No. 12 Vrijdag 20 Maart 1936 50e Jaargang WEEKBLAD VOOR DE GEREFORMEERDE KERKEN IN ZEELAND. UIT HET WOORD. DADERS DES WOORDS. ZEEUWSCHE KERKBODE REDACTIE: Ds. A. C. HEI] TE KOUDEKERKE. MEDEWERKERS; D.D. W. M. LE COEMTRE, F. J. v. d. ENDE, A. B. W. M. KOK, A. H. OUSSOREN, F. STAAL Pzn., A. SCHEELE en R. J. VAN DER VEEN ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling 2. Afzonderlijke nummers 8 cent. ADVERTENTIEPRIJS15 cent per regelbij jaarabonnement van minstens 500 regels belangrijke reductie. UITGAVE VAN DE PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE ADRES VAN DE ADMINISTRATIE FIRMA LITTOOIJ OLTHOFF, MIDDELBURG Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg. TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280 DE VOETWASSCHING. II. Indien dan Ik, de Heere en de Mees ter, uwe voeten gewasschen heb, zoo zijt gij ook schuldig, elkanders voeten te wasschen. Joh. 13: 14. Jezus Christus heeft Zich voor Zijn discipelen vernederd, Hij heeft Zich in het slavenwerk der voetwassching aan de Zijnen dienstbaar gesteld tot hun lichamelijke reiniging. Door deze zinnebeeldige daad heeft Christus als Profeet de beteekenis van Zijn lijden en ster ven verklaardhet was noodzakelijk dat Hij, schoon Heere en Koning, Zichzelf vernederde tot den smadelijken dood aan het kruis, opdat Hij als Priester de Zijnen zou kunnen reinigen van alle zonde, met Zijn bloed. De voetwassching is echter niet alleen een verklaring van Christus' eigen ambtelijk Midde- laarswerk, voor en aan Zijn volk, maar ook een voorbeeld, dat door Zijn volk moet worden nagevolgd „Ik heb U een voorbeeld gegeven, opdat, gelijkerwijs Ik U gedaan heb, gijlieden ook doet". Zoo sprak Jezus tot Zijn discipelen, tot hen dus, wier voeten Hijzelf eerst had gewasschen tot hen, die deel aan Christus hebben, aan de wassching door Zijn bloed en de vernieuwing door Zijn Geest. Alleen zij, die deel aan Christus hebben, prin cipieel door Hem gereinigd zijn, geheel en al door het bad der wedergeboorte (waarvan de Doop het teeken en zegel is) en voorts ook da gelijks door Hem gereinigd worden (waarvan de voetwassching het symbool is) zij alleen zijn geneigd en in beginsel ook in staat om gehoor zaam te zijn aan het gebod van hun Zaligmaker gij zijt ook schuldig elkanders voeten te was schen. De geloovigen hebben dus van Christus' wege de roeping, om zich aan elkander dienstbaar te stellen tot elkanders voortdurende reiniging en dagelijksche bekeering. Hoe moeten wij dat nu doen Wel, gelijk Christus de daad der voetwassching verrichtte in Zijn drievoudig ambt van Profeet, Priester en Koning, zoo hebben wij als Christenen, die door het geloof aan Christus en Zijn zalving deel heb ben, als profeten, priesters en koningen dus, ons aan elkander dienstbaar te stellen tot onderlinge steeds voortgaande heiligmaking. Vooreerst zijn wij als profeten schuldig elkan der naar Christus heen te wijzen, elkander zon der ophouden betuigende, met verwijzing naar het Woord Gods, dat alleen het bloed van Jezus Christus, Gods Zoon, en de Heilige Geest, van alle zonde reinigt. Het is onze profetische taak elkander op te wekken om ook met de dagelijk sche bevlekking door de zonde, bij den voort- duur de toevlucht tot Christus te nemen, Wiens voetwassching verzekert, dat Hij ook van de wederkeerende zonden ons reinigt. Vervolgens hebben wij als priesters voor el kander te bidden of de Heere in ons midden krachtig wil werken door den vernieuwenden Geest van Christus, opdat al meer voortdurende