No, 10 Vrijdag 6 Maart 1936 50e Jaargang WEEKBLAD VOOR DE GEREFORMEERDE KERKEN IN ZEELAND. UIT HET WOORD, DADERS DES WOORDS. VAN VERRE EN NABIJ. ZEEUWSCHE KERKBODE REDACTIE: Ds. A. C. HEIJ TE KOUDEKERKE. MEDEWERKERSD.D. W. M. LE COINTRE, F. J. v. d. ENDE, A. B. W. M. KOK, A. H. OUSSOREN, F. STAAL Pzn., A. SCHEELE en R. J. VAN DER VEEN ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling 2. Afzonderlijke nummers 8 cent. ADVERTENTIEPRIJS 15 cent per regel bij jaarabonnement van minstens 500 regels belangrijke reductie. UITGAVE VAN DE PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE ADRES VAN DE ADMINISTRATIE FIRMA LITTOOIJ OLTHOFF, MIDDELBURG Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ b OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg. TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280 KERKHERSTEL. Maar Ik heb voor u gebeden, dat uw geloof niet ophoude. En gij, als gij eens zult bekeerd zijn, zoo versterk uw broeders. Luc. 22:32. Midden in de Kerkverwoesting is de Heere Jezus bezig met het Kerkherstel. Als alles breekt is Hij aan het bouwen. Hij blijft trouw tot in den nacht in welken Hij verraden werd. Hij kan Zichzelf niet verlooche nen en daarom Zijn discipelen niet. Hij blijft de Herder ook nu de schapen ver strooid worