No, 19 Vrijdag 8 Mei 1936 50e Jaargang WEEKBLAD VOOR DE GEREFORMEERDE KERKEN IN ZEELAND, UIT HET WOORD, DADERS DES WOORDS. UIT DE HISTORIE. ZEEUWSCHE KERKBODE. REDACTIE: Ds. A. C. HEIJ TE KOUDEKERKE. MEDEWERKERSD.D. W. M. LE COINTRE, F. J. v. d. ENDE, A. B. W. M. KOK, A. H. OUSSOREN, F. STAAL Pzn., A. SCHEELE en R. J. VAN DER VEEN ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling 2. Afzonderlijke nummers 8 cent. ADVERTENTIEPRIJS 15 cent per regelbij jaarabonnement van minstens 500 regels belangrijke reductie. GIJ ZIJT HET LICHT DER WERELD. Matth. 5 14a. UITGAVE VAN DE PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE ADRES VAN DE ADMINISTRATIE FIRMA LITTOOIJ 6 OLTHOFF, MIDDELBURG Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg. TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280 met al zijn uitgangen wordt verlicht en de Geest ontsteekt de lamp der blijdschap, des vredes, Hij doet branden de luchters van lankmoedig heid, goedertierenheid, goedheid, Hij schakelt in het vriendelijke licht van zachtmoedigheid en matigheid. ,,Gij zijt het licht der wereld." Het licht. Nog eens, dat is sterk gezegd. De wereld denkt dat zij licht genoeg heeft. Hoog kan ze opgeven van haar wijsheid en wetenschap en hel branden de lampen van haar feestzalen. ,,Gij zijt het licht der wereld." Wanneer Jezus zóó spreekt, sluit Hij al het andere zoogenaamde licht uit. Alleen die lampen zullen tot in eeuwig heid branden, die gevoed worden niet van be neden, maar van boven, en die in voortdurend contact staan met de hemelsche centrale. De andere lampen gaan uit en zullen straks de bui tenste duisternis niet kunnen verlichten. Tot de kerk zegt Christus: „Gij zijt 't." Dat mag niemand hoogmoedig maken. Trouwens een discipel, die weet wat genade is, kan feitelijk niet hoogmoedig worden. Waar Christus ons licht is, daar brandt ook de lamp der ootmoedigheid en daar zal God telkens weer alle eer ontvangen. Vlissingen. G. SMEENK. CHRISTUS' KOMST TEN OORDEEL. Openb. 14:14—20 (De oogst der aarde) I. Johannes zag een witte wolk en op de wolk was gezeten, des menschen Zoon gelijk, hebben de op Zijn hoofd een gouden kroon en in Zijn hand een scherpe sikkel. Er was gelijkheid tusschen de gestalte, waarin Christus zich aan Johannes toonde, en den Zoon des menschen, dien Johannes tijdens zijn omwan deling op aarde had gekend, maar er was ook groote ongelijkheid. Johannes zag den Zoon des menschen nu zit tende op een witte wolk en hebbende op Zijn hoofd een gouden kroon. Het laatste, dat de wereld van Jezus zag was dan wel heel anders geweest. Toen zag de we reld een Jezus, die hing aan het kruis en Zijn kroon was een doornen kroon. Nu droeg Hij op Zijn hoofd een gouden kroon, teeken van Zijn overwinning en heerlijkheid. Zoo zag ook Johannes den Heere anders dan hij zelf Hem 't laatst gezien had. Hij had ook den verheerlijkten Jezus mogen zien. Met de andere jongeren was hij op den Olijfberg getuige geweest van Jezus' hemelvaart. En toen had hij ook een witte wolk gezien. Een witte wolk, die, als zoo vaak in Israels geschiedenis, een teeken was van de tegenwoordigheid Gods. Toch was het nu anders dan toen. Op den hemelvaartsdag diende die wolk om Jezus aan de oogen Zijner jongeren te onttrekken, nu om Jezus' heerlijkheid te openbaren. Hij zag nu die witte wolk èn Jezus, daarop gezeten zijnde als op een zegewagen, komende in heerlijkheid. Johannes zag dan niet alleen op Jezus' hoofd een gouden kroon, maar ook in Zijn hand een scherpe sikkel. Die sikkel wees op het werk, dat de verhoogde Jezus nu zou aanvangen, het werk des oogstes. En die oogst zou tweeërlei zijn, een oogst ten leven en ter zaligheid ên een oogst ten doode en ten verderve. Allereerst een oogst ten leven. Daarvan ge wagen de verzen 15 en 16. En een andere Engel kwam uit den tempel, roepende met een groote stem tot dengene, die op de wolk zatzend uw sikkel en maaiwant de ure om te maaien is voor u gekomen, dewijl de oogst der aarde is rijp geworden. En die op de wolk zat zond zijn sikkel op de aarde en de aarde werd gemaaid. Een sikkel is een oogstwapen. De Zoon des menschen, komende in heerlijkheid, komt om te oogsten. Die oogst mag echter niet vroeger beginnen dan op den tijd door God bepaald. Zoo is te verstaan, wat hier gezegd wordt van een boodschap door een Engel overgebracht aan den Zoon des menschen, dat de ure om te maaien voor Hem gekomen was. Wanneer hier van dezen Engel gesproken wordt als van een anderen Engel kan dat omdat ook de Zoon des menschen wel Engel genoemd wordt. Maar daarmee wordt dan niet gezegd, dat deze Engel van gelijk gezag zou zijn als de Zoon des menschen. En nog veel minder mag daaruit, dat hij met een bevel kwam, worden afgeleid, dat hij boven den Zoon des menschen zou staan. De taak, die deze Engel had te ver richten was eenvoudig het overbrengen van het bevel des Vaders aan den Zoon, die Zoon des menschen werd, die niet vrijmachtig dat uur be palen kon en die gezegd had van dien dag en die ure weet niemand, ook niet de Engelen der hemelen, dan mijn Vader alleen (Matt. 24:36). Die Engel kwam dan ook uit den Tempel, dat is uit de tegenwoordigheid van Hem, die dag en uur bepaald heeft. En zoo brengt hij de bood schap over, dat nu voor den Zoon des menschen is aangebroken de ure om te maaien omdat de oogst de aarde was rijp geworden. Die uitdrukking „rijp worden" en nog meer de daarin vervatte gedachte vinden we in de Schrift herhaaldelijk. God laat de dingen rijp worden ten goede of ten kwade en dan komt eerst het einde. Niet op elk oogenblik is alles in Gods wereld mogelijk. Daar is voor alles een bepaalde tijd. Niet eerder kon het volk Israël bezit nemen van Kanaan vóórdat de Kanaanieten zich hadden rijp gemaakt voor het gericht. En niet eerder kon de oogst der aarde beginnen vóór die oogst der aarde was rijp geworden. En die oogst der aarde wordt hier dan aller eerst voorgesteld als een tarweoogst, als waar van de Heere sprak in de bekende gelijkenis Matt. 13 30. Die oogst is dan een oogst der aarde omdat wat hier gezegd wordt, niet maar geldt van een deel der geloovigen op een bepaalde plaats, maar van alle geloovigen over de geheele aarde. De laatste der uitverkorenen is tot het geloof ge bracht en toegedaan tot de gemeente, die zal zalig worden. De geloovigen hebben de ontwik keling bereikt, die God daarvoor bepaalde. Dus kan het einde komen. Dan mag ook de Zoon des menschen Zijn sik kel op de aarde werpen. Die sikkel wordt de Zijne genoemd omdat Christus in de toebrenging der Zijnen bijzonder werkzaam is en bijzonder acht geeft bij de vergadering van Zijn gekoch- ten. Van hen mag niet één verloren gaan (Joh. 6:39). Maar dan gaat het toch zóó, dat Hij Zijn sik kel op de aarde zendt of werpt dat Hij niet eigenhandig den oogst inzamelt, maar daarbij ge bruik maakt van de Engelen, die weten te onder scheiden tusschen het onkruid en de goede tarwe. Zoo komt wat Paulus in 1 Thessal. 4:16, 17 beschrijftWant de Heere zelf zal met een ge roep, met de stem des Archangels en met de bazuin Gods nederdalen van den hemel en die in Christus gestorven zijn zullen eerst opstaan daarna wij, die levend overgebleven zijn, zullen tezamen met hen opgenomen worden in de wol ken den Heere tegemoet in de lucht en alzoo zullen wij altijd met den Heere wezen. Dan zal vervuld worden wat er staat in Openb. 11 12: En zij hoorden een groote stem uit den hemel, die tot hen zeide Komt, herwaarts op. En zij voeren op naar den hemel in de wolk. HEIJ. Enkele critische opmerkingen betreffende het Mysticisme. We zijn nu zoover gekomen met de behande ling van het Mysticisme, dat we de balans kun nen opmaken. Wie de vorige artikelen gevolgd heeft, zal hebben geconstateerd, dat naast het vele, dat ons tegenstaat in het Mysticisme, er toch ook iets is dat aantrekt. N.l. de gedachte, dat God zich bovennatuur lijk en onmiddellijk aan menschen openbaart. En niet alleen de leer, dat God dit doet, maar ook dat Hij aan menschen de zekerheid geeft van de waarheid en het goddelijke van die openbaring is te waardeeren. Maar en hier is een eerste gedachtefout van de Mystici deze onmiddellijke bovenna tuurlijke openbaring annexeeren de Mystici voor- bepaalde geloovigen. Wat staat op het terrein van de bizondere openbaring, hevelen ze zonder meer over op het terrein der „algemeene openbaring". God, die voortijds op velerlei wijzen tot de Vaderen ge sproken heeft, laten ze even gemakkelijk tot zich zelf spreken. Ze ontkennen dan ook in feite de canoniciteit van de Heilige Schrift, ja stellen eigen „erva ring" dikwijls hooger, veel hooger dan het Woord Gods. Evenals Rome ontkennen ze de genoegzaam heid van de Heilige Schrift, en terwijl Rome de traditie naast de Schrift laat spreken, laten zij hun „bevindingen" spreken, ja stellen die her haaldelijk boven het Woord. De ervaringen en bevindingen zijn bij de Mystici dikwijls voornamer dan het Woord. In theorie erkennen ze de onfeilbaarheid van het Woord, maar zoeken uit dat Woord slechts die woorden, die voor de onfeilbaarheid van hun standpunt als bewijs moeten dienen. De rust van den mensch ligt dan ook niet hierin, dat hij staat in verbondsrelatie tot zijn Vader, die hem voorwerpelijke vastigheid geeft in het Woord en onderwerpelijk door den geest van Christus, neen de vastigheid ligt tenslotte in den mensch zelf, in wat onze ziel ervaren heeft, gehoord, gesmaakt, geproefd heeftzoo de Mystici. Nu beroepen de Mystici zich gaarne op des Heeren belofte den Heiligen Geest te zullen zen den, die de discipelen in alle waarheid zou lei den. Maar wat voor waarheid is dit hier Waar heid buiten de Schrift, tegenover de Schrift Neen, de Heilige Geest dringt zijn volk juist al tijd naar de Schrift, zooals de apostel Paulus zegt in 1 Cor. 2:14 „Maar de natuurlijke mensch begrijpt niet de dingen, die des Geestes Gods zijn, want ze zijn hem een dwaasheid, en hij kan ze niet verstaan omdat ze geestelijk onderschei den worden. Doch de geestelijke mensch onder scheidt wel alle dingen." Het gaat dus bij die leiding des Geestes hier over dat ze zullen onderscheiden naar het Woord, wat naar den Geest en wat niet naar den Geest is. Terwijl dus de Mystici zich steeds weer af buigen van de Schrift en zich niet gehoorzaam buigen voor de Schrift, leidt de Heilige Geest zijn verbondskinderen steeds naar de Schrift en zeggen zij Spreek Heere, want Uw dienstknecht hoort". In dit licht verstaan we dan ook „Gij hebt de zalving van den Heilige, en gij weet alle din gen". X X Niet alleen vindt het Mysticisme geen steun punt in de Heilige Schrift, maar het weerspreekt de Schrift. Van Genesis tot Openbaring is het telkens weer in allerlei bewoordingen „tot de wet en tot de getuigenis". Met autoriteit lezen we in het Oude Testa ment „De Heere Heere heeft gesproken". De apostelen worden niet heengezonden om hun ervaringen te prediken: neen, gaat heen... predikt het Evangelie, dat concrete Woord van God. En het geloof komt niet tot stand zonder het Woord neen, het geloof is uit het gehoor en de apostel Paulus zegt„Hoe zullen ze in Hem gelooven, dien ze niet gehoord hebben". Waar ge de Schrift ook opslaat, nergens leest ge, dat de apostelen aan het dierbaren zijn ge gaan over eigen bevinding, neen ze brengen den Christus. Ze etaleeren zichzelf niet, maar ze brengen 't Woord. Ze bevelen te luisteren niet naar het inwendig Woord, maar naar het Woord dat buiten hen staat, en daarin te gelooven, d.w.z. te bidden, dat de Heilige Geest hen de oogen openen moge, opdat ze verstaan de wonderen van de Wet. Hier komt nog bij, dat alle criteria om over dat inwendig licht te oordeelen ontbreken. Als het Woord van God niet meer de norm is voor al ons „ervaren", voor heel het geloofsleven... wat moet dan de norm zijn Is het dan ook wonder, dat nergens zooveel uiteenloopende ge voelens zijn aan te wijzen dan bij de Mystici. (Denk ook aan de Grieksch Katholieke kerk.) De Quakers zijn wel een sprekend voorbeeld hoe men alle normen verliest om te oordeelen over het geloofsleven. Natuurlijk zullen er wel eens „openbaringen" geweest zijn, die overeen kwamen met het Woord. Maar wie denkt hier niet aan autosuggestie. Het texten-krijgen, het hooren van een stem enz., waarvan de inhoud kan zijn naar de Schrift, is formeel toch niet naar de Schrift. Wat is de maatstaf voor iemand wanneer hij een openbaring ontvangt om te zeggenzij is waar of valsch Wat zijn er niet een menschen, die valsche „openbaringen" vasthouden als waarheid. Die directe woorden van God hooger achten, dan het Woord des Heeren. Wat leven er niet een menschen, die zweren bij de hun persoonlijk geopenbaarde waarheid, wat toch geen waarheid is. Ook hier geldt weer„Tot de wet en de getuigenis". (Wordt vervolgd) Gereformeerde Kerk van Middelburg. Men hoort wel eens de opmerking, dat we te genwoordig met onze kerken hard achteruit gaan. Nu zullen we niet ontkennen, dat er sympto men zijn, die o.i. zeer gevaarlijk kunnen worden. En zoo die geest doorwerkt, vreezen we. (Zie onder van Verre en nabij.) Jezus Christus, de Zoon van God is de zon der Gerechtigheid, die het licht niet ontvangt van anderen, maar licht is in Zichzelf. Dat kan van geen mensch ooit gezegd worden. Wij be zitten niet in onszelf, maar ons moet alles van oogenblik tot oogenblik gegeven worden. En dat geldt inzonderheid hier. Wanneer Paulus de Efeziërs herinnert aan den tijd van vóór hun bekeering, dan zegt hij „Gij waart eertijds duis ternis". Paulus bedoelt dus niet alleen, dat ze vroeger in de duisternis ronddwaalden, maar zij waren zelf duisternis, donkere figuren, zonder heerlijkheid, zonder glans. Niet alleen de we reldzee, waarover ze rondzwierven, was in nach telijk grauw gehuld, maar ook zij zelf waren als schepen zonder lantarens, in kleur één met de omgeving, waartoe ze behoorden. En wat Paulus van de Efeziërs opmerkt, dat kan in 't algemeen gezegd worden van hem, die buiten de gemeen schap van Christus staat. Maar nu is dit de groote genade van God die donkere figuren kunnen tot lichtdragers wor den. En dan zegt Jezus van gewone menschen, die in de wereld niets bizonders zijn, precies het zelfde als van ZichzelfGij zijt het licht der wereld. Er staat nieteen licht, maar heel be paald het licht. Er staat nietgij zijt de lamp voor Uw eigen kring, doch weer zoo wijd als maar mogelijk is het licht der wereld. Menschen kunnen dus lichtdragers worden. Niet uit zichzelf. Hoe zal een luchter zonder olie kunnen branden Hoe zal een lamp gaan gloeien als er geen contact is met de centrale Niemand kan licht geven van zichzelf. Maar als Christus Zich met ons in verbinding stelt, als Hij ons roept uit de duisternis, dan ontstaat het wonder lijke contact en de lampen gaan gloeien, de stra len schieten uit. Alles komt aan op onze eenheid met Christus. Zoodra die tot stand is gekomen, dan zijn wij lichtin den Heere. Christus bezit het licht oorspronkelijk, wij ontvangen den stroom slechts door de draden, die ons aan Hem verbinden. Maar dat licht kan toch ons persoonlijk bezit worden en daarom spreekt Jezus in vs. 16 ook van uw licht„Laat uw licht alzoo schijnen voor de menschen". Waaraan moeten we nu denken bij dit licht Welke lamp gaat branden, wanneer de aanslui ting met Christus tot stand komt Dat is moeilijk in één woord te zeggen. Ge moet ook niet den ken aan één lamp. Even rijk en veelzijdig als het menschenleven is, zoo veelkleurig zal 't licht zijn, dat door den Geest van Christus wordt aan gestoken. Branden gaat de lamp van de kennis. Eerst hing de nacht van onkunde en onwetendheid over de ziel. Menschen zonder Christus meenen soms veel te weten, maar op de diepste levens vragen kunnen ze geen antwoord geven. Van het ééne noodige hebben ze geen kennis. En zoo zwalken ze rond als onverlichte schepen over de misleidende zee. Maar dan grijpt Christus hen en de lamp gaat branden. Dan zien ze de ver houding tusschen God en hun ziel. Dan leeren ze kennen den weg, de waarheid en het leven, en hun oogen gaan open voor de veilige haven, die God heeft aangewezen. Dan gaat ook branden de lamp van de liefde. Eerst waren ze, zooals de Catechismus 't uit beeldt, geneigd God en den naaste te haten. Zij hadden wel lief, maar in hoofdzaak zichzelf. Maar als Christus hen aanraakt, dan begint in koude zelfzuchtige menschenzielen de zuivere liefde te gloeien, de liefde tot God en ook de liefde tot den naaste. Dan wordt ingeschakeld de lamp van de hei ligheid. Buiten Christus heeft de zonde in allerlei vormen een groote macht. De „vorst der duister nis" ontmoet weinig tegenstand. Maar Christus komt en het Paaschlicht doorboort de donker heid van de zonde en een nieuw leven breekt aan. En zoo kunnen we voortgaan. Heel het hart

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1936 | | pagina 1