No. 22 Vrijdag 29 Mei 1936 50e Jaargang WEEKBLAD VOOR DE GEREFORMEERDE KERKEN IN ZEELAND. UIT HET WOORD. DADERS DES WOORDS. UIT DE HISTORIE. ZEEUWSCHE KERKBODE. REDACTIE: Ds. A. C. HEIJ TE KOUDEKERKE. MEDEWERKERS; D.D. W. M. LE COINTRE, F. J. v. d. ENDE, A. B. W. M. KOK, A. H. OUSSOREN, F. STAAL Pzn., A. SCHEELE en R. J. VAN DER VEEN ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling 2. Afzonderlijke nummers 8 cent. ADVERTENTIEPRIJS 15 cent per regelbij jaarabonnement van minstens 500 regels belangrijke reductie. UITGAVE VAN DE PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE ADRES VAN DE ADMINISTRATIE FIRMA LITTOOIJ OLTHOFF, MIDDELBURG Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg. TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280 „Hij dan, door de rechterhand Gods verhoogd zijnde, en de belofte des Hei ligen Geestes ontvangen hebbende van den Vader, heeft dit uitgestort, dat gij nu ziet en hoort." Handelingen 2 33. Lukas deelt ons 't Pinksterverhaal mee, 't ver haal van de uitstorting van den Heiligen Geest. Méér hebben wij niet te gelooven, dan wat hij ons meedeelt, maar minder ook niet. Hij verhaalt ons dan, dat, toen de gemeente (van plm. honderd en twintig personen) onder de leiding der (nu weer twaalf) apostelen op den dag van 't Pinksterfeest, tien dagen na Jezus' hemelvaart, bijeen was misschien in de tem pelgalerijen er plotseling een hevig geluid, als van een storm, vernomen werd, dat de tempel hal, waar ze zaten, door-bruiste. Op hun hoof den dus van allen kwamen tongen, die op vuur leken, te zitten, zich verdeelend over alle hoofden van de vergaderden. En zij begonnen toen, vol van den Heiligen Geest geworden, te spreken in taal van allerlei volken, nooit geleerd, maar nu zoomaar verstaanbaar voor ieder, die toesnelde op 't ongewone geluid en hen allen hoorde spreken. Er kwamen Joden toeloopen uit allerlei streken van de toen bewoonde wereld en ze konden de taal hooren spreken, die ze van kindsbeen af kenden geen Grieksch of He- breeuwsch, maar de taal van de landstreek, waar ze in verstrooiing geboren waren. En ze hoorden de groote werken Gods ver kondigen, de daden des HEEREN in het ver leden en in de dichtstbijzijnde periode van 't ver leden. Terwijl velen van de toegestroomden gaarne wilden onderwezen worden aangaande de be- teekenis van dit wonder, gingen anderen er de spot mee drijven. Maar dit liet Petrus niet toe. Hij was met de elven gaan staan en nam het woord, zich richtend tot de schare (toen zal hij wel Grieksch, dat ze ook allemaal verstonden, hebben gesproken) en ging verklaren, dat dit nu was de vervulling van Joëls woord, dat God op al de Zijnen Zijn Geest zou uitstorten en dat zelfs gewone knechten en dienstmeisjes zouden profeteeren. Ook ging hij toen zeggen, van Wien nu dit alles kwam. En toen moesten ze 't hooren, dat dit alles nu kwam van den verachten en aan het kruis geslagen Jezus van Nazareth, Die door God opgewekt was, naar de voorspelling van David. Wij allen zegt Petrus zijn er ge tuigen van. Matthias, die daar ook stond, was in de plaats van Judas gekozen als óók behoo- rend tot de discipelen, die van 't begin af met Jezus geweest waren en tot den dag van Zijn hemelvaart toe met de apostelen hadden om gegaan en Jezus ook gezien hadden na Zijn op standing. En deze Jezus nu zegt Petrus door de rechterhand Gods verhoogd zijnde, (nu tien da gen geleden) heeft ontvangen van den Vader, wat Hij ons altijd beloofd had, den Heiligen Geest. Het is niet iets onverwachts, dat nu ge beurd is, maar het was lang te voren door den nu ten hemel gevaren Profeet gezegd. En de macht, om dezen beloofden Heiligen Geest te schenken, heeft Hij nu van den Vader ontvangen, door Hem verhoogd zijnde als een Heer over al Zijn vijanden. En daarom omdat Hij dezen beloofden Heiligen Geest ontvangen heeft van den Vader, om Hem aan Zijn gemeente te schenken (zoo zegt Petrus) heeft Hij dit uitgestort, dat gij nu ziet en hoort. Hier spreekt Petrus zooals altijd de apos telen des Heeren verstaanbare taal. Er is im mers wat te zien en te hooren hier voor de saam- gestroomde menigte. Natuurlijk zou de HEERE in 't duister of in schuilhoeken Zijn groote wonderwerken doen geschieden Ze zien immers de vuurtongen op de hoofden van de leden der gemeente, en ze hoorden hen spreken in andere talen, ja ze hooren de groote werken des Heeren verkondigen en de vervulling van het Oude Testament in deze gebeurtenis en in de opstanding en hemelvaart van Jezus van Nazareth verklaren, welnu dit alles heeft deze Jezus uitgestort van uit den hemel. Een over vloed van Geestes-kracht en Geestes-gaven heeft Hij gegeven in hen, die daar nu staan te profe teeren met vuurtongen op hun hoofd. Het een voudige Schriftwoord, dat Petrus zoo juist aan gaande Jezus' verhooging sprak daarin ook kwam zijn vol-zijn-van-den-Heiligen-Geest uit. Wij zijn toch niet knapper dan de apostelen Wij weten toch niet „hooger" en „dieper" van de groote werken des HEEREN te spreken dan zij Wij zijn toch niet „dieper ingeleid" dan zij, wanneer wij eens „godsdienstig" onder elkander spreken Houden wij elkander, om profeten te zijn en dat is toch 't heerlijkste „godsdienstig spreken" ook de groote daden des Heeren voor, in 't ver leden gedaan, en in het Oude- en Nieuwe Tes tament ons verhaald Weten wij nu, dat Jezus op het Pinksterfeest van de eerste Christengemeente iets zichtbaars en hoorbaars heeft uitgestort Opdat we 't ook zóó aan onze kinderen vertellen, als ze ons vra gen, wat er toch „eigenlijk" op het Pinksterfeest gebeurd is Want we behoeven hun én onszelf, ook op 't Pinksterfeest, niet met vaagheden aan te komen, maar met waarneembare, werkelijke daden des HEEREN aan en onder menschen, aan Zijn gemeente. En zóó zal voor ons de vraag niet meer zijn bij de viering van het Pinksterfeest als kerk van den Heere Jezus„Hebben wij den Heiligen Geest Maar „Is de Heilige Geest, naar de belofte van Christus, uitgestort En dan geeft 't Schriftverhaal van Lukas ons 't antwoord Er waren op den Pinksterdag na Jezus' hemelvaart zichtbare en hoorbare dingen en daarvan zei Petrus „Jezus heeft dit uitge stort". En „Dat is de Heilige Geest Voor ons is dus alleen de vraag, of wij, in 't geloof, dat de Heilige Geest in de gemeente des Heeren, waarvan wij leden zijn, wóónt, durven spreken van de groote daden des HEEREN, aan Zijn kerk, aan Zijn volk in 't verleden gedaan, tot anderen, tot onze kinderen, onder elkander, opdat we wéten daaraan, dat de Heere ook nu, in onze moeiten in ons midden is, mét ons, tot aan de voleinding der wereld. Rilland-Bath. W. G. F. v. HERWIJNEN. DE PINKSTERCOLLECTE. Op den volgenden Zondag zal in al onze ker ken gehouden worden de Pinkstercollecte voor de Zending en dit geeft ons aanleiding een enkel woord te schrijven tot aanbeveling daarvan. Wanneer we zien op wat er in onze provincie inkomt voor de Zending, hebben we redenen van dankbaarheid. Ondanks den druk der tijden ble ven de inkomsten nagenoeg op hetzelfde peil. Dat mag natuurlijk niet leiden tot een ons beroemen. In het bijeenbrengen van wat voor de Zending noodig is, deden we niet meer dan gehoor geven aan de roeping, waarmee de Heere ons roept, en daarbij blijft de vraag te stellen of we al genoeg deden. Maar wel moet het ons brengen tot dankbaar heid aan den Heere, dat Hij ons door Zijn Geest, gewillig maakte om met onze stoffelijke goederen Hem te dienen ook voor dezen arbeid in Zijn Koninkrijk. En bij dien dank moet de bede gevoegd, dat de Heere ons blijve zegenen om die roeping nog steeds beter te leeren verstaan en te blijven volgen. Daarvoor is dan noodig er op te letten, hoe die roeping meer kracht krijgt door de vrucht, die de Zendingsarbeid draagt. En van die Zen dingsvrucht willen we dan een drietal bijzonder heden meedeelen uit den laatsten brief van Ds. Merkelijn. In het jaar 1935 werden er groot en klein 220 personen gedoopt. Het is zoo schrijft Ds. Merkelijn nog nooit gebeurd, dat er op Uw terrein in één jaar zoo'n groote aanwinst van de gemeenten gemeld kon worden. En die groei zoo gaat hij voort bestond niet slechts in toename van leden, maar de broeders en zusters werden almeer in de goede belijdenis bevestigd. Er is al meer geloofsleer zichtbaar en drang om medearbeider te zijn er wordt door de christen- Javanen al meer gestreefd om niet alleen bijdra gen te geven in geld, maar ook in arbeid. En die arbeid brengt moeite, spot en verguizing aan onze Christen-Javanen dat vraagt van hen veel inspanning en zelfverloochening. Bijzonder is de vrucht in Bana, een plaatsje bij Pahis. Eens een heel berucht plaatsje, waar het uitschot woonde van de Javaansche bevol king, en dat liefst gemeden werd omdat het daar gevaarlijk was. Een man vandaar werd in het hospitaal verpleegd en keerde met gansch andere gedachten naar z'n desa terug. Dat werd het begin van een heele omkeering daar. Het Evan gelie kreeg er ingang, en in 1935 werden daar 43 volwassenen en kinderen gedoopt. En het laat zich aanzien, dat weldra weer velen den H. Doop zullen begeeren. De woestijn daar ging vruchten dragen. Door den zegen op den Zendingsarbeid zullen er nu al spoedig op ons Zendingsterrein acht geïnstitueerde kerken zijn. In Magelang drie. De Hollandsche, die behoort tot de Classis Batavia. De Chineesche, die behoort tot de Classis Djocja van Chineesche kerken. En de Javaansche kerk. Voorts een Javaansche kerk in Tempel, Blondo, Temanggoeng, Parakan en Djoema. Deze zes kerken kunnen dan een Javaansche Classis Ma gelang vormen. Zoo komt het kerkelijk leven al meer tot zelf standigheid. De Jav. kerk van Magelang heeft een eigen inlandschen predikant in Ds. Siswawa- sana. In dezen rijken zegen, waarmee God het Zen dingswerk zegent, is zeker wel te zien een aan sporing om dit gezegende werk, zoo mogelijk met nog meer kracht voort te zetten. Blijke uit de Pinkstercollecte, dat dit in onze kerken wordt verstaan. WANTROUWEN. In Noord-Hollandsch Kerkblad waarschuwt Prof. Grosheide tegen het kwaad, dat er wan trouwen gezaaid wordt, als zouden er zijn, die heel wat bijverdiensten hadden door werk, dat zij in opdracht van de kerken als