FEUILLETON KLATERGOUD KERKNIEUWS. WILHELMUS a BRAKEL. Tegenover de Rotterdamsche Vroedschap. De kerk des Heeren in deze landen, hoe heer lijk ze zich openbaarde, en welk een kracht ook van haar uitging, was toch eenigermate geknecht door de Overheid. Niet alleen in uitwendige din gen, voorzoover de kerk op publiek terrein op treedt, had de Overheid zeggenschap, en ook niet alleen in berechting tot den finantieelen steun, die ze bood, maar ook in inwendige aangelegen heden mocht ze zich doen gelden. Dat had Brakel al ondervonden in Friesland. En niet zonder vrucht had hij in Leeuwarden daartegen gestre den. Ook in Rotterdam deed de Overheid op niet onschuldige wijze haar macht gevoelen en ook daar ontbrandde de strijd, waarin vooral Brakel naar voren trad. Kloek trad hij op en moedig heeft hij gestreden, maar niet als in Leeu warden de zege behaald. Hollands regenten, doortrokken van den Remonstrantschen geest waren bitterder bestrijders en eerzuchtigen. En Brakel heeft niet den heldenmoed getoond, die noodig was om te volharden. Er was in 1688 te Rotterdam eene vacature, die men zocht te vervullen door 't beroepen van Ds. D. Crombrugge. Nu was noodig de goed keuring der stedelijke overheid, die iemand van minder goed gedrag kon weren. Ditmaal echter, ofschoon de beroepene van onbesproken wandel was, werd het beroep, zonder opgaaf van rede nen te niet gedaan. Een onrechtmatige en kren kende handeling, die verscheidene jaren later nog meermalen plaats vond. Zoo heeft de vroedschap o.a. in 1702 het beroep van den alom bekenden en geëerden Ds. B. Smytegelt, die toen te Mid delburg stond, ongeldig verklaard. Toen nu het beroep van Ds. Crombrugge on gedaan werd gemaakt, benoemde de kerkeraad wel een commissie om met de Heeren van de wet daarover te gaan spreken, maar ging toch, toen die opdracht niet uitgevoerd werd, een nieuw tal vormen. Ze bogen dus stilzwijgend voor de „Heeren der wet". Brakel echter gaf in den kerkeraad daarover zijn ongenoegen te kennen en meende die daad van de vroedschap te moeten bestrijden. Op 25 Juli 1688 trad hij in de Groote kerk op met een preek over Psalm 2:6: „Ik toch heb mijn Koning gezalfd over Sion, den berg mijner heiligheid". Hij sprak over het Koningschap van Christus, over Zijn kerk en behandelde daarbij de vraag of het den Overheden als Overheden door een goddelijk recht toekomt, een leeraar, die wettig van Gods gemeente verkoren is, zon der redenen aan de Gemeente te geven, tegen te houden en 't beroep te niet te doen en zoo de Gemeente te dwingen tot beroeping van een an der, wat hij natuurlijk ontkennend beantwoordde. Hij ontzenuwde het Remonstrantsch argument en beriep zich op Gods Woord, de Gereformeerde Belijdenissen, vooral de Nederlandsche en de beroemdste Godgeleerden. Den volgenden dag deelde hij aan den ker keraad mee hoe hij daarover gesproken had en de Heere van de Regeering' het tot hun nadeel hadden uitgelegd, waarom ze eischten, dat hij zijn preek op schrift zou inleveren, en vroeg daarover het oordeel van den kerkeraad. Deze durfde niet aanstonds een beslissend oordeel uit spreken, maar benoemde een commissie van vier predikanten, die er met de „Heeren van de wet" over zouden gaan spreken. Brakel leverde intusschen zijn preek, met weg lating van de tekstverklaring in. Terzelfder tijd was door de vroedschap bij verschillende, hun welgezinde personen gevraagd of de bewuste preek ook streed tegen het gezag van en de eer bied voor de Overheid. Dat oordeel luidde voor Brakel niet gunstig en gevolg was dat ze besloten hem provisioneel den kansel te ontzeggen en zijn stadstractement in te houden. Brakel achtte zijn schorsing onwettig. Dat recht had de burgerlijke overheid niet en hij bleef evenals in Leeuwarden preeken. Hij deed dat niet, zooals hij z;elf verklaarde, uit stijfhoofdig heid, maar uit gehoorzaamheid aan den Koning der Kerk. Wijl echter zijn positie voortdurend benauwender werd, begaf hij een tijdlang naar elders, maar bepaalde zelf wie zijn preekbeurten zou vervullen. In Augustus werd bij- de Vroedschap gerap porteerd over Brakels preek. De conclusie was zeer bezwarend en bevatte het voorstel dat hij een behoorlijke „reparatie en satisfactie" zou ge ven en zoo niet, dat hij als onwaardig burger de stad zou worden uitgezet. Drie weken later was Brakel weer in de bur gemeesterskamer en legde daar een drievoudig verzoek neer. Ten eerste, dat de zaak van de preek zonder gevolg mocht blijven ten tweede, dat hij copie mocht ontvangen van de rechts gronden, waarop zijn veroordeeling rustte ten derde, dat men omschrijven zou, wat hij te ver staan had door „reparatie en satisfactie". Hem werd geantwoord, dat het verzoek aan de Vroed schap zou worden overgelegd, en tegelijk ge vraagd den volgenden Zondag niet te preeken. Zijn antwoord luidde, dat hij liever de stad ver laten zou of sterven, dan nalaten te preeken. DOOR H. KINGMANS 60) Hij was ook dankbaar, dat het Tjaard gelukt was, de heeren gunstig voor hem te stemmen. Hij was innig dankbaar voor alle hulp, die hem verleend werd. Hij had geen woorden kunnen vinden, om zijn moeder te bedanken. Maar ondanks dat alles, bleef de onrust in hem knagen. Hij had wel gezegd, zoo overlegde hij, toen de trein naar Utrecht snelde, dat het wel beter met hem worden zou, wanneer hij eenmaal te Deventer was en daar aan het werk kon gaan. En ongetwijfeld zou dat werk hem afleiding be zorgen. Maar de onrust zou blijven, wanneer er niet een radicale omkeering in hem plaats greep. O, hij wist het wel, dat het gebeuren moest, wilde het goed met hem staan. En hij vouwde meermalen de handen. Maar 't was hem, of de hemel van koper v/as en God hem niet hooren wilde. De onrust knaagde in hem. En zijn geweten sprak met een krachtige stem. Onder het voortdreunen van den trein en ter wijl de wielen een eentonig, zangerig geluid maakten, raakte hij, gehëel alleen in de coupé gezeten, nog dieper aan het peinzen. Als een kaleidoscoop ging zijn leven van de laatste tien Door dat besliste antwoord in de war gebracht zochten de Heeren een uitweg. In der haast werd Ds. Grebben opgeroepen, die nog al regeerings- gezind was, wien men verzocht een spoedverga dering van den kerkeraad bijeen te roepen om den kerkeraad er toe te bewegen Brakels beurt door een ander te doen vervangen. Dat gelukte. Van die kerkeraadsvergadering droeg Brakel blijkbaar geen kennis men had hem er buiten gelaten. Toen 't hem aangezegd werd sprak hij met afkeuring er over uit, maar berustte er in. Enkele dagen later kwamen bij de Vroedschap de drie door Brakel ingeleverde vragen aan de orde en er werd besloten om ze aldus te beant woorden het eerste verzoek, om de zaak geen verder gevolg te doen hebben, af te wijzen het tv/eede verzoek om afschrift te hebben van de gronden, waarop hun oordeel rustte, in te wil ligen en ten derde de eisch van reparatie en satisfactie zóó te omschrijven, dat hij, Ds. Brakel rondelijk zou hebben te erkennen, de macht der stadsoverheid en de magistraat omtrent het be roep der predikanten en het recht van goed-of- afkeuring, en dat hij zijn leedwezen had te be tuigen over de preek van 25 Juli en verder ge hoorzaamheid en eerbied zou beloven. In September was door Brakel hieraan nog niet voldaan, waarom de Heeren besloten hem een voudig een stuk ter onderteekening voor te leg gen en daarmee uit. Brakel evenwel meende dat zoo niet te kunnen teekenen omdat dit den schijn had hun recht te erkennen. Hij werkte daarom die onderteekëningsformule om in een brief, waarmee de Regeering zich bevredigd achtte. Blijkbaar durfde Brakel zijn standpunt niet hand haven. En zoo werd de vrede gesloten. Nu zou de zaak hiermee beëindigd zijn, zoo er niet iets nieuws gebeurd was. Er werd inzake de preek van Brakel allerlei laster verbreid, waarom hij besloot de preek uit te geven, onder den titel„De Heere Jezus Christus Voor de Alleene en Souvereine Koninck over Zijne Kercke uitgeroepen". In dit geschrift gaf hij een breed verhaal van het gebeurde, waarbij de han deling van de Stadsregeering niet in haar voor deel belicht werd. Gevolg was, dat Brakel weer ten Raadhuize ontboden werd en zoo kwam de zaak opnieuw in behandeling, 't Vermoeden ligt voor de hand, dat de Heeren van de wet hem eens voorbeeldig wilden straffen. God verhin derde evenwel dat kwaad over zijn dienaar te doen brengen. Blijkbaar was er door de Stadsoverheid over de zaak van Brakel met den Prins van Oranje, Stadhouder Willem III, gecorrespondeerd. Deze was in die dagen in zeer gewichtige staatsbelan gen in Engeland betrokken en op punt om daar heen te gaan, om als Koning van Engeland, het roer van staat te wenden, tot behoud van Euro pa. Tijd en gelegenheid ontbrak dus om over de zaak van Brakel te komen spreken. Hij ver zocht daarom, en dit verzoek was als een bevel, om die zaak te laten zooals die was. Van den Prins, zoo min als van den kerkeraad had Brakel kwaad te duchten, daar die beide aan zijne zijde stonden. Maar hoe ook, de zaak werd niet vér der behandeld en is ook later niet meer voor den dag gehaald. De kerk bleef evenwel geknecht en de Vroedschap ging op dezelfde wijze voort, zooals in de tegenstand tegen Ds. Smytegelt's beroep bleek in 1702 en in de vernietiging van het drietal in 1712 in de vacature Brakel. V/ij kunnen het bejammeren, dat die strijd niet is uitgestreden tot overwinning door Brakel. Wellicht was reeds vroeger de vrijmaking der kerk verkregen. Ter anderer zijde stelt het zoo heerlijk in 't licht het groote voorrecht dat de Gereformeerde Kerken genieten, die door God van al zulke onnatuurlijke banden bevrijd zijn, zoodat wij vrij en blij de banier mogen opheffen: „De Heere is onze Rechter, de Heere is onze Wetgever, de Heere is onze Koning". Jez. 33:32. F. STAAL Pz. ZEEUWSCH-VLAAMSCHE BRIEVEN. Zaamslag, Maart 1936. De zelfmoord is in onzen tijd sterk toegeno men. Zelfs kan in sommige kringen een zelf moord-waanzin geconstateerd worden. De zelfmoordenaar wordt verheerlijkt en als een held geëerd. Het beroemd geworden boek van F. Körmendi Carrière eindigt met de beschrijving van een zelfmoord. De zelfmoordenaar roept uit„God, laat mij rein bij U komen". Verleden jaar tijdens de Neurenberger Con gresdagen veroorzaakte een Nationaal-Socialist Hans Kleinlein een auto-ongeluk en schoot zich zelf pardoes dood. Hij wenschte zijn tekort aan plichtsbetrachting niet te overleven. De „Franki sche Tagezeitung" wijdde twee heele pagina's, tekst en foto's aan de begrafenis van Hans Kleinlein onder het opschrift „Wij hebben een groot man ten grave gedragen". Tal van sprekers verheerlijkten de daad van den zelfmoordenaar als het schoonste ideaal. De groepenleider sprak „Plichtsvervulling is S.A.-geest, maar de dood als voleinding van jaren, maar vooral van de allerlaatste jaren, aan zijn geestesoog voorbij. En hij zag niet dan zwarte schaduwen. Hij rilde er van. Hij had zijn leven verzondigd. Hij had God den rug toegekeerd. Hij had gejaagd naar het klatergoud van de wereld, dat hem een desillusie geworden was. „Keer weer, keer weer", dreunden de wielen onder hem in eentonig rhytme. „Keer weer, keer weer." Maar als God hem nu niet hooren wilde 1 Hij had toch de handen gevouwen En de on rust was gebleven. „Houd vol, houd vol", zeiden de wielen. „Bid zonder ophouden, zegt de Heere in Zijn Woord. En dan zal Hij hooren. Alles moet klein in je zijnjij moet niets wezen, God alleen alles." Hij kende die woorden, 't Waren alle bekende klanken. Maar de realiteit ervoer hij nog niet. Hij zag alleen zijn vele zonden zijn verkeerd optreden tegenover Martha, dat hem de laatste maanden steeds meer pijn was gaan doen zijn leugen, om, terwille van het geld, met Gretha te huwen, hoewel hij haar niet liefhad zijn laks heid in de zaak, die wel wat had kunnen worden daarin had Tjaard volkomen gelijk gehad wanneer hij slechts had aangepakt en niet den grooten heer had uitgehangen, omdat, naar hij toen meende, Salomons er wel goed voor was zijn speculeeren, waarbij Saalinck verkeerde practijken toepaste, hij had het wel geweten, hij had het in ieder geval moeten weten. En dit was nu het eindeVoor zijn ver- loopen zaak neen, dat was het goede woord plichtsbetrachting dat is voorbeeldig, mensche- lijk heldendom", en gaf als hoogste hulde zijn eigen dolk den doode mede in het graf. De zelfmoord is genoemd de peilschaal van het menschelijk geluk. Wat is er dan in onzen tijd weinig waarachtig levensgeluk, nu zelfs in verschillende steden anti- zelfmoordbureaux werden opgericht. Levensmoe den kunnen zich tot zulk een bureau wenden, waar men zal trachten hen van zelfmoord terug te houden. Reeds in 1881 gaf Masarijk een boek over den zelfmoord uit en sprak over den zelfmoord als over „sociaal massaverschijnsel". Daarna kwam de Europeesche wereldoorlog en groeide onrustbarend het aantal zelfmoord gevallen. Lang heeft men zelfs gemeend, dat de zelf moord uitsluitend onder de kultuurvolken voor kwam. Bij de natuurvolken zou het zelfmoord verschijnsel niet gevonden worden. Van deze meening is men echter teruggekomen. In 1933 verscheen een omvangrijk werk van een geboren Zaamslagger Dr. J. Wisse, getiteld Selbstmord und Todesfurcht bei den Naturvölkern (Zelf moord en doodsvrees bij de natuurvolken). Dr. Wisse zet de studiën van Dr. S. R. Stein- metz op dit gebied voort en komt tot het resul taat dat de zelfmoord veelvuldig voorkomt ook onder de volkeren, die op lagen trap van bescha ving staan. Dit neemt echter niet weg, dat de neiging tot zelfmoord toeneemt, naarmate de moderne kui tuur voortschrijdt. Wat ons land betreft kan ik eenige cijfers van de laatste jaren geven (ontleend aan de offi- cieele Statistiek) In Amsterdam kwamen in 1934 zes en tachtig zelfmoordgevallen voor, in Den Haag 48, in Rot terdam 44, in Tilburg 12, in Groningen 11, ook in Utrecht 11. Het totaal aantal zelfmoorden bedroeg in 1934 voor ons land 704. Natuurlijk is in werkelijkheid het aantal vrij zeker grooter dan de statistiek aangeeft. Het gebeurt meermalen dat 't onmogelijk na te gaan is of de dood aan natuurlijke oorzaken moet worden toegeschreven, dan wel of zelf moord de doodsoorzaak is. De statistiek wijst uit dat zelfmoord meer voorkomt in de groote handels- en fabriekssteden dan op het platte land. In 1913 constateerde Dr. M. M. den Hertog, dat de luxe-stad Den Haag een zeer hoog zelf moordcijfer heeft. De gegevens, die mij ten dien ste staan, toonen aan, dat dit nog zoo is. De neiging tot zelfmoord is, blijkens de Sta tistiek ook van de laatste jaren, bij de mannen sterker dan bij de vrouwen. In 1933 was de ver houding 477 mannen en 191 vrouwen. Bizonder hoog te verwonderen is dit niet is het aantal zelfmoorden onder gescheidenen. In het overzicht betreffende een van de laatste jaren staatde frequentie der zelfmoorden is naar verhouding het grootst onder de