooals in 't begin van dit lied ofschoon mij een
leger belegerde, mijn hart zou niet vreezen (vs. 3).
Wees dan toch sterk neen, natuurlijk niet in
wélke eigen kracht ook, maarsterk in den
Heere. Ja (zoo herhaalt hij vanwege de ernst van
den toestand, waarin hij verkeert en zijn diepe
behoefte aan bemoediging en vertroosting): ja,
wacht dan toch, geduldig en vertrouwend, op
den Heere, den Almachtige en Getrouwe, die
eeuwig en altoos Dezelfde is en blijft. Onver
anderlijk vooral ook in Zijn liefde en trouw te
genover Zijn volk, ten opzichte van elk van Zijn
kinderen.
Er lijkt mij in onze dagen alle aanleiding toe
om de aansporing, die David eenmaal in de moei
ten van zijn leven zichzelf gaf, over te nemen.
Geduld en sterkte in den Heere, dat zijn twee
dingen, die wij in de tegenwoordige omstandig
heden wel boven alles noodig hebben.
Neme dan een ieder onzer die zelf-aansporing
over en zeggen wij het, in den naam des Heeren,
tot onze zielwacht op den Heere, verwacht
Hem in den nood van dezen tijd. Zie altijd-weer
reikhalzend uit naar Hem en Zijn Zelf-openba-
ring. En hoop dan op Hem, als ook uw onver-
anderlijk-getrouwen Verbonds-God. Hoop op
Hem voor uw persoonlijk leven, natuurlijk en
geestelijk, voor uw arbeids- en uw gezins-leven.
O, mijn ziel, wacht op den Heere, met geduld
en volharding. Hoe vaak lijkt het er op, dat wij
tevergeefs wachten. Toch, dat is niet méér dan
schijn Gods kind wacht nooit vergeefs op zijn
Hemelschen Vader. Zooals wij den Heere nu
bovenal mogen kennen, nietwaar, in het aange
zicht van Jezus Christus, Die gisteren en heden
Dezelfde is en in der eeuwigheid en Wien nu
alle macht immers gegeven is in Hemel en op
aarde
Daartoe wil ik U aansporenals ge, in elk
opzicht, gedaan hebt, wat uw hand vindt om te
doen en waartoe ge geroepen zijtwacht dan
voorts, eiken dag dien God U gunt, met een
altijd-weer verdiept verlangen, met een steeds-
sterker-wordende begeerte, op den Iieere, onzen
trouwen God, Die tenslotte ook alleen maar hel
pen kan uit allen nood des levens.
Ge houdt toch ook wel eens tweegesprekken
met U zelf Ge kent toch ook wel dat deel van
uw wezen, waar de benauwdheid en vrees zoo
vaak de overhand hebben Bemoedig U zelf dan
met hetwacht op den Heere En zeg heto,
mijn ziel, wat buigt g' u neder Waartoe zijt g'
in mij ontrust Wacht op den Heere, verwacht
Hem in uw leven. Hoop op God, eiken dag maar
weer opnieuw. Zooals Hij tot U komen wil in
het gewaad der Schrift. Vanuit Zijn Woord wil
Hij ons dagelijks tegentreden en dan met ons
meegaan het leven in.
En ga dan maar voort uw benauwde ziel aan
te sporen en zeg 't haar wees sterk, ja, laat
uw hart sterk zijn, sterk dan natuurlijk in den
Heere.
O, mijn arm, zwak hartsterk, sterk in den
Heere Hij wil U hooren, als ge vanuit uw be
nauwdheid tot Hem roept. Jezus Christus komt
tot U en zegt (ook waar Hij U de doorn laat
in het vleesch, ondanks uw herhaald smeeken om
uitrukking daarvan): Mijn genade is U genoeg,
want Mijn kracht wordt in zwakheid volbracht.
Dat is hetwachten op den Heere en zóó sterk
staan in Zijn mogendheid. Sterk in het geloof,
dat niets bij geval geschiedt, 't ons alles van
Gods Vaderhand toekomt en alle dingen ons
zullen moeten medewerken ten goede en ten
slotte niets of niemand ons zal kunnen scheiden
van de liefde Gods, in Jezus Christus, onzen
Heere.
