No» 13
Vrijdag 27 Maart 1936
50e Jaargang
WEEKBLAD VOOR DE GEREFORMEERDE KERKEN IN ZEELAND.
UIT HET WOORD»
DADERS DES WOORDS»
UIT DE HISTORIE»
ZEEUWSCHE KERKBODE
REDACTIE Ds. A. C. HEIJ TE KOUDEKERKE.
MEDEWERKERS j D.D. W. M. LE COEMTRE, F, J. v. d. ENDE, A. B. W. M» KOK, A. H. OUSSOREN, F. STAAL Pzn., A. SCHEELE en R. J. VAN DER VEEN
ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling 2.
Afzonderlijke nummers 8 cent.
ADVERTENTIEPRIJS: 15 cent per regel: bij jaarabonnement
van minstens 500 regels belangrijke
reductie.
UITGAVE VAN DE
PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE
ADRES VAN DE ADMINISTRATIE
FIRMA LITTOOIJ OLTHOFF, MIDDELBURG
Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot
Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ
OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg.
TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280
CHRISTUS MET DE MISDADIGEN
GEREKEND.
Wat is waarheid
Joh. 18:38.
Wanneer Jezus van Nazareth, door Kajafas
naar den dood is verwezen, moet eerst Pilatus,
de procurator, worden erkend, om het vonnis
te voltrekken. Maar zal de stadhouder te be
wegen zijn, zoo maar het doodvonnis te onder
schrijven
Met de rechtsgrond, die zij voor Jezus' dood
gevonden haddenlastering van den levenden
God, kunnen ze bij Pilatus niet terecht. Pilatus
zou antwoorden ,,Wie is uw God Ik ken uw
God niet Wat gaat mij aan de lastering van
Hem Ik ben trouwens geen theoloog, maar
rechtsgeleerde".
Daarom komt men voor Pilatus met een ge
heel andere beschuldiging voor den dag, dan voor
het Sanhedrin. De zaak moet nu geheel anders
worden opgezet. De Joodsche machthebbers zul
len nu iets beweren, dat Pilatus zeker interes
seeren zal„Hij maakt het volk onrustig Hij
verbiedt den Keizer schatting te geven".
Pilatus zal de zaak onderzoeken. Hij vraagt
Zijt gij de Koning der Joden. De nadruk valt op
dat woordje „gij". Zijt g ij de Koning der Jo
den Pilatus gelooft het niet.
Ja, de Joden zouden hun Koning uitleveren aan
hem, uit pure liefde tot het Romeinsche Rijk
Zijt g ij de Koning der Joden
Als Jezus heeft geantwoord, dat zijn Koninkrijk
niet van deze wereld is (hoewel het zich zeker
i n deze wereld realiseert) vraagt Pilatus Zijt
ge dan tóch een Koning Of één of andere
wijze Maar toch een Koning
Dan geeft de lijdende Christus de goede be
lijdenis voor Pilatus„Inderdaad, Ik ben een
Koning Ik ben Koning i n deze wereld over
het Rijk der waarheid. En Ik sta met mijn Rijk
tegenover den vorst der leugen, die de menschen
verblindt Al wat uit mij is en door mij leeft, is
waarheid. Al wat uit den leugenaar is, is leugen".
Maar Pilatus wijst Christus af. Hij gelooft niet
in Christus. Hij is niet uit de waarheid en hoort
daarom de stem van de waarheid niet. „Wat is
waarheid
Hoe heeft mijn Heere hier moeten lijden! Want
Hij heeft tot Pilatus gezegd, dat Hij de waarheid
getuigenis geeft. En dat bij Hem alleen het me
dicijn is, tegen alle leugen, die uit satan is. Doch
Pilatus wil niet hooren. Hij gaat Jezus voorbij.
Hij gelooft er niets van en maakt Christus tot
een leugenaar.
„Ach wat Wat is waarheid
Kajafas had tot Christus gezegd „Zweer mij!"
Ge kunt wel eens liegen. Stel U in de bizondere
tegenwoordigheid des Heeren. Denk er om, dat
God U hoort. Lieg niet, Jezus van Nazareth".
Daarmee werd Christus op één lijn gesteld met
alle leugenachtige menschen en met de misda-
digen gerekend.
Maar Pilatus gaat nog verder. Christus heeft
gezegd „Ik geef de waarheid getuigenis. Ik ben
Koning in het rijk der waarheid". Pilatus ant
woordt „Het is verbeelding. Ik behoef U nog
niet eens in Gods bizondere tegenwoordigheid
te stellen. Het is tastbaar onjuist. Ge behoeft de
goden niet aan te roepen. Ge liegt
Kajafas zegt„Denk er om Jezus, daar is een
God, die leeft, en op deez' aarde vonnis geeft
Zweer mij".
Pilatus beweert„Dat gij de waarheid getui
genis zou geven, Jezus, belief ik niet te gelooven.
Ge hebt groote verbeelding Maar ik ben zoo
dom niet. Wat is waarheid
Beiden verwerpen den ChristusKajafas, de
besnedene, de vertegenwoordiger van het volk
des Heeren, het kind des verbonds Pilatus, de
onbesnedene, vertegenwoordiger van het Ro
meinsche Rijk, de heiden.
Door beiden wordt Christus als onbetrouw
baar voorgesteld. Niet eerst straks aan het kruis,
n u wordt Hij met de misdadigen gerekend
„Zweer mij. Wat is waarheid
We willen dat overwegen en bedenken, dat
Christus wil zijn de Koning van ons leven, en
van het leven der wereld. We gelooven, dat Hij
de waarheid is en dat alles, wat uit Hem leeft,
door de waarheid wordt beheerscht. We geloo
ven, dat wie uit Hem leeft, de leugen heeft over
wonnen. Daarom moet alle leven uit Hem op
bloeien. Het leven van de kerk, het leven van
de maatschappij en het leven van de staatkunde
het leven van den handel en het leven van de
nijverheid het leven van de wetenschap en het
leven van de wijsbegeerte. Alles, alles moet op
bloeien uit Hem, wil de leugen overwonnen
worden.
Daarom aanbidden wij onzen Heiland. We
zeggen niet met Pilatus„Wat is waarheid
maar we roemen „En het woord is vleesch ge
worden en heeft onder ons gewoond, vol van
genade en waarheid".
Krabbendijke. M. ROS.
HET BEEST UIT DE AARDE (2)
Openb. 13:11—18
(De valsche profetie).
Wanneer we gaan zien, waaraan bij het beest
uit de aarde te denken is, kan het gewenscht
zijn even te herinneren aan de verklaring van de
beide andere dieren, de draak en het beest uit
de zee.
De draak, het eerste beest, is de duivel, de
Satan. Gods groote tegenstander en bestrijder,
het wezen, dat God en Zijn Christus de opper
heerschappij betwist en daarom de gemeente van
Christus, die Gods Naam op aarde belijdt, ten
doode toe vervolgt.
Het beest uit de zee verzinnebeeldt de staats
macht, de overheidsmacht, die zich zoo vaak
door den Satan laat bezielen om zich te stellen
tegen God en Zijn Christus en Zijn volk en de
heiligen krijg aandoet. De staatsmacht vraagt dan
voor zichzelve de aanbidding, wil als God ge-
eerd worden, duldt niet dat een macht boven de
macht van den staat wordt erkend en is er op
bedacht uit te roeien allen, die hem niet aan
bidden en als de hoogste macht erkennen.
En nu het derde beest, het beest uit de aarde,
dat zich in dienst stelt van het beest uit de zee.
Waaraan is bij dat beest te denken
Het antwoord op die vraag kan kortelijk alzoo
worden saamgevatin het beest uit de aarde
is te zien de aanduiding van de valsche profetie,
die zich bedient van de valschelijk genaamde
wetenschap en de ijdele filosofie (Col. 2:8).