bekeering en dagelijksche levensheiliging worde aangetroffen. En tenslotte hebben wij als koningen met en voor elkander te strijden tegen den duivel, tegen alle vorm van zonde en elke onheilige macht. Zóó zullen wij naar het gebod van Chris tus elkander de voeten wasschen door het profetisch vermaan tot elkander, door het pries terlijk gebed voor elkander en door den ko ninklijken strijd met elkander, zoo zullen wij ons aan elkander in liefde dienstbaar stellen tot el kanders herhaaldelijke reiniging, dagelijksche be keering, voortdurende heiligmaking. Daartoe is het, dat Christus Zijn Christenen roept. Daartoe is het, dat Christus Zelf ook de har ten der Zijnen neigt en bekwaam maakt door Zijn Geest. Elkander de voeten wasschen. Dit is een vrucht van het geloof, een vrucht van het waarlijk deel hebben aan Christus en Zijn zalving. Wordt deze geloofsvrucht ook in ons leven gevonden Er zijn helaas menschen, wier armzalig gods dienstigheid nergens anders in bestaat, dan dat zij heel hun leven lang niet anders zoeken dan „verlossing" van hun eigen zielmaar om zich in liefde, ja in uitgaande liefde, aan heel het lichaam van Christus dienstbaar te stellen, daar toe komen ze niet, daaraan denken zij zelfs niet. Van dezulken moet het ten ernstigste betwijfeld worden of zij wel waarlijk deel hebben aan Christus, Die toch van de voetwassching zeide „Ik heb U een voorbeeld gegeven, opdat, ge lijkerwijs Ik u gedaan heb, gijlieden ook doet". Het kan niet anders, wie zelf gewasschen is door Christus' bloed en vernieuwd door Zijn Geest, die zal zij het ook met veel gebrek en tekort hij zal toch in beginsel en al meer zich uitgedreven gevoelen om gehoorzaam te zijn aan Christus' bevel„Zoo zijt gij ook schuldig elkanders voeten te wasschen". BorsselenDriewegen. H. FRANSEN. HET BEEST UIT DE AARDE (I) Openb. 13:11—18. Nog van een derde beest heeft Johannes te schrijven. In de beschrijving daarvan vraagt allereerst de aandacht, dat het opkwam uit de aarde. „En ik zag" zoo schrijft Johannes „een ander beest opkomen uit de aarde." Daarmee wordt de afkomst van dit dier aan gewezen. Het kwam niet uit den afgrond, als de duivelen, waarvan gesproken wordt in 9 2. Het kwam niet uit de zee. zooals het tweede dier (13: 1). Het kwam op uit de aarde. Op zichzelf sluit dat nog niet in de aanduiding van iets kwaads. Uit de aarde komt ook veel voort, dat voor den mensch nuttig en noodig en goed is. De mensch zelf is in zekeren zin en tot op zekere hoogte uit de aarde voortgekomen. Uit het stof der aarde formeerde God den mensch het lichaam en blies daarna in z'n neusgaten den adem des levens (Gen. 2:7). Toch wordt, wanneer van dit beest wordt ge zegd, dat het uit de aarde voortkwam, daarmee gewezen op den zondigen aard van dit beest. De aarde is alleen goed in verband met den he mel, in het verband, waarin God hemel en aarde schiep. Maar als de aarde zich poogde los te maken van God kwam er een tegenstelling tus- schen den hemel en de aarde en stelde de aarde zich tegen God. Als nu van dit beest wordt ge zegd, dat het opkwam uit de aarde, wordt het daarmee getypeerd als een macht, die zich stelt tegen de hemel, tegen God. De gedaante van dit beest, gelijk die hier wordt beschreven, zou kunnen doen denken, dat dit beest toch niet een onheilige macht vertegen woordigt. Van dit beest wordt gezegd, dat het had twee hoornen, des Lams hoornen gelijk. In uiterlijke verschijning deed het dus denken aan het Lam. Die overeenstemming was dan echter alleen maar uiterlijk. Want, had het dier twee hoornen, des Lams hoornen gelijk het sprak als de draak. Om dit dier en zijn aard en zijn doel te ken nen moest men niet letten op zijn uiterlijke ver schijning, maar op wat het sprak, waarin open baar werd de geest, die het bezielde. Het sprak als de draak. Daar liggen twee dingen in aangewezen. Allereerst, dat het in zijn spreken bekoorde. Het spreken van dit dier was niet als het vrees verwekkend brullen van een leeuw. Zijn spreken was als dat van de slang in het paradijs, die door haar spreken den mensch niet afstootte maar aantrok en boeide. Maar zóó en dat is het tweede sprak dat dier uit de aarde ook als de draak, in den zelfden geest. De geest, die dit beest bezielde was die van de draak, die zich stelde tegen God. Dat eenzelfde geest bezielde den draak en het beest uit de zee en het beest uit de aarde, blijkt uit vers 12, wanneer daar wordt gezegd, dat het beest uit de aarde zijn macht gebruikt om te maken, dat het beest uit de zee wordt aangebe den. „En het oefent al de macht van het eerste beest in tegenwoordigheid van hetzelve en het maakt, dat de aarde en die daarin wonen, het eerste beest aanbidden, welks doodelijke wond genezen was." Ook het dier uit de aarde beschikt over macht: het heeft twee hoornen, d.w.z. dat het voldoende macht heeft tot bereiking van z'n doel. En door zijn macht oefent het nu de macht uit van het beest uit de zee. Het doet dit dan in tegenwoor digheid daarvan. Letterlijk vertaald Vóór zijn aangezichtd. w. z. in nauwe gemeenschap daarmee, als onder het oog daarvan. En daardoor bewerkt het, dat de aarde en die daarop wonen aanbidden het beest uit de zee het beest, dat omdat het van z'n doodelijke wonde genas de verwondering en bewonde ring der menschen had gaande gemaakt. Zoo geeft vers 12 een nadere verklaring van wat in vers 4 en 7 gezegd werd over de aan bidding van het beest uit de zee. Die aanbidding verkreeg het beest uit de zee dan mee door het werk van het beest uit de aarde. Dit dier beschikte daartoe dan ook over krach tige middelen, n.l. over wondermacht om alzoo aan zijn woorden kracht bij te zetten. „En het doet groote teekenen, zoodat het ook vuur uit den hemel doet afkomen op de aarde vóór de menschen en het verleidt degenen, die op de aarde wonen door de teekenen, die aan hetzelve te doen gegeven zijn in de tegenwoordigheid van het beest" (vers 13 en 14a). Om te bewijzen, dat het over groote macht beschikt doet het dier uit de aarde groote won- derteekenen. Voor die teekenen vraagt het dan ook de volle aandacht. Het doet die vóór de menschen de menschen worden er bij geroepen om te aanschouwen, welke wonderteekenen dit beest wel kan doen. Zelfs kan het vuur uit den hemel doen afdalen Alzoo weet het de menschen te bewegen om voor het beest uit de zee een beeld te maken. En als dat beeld gemaakt is, dan ontvangt het macht om aan dat beeld een geest te geven, op dat het beeld van het beest ook zou spreken. En als het dan zóóver gekomen is, dat het sprekende beeld getuigt van de grootheid van het beest uit de zee (dat het voorstelt) en daarvoor de aanbidding opeischt, alsook voor zichzelf, dan trekt het beest uit de aarde daaruit een con clusie, die voor de practijk van het leven gelden moet. Die conclusie is, dat allen, die het beest uit de zee en zijn beeld niet aanbidden, moeten ge dood worden. Daarvoor wordt dan noodig geacht, dat de genen, die wel en degenen, die niet het beest en zijn beeld aanbidden kunnen onderscheiden worden. Het maakt, dat