deputaten ver richten o.a. ook voor de Zending. Men zegt dan, dat het geen wonder is, dat deze menschen op wekken om toch veel voor de Zending bij te dragen, want dat daardoor hun bijverdienste weer grooter wordt. Prof. Grosheide noemt dat wantrouwen heel erg en zonde voor God. De zaak is toch deze, dat deze broeders belangeloos veel van hun tijd geven om al dat werk te verrichten. Dat dit werk, verre van hun finantieel voordeel te bren gen, hun vaak nog geld kost, omdat ze lang niet alle uitgaven, die ze daarvoor moeten doen, in rekening brengen. Wat zij zóó, ook finantieel, voor de Zending offeren, is vaak heel wat meer dan de bijdrage van hen, die zelf niets doen en dan nog zoo durven spreken. Inplaats dat hun werk wordt gewaardeerd, komt de laster, dat zij zouden zoeken zichzelf te bevoordeelen. Metterdaad is hierin een groote zonde, de zonde van leugen en laster, een zonde, waarin wel duidelijk de werking van Satan is te zien, een zonde, die poogt het werk Gods af te breken. Het is wel heel droevig en beschamend, dat tegen deze zonde moet gewaarschuwd. Maar het is noodig, want die zonde is er. Naar ons tot ons leedwezen bleek zoekt die zonde ook hier en daar in Zeeland kwaad te doen. En daarom nemen we die waarschuwing van Prof. Grosheide over, nu we een woord van aanbeveling schreven voor de Pinkstercollecte. Geen van hen, die, in welk deputaatschap ook, ook in dat van de Zending, arbeidt voor de zaak van Gods Koninkrijk, en daarvoor heel veel tijd geeft, heeft daarvan ook maar eenig finantieel voordeel. Men kan dat weten. Men moet dat weten. Maar men moet dan ook den laster, die wan trouwen wil zaaien, met alle kracht tegenstaan. VOORBEREIDING VOOR HET UITGIETEN DER ZEVEN FIOLEN Openb. 15 58. (Zeven Engelen komende uit den Tempel Gods) Een voorbereiding vóór het zien van de vree- selijke openbaring van den toorn Gods in het doen uitgieten van de zeven fiolen ontving Jo hannes, wanneer hij mocht hooren het lied der zangers aan de glazen zee, die zongen het lied van Mozes en van het Lam, het lied der over winning van hen, die God bleven vreezen. Van een tweede voorbereiding wordt gespro ken in het andere deel van Openb. 15, waar beschreven wordt het gezicht van de zeven En gelen komende uit den Tempel Gods. Johannes mag zien den geopenden Tempel van den Tabernakel der getuigenis in den hemel. Hij mag weer een blik werpen in den hemel. En in den hemel ziet hij dan den Tempel van den Tabernakel der getuigenis. Dit alles is natuurlijk symbolisch bedoeld. We kunnen het ons dus zóó voorstellen, dat Johannes zag een Tempel en in dien Tempel den Tabernakel der getuigenis. Bij den Tabernakel der getuigenis is te denken aan de ark der getuigenis, waarin bewaard werd de op Sinaï gegeven wet op steenen tafelen en waarop lag het gouden deksel der verzoening. Van die ark ging uit het getuigenis van Gods eisch aan den mensch het getuigenis, dat als onrecht aanwees al wat met die wet streed. Van die ark ging uit het getuigenis van Gods vloek over ieder, die deze wet niet hield en wiens zonde niet verzoend werd. Wanneer Johannes dien tabernakel der getui genis nu geopend ziet wil dat zeggen, dat het oordeel naar die wet nu aan allen openbaar zal worden. Johannes ziet dan ook uit dien Tempel, Gods woning, uitgaan de zeven Engelen, die de oor- deelen Gods zullen uitvoeren. Heilig is hun getalzeven Engelen zijn het. Indrukwekkend is hun verschijning. Bekleed zijn ze met rein en blinkend lijnwaad en omgord om de borst met gouden gordels. Zij vertoonen in hun verschijning gelijkenis met den Zoon des menschen, dien Johannes zag bekleed met een lang kleed tot aan de voeten en omgord aan de borst met een gouden gordel (Op. 1 13). Het werk van het uitgieten der zeven fiolen van Gods toorn wordt opgedragen aan de hoogsten onder Gods Engelen. Bij dat doen komen van die oordeelen Gods ontvangen deze Engelen ook de medewerking van de vier levende wezens, die heel het ge schapene vertegenwoordigen. Eén van de vier wezens gaf den Engelen zeven gouden fiolen, vol van den toorn Gods, die in alle eeuwigheid leeft. Opmerkelijk is, dat de zeven Engelen de fio len, die ze moeten uitgieten, niet rechtstreeks uit Gods hand ontvangen, maar van één van de vier levende wezens. Het is met die vier levende wezens, die de heele schepping vertegenwoordigen (Op. 4:7) niet zóó, dat zij de schepping tegen de oordeelen Gods zoeken te beschermen. Zij stellen door één van hen de fiolen ter beschikking van de Engelen ten bewijze, dat zij het rechtvaardige van die oordeelen erkennen en aan het komen van die oordeelen op hun wijze willen mede arbeiden. Bij die fiolen is te denken aan groote ondiepe schalen. Als die omgekeerd worden, laten ze spoedig hun inhoud los. Zijn ze gevuld met Gods oordeelen, dan wil dat zeggen, dat ze, omgekeerd zijnde, aanstonds, zonder eenige nadere waar schuwing, die oordeelen doen komen. Deze fiolen nu zijn van het edelste metaal, van goud, dat niet gebruikt wordt voor lage doel einden, maar altijd in dienst staat van wat hoog is en edel. Dat alles moest Johannes den diepen indruk geven, dat wat nu geschieden ging een hoog en heilig werk was, verricht als het werd door deze zeven Koninklijke Engelen, die het deden met gouden fiolen. Aan Johannes wordt dan óók getoond, dat dit werk toen een aanvang zou nemen. De Tempel werd vervuld met rook uit de heer lijkheid Gods en uit Zijn kracht en niemand kon in den Tempel ingaan, totdat de zeven plagen der zeven Engelen geëindigd waren. Die rook was het zinnebeeld van Gods ver berging in majesteit. Die rook was er op den berg Sinaï, als God daarop neerdaalde (Ex. 19: 18). God gaat zich verbergen. Er is niet meer het vriendelijk licht van Zijn aangezicht, maar alleen donkerheid. Er is niet meer de toegang tot Hem. Als God Zijn heerlijkheid en kracht openbaart in dier, den Tempel vullenden rook, kan nie mand meer in den Tempel ingaan om daar nog voorbidding te doen, opdat de oordeelen Gods mochten uitgesteld worden. De genadetijd was dan voorbij. Zóó werd Johannes voorbereid op de uitgieting van Gods toorn door de zeven fiolen. Allereerst door het hooren van het gezang der overwin naars en dan ook door de grootsche verschijning der zeven Engelen, door wie deze oordeelen komen zouden. HEIJ. Het Zeeuwsche Mysticisme. In het vorig artikel constateerden we, dat het Mysticisme in Zeeland niet in maar buiten de Gereformeerde Kerken moet gezocht worden, hoewel enkele sporen hier en daar nog aanwezig zijn, evenals in alle kerken van ons Vaderland. Mysticisme is dan ook niet iets speciaal Zeeuwsch. Wel draagt het Mysticisme hier een speciaal karakter. We wezen op de invloed van het Engelsche Puritanisme.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1936 | | pagina 1