Van den valschen profeet wordt gesproken in
16: 13 en evenzoo in 19:20 en in 20: 10.
De valsche profetie vormt een tegenstelling
met de ware.
De ware profetie neemt haar oorsprong uit
den hemel, in de openbaring, die God uit den
hemel aan Zijn profeten geeft.
De valsche profetie is uit de menschen, zij
geeft alleen het bedenken der menschen. Zoo
doet ook de wetenschap, die niet wil wandelen
in het licht der openbaring Gods, in 't licht der
waarheid. Zij geeft van de verschijnselen, die zij
waarneemt een door menschen bedachte ver
klaring. Zoo doet ook de wijsbegeerte, die over
den oorsprong en samenhang der dingen nadenkt,
maar weigert zich daarbij te laten onderwijzen
door God zelf, door de profetie, de openbaring
die God zelf geeft in Zijn Woord.
Die valsche profetie en die menschelijke we
tenschap en wijsbegeerte komt dus op uit de
aarde.
Voor den mensch heeft zij niet als het eerste
en het tweede beest het afschrikwekkende. Dit
beest uit de aarde heeft eenige gelijkenis met het
Lam. Is ook Christus niet Profeet, die komt met
Zijn onderrichting.
Dat beest uit de aarde moet dan ook onder
kend worden uit wat het spreekt. Het spreekt
als de draak, als de slang.
De woorden der valsche profetie klinken aan
genaam, ze streelen het oor der menschen. Maar
die lieflijk klinkende woorden bevatten de taal
van den draak van den Satan ze spreken Gods
lasterlijk.
Zoo stelt dit dier uit de aarde zich in dienst
van het beest uit de zee. De valsche profetie
verheerlijkt den mensch en diens macht, zooals
die macht haar hoogste openbaring vindt in de
staatsmacht. De valsche profetie werkt er aan
mee, dat de staatsmacht worde aangebeden en
dat geen macht worde erkend, die nog boven
de staatsmacht staat in de macht Gods.
Ter bereiking hiervan doet het beest uit de
aarde ook teekenen en wonderen. De valsche
profetie en wetenschap doet ook wonderen.
Daarvan spreekt Paulus in 2 Thessal. 2:9: van
de werking van Satan in alle kracht en teekenen
en wonderen der leugen.
Zoo schijnt het, dat de valsche profeten niet
minder is dan de ware. Het vuur der bezieling
ontbreekt niet bij de valsche profeten van het
ongeloof. Met groote geestdrift prediken ze de
dwaling. En ze doen ook wonderen. Deed een
Elia vuur uit den hemel neerdalen, de valsche
profeet doet iets dergelijks. Ook de toovenaars
in Egypte deden wonderen. De valsche profeten
zullen wonderen doen door den Satan, die daar
toe misbruikt de hem van God verleende macht.
Toch is er dan een groot onderscheid tusschen
de wonderen van het beest uit de aarde en de
wonderen van Christus.
De wonderen der valsche profeten zijn op het
effect berekend. Daar moeten vooral veel men
schen bij.
Zoo waren de wonderen des Heeren niet. Hoe
vaak werd er bij Jezus op aangedrongen, dat Hij
wonderen zou doen opdat men in Hem zou ge
looven, maar dat de Heere weigerde daaraan
gehoor te geven. Hij deed Zijn teekenen en won
deren alleen tot verlossing en heil tot bevrijding
van de macht der zonde. Jezus' wonderen wilden
altijd heenleiden tot de verheerlijking en de aan
bidding Gods.
De wonderen van het beest uit de aarde en
daaraan zijn ze dus gemakkelijk te onderken
nen brengen juist Gods oneere en smaad be
doelen, dat de mensch een andere macht dan
de macht Gods als de hoogste zal erkennen. Zij
verleiden degenen, die op de aarde wonen, om
de grootst mogelijke afgoderij met de staatsmacht
te plegen en een beeld te maken voor het beest
uit de zee.