aan allen kleinen en grooten, geringen en aanzienlijken, rijken en armen, vrijen en slaven, een merkteeken gegeven wordt aan hun rechterhand of aan hun voorhoofd. Van het al of niet hebben van dat merkteeken hangt het dan af of aan een mensch al dan niet een plaats in de maatschappij wordt gegund en hem het leven al of niet wordt mogelijk gemaakt. Want het beest uit de aarde maakt, dat nie mand mag koopen of verkoopen dan die dat merkteeken heeft of den naam van het beest of het getal van zijn naam. Uitgestoten worden uit het menschelijk ver keer allen, die het merkteeken of den naam of het getal van het beest niet dragen omdat zij weigeren het beest en zijn beeld te aanbidden. En het getal van dat beest is dan zoo schrijft Johannes het getal eens menschen. Zijn getal is 666. Het teeken ter onderscheiding is dus de naam van het beest. In vers 17 is sprake van het teeken óf van den naam van het beest. De naam is dan de aanduiding van het wezen het is dat wezen zelf in zijn openbaring. Die naam is dus niet een bepaald woord, maar die naam is alles, waaruit het wezen van dit beest is te kennen. En is er zoo sprake van den naam van dat beest n.l. het beest uit de zee, waaraan het beest uit de aarde zich dienstbaar maakt is er zoo sprake van datgene, waaruit dat beest is te kennen omdat het zich daarin openbaart, die naam is dan aan te wijzen in een getal. Dat getal is 666. Het getal 666 doet het wezen van het beest uit de zee kennen. BELANGRIJKE VERGADERING. De gewestelijke organisatie Zeeland van Pa trimonium hoopt Donderdag 26 Maart a.s. haar jaarvergadering te houden te Middelburg in het Militair Tehuis, 's avonds te half acht. We aarzelen niet deze vergadering een be langrijke te noemen. Hoe langer hoe meer wordt, gelukkig, de beteekenis van het verbond Patri monium verstaan. In een tijd, waarin verkeerde en goddeloozen beginselen onder een schoonen schijn worden gepropageerd, is het noodig, dat de beginselen van Gods Woord ook voor het sociale leven worden gekend en beleden. Als er nog uitkomst zal zijn, dan alleen wanneer er is een terugkeer naar 't Woord Gods. Patrimonium wil zich daaraan dienstbaar maken en doet daar voor, niet het minst door zijn blad, uitnemend werk. De afdeelingen ontvangen daardoor stof tot leerzame besprekingen. En door die bespre kingen wordt de groote beteekenis van dit alles beter doorzien en ontvangt men ook de bezie ling daarnaar te leven en aan die beginselen trouw te blijven. Een jaarvergadering, waarin de afdeelingen van het geheele gewest Zeeland elkaar kunnen ontmoeten, kan daarom ook belangrijk worden geacht, omdat in onze provincie het besef van roeping op dit terrein nog te zwak is en door zulk een samenkomst dat besef in de bestaande afdeelingen kan worden gesterkt en ze daardoor ook weer worden bezield om anderen te winnen. Op het agendum komt ook voor een rede van Ds. J. W. Tunderman te Vrouwenpolder. Die rede zal ongetwijfeld duidelijke principieele voor lichting bieden en de roeping op dit terrein in helder licht stellen. Om al deze redenen wekken we gaarne op deze vergadering bij te wonen. Het is niet noodig lid te zijn van een afdeeling om daar toegang te ontvangen. Ook niet-leden zijn er hartelijk welkom. HEIJ. WILHELMUS a BRAKEL. Getrouw prediker. Brakel was en wilde vóór alle dingen zijn Bedienaar des Woords. Dat was zijn lust en vreugde. Daartoe wist hij zich van God geroe pen. Dat was voor hem het heerlijkste ambt dat bestond. In zijn „Voorwoord" van De Redelijke Godsdienst, schrijft