personen, die gehuwd zijn geweest. Wat 1931/'32 betreft vermeldt de Statistiek: het trok de aandacht dat een groot aantal zelf moorden zijn oorzaak vond in finantieele moei lijkheden, achteruitgang in zaken en werkeloos heid. Ook over de motieven tot den zelfmoord licht de statistiek in natuurlijk slechts zeer ten deele, want veel van het innerlijk gemoedsleven van den zelfmoordenaar blijft verborgen. Als de meest voorkomende oorzaak wordt ge noemd zwaarmoedigheid, moedeloosheid en levensmoeheid. Daarna volgtkrankzinnigheid, storing der geestvermogens, zenuwstoornis. Voorts: drankmisbruik, ziekte, liefdesaangelegen heden, vrees voor strafvervolging, ontdekking van misdrijf, verdacht worden van misdrijf. De statistiek doet verrassende dingen zien wat betreft den tijd van den zelfmoord. We zouden de meeste gevallen verwachten in den somberen, donkeren wintertijd. Evenwelde minste geval len komen voor in de maanden November, De cember en Januari, terwijl Mei, Juni en Juli een hooger cijfer aanwijst. Herhaaldelijk wordt de vraag aan de orde gesteld hoe hebben we te denken over het toe komstig lot van den zelfmoordenaar Mijnsinziens kan en mag door ons hierover geen uitspraak worden gedaan. De Schrift noemt als eenige onvergeeflijke zonde de zonde tegen den Heiligen Geest. Nu is 't mogelijk dat de zelfmoord met deze schrikkelijke zonde samenhangt. Wij weten dit echter niet. Daar niemand precies de omstandigheden kent, waaronder de zelfmoord plaats vond, noch de zielsgesteldheid van den dader in zijn laatste le- vensoogenblikken, late de mensch het oordeel aan God over. Het is ons onbekend wat in de stervensure in de ziel omgaat en welk aandeel verstandsver bijstering of waanzin aan de vreeselijke daad gehad hebben. Diep medelijden is hier meer op zijn plaats dan lichtvaardige en harde veroordeeling. A. B. W. M. KOK. nietten deele door zijn schuld was de zaak nooit iets geweest v/as een gegadigde en zijn huis was verkocht. De totale opbrengst zou iets meer zijn dan Tjaard en hij hadden berekend. Maar nog een groot kapitaal moesten moeder en Tjaard verschaffen, opdat hij geheel vrij man zou zijn met zijn Amsterdamsche schudeischers. O, hij was dankbaar, uit de moeilijkheden ge red te zijn. Hij had de hulp niet verdiend, hij was er zich van bewust. Het was een gunst, dat moeder en Tjaard hem hielpen. Zij offerden zich ten deele voor hem op. Daarom was hij wel eens boos op zichzelf. Want in plaats van te vreden te zijn, was het hem, alsof hij wrevelig gestemd was. En tóch was hij dankbaar. Hij kon dat eerst niet verklaren, tot het hem steeds dui delijker werd, dat zijn stemming verband hield met zijn geestelijke gesteldheid. De onrust knaagde in hemHij voelde het moet anders worden met mij, wil het pas goed wezen. Uit zijn gemijmer, dat hem afmatte, werd hij opgeschrikt, doordat de trein vaart verminderde en het station te Utrecht binnenstoof. Lusteloos keek hij door het raam. Hij was blijven zitten en niet opgestaan, om door het neergelaten coupéraam naar het drukke beweeg op het perron té zien. Maar opeens sprong hij op en stak het hoofd door de ruit. Zijn oog rustte op een slanke ge stalte van een jonge vrouw, die, met een paar kinderen aan de hand, op een ander perron wan delde, blijkbaar in afwachting van een trein. Heino kleurde. Maar zijn oog bleef onofge- wend op Martha Biermasz rusten. DRIETAL TE Epe W. Scheele te Hoogersmilde. J. B. Vogelaar te Scharendijke. J. Vrolijk te Opperdoes. BEROEPEN TE Terneuzen F. J. Scholten te Onstwedde (Gr.). AANGENOMEN NAAR Haren (Gr.): H. Volten te Bolnes. Ds. L. W. Wessels deed intrede bij de Geref. Kerk van Lemmer sprekende over Johan nes 3 29 en 30. 