Wachten is misschien menigmaal de zwaarste
opgaaf, die ons gesteld wordt. Toch, wie maar
waarlijk wacht op den Heere, zijn God, die zal
zeker sterk zijn, dien zullen de benoodigde krach
ten altijd-weer vernieuwd worden.
Dat wachten is vooral ook bidden, bidden om
den Heiligen Geest, die sterk maakt. Zóó, ge
duldig wachtend, biddend, sterk in den Heere,
kunt ge ook alleen maar rustig voorwaarts gaan.
Want dan kunt ge, 't ga zoo het wil, het zeggen:
Ziet, Deze is onze God wij hebben Hem ver
wacht, en Hij zal ons zalig maken. Deze is de
Heere wij hebben Hem verwacht wij zullen
ons verheugen en verblijden in Zijn zaligheid.
(Jes. 25:9).
O, ik weet het, heel moeilijk kan het soms
worden in ons leven. Geduld, geduld blijf wach
ten op den Heere, Hij vergeet U niet. Vrees
niet, geloof alleen, verwacht God in uw leven
en zeg het den Psalmist na. (Ps. 130:3):
Ik blijf den Heer verwachten
Mijn ziel wacht ongestoord
Ik hoop, in al mijn klachten,
Op Zijn onfeilbaar Woord.
Mijn ziel, vol angst en zorgen,
Wacht sterker op den Heer,
Dan wachters op den morgen
Den morgen Ach, wanneer
B. o. Z. Le C.
DE GROOTE HOER OP VELE WATEREN.
Openb. 17 (II).
Bij de groote hoer is zoo meenen we, in
overeenstemming met enkele Geref. uitleggers
te denken aan de valsche kerk, met name die
van het pausdom.
Onder de machten, die in het wereldleven
grooten invloed uitoefenen, behoort ook die van
de valsche kerk, die haar gezag uitstrekt over
vele volkeren.
Op die valsche kerk, met name zooals die te
zien is in de Roomsche en ook in de Grieksche
kerk, past bijzonder wat van de vrouw gezegd
wordt.
Bij die kerk is het zich willen tooien met uiter
lijke dingen. Daar is het purper en scharlaken,
het goud en het edelgesteente en de praal. Daar
is het boeleeren om de gunst der koningen. Daar
is de verleidende macht, die de vorsten verleidt
tot zondigen. Door die valsche kerk is vergoten
het bloed der heiligen en van de getuigen van
Jezus. De valsche kerk liet de grootste ongerech
tigheden toe.
En van die valsche kerk, die den gouden beker
harer gruwelen en ongerechtigheden aan de vol
keren gaf en die zich bedronk aan het bloed der
heiligen is de aanduiding als van een hoer een
bijzonder juiste.
De Heere Jezus Christus heeft Zijn bruid-kerk,
de kerk, die Hij zich kocht tot Zijn eigendom,
die Hij reinigt opdat zij voor Hem zou leven.
Deze ware kerk doet zich in deze bedeeling niet
voor in uiterlijke voornaamheid, in pracht en
praal. Zij is de onaanzienlijke bruid van Christus.
Maar heel anders is het met de valsche kerk.
Die zegt ook, van Christus te willen zijn. Maar
bij haar ontbreekt de liefde tot Christus, waarin
zij begeert Hem te behagen en in Zijn wegen te
wandelen. De valsche kerk wil niet Christus die
nen maar is slechts bedacht op eigen grootheid
en heerlijkheid. Daarom, zoekt zij heerschappij
in de wereld. Daarom verlokte ze de koningen
en de machtigen der aarde door aardsche glans
ten toon te spreiden in goud en edelgesteente
en parelen. Daarom komt zij aan de vleesche-
lijke lusten tegemoet en heeft ze in den gouden
beker, waaruit ze drinken doet, gruwelen en on
gerechtigheden. Daarom haat ze de ware kerk
van Christus en vervolgt ze de heiligen en de
getuigen van Jezus om zich dronken te drinken
aan hun bloed.