hij „Onder alle bedieningen is er geen zoo heilig, voortreffelijk, noodzakelijk en nuttig als het Herder- ende Leeraarsambt in de Kercke, Die God roept, bequaem en getrouw maakt, om een Bedienaar des N. Testaments te zijn is een wonder in de wereld, een instrument in de hand Gods om verlorene zielen te behou den, de Kercke Godts te vergaderen, op te bou wen en te stellen tot Godts lof op aarden". Maar het moest dan ook een goede dienst knecht des Heeren zijn, die in alles den Heere zocht te behagen en 't heil der kerk zocht te bevorderen en de zaligheid der zielen zocht. „Een ondeugend Predikant", zoo schrijft hij verder, „is het grouwelijkste en schadelijkste schepsel, dat de wereld draagt hij is een schandvlek in de kerk, een struikelblok waarover velen vallen in het eeuwige verderf en is een oorzaak van de verdoemenis veler zielen. Een getrouw dienst knecht van Christus is een cieraat in het huys zijns Godts, een Licht op den kandelaar, een stadt op den berg, een Leydsman der blinden, een schrik voor de godtloozen, een blijdtschap voor de Godtzaligen, een trooster voor de Be droefden, een Raadsman voor de verlegenen, een voorganger voor de geloovigen ten hemel." Hij stelde hooge eischen voor hen, die den Heere dienden in zijn kerk. Het was hem een teeder werk. Zielen zag hij zich toebetrouwd en aan des Heeren huis achtte hij zich geroepen te bouwen. Eeuwigheidswerk was het hem, dat door den Heere zelf wordt gadegeslagen en geoor deeld. Wat het voor hem is kunt ge lezen in zijn „Redelijke Godsdienst", waar hij schrijft„Gij, ieder in 't bijsonder, gij suit Gode rekenschap geven over de zielen, die u toebetrouwd zijn ge weest. Indien gij ontrouw zijt geweest, wee u indien gij getrouw zijt geweest, wel u. En beeldt u niet in, dat er niet naar gesien zal worden, hoe gij het gemaeckt hebt. Seker, de Heere zal u voor zijn Oordeel doen komen en tot u seggen: „Geeft rekenschap van uwe Regeringe, hoe hebt gij uwe sendinge, uwe talenten, al de schoone occasien beantwoordt Hebt gij de zielen behan delt Zijn er door uw schuld verloren gegaan Hebt gij de handen der godtloozen gesterkt Hebt gij laten sterven wat sterven wilde Hebt gij teeder acht gegeven op de lammerkens en de suygelinghetjes Of hebt gij ze ten onrechte be droeft, haar geslagen, haar haren sluyer beno men Waar zijn de zielen, die door Uwen dienst bekeert zijn Vertroost zijn Opgebouwd zijn Diep gevoelde hij dus wel de zware verant woordelijkheid van zijn ambt. En aan de eischen, die hij anderen deed hooren, trachtte hij zelf ook te voldoen. De eischen van het ambt drukten hem zwaar op het hart. In hem was iets van Paulus toen deze schreef, dat hem dagelijks de zorg van al de gemeenten overviel. Het was im mers de gemeente van Christus waarvoor hij leefde en had te arbeiden. God had hem daartoe met bijzondere gaven toegerust en met die talenten heeft hij gewoekerd. Geen wonder dat hij een alom bekend en geliefd Dienaar des Woords was. Trouw was hij ook in het herderlijk werk, in huis- en ziekenbezoek. In één woord een ge trouw zielenherder, die waakte over de kudde des Heeren en ze leidde in de grazige weiden des Woords. In zijn lijkrede zegt Hellenbroek van hem „Wat voor een man hij geweest is, hebt gij te Rotterdam ondervonden. Als ik dat beschrijven zou, weet ik niet, waar ik beginnen of eindigen zou. Ik moet noodzakelijk de zeilen intrekken, of ik stak zoo diep in zee, dat ik niet meer te

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1936 | | pagina 1