No. 17 Vrijdag 24 April 1936 50e Jaargang WEEKBLAD VOOR DE GEREFORMEERDE KERKEN IN ZEELAND. UIT HET WOORD. DADERS DES WOORDS, ZEEUWSCHE KERKBODE. REDACTIE: Ds. A. C. HEIJ TE KOUDEKERKE. MEDEWERKERS j D.D. W. M. LE COINTRE, F. J. v. d. ENDE, A. B. W. M. KOK, A. H. OUSSOREN, F. STAAL Pzn., A. SCHEELE en R. J. VAN DER VEEN ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling 2. Afzonderlijke nummers 8 cent. ADVERTENTIEPRIJS 15 cent per regelbij jaarabonnement van minstens 500 regels belangrijke reductie. UITGAVE VAN DE PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE ADRES VAN DE ADMINISTRATIE FIRMA LITTOOIJ OLTHOFF, MIDDELBURG Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg. TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280 ZELFVERLOOCHENING. En Hij zeide tot allen Zoo iemand achter Mij wil komen, die verloochene zichzelven, en neme zijn kruis dagelijks op en volge Mij. Lukas 9 23. Duidelijk, zakelijk is dit woord. De discipelen behoeven heusch niet te vragen wat Jezus hiermede bedoelt. Wat een kruis was, wisten ze nu langzamer hand wel. Het was des Heilands bedoeling hen voor oogen te stellen den kruisdragenden Jood, die als een slaaf moet sterven aan den schandpaal. Voor het woord kruis schrokken ze. Het kruis gebruikten die gehate Romeinen om den rechteloozen Jood te straffen. Voor de discipelen beteekende het kruis ge heel iets anders dan voor ons. Wij verbinden met de gedachte van het kruis onmiddellijk de gedachte van den stervenden Heiland, verzoening, verlossing. Niet alzoo de discipelen. Dit was ook niet de bedoeling van Jezus. Er staat hier „zijn" kruis zonder hoofdletter. Dus ons kruis. Wie denktJezus heeft het kruis gedragen, en nu vraagt Hij van ons ook kruisdragen, denkt niet juist. Wie meent, dat hier van terugbetaling sprake is, terugbetaling van hetgeen Jezus betaald heeft voor ons, vergist zich. Jezus houdt de discipelen en ons voor, dat we ons eigen kruis moeten opnemen. Om dat laatste gaat het. Daarom gaat het dagelijks, ook na Paschen. Het pad achter Jezus is geen rozenweg, maar een pad van zelfverloochening. Er wordt ver zaking gevraagd in het navolgen van Jezus. Wij zoeken de last van ons kruis soms te verlichten. Als het kon lieten we het liggen of deden het aan een ander over. Maar wie discipel van Jezus wil zijn, die moet waarachtige zelfverloochening kennen. Die moet zijn eigen weg niet vervolgen, maar den weg van Jezus gaan, het moeilijke bergpad op. Die moet bereid zijn tot offeren, van zichzelf, van het liefste, van het aangename, van wat we moeilijk kunnen missen. Dat moeten dragen kan zeer zwaar zijn. Maar het is ook zaligheid. Het kan een bloedige kamp inhouden, tegen onszelf. Maar het opnemen sluit zaligheid in. Maar dan op den weg van Jezus. Hem vol gend. Kinderlijk gehoorzamend. Dat volgen bevat de hoogste spanning. Het spreekt van een strijd, waarin zonden, boezemzonden, zelfzuchtige neigingen, hebzuch tige begeerten overwonnen worden. Dat volgen is een onmogelijkheid, voor wie in eigen kracht het kruis wil dragen. Dan is het een last. Dan is het leven dood. Maar Jezus volgen, en het kruis opnemen in het geloof, dat is zaligheid. Dat geeft de hoogste vreugde. Dan eeren we in het volgen Hem, die ons heeft liefgehad. Dan danken we hem midden in den nacht voor zijn ontstoken genadelicht. Jezus volgenzijn kruis opnemenons zelf verloochenen, daarin wordt veel gevraagd, ja daarin wordt alles gevraagdhet schijnt slavendienst, maar het is vrijheid, de hoogste vrijheid. Het is vrijheid door Jezus van satan en zonde. Het is overwinning door Jezus over dood en graf. Het is in beginsel zaligheid. Door Jezus alleen. A. H. OUSSOREN. GEREFORMEERDE KERK VAN MIDDELBURG. Volgens belofte plaatsen we hier het stuk waarover we enkele weken geleden spraken. De Heer A. R. van de Putte te Gouda was zoo vriendelijk voor de fotografeering van het origineel te zorgen, waarvoor ook hier onzen hartelijken dank. A. H. OUSSOREN. SIRE! AAN ZIJNE MAJESTEIT DEN KONING DER NEDERLANDEN enz. enz. enz. De ondergeteekende inwoners der Stad Middelburg Hoofdplaats der Provincie Zeeland Nemen de vrijheid met gepasten Eerbied tot Uwe Majesteit te naderen, en dit om de navolgende redenen. Wij allen behooren tot die genen, die zich vrijwillig en duidelijk hebben afge scheiden, van het Hervormd Kerkgenootschap van wegen in onze conscientien geen vrijheid te hebben, leden van het Hervormd Kerkgenootschap te blijven, om des zelfs verandering, in 1816 en 1817. Maar zich van het zelve afscheiden, en alle kerkelijke gemeenschap met haarlieden introk, tot dat Zij met ons vasthouden en wederkeeren tot de Godsdienst der vaderen, de van ouds bekende en sedert Eeuwen erkende Leer vervat in de Formulieren van Eenigheid der Christelijke Gereformeerde Kerk in Nederland vastgesteld in 1618 en 1619. als de Nederlandsche Geloofsbelijdenis vervat in 37 Artikelen de Heidelbergsche Catechismus en de Leerregels van de Nationale Synode van Dordrecht. Ingevolge van die geloofsverëeniging, zijn wij in onze conscientien voor God verpligt en ook naar luid van het 28 Artikel der Nederl. Geloofs Bel. niet op Zich Zeiven te blijven, maar om gemeenschappelijk onzen Godsdienst uit te oefenen, en de Goddelijke instellingen te onderhouden, welke de Heere in Zijn woord bevolen heeft. Het is dan onze hartelijke begeerte, om van het besluit Staatsblad No. 2 door Uwe Majesteit onzen Geëerbiedigden en Geliefden Koning de dato Negen Januarij 1800 één en veertig genomen, Zich naar het Zelve te gedragen, om als een Christelijke Afgescheidene gemeente gevestigd te mogen wezen. En op dat wij in dezen het voor ons gewenschte doel mogen bereiken, hebben wij noodig geoordeeld, lettende op Uwe Majesteits boven vermeld besluit, Zich tot Uwe Majesteit te moeten wenden, met de navolgende verklaringen en bescheiden. Ie. De Formulieren van Eenigheid boven vermeld, houden wij in alle Stukken en deelen voor de uitwendige Kerkelijke Eenigheids-banden, als uitdrukkingen van ons gemeenschappelijk geloofwaar door wij als Gereformeerden kunnen gekend worden, terwijl wij geene verëeniging houden met hun, die deze Formulieren ver werpen, het Zij in Leer het Zij in Leven. 2e. Ten gevolge Sub Lett. a. van Uw gemeld Majesteits besluit, leggen wij de Oude Kerken-ordening van Dordt 1619 hier over, met wijziging omtrent het Jus. Patronatus in de 9 Artikelen gemaakt in de 157 Zitting onzer vaderen, als Reglemen ten en Organisatie der gemeente, ter wijziging tot verklaring. 3e. Tevens een duidelijk bewijs, dat het Gebouw tot uitoefening van Onzen Openbaren-Godsdienst, (wat deszelfs ligging aangaat) buiten stoornis zij van andere Godsdienstige Gezindheden, en de Publieke orde en veiligheid niet nadeelig zij blijkens afgegeven Certificaat door het Hoofd van het Stedelijk Bestuur. 4e. Op dit Schriftelijk individueel onderteekend Adres, wenschen wij ons te zullen voorzien in de kosten van onzen Godsdienst, mitsgaders in de verzorging van onze behoeftigen, buiten bezwaar van het Rijk. 5e. En eindelijk, Sire Zijn wij die genen, die van wegen onze belijdenis en Geloofsverëeniging met die der vaderen, Zoo van Onze als van Uwer Majesteits voorvaderlijk geslacht, dat Eigendommelijk Regt door hun goed en bloed van den Heere verkregen hebben Om den God onzer vaderen in die woningen te mogen zoeken en dienen. Daar toe is slechts de geschiedenissen van Uwer Majesteits voor vaderlijk geslacht in te zien en te gedenken aan onzen Geliefden Prins Willem den Eersten. Als mede aan den nooit te vergetene Prins Maurits en Henderik die Zicht bare werktuigen in de hand van die God waren, met wien Zij een vast verbond gemaakt hadden, en tot opbouwing van het Neêrlandsche Siön verstrekken mogten. Wie weet Sire of die zelfde God die Uwe Majesteit Zoo wonderdadig aan Waterloo en voor Leuven gespaard heeft, en door Uw Majesteits bloed Neerlandsch volk gekocht heeft in navolging Uwer Vaderen. Uwe Majesteit op deze zoo donkere als moeijelijken tijd Neerlandsch Troon heeft toegevoegd, om nog als een moedig en gezegend Vorst, tot opbouwing van het ware Siön te mogen Zijn daar hunne harten niet ledig voor Uwe Majesteit en des Zelfs Huis verkeeren mogen voor den Heere. Sire Wat zou dat groot zijn om nog Eenmaal met Uwe Vaderen den moeilijken arbeid uwer handen voor den Troon der Genade te mogen in oogsten: en Uwe Heerlijkheid voor den Koning der Koningen in te brengen, en met Uwe Vaderen, het Lam te volgen waar het henen gaat. Sire Wat ons aangaat, in dezen verklaren wij ons als gehoorzame kinderen aan Uwe Vaderlijke beschikkingen te willen onderwerpen en geen de minste bemoeijelijk- heden daar te zullen stellen in geenen deele, maar wenschen ons altijd als getrouwe Onderdanen van Uwe Majesteit te gedragen dewijl wij in alles den woorde Gods, als de eenige Regelmaat erkennen en ook dat Gebod „Vreest God en Eert den Koning". Sire Wij hebben getracht ons zoo kort eenvoudig bepaald en duidelijk uit te drukken als ons mogelijk was, in deze opregte en duidelijke verklaring. En het is ons ernstig verzoek, dat Uwe Majesteit ons volgens onze Formulieren van Eenigheid en zoo wij vertrouwen voldaan te hebben aan de bepaalde verëischten ons toe te laten als een Christelijke Afgescheiden gemeente te vestigen. Biddende van ganscher harten, zooals wij in het openbaar en bijzonder altijd wenschen te doen. Dat de God onzer vaderen, de God van Uwe Majesteit en Uwer Majesteits betrekkingen wil Zijn, gelijk Hij was met Uwe vaderen. Op dat het Hoofd van Uwe Majesteit versierd zij met wijsheid Uw hart met Godsvrucht, en wij als stillen in den Lande onder Uwer Majesteits Regeering een stil, gerust en Godzalig leven leiden mogen. En dat de bede uit de harten van Gods kinderen, tot heil en welzijn van Uwe Majesteit opgezonden tot Hem door wien de Koningen Regeren, Genadig worde verhoord. 'T WELK DOENDE UWER MAJESTEITS GETROUWE ONDERDANEN. Kerkeraads-Leden J. MINDERHOUT. Diaken. M. GOOSSEN. A. FILIUS. A. BLOM. O. VAN DER BILT. G. VIJGENBOOM. M. P. SIEWERT. E. ORNÉE. E. F. VERSTELLE. F. A. VAN DER MEULEN geb. BUIJZE E. T. VAN DER MEULEN. S. STAM. C. J. VAN DER LIJÉ BOODT. Wm. BROMBACHER. I. VAN DER MEULEN. M. NOELS en J. WIJNAND. A. VAN DIJK. P. P. SCHREURS. PIETER WISSE. G. J. GORT. J. C. DE SMIT. M. J. BAL. A. M. DIERMANSE. G. DE KORTE en C. DE JONGE. P. E. HARTMAN. „STEUN VRAGEN VOOR DE V.U." De uitdrukking, die hier boven staat, gebruiken we wel eens, wanneer we opwekken contribuant te worden van de V.U. om alzoo die inrichting te steunen. Het woordje „vragen", dat daarin voorkomt mag dan echter niet leiden tot misverstand. Er is „vragen" en „vragen". Dat is lang niet altijd hetzelfde. Het „vragen" om steun voor de V.U. is niet het vragen als van een hulpbehoevende, maar is wijzen op een roeping, die Gereformeerden zul len moeten erkennen als voortvloeiende uit hun Gereformeerde belijdenis. Het is een aantoonen, dat zij een roeping hebben om die V.U. te steu nen. En in zoover is er alleen van „vragen" sprake, dat die roeping nu ook in vrijwilligheid moet worden aanvaard. Maar wanneer dan die vraag wordt afgewe zen, is er ongehoorzaamheid aan die roeping. Die deze „vraag" afwijst laadt daarmee een ern stige verantwoordelijkheid op zich. Nog onlangs in de Kerkbode van 3 April j.l. wezen we er op, in verband met Openb. 13:1118, dat tegenover de valsche profetie, die ook gebruik maakt van wat zich wetenschap noemt, maar geen ware wetenschap is, doch ijdele filosofie, moet gesteld worden een beoefe ning der wetenschap op den grondslag en in het licht van Gods Woord, gelijk de V.U. zich ten doel stelt. En dat daarom de V.U. moest ge steund worden. Helaas zijn we nog lang zoover niet, dat het Gereformeerde volk in z'n geheel die roeping verstaat en volgt. Maar daarom is het ook de roeping van elk, die dat Gereformeerde volk wil leiden, het daartoe te brengen, en wie dat niet doet laadt al een heel zware verantwoordelijk heid op zich. Als we nu zöö moeten verstaan wat bedoeld wordt met „steun vragen voor de V.U." en een andere opvatting lijkt ons ten eenenmale ongeoorloofd dan is uitgesloten, dat men het al of niet steunen of het al of niet opwekken tot dien steun zou willen laten afhangen van voor waarden, die men persoonlijk zou willen stellen. Roeping is nu eenmaal roeping. En, niet- volgen van een roeping, die naar Gerefor meerde belijdenis als een roeping Gods moet worden erkend, is zonde. En meent men dan, dat de V.U. niet geheel handelt naar haar roeping, dan mag men niet beginnen met z'n bezwaren voor het forum van het Gereformeerde volk te brengen en daarover publiek te schrijven. Dat kan op den duur noodig worden. En wanneer dan aan dat volk een vol ledige uiteenzetting wordt gegeven over een ge schil, waarbij het hoor en wederhoor wordt toe gepast, dan achten we dat volk ook verstandig genoeg om daarover te kunnen oordeelen. Maar dat is dan het laatste. Want als we dat Gereformeerde volk willen brengen tot het verstaan en volgen van de roe ping, die het tegenover de V.U. heeft, dan zullen we alles vermijden wat het daarin zou kunnen verhinderen. VREEST GOD EN GEEFT HEM HEERLIJKHEID Openb. 14 613 (Oproep tot bekeering). De eerste vijf verzen van dit hoofdstuk gaven als te aanschouwen de heerlijkheid der gezalig- den in den hemel. In de volgende verzen wordt voorgesteld wat daarvoor nog op de aarde geschieden zal. Ook hier blijkt weer, als bij de overgang van hoofd stuk 6 naar 7, evenzoo bij dien van 7 naar 8 en van 11 naar 12, dat we in die Openbaring niet hebben een beschrijving in chronologische volgorde van de wereldgeschiedenis. In de verzen 613 vinden we drie waarschu wingen, die nog op bijzondere wijze oproepen tot bekeering. Die waarschuwingen komen alle door den dienst van Engelen, vers 6, 8 en 9. Van den eersten Engel wordt dan meegedeeld, dat hij vloog in 't midden des hemels, dus zöö, dat hij voor alle aardebewoners zichtbaar was en van den derden Engel, dat hij riep met groote stem. De boodschap van deze drie Engelen, hoewel onderscheiden, heeft tot inhoud Vreest God en geeft Hem heerlijkheid. Als eenige eisch betamelijk kan worden geacht dan wel deze, dat God wordt gevreesd, dat Hem heerlijkheid wordt gegeven, en dat Hij wordt aangebeden. God is naar het woord van den Engel die God, die den hemel en de aarde en de zee en de fonteinen der wateren gemaakt heeft. God is de groote Schepper aller dingen en omdat alle dingen er zijn door Hem moeten ook alle schepselen Hem eeren. Alle dingen zijn

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1936 | | pagina 1