Die valsche kerk is de hoer, die zit op vele
wateren, d.w.z. op vele volkeren die zit
op het scharlaken roode beest. Die valsche kerk
wil zich laten dragen door de overheidsmachten.
Zij wil het beest uit de zee dienstbaar maken
aan haar begeeren.
Het waren verschillende monarchiën, die zich
ten dienste stelden van de Roomsche kerk en de
Grieksche kerk, om Gods heiligen te vervolgen
en te dooden. Wat die kerk, die zich voor kerk
uitgaf, maar het niet was, dan zocht was niet de
eere Gods, van Zijn Christus en van Zijn Woord,
maar de voldoening van haar machtswellust. Die
valsche kerk zocht dan niet, als de eerbare
vrouw, de eere van haar man, maar als de hoer,
de bevrediging van haar eigen lust. Zij zocht
dan alleen zichzelve.
Zoo wordt duidelijk wat staat in vers 9 de
zeven hoofden, waarop de vrouw zit, zijn zeven
bergen. Rome is gebouwd op zeven heuvelen en
wordt daarom veel genoemdde stad op de
zeven heuvelen.
Dan wordt duidelijk ook, waaraan te denken
is bij de zevende koning, die er nog niet was,
toen aan Johannes deze dingen geopenbaard wer
den. Na de Egyptische, Assyrische, Babyloni
sche, Medoch-Perzische, Grieksche en Romein-
sche wereldheerschappij, komt dan als zevende
macht, die de volkeren beheerscht en die heer
schappij keert tegen God en Zijn Christus en
Zijn volk, die van de valsche kerk, die haar
centrum heeft in Rome.
In dat licht is dan ook te verstaan, wat verder
in dit hoofdstuk vermeld wordt van het beest,
dat het zich keert tegen de vrouw.
De zevende koning, de valsche kerk, is niet
de laatste. Er komt nog een achtste. Er komt
nog de groote wereldmacht van den antichrist.
En die antichrist zal dan buitengewoon groote
macht ontvangen.
De tien hoornen, die Johannes zag, zijn tien
koningen, die toen het koninkrijk nog niet ont
vangen hadden, maar als koningen macht zouden
ontvangen met het beest gedurende één ure.
Die tien koningen, die over zelfstandige rijken
zullen regeeren, zullen dan van eenerlei meening
zijn met den antichrist. Daarom zullen ze hem,
die door talent ver boven hen zal uitschitteren,
de leiding geven in een coalitie. Zij zullen staat
er in vers 13 hun kracht en macht aan het
beest overgeven.
En dan zullen zij krijgen tegen het Lam, tegen
den Heere Christus. Dan zal door hen alles er
op gezet worden om de kerk des Heeren finaliter
uit te roeien. Geen middel zal daarbij ongebruikt
worden gelaten.
In dien krijg zal dan zoo wordt als terloops
gezegd, wat in Openb. 13 11 vlg. breeder wordt
uitgewerkt het Lam overwinnen, want Hij is
een Heere der heeren en een Koning der konin
gen. En met Christus zullen dan overwinnen de
geroepenen en uitverkorenen en getrouwen.
Maar vóór het toekomt aan dien finalen krijg
tusschen Christus en den anti-christ, zullen de
koningen afrekenen met de hoer.
In vers 16 lezen we: En de tien hoornen, die
gij gezien hebt op het beest, die zullen de hoer
haten en zullen ze woest maken en naakt en zij
zullen haar vleesch eten en zullen ze met vuur
verbranden.
In groote pracht praalde die vrouw, de valsche
kerk, in purper en goud en edelgesteente en
parelen. Groot was haar macht. Zij verlokte door
aardsche heerlijkheden en door haar gouden be
ker vol gruwelijken inhoud de koningen en de
volkeren.
Maar dan komt aan de macht der valsche kerk
een einde. Dan worden haar al haar heerlijkhe
den ontroofd. De vrouw, die groote stad, die
het koninkrijk had over de koningen der aarde
(vers 18) wordt een verwoesting. Over haar
komt het oordeel, dat in 't volgende hoofdstuk
nader beschreven wordt.
En in dat oordeel zal dan zijn het doen Gods.
In vers 17 wordt dat duidelijk gezegd want God
heeft hun in hunne harten gegeven, dat zij n.l.
de tien koningen zijn meening doen en dat
zij eenerlei meening doen en dat zij hun ko
ninkrijk aan het beest geven totdat de woorden
Gods zullen voleindigd zijn.
Uit dit alles wordt duidelijk, dat de vrouw
onderscheiden is van het beest waarop zij zit,
maar óók, dat zij tevens een bepaalde belicha
ming is van het beest, één van de zeven hoofden.
En zoo blijkt óók, dat, als die vrouw is ver
woest, daarmee de heerschappij van het beest
nog niet is geëindigd.
Dat rijk van den antichrist staat dan nog over
eind en in volle macht. Dat rijk zal dan zijn stad
hebben. Hier wordt dan niet gezegd, dat die
stad Rome zal zijn. Dat zou kunnen, maar het
kan ook een andere stad zijn.
En van dat rijk geldt dan vers 8 het beest
zal opkomen uit den afgrond en ten verderve
gaan. En wat er staat in vers 11 het beest, dat
was en niet is, die is ook de achtste en is uit
de zeven en gaat ten verderve. En wat er staat
in vers 14 het Lam zal ze overwinnen, want
het is een Heere der heeren en een Koning der
koningen.
SAMENKOMST OP KORENBLOEM
8 AUGUSTUS.
Elk jaar hebben onze Gereformeerde jonge
menschen in Augustus hun openluchtsamenkomst.
En ook dit jaar hopen ze die te houden en
wel op Zaterdag 8 Augustus, en dan weer op
de bekende hofstede „Korenbloem" onder de
gemeente Serooskerke en niet ver van Vrouwe
polder.
De aanvang is nu gesteld op half drie.
Als spreker kan nu al aangekondigd worden
Ds. A. de Bondt van 's-Gravenhage, met het
onderwerp ,,De morgen komt".
De naam van een tweeden spreker, kon ons,
toen we dit schreven, nog niet worden opgegeven.
Gelijk van zelf spreekt wekken we in 't bij
zonder onze jonge menschen op deze samen
komst bij te wonen.
Moge het ook door prachtig zomerweer, een
goed geslaagde vergadering worden.
HEIJ.
Onze Psalmen.
We willen in een kort overzicht iets zeggen
van onze Hollandsche Psalmen. Echter eerst in
het algemeen iets over het zingen in de Heilige
Schrift.
Het zingen en het juichen als een uitdrukking
van vreugde of ook van klacht is een gewoonte
geweest sinds onheugelijke tijden. Reeds in het
boek Genesis zingt Adam zijn huwelijkslied als
hij Eva ziet. „Deze is ditmaal been van mijn
beenen en vleesch van mijn vleesch. Men zal ze
maninne heeten, omdat ze uit den man genomen
is."
We hooren patriarchen en O. Test. geloovi-
gen zingen in Exodus en andere boeken, totdat
we komen bij den meesterzanger van Israël
David.
Als er ooit een musicus geweest is dan is het
wel David geweest. En als er ooit een componist
is geweest, dan is het wel David geweest. Vo
caal en instrumentaal was zijn muziek meesterlijk.
Maar al die muziek diende David om God te
verheerlijken.
Als David danst achter de ark, dan bestraft
hem zijn booze huisvrouw, maar David ontsteekt
in heiligen toorn en laat zien, dat al wat hij doet
ter eer is van Israëls God.
Heel de tempel weerklinkt van galmen van
„trompetgeschal", allen moeten medewerken om
de roem en de heerlijkheid van Israëls God uit
te zingen „alles wat adem heeft love den Heere".
De muzikale tempeldienst (zie Kronieken) was
een groote organisatie. Lezen we niet van 4000
zangers bij speciale gelegenheden en was het ge
wone getal niet 300
Wat heeft Israël veel gedaan om in lied en