's Morgens was hij bevestigd door Ds. I. K. Wessels van Harlingen, die tot text had Zacharia 4 13. Te Heemstede is op 73-jarigen leeftijd overleden Ds. J. P. Tazelaar, em. pred. van de Geref. Kerk te Weesp. Ds. Tazelaar werd 26 November 1862 te Terneuzen geboren, studeerde aan de Theol. School te Kampen en deed 26 Dec. 1886 intrede te Weesp, waar hij meer dan 40 jaar met zeldzame trouw 's Heeren kerk heeft geleid en gebouwd. Op het gebied der evangeli satie was hij in onze kringen een der voortrek kers. De kerkeraad van de Geref. Kerk te Sche- veningen besloot niet over te gaan tot het be roepen van een vijfden predikant. Ter vergadering van de classis Enkhuizen der Geref. Kerken op 11 Maart a.s. komt een voorstel van de kerk van Enkhuizen, luidende „lettende op den nood van onze candidaten, waarvan tientallen op dit oogenblik zonder eenig uitzicht wachten op een beroep „overwegende dat intensieve bearbeiding der Gemeente in dezen tijd zeer noodzakelijk is, en dat dit meermalen te zwaar valt voor Dienaren des Woords boven 65 jaar, tot de Generale Synode een verzoek wil gericht zien, dat de Synode een weg zoeke om te komen tot emeri- teering van Dienaren des Woords op den leeftijd van 65 jaar. Over wijlen Prof. Hoekstra. Ds. H. Keeg- stra schrijft in „De (Amerik.) Wachter" „In een bericht in één der Nederlandsche bladen, dat ons het sterven van Prof. Dr. T. Hoekstra van Kampen meldt, vond ik onder anderen ook het volgende, dat zeer mijn aan dacht trok en zonder twijfel ook door U met belangstelling zal worden gelezen. „En hij bleef ook de vaderlijke vriend der jonge predikanten, die wisten dat hij ze met raad ter zijde zou staan, wanneer ze zijn hulp inriepen. Vooral het practische werk der pre diking had de bijzondere aandacht van den thans overleden Professor. Hij wist, dat de invloedssfeer van een jong predikant sterk af hankelijk was van de vraag, of dominee „preeken" kan. Laat het ons maar zeggen, dat wij in dat opzicht tamelijk veeleischend zijn. Maar juist daarom besteedde Prof. Hoekstra daaraan veel zorg. Jonge predikanten werden zoo nu en dan nog eens weer ontboden om in Kampen te preeken en dan konden ze er op rekenen, dat Prof. Hoekstra critisch luisterde en straks bemoedigende wenken zou geven, die waard waren om te worden overwogen." Hoe vindt ge dat, broeder Was dat niet prachtig Zoo bleef de Professor van 't vak een oog houden op de jonge preekers, nadat ze de school verlaten hadden en wekelijks de vrucht hunner opleiding leverden. Die vrucht zelf proevende, kon hij zijn eigen werk in de gevolgen beoordeelen en voorts zijne vroegere leerlingen met zijne kritiek of goedkeuring helpen. 't Zou, dunkt me, kostelijk zijn als onze jonge predikanten de gelegenheid hadden, om hunne leermeesters de vrucht van hunnen ar beid zoo voor en na eens te kunnen laten hoo ren. Ze zouden zeer veel nut kunnen trekken van het oordeel dergenen, die vroeger hen onderwezen, hun aanleg kenden en hunne ge breken hen hebben aangewezen. Wie zouden er beter in staat zijn dan hun professoren en onder die vooral de professor in de homiletiek, om te zeggen of ze hunne gaven en talenten in de zuivere richting ontwikkelden of niet." (Bazuin) Militie en Militia Christi. Namens het moderamen der conferentie van kerkeraden uit garnizoensplaatsen schrijft de heer Peppink, ouderling te Amsterdam „Indien ik mij niet vergis, leven we tegenwoor dig in een tijd van altemaal sterke en flinke menschen. Iedereen is er als 't ware op uit om toch maar flink te schijnen. AI het mogelijke en onmogelijke wordt daar toe gedaan en niets zou men minder aangenaam vinden dan voor een slappeling te worden aan gezien. Dan wendde hij het ijlings af. Zij had hem gezien, maar