Wat daaronder moet worden verstaan is niet
met zekerheid te zeggen. De historische aanlei
ding is wel duidelijk. Voor de Keizers van Rome
werden beelden gemaakt en die beelden moesten
dan worden aangebeden. Het beeld moest dienen
tot openlijke vereering van hem, die daardoor
afgebeeld werd. Hier is dus te denken aan een
bepaalden vorm van godsdienstige vereering van
de zich tegen Gods keerende staatsmacht.
De afgoderij met dat beeld wordt nog grooter,
wanneer het dier uit de aarde macht krijgt om
aan het beeld van het beest een geest te geven,
opdat het beeld zou spreken.
Ook hier is niet precies aan te geven wat met
deze woorden bedoeld wordt. Duidelijk blijkt wel
uit de tekst, dat aan het doode beeld niet een
geest des levens gegeven werd. Maar door too-
verij en bedrog weet het beest uit de aarde, de
valsche profetie, te bewerken, dat het schijnt
alsof dat beeld sprak, opdat daardoor de uitwer
king nog des te grooter zou zijn en de menschen
in aanbidding zouden neervallen voor het mach
tige beest uit de zee, voor de God tegenstaande
staatsmacht, die zoo groote wonderen kan doen.
Maar als het zoover gekomen is dan zoo
wordt geoordeeld moet het ook heelemaal uit
zijn met allen tegenstand van menschen tegen
dat beest. Dan vordert de valsche profetie, ter
eere van de staatsmacht, dat allen zullen gedood
worden, die dat beest en zijn beeld niet willen
aanbidden.
Geen gewelddadige dood wordt dan echter in
dienst genomen, maar de dood langs een omweg.
Het leven dergenen, die weigeren het beest te
aanbidden, wordt op een andere wijze onmoge
lijk gemaakt.
Alleen wie het teeken van het beest hebben
mogen koopen en verkoopen, mogen een plaats
hebben in het maatschappelijk leven. Zij, die het
teeken van het beest missen, wier levensopen
baring aanwijst, dat ze niet met die afgoderij
meedoen, worden uitgesloten. Hun wordt alzoo
het leven onmogelijk gemaakt.
Hier zien we aangewezen de macht, die er
op uit is de belijders van Christus' Naam te
hinderen in hun maatschappelijk bestaan, hun dat
onmogelijk te maken.
We denken hier aan de macht van groote
organisaties, die weten te beletten, dat de niet-
georganiseerden van alle werk op dat terrein
buitengesloten zijn. Wie daar werk wil vinden,
moet ook het beest aanbidden, moet meedoen
aan het verachten en smaden van God en Zijn
dienst.
Om een plaats te hebben in het leven is het
noodig te dragen het teeken, den naam van het
beest of het getal van Zijn Naam.
VAN VERGADERINGEN.
Den predikanten en ouderlingen worden een
tweetal aantrekkelijke vergaderingen in uitzicht
gesteld.
In de Paaschweek wordt te Utrecht gehouden
de algemeene vergadering van de Vereeniging
van predikanten van de Geref. Kerken in Neder
land en de Centrale Ouderlingen Conferentie
is gesteld op 23 en 24 Juni te Arnhem.
Merkwaardig is dat op beide conferenties een
zelfde onderwerp aan de orde komt.
Ds. S. G. de Graaf van Amsterdam hoopt op
de predikantenconferentie een referaat te houden
over„De verhouding van de algemeene tot de
bijzondere genade" en op de Ouderlingenconfe
rentie over „Algemeene en bijzondere genade".
Op het agendum van de Pred. conferentie wor
den de stellingen meegedeeld, die hij daar hoopt
toe te lichten. We kunnen den ouderlingen al
licht dus een dienst doen door die hier te laten
afdrukken.
Algemeene en bijzondere genade.
1. Er kan naar de Schrift niet gesproken wor
den van algemeene genade in dien zin, dat
er genade bij God zou zijn voor de onge-
loovigen.
