No. 26 Vrijdag 26 Juni 1936 50e Jaargang WEEKBLAD VOOR DE GEREFORMEERDE KERKEN IN ZEELAND. UIT HET WOORD. DADERS DES WOORDS. VAN VERRE EN NABIJ. ZEEUWSCHE KERKBODE REDACTIE: Ds. A. C. HEIJ TE KOUDEKERKE. MEDEWERKERSD.D. W. M. LE COINTRE, F. J. v. d. ENDE, A. B. W. M. KOK, A. H. OUSSOREN, F. STAAL Pzn., A. SCHEELE en R. J. VAN DER VEEN ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling 2. Afzonderlijke nummers 8 cent. ADVERTENTIEPRIJS 15 cent per regelbij jaarabonnement van minstens 500 regels belangrijke reductie. UITGAVE VAN DE PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE ADRES VAN DE ADMINISTRATIE FIRMA LITTOOIJ OLTHOFF, MIDDELBURG Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg. TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280 GENADE. Daarom toog een man van Bethlehem- Juda, om als vreemdeling te verkeeren in de velden van Moab, hij, en zijn huisvrouw, en zijn twee zonenEn ElimelechstierfEn die twee, Machlon en Chiljon, stierven ook Toen maakte zij zich open keerde weder Ruth 1 16. Neen, dat wéten we nu, het boek Ruth bevat niet het verhaal van „allemaal goede menschen". De Geest heeft ook in dit boek van de goed heid des HÉÉREN gesproken. Die is ook over dat afvallige huis van Elime lech nog geweldig geweest. Dat móest ook wel. Want dit huis had zich in Moab zóó muur vast gewerkt, dat er bijna geen verlossen mo gelijk was. Als de HEERE daar niet aan te pas was gekomen, zou heel het huis van dien Elime lech in Moab zijn opgesmolten. Ach, met piëtistische vroomheid gaat dat altijd zoo gemakkelijk. Die begint met te zeggen de ziel, 't hart bóven alles Als je je ziel maar veilig weet te stellen, dan deert de rest toch waarlijk niet zoo heel veel. Honderd welmeenende men schen kunnen dan waarschuwen Ja, maar denk toch aan het verbond en de verbondsinzettin- gen veel helpen doet dat niet, gewoonlijk. Ik weet niet, of Elimelech gewaarschuwd is. Ik weet wel, dat hij de verbondsgemeente ver liet, met het serieuse voornemen om vróóm te blijven. Hij en zijn huis, ze zouden wel degelijk op passen, dat 't hart rein en zuiver bleef. Vooral zal Elimelech met 't oog op zijn opgroeiende jóngens 't zaak gevonden hebben, de pinnen in Moabs velden toch niet al te vast in te slaan. Want Machlon en Chiljon mochten toch hun vroom hartje niet verliezen. Wel gingen ze naar Móab maar voor de „wereld'' zouden ze zich ter dege wachten. Indién er voor zijn vertrek verbonds-matige menschen zijn geweest, die Elimelech hebben ge waarschuwd, dan heeft hij hun vermaan parman tig gepareerd met zijn schoon verzonnen com promis-formule Ja, ja, we gaan wel naar Móab, maar, begrijp goed, we zullen er verkeeren als vréémdeling, als vréémdeling. En, dat spreekt, we blijven vroom. Kon men echter van Elimelechs huis, nadat het tien lange jaren in Moab vertoefde, nog zeg gen, dat 't er vréémd was Kon men van Machlon en Chiljon, die met Moabiétische meisjes huwelijksgemeenschap aan gingen, nog verklaren, dat ze in Moab vertoef den als vréémdelingen Gold dat soms van Naomi, wie de grond nóg niet schroeide onder de voeten, toen haar man gestorven en in den vreemden bodem begraven was Neen, neen, neen. Dat was dus één snel-dalende lijn met Elime lechs huis. Het had zich losgescheurd uit de verbonds gemeente, en isoleerde zich in Moab. Toch had het nog zijn goede voornemen vréémdeling blijven En, als 't éven kan, terug komen. Echter, ze bléven in Moab, tien jaar. Ze keerden niét terug. En Machlon en Chiljon trouwden met héiden- sche meisjes. Zoo ankerde dit huis steeds vaster in Moab, en isoleerde zich steeds meer van de verbonds- gemeenschap. Dat gebeurt zoo veel tegenwoordig. Probeert 't toch nooit, vroom te blijven buiten het verbond. Dat wordt tóch niets. Daar gaat. ge zélf bij onder, én uw gezin. Want de HEERE is een ijverig God, vooral over hen, die, zoo vróóm als ze zijn, zich los werken uit de verbondsgemeente. Zulk doen als van Elimelech kan Hij zich niet