aanvankelijk blijkbaar niet onmid dellijk herkend. Want toen hij steelsgewijze keek, bespeurde hij, hoe zij in zijn richting staar de, als om hem goed op te nemen. Dan ontmoetten beider oogen elkaar. Een flauwe glimlach van herkenning vloog over haar gelaat, dat weinig veranderd was, alleen ernstiger trekken vertoonde. Zij knikte hem even toe. En Heino knikte terug. Hij had wel uit den trein willen springen en op haar toeloopen, om te smeeken. Vergeef mij Hij deed het niet. Het kon ook niet. Want de trein zette zich in beweging, nadat nog een passagier vlug in zijn coupé was gestapt. Onrustig en verlangend boog Heino zich nog uit het open raampje, maar hij zag Martha niet meer. Zij had het perron verlaten, hoewel er nog geen trein was gearriveerd. „Je hebt gelijk, mijn kind", dacht hij. „Je be hoeft je aan mij niet meer gelegen te laten lig gen ik heb je schandelijk behandeld." Even voorbij de Lunetten begon zijn mede passagier, die spraakzaam bleek te zijn, een ge sprek. Beleefdheidshalve gaf Heino antwoord, maar zoo kort mogelijk. De man tegenover hem bespeurde dan ook weldra, dat hij aan het ver keerde adres was, waarom hij een courant greep en lezen ging. Maar even na Amersfoort, toen de snel de Veluwe doorsnijden ging, viel hij in slaap. De stilte was Heino zeer welkom. Hij peinsde verder, mqar tot een oplossing kwam hij niet. Hoe meer de trein het Noorden naderde, hoe meer verlangend hij werd, zijn moeder te ont- Wat mij daarom, juist in dezen tijd, zoo zeer verwondert, is de vaak futlooze houding van vele jongens uit christelijke gezinnen gedurende hun diensttijd. Een flinke christen-militair, die zich zijn Ko ning niet schaamt en ook daardoor met opge wektheid en in getrouwheid zijn dienst verricht, ontmoet men maar vrij zeldzaam. Kloeke aaneensluiting van allen die het merk en veldteeken van Koning Jezus dragen wordt helaas maar weinig gevonden. Is onze Leidsman en Koning, die ons kocht met den prijs van zijn dierbaar bloed, dan niet alle hulde waardig De kazerne behoort toch aan Christus en niet aan satan Beroepingswerk in den ouden tijd. Een dezer dagen kwam ons onder de oogen een oude rekening uit 1610, die de onkosten be vat, verbonden aan het beroepingswerk van een predikant. Het vergeelde papier roept herinneringen op aan den goeden ouden tijd, toen onze voor vaderen per diligence en trekschuit dagen op reis waren, om in opdracht van den kerkeraad hier of daar een dominee te hooren. Na wijdloopige deliberaties, waarvan de oude notulen ons vaak getuigenis afleggen, kon men dan tot een keuze overgaan. De rekening draagt tot opschrift„verteringen ende reyscosten, uutgelegd bij den burgemeester Joost van Reidt ende doctor Jacob van Wetten, als gecommitteerden van mijn heeren van de ma gistraat ende kerckenraet binnen Arnhem, te be vorderen die beroepinge Ds Hemlei Meilingii, staande tot Husum buten Leeuwarden, tot der den kerckendiener". In dien tijd was het heel wat om de reis van Arnhem naar Huizum in Friesland te ondernemen en de diverse rekeningposten vertellen ons op origineele wijze hoe het den heeren gecommit teerden op hun reis verging. Den len Augustus ging men op reis van Arn hem naar Harderwijk, waar men, na proviand te hebben ingeslagen, benevens een voorraad Spaansche wijn, een schip aannam om naar „de Vriesche custe" te varen. Men kwam echter niet verder dan Urk, omdat de windstilte intrad. Men huurde den volgenden dag een visschersschuit en een paar mannen, die het vaartuig naar Lem mer roeiden. Hier moest men weer een schuit huren, om naar Sneek te worden gebracht en vandaar trok men per diligence naar Leeuwarden. Van daar uit werd Huizum bezocht. Men deed er den tijd over, want de rekening