2. Gunst of genade schonk en schenkt God in
Zijn verbond zoowel vóór als na den zonde
val door het eeuwig Woord, dat echter om
der zonde wil vleesch werd.
3. Die gunst Gods beheerscht de structuur der
gansche schepping zoowel vóór als na den
zondeval.
4. In plaats van de vraag naar de verhouding
van natuur en genade moet gesteld worden
de vraag naar de verhouding van genade en
natuur. Alle supra-naturalisme moet verwor
pen worden.
5. Er kan niet onderscheiden worden tusschen
een lager terrein als het terrein der algemeene
genade en een hooger terrein als dat der bij
zondere genade.
6. Bij deze beschouwing kan de goedertieren
heid, die God den ongeloovigen bewijst, op
de rechte wijze gewaardeerd worden.
Van de predikanten conferentie willen we nog
vermelden een referaat van Ds. W. H. den Hou-
ting van Huizum over „De erkenning van den
doop, buiten eigen kerkverband bediend". In zijn
stellingen wijst hij op het feit, dat eeuwenlang
de doop, buiten eigen kerkverband bediend, er
kend werd, maar om te eindigen met de con
clusie „Hoe bezwaarlijk het ook moet geacht
worden ten aanzien van de „doopserkenning"
het oude, door eeuwenlange practijk en tal van
kerkelijke besluiten geijkte standpunt te verlaten,
hebben wij ons toch wel met allen ernst af te
vragen of en hoe zich die „doopserkenning"
principieel laat rechtvaardigen, met name ten
aanzien van de waarheid Gods aangaande de
heiligheid van het Sacrament, het wezen van het
Verbond en de waarde van het ambt".
Beide onderwerpen bieden stof tot een ge
animeerde bespreking.
Dat kan zeker ook worden gezegd van het
onderwerp dat Prof. K. Schilder hoopt te be
handelen op de Ouderlingen-conferentie, n.l.
„Het Geloofsbegrip".
HEIJ.
Mysticisme.
Mysticisme is de theorie volgens welke de kennis
van God verkregen wordt niet door de middelen der
genade, maar vooral door bovennatuurlijke en godde
lijke invloeden.
Het Montanisme heeft den nadruk gelegd op een
Openbaring zonder het Woord.
Het Neoplatonisme tracht de mystiek van het hei
dendom met de Christelijke religie te verbinden.
De Middeleeuwen kenmerken zich door twee hoofd
richtingen Scholastiek en Mysticisme. Typische ver
tegenwoordigers zijn Eckart, Jan van Ruysbroeck,
Bernhard van Clairvaux en anderen.
Tijdens de Reformatie zien we, dat sommigen
uit den band springen en in plaats van Reformatori
sche beginselen het mysticisme propageeren. We
noemden reeds Carlstadt.
Schwenkfeld.
Schwenkfeld is een echt type van Mysticist.
Niet slechts verschilde hij van de Roomschen,
maar ook van de Lutherschen en Gereformeer
den op alle belangrijke punten van de leer naar
Gods Woord.
Het groote verlangen was vereeniging of liever
eenheid met God. Komt die eenheid tot stand,
dan ontvangt men tevens heiligheid en zaligheid.
Om nu Pantheïsme in zijn denken te mijden,
neemt hij een soort dualisme aan. Zoo leert hij
het bestaan van tweeërlei soort schepselen.
Ie. Schepselen buiten God. In die schepselen
is niets van God. Bijgevolg is in die schepselen
niets goeds.
2e. De menschen. Met de menschen staat het
geheel anders. Zij zijn goed gemaakt. Zij hebben
den zegen ontvangen, dat ze iets wezenlijks van
God in zich hebben. Deze verbinding met God
komt niet door den mensch tot stand, naar door
Christus. Christus is niet een schepsel, ook niet
in zijn menschelijke natuur. Zijn lichaam en ziel
waren van goddelijke substantie. Terwijl op
aarde, in zijn staat der vernedering deze eenheid