laten welgeval len. Dan zet de HEERE in met Zijn kastijding, opdat de zondaars nog zouden komen tot weder keer. Die kastijding is nog genade. Taai was het verzet van Elimelechs huis. Maar aanhoudend was ook de kastijding. Elimelech sterft, Naomi en haar zoons blij ven. Zelfs sluiten beide jongens een gemengd huwelijk. De HEERE slaat die huwelijken met volko men onvruchtbaarheid, 'n Schande voor een Is raëliet. Maar ze blijven. Dan neemt de HEERE Machlon en Chiljon weg. Alzoo werd deze vrouw overgelaten na haar twee zonen en na haar man. Dit was een twééde snel-dalende lijn. In aansluiting aan deze tweede lijn loopt een derde. Dat is echter een stijgende lijn. Die be gint, waar Naomi zich opmaakt om weder te keeren, en die heeft haar einde in den Christus. Naomi móest nu wederkeeren. Nu de HEERE zelf de isolatie van Elimelechs huis ten top ge voerd heeft, nu róépt dit huis weer om het ver bond. Nu roept Naomi weer het erfdeel in Bethle- hem-Juda. Nu trekt haar weer de verbondenheid met allen, die de HEERE tot Zijn volk verkoor. Daar gaat Naomi. Ze maakt zich op, en ze keert weder. Daar neemt het huis van Elimelech, den in dividualist, zijn plaats weer in in de verbonds gemeente. Daar hecht zich Elimelechs afgehou wen tronk weer met alle vezelen in den bodem van het verbond. Straks is er geen enkel, geen énkel huis, dat zóó zeer in de verbondsgemeenschap verankerd ligt, als juist het huis van Elimelech, den indi vidualist. Want straks is dit huis het huis van den ko ning David, van het hoofd van het verbond. En in de volheid der tijden werd dit huis van Elimelech, den individualist, het huis van den Christus, het Hoofd van het verbond. Die liet Zich nimmer uit het verbond losmaken. Daarom ook is het verbond zoo vast. En weten wij er ons zoo veilig in. Grijpskerke. J. PLOMP. HET UITGIETEN DER DRIE LAATSTE FIOLEN Openb. 16:10—21 (I). En de vijfde Engel goot z'n fiool uit op den troon van het beest en zijn rijk is verduisterd geworden en zij kauwden hun tongen van pijn en zij lasterden den God des hemels vanwege hun pijnen en vanwege hun zweren en zij be keerden zich niet van hun werken. Bij deze vijfde fiool is weer overeenkomst met de vijfde bazuin. Bij de vijfde bazuin werd de put des afgronds geopend, de booze geesten werden losgelaten en door deze werden de men schen gepijnigd vijf maanden en hun pijniging was als de pijniging van een scorpioen, wanneer hij een mensch gestoken heeft. Dan zouden de menschen den dood zoeken, maar dien niet vin den (Openb. 9:1 vlg.). De oorzaak van de groote benauwing is hier dan toch nog iets anders. Namelijk niet door de groote macht, die de booze geesten ontvangen maar omdat hun rijk wordt verstoord. De fiool van den vijfden Engel richt zich n.l. op den troon van het beest op de heerschappij van denantichrist. Diens rijk werd daardoor ver duisterd en dat bracht die vreeselijke benauwing mee. De vorst der duisternis had zijn rijk voorge steld als een rijk des lichts. Wat hij de menschen wilde doen gelooven was, dat allen, die in God en in Zijn Christus geloofden, duisterlingen maar dat die hem volgden de verlichten waren. Nu komt aan zijn rijk een einde en dan wordt openbaar, dat zijn rijk toch dat der duisternis is. Het licht, waarop de menschen betrouwden, waarin zij zich verheugden, blijkt een dwaallicht geweest te zijn. De menschen worden onrustig en benauwd. „Ze worden voortgejaagd door geestelijke bangheid zoowel als door aardsche zorgen en moeiten vanwege wereldsche omstan digheden. Hun lichamelijke en geestelijke kracht wordt gebroken en zij vervallen tot radeloosheid en vertwijfeling (Greydanus). De drie dagen dikke duisterns, waarmee Egypte geplaagd werd, was een beeld van de duisternis en de benauwing door die duisternis, waarmede in 't eind der dagen de zich tegen God verzettende menschheid zal benauwd wor den. Want ook die benauwing zal komen over de menschen, die zich tegen God blijven verzetten. Zij lasterden zoo staat er in vs. 11 den God des hemels vanwege hun pijnen en vanwege hun zweren en zij bekeerden zich niet van hun werken. Deze lastering draagt een nog ernstiger karak ter dan die, waarvan in vs. 9 gesproken wordt. De menschen beseffen nu, dat zij met God te doen hebben en toch weigeren zij om zich aan Hem te onderwerpen en te erkennen, dat hun ellende voortkomt uit hun verzet tegen de Al machtige God en dat de redding gelegen is in bekeering tot Hem met erkenning van hun zonde en schuld. Maar daarom moeten zij het ook ondervinden, dat, wie de duisternis liever heeft dan het licht omdat zijn werken boos zijn, in 't licht des levens niet wandelen zal. Als de zesde Engel z'n fiool uitgiet, giet hij die uit op de groote rivier de Eufraat met het gevolg, dat het water van die rivier uitdroogt en dat zoo bereid wordt de weg der koningen van het Oosten, van den opgang der zon. Van den Eufraat is ook sprake na de zesde bazuin (Openb. 9:14). Toen werden ontbon den de vier Engelen aan den Eufraat. En die ontbinding leidde tot het uitbreken van een vol kenverwoestenden oorlog, waarin het derde deel der menschheid gedood werd. Door het uitgieten van de zesde fiool werd het water van den Eufraat uitgedroogd en alzoo de weg der koningen bereid om tot den krijg te spoeden. Hier is een historische herinnering noodig. Zijn sterke positie ontleende Babel aan de rivier de Eufraat, die midden door de stad liep. Voor een belegerde stad is het van de grootste beteekenis, dat ze niet van het water wordt afgesneden. Omdat de Eufraat door de stad liep, achtte men die stad onneembaar en werd men daar zorge loos. Maar als Cyrus om Babel het beleg slaat, legt hij een dam in de rivier en leidt haar water in kanalen af. Zoo werd de bedding bij Babel drooggelegd. En langs die droge bedding drong Cyrus met z'n leger de stad in om die te over meesteren. Weer zal zoo zegt vs. 12 die bedding van den Eufraat drooggelegd worden en dan zal worden weggenomen de hindernis van de konin gen uit het Oosten, van den opgang der zon, om zich met hun legers naar het Westen te spoedden en de volkeren daar aan te grijpen. In het Westen wonen de Christenvolkeren. In het Oosten wonen de heidensche volkeren. De heidenen zullen zich dan opmaken om zich te werpen op de Christenvolkeren. Dan komt de groote krijg van Openb. 9, maar dan nóg vreese- lijker. Ook die krijg zal dan als elke volkeren- krijg komen nadat de menschen daartoe zijn opgezweept. En zoo lezen we dan ook in vs. 13 en 14 En ik zag uit den mond des draaks en uit den mond van het beest en uit den mond van den valschen profeet, drie onreine geesten gaan, den vorschen gelijk, want het zijn geesten der duivelen en zij doen teekenen, welke uitgaan tot de koningen der aarde en der geheele wereld om die te vergaderen tot den krijg van dien grooten dag des Almachtigen Gods. En zij heb ben ze vergaderd in de plaats, welke in 't He- breeuwsch genaamd wordt Armageddon. Geesten gaan uit den vorschen gelijk. Teeke nend worden daarmee die geesten getypeerd in hun afschuwelijkheid. Een vorsch wekt onze walging op, zoo zijn deze onreine geesten. Die geesten, drie in getal, gaan dan uit den mond van den draak, van het beest en van den valsche profeet de drie beesten, die genoemd worden in Openb. 12 en 13 de draak, de Sa tan, die de gemeente van Christus vervolgthet beest uit de zee, de zich tegen God stellende aardsche overheidsmacht het beest uit de aarde, de valsche profetie. Dat die drie geesten gaan uit den mond van deze drie beesten wil zeggen, dat ze hun invloed aanwenden door het woord. En hun werking is dan drieërlei. Allereerst een rechtstreeksche Satanische werking. Maar dan ook een politieke. Ze zoeken het politieke leven zóó te beïnvloeden, dat het zich stelt in den dienst van den Satan. En eindelijk ook een geestelijk-religieuse. Ze zoeken wat zij beoogen voor te stellen als geestelijk en religieus van het hoogste belang. Ze doen zich voor als zulken, die bedoelen het religieus leven te dienen. En zoo arbeiden de drie onreine geesten niet zonder succes, want hun woord weten ze te ondersteunen door teekenen en wonderen. En zoo vinden ze gehoor. Er komt onder hen, die in de wereld de z.g.n. Christenheid vormen, hoe langer hoe meer een afvallen van God en een zich keeren tegen God en een uitbreken in de allerergste ongerechtigheid. En zoo maakt die z.g.n. Christenheid zich volkomen rijp voor 't gericht. Maar ook onder de heidensche volkeren wordt hun invloed merkbaar. Ze weten deze volkeren op te zweepen tegen de z.g.n. Christenvolkeren om dezen den krijg aan te doen. En zoo komt de krijg van den grooten dag des Almachtigen Gods. Al die bewegingen staan toch onder het be stel Gods. Aan het eind der dagen zal het zijn als in den tijd, dat Nebukadnezar optrok tegen Jeruzalem. Toen werd er gesnoefd, dat de God Israëls niet machtig was Zijn volk te verlossen en gaf God Israël over in de hand van den hei den, omdat het niet waarlijk Israël was. Zóó zal het gaan in 't laatst der dagen. De heidenen zullen optrekken tegen de z.g.n. Christenvolkeren en God zal ze tegen hen doen optrekken omdat die volkeren niet waarlijk Christenvolkeren zijn. Over het verloop van dien krijg wordt nu nader gesproken in Openb. 17 en l9. Hier wordt alleen de afloop daarvan getypeerd in vs. 16, dat de volkeren vergaderd werden in de plaats, welke in 't Hebreeuwsch genaamd wordt Ar mageddon. Met die plaats wordt Megiddo bedoeld. En Megiddo komt in de heilige geschiedenis voor in tweeërlei zin. Megiddo was de plaats, waar Jozia gedood werd in den strijd van Israël tegen Egypte. Me giddo is de plaats van Israëls smadelijken onder gang, 2 Kon. 23 29. Maar Megiddo was ook de plaats, waar de Kanaanieten, de heidensche volkeren de neder laag leden in den strijd tegen Barak en Debora (Ri 5 19) en waar Israëls God triumfeerde over de afgoden. Armageddon is de plaats, waar de volkeren vergaderd zullen worden, het is de plaats van de smadelijke nederlaag der Christenvolkeren, die geen Christenvolkeren meer zijn het is ook de plaats waar de levende God zal triumfeeren over al Zijn vijanden. HEIJ. De Kerk. Nu we enkele artikelen over de Kerk schrijven, kan het geen kwaad om in dit artikel iets te zeggen over „onze opleiding door de kerk voor de kerk". Met andere woorden over de Theologische School en dan nader haar vergadering. Er is n.l. een warmtegolf door ons Gerefor meerd Nederland getrokken door en na den laatsten Schooldag. In ons kerkelijk Israël zal wel niemand onbe wogen zijn gebleven toen men in dagbladen kon lezen, dat niet maar enkele honderden, maar tien duizenden geschonken werden aan de Opleiding voor de Kerk. En het mooie van deze liefdesopenbaringen is dit, dat we niet dit gaan doen de vlag aan de Theologische School uitsteken en aan de Vrije Universiteit halfstok hangen. Neen, juist het te gendeel. Wie een hart heeft voor de Kerk, die zal zich verblijden zoowel over het welzijn van de één, als de ander en geen tegenstelling willen zien, wèl concurrentie, in den edelen zin van het Woord. Overigens: eenzijdige „V.U. menschen" (zoo ze er nog zijn) zouden de V.U. schaden en een zijdige „Schoolmenschen" zouden hetzelfde doen aan de Theol. School. Waar nu de dagbladen in onze provincie den Schooldag in een zeer kort berichtje weergaven, kan het geen kwaad in ons Kerkblad iets meer te zeggen. In de eerste plaats valt dan op te merken, dat op 16 Juni des middags om 12 uur officieel in de kleine aula in een samenkomst van Hoog leeraren en studenten de lessen van de cursus 1935/1936 gesloten werden. De Rector Prof. Dr. K. Schilder liet zingen Ps. 119:53 en las Mattheiis 23: 110 voor. Daarna werd een rede gehouden waarin Pro fessoren en Studenten gesteld werden onder de tucht van Gods Woord. De Professoren willen niet de „Vaders" zijn van de studenten niet

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1936 | | pagina 1