geeft aan een bedrag „vereert aan het dochterken, knecht ende maegt van doctor Johan van den Sande", waar de hee ren „omtrent 7 dagen thuys hebben gelegen". De terugreis ging per nachtschuit naar Har lingen, waar men een schip huurde voor den overtocht naar Amsterdam, in welke stad men een paar dagen logeerde. Per diligence werd van Amsterdam naar Utrecht gereisd en verder ging de tocht over Rhenen, waar men overnachte, naar Arnhem. In totaal was men 14 dagen op reis geweest en men had 81 guldens, 1 stuiver en 6 penningen uitgegeven. Deze tocht had succes. Ds. Meylingius, een man van groote gaven, werd beroepen en deze kwam in October 1610 naar Arnhem, waar hij vele jaren als een „naerstig ende godtsalig ker ckendiener" is werkzaam geweest. „Effatha" - Voorburg. De jaarvergadering van „Effatha", Chr. Insti tuut voor doofstomme kinderen te Voorburg, werd bepaald D.V. op Woensdag 6 Mei 1936 in het schoolgebouw te Voorburg. Ds. G. Salo mons, Chr. Geref. pred. te Amsterdam werd bereid gevonden alsdan een opwekkend woord te spreken. Op deze vergadering zijn afgevaardigden, leden en belangstellenden hartelijk welkom. Na afloop der ochtend-vergadering kunnen de bezoekers zich vereenigen aan de koffietafel in het Internaat. Driemaal preeken leeren. Een predikant, aldus het Duitsche Predikan tenblad, moet driemaal preeken leeren. Eerst moet hij leeren, hoe hij een preek maaktdat is, hoe men een tekst zich indenkt, als theoloog dien overdenkt, hoe men over dien tekst bidt en me diteert, hoe men dien tekst op zichzelf toepast en daarna ook op de gemeente, en dan het ge heel in vaste en duidelijke uiteenzetting der ge dachten opbouwt. Heeft de predikant dit ge leerd, dan moet hij in de tweede plaats leeren, hoe de zorgvuldig voorbereide preek een levend getuigenis wordt. Hij moet van de gemeente iets willen, met de gemeente vanaf den eersten zin in contact zoeken te komen. Dit is het gevaar lijke stadium voor den predikant. Hij komt in de verzoeking meer op de uitwerking en het effect te letten dan op de waarheid hij komt er gemakkelijk toe meer waarde te hechten aan de wijze, waarop hij de tijdvragen raakt, dan moeten, die hij in geen maanden gezien had. En na Assen werd dat verlangen zóó machtig, dat hij, te Groningen aangekomen, uitzag, of zijn moeder er niet was, hoewel hij zeer goed wist, dat haar gezondheidstoestand, ten deele, mis schien wel voor een groot deel, door zijn schuld, zeer geleden had. Zijn moeder was er echter niet. Wel dook opeens Truus op, die hem hartelijk de hand schudde en hem zeer opgewekt ontving. „Tjaard wilde je komen halen", vertejde zij, „maar die kreeg plotseling verhindering. En toen ben ik holderdebolder gegaan. Want niemand om je af te halen, is zoo'n sneu geval. Niets gezellig." ,,'k Vind het verbazend aardig van je", zei Heino, uit den grond van zijn hart. Hij had al lang ingezien, dat hij Truus ver keerd beoordeeld had. Hij was alleen de schul dige. Hij had het er waarlijk naar gemaakt, dat zij ontstemd op hem was geweest. En desondanks vond Truus het ook goed, dat Tjaard hem hielp. O, zij waren veel en veel beter dan hij. „Je komt nu uit Rotterdam, niet hoorde hij Truus vragen. „Is de zaak in orde gekomen?" „Ja, o ja, neem me niet kwalijk, ik was even in gedachten. Ja, ja, 't is gelukkig in orde, hoor. Ik word chef van het filiaal in Deventer. Ik blijf een dag of tien thuis en dan ga ik er heen, om mij er in te werken." „Heerlijk, Heino, dat je nu uit de moeilijk heden bent", zeide Truus warm. „Ja", antwoordde hij. „Ik kan het mij soms nog niet voorstellen. Maar een feit is het, hoewel ik het riiet heb verdiend."

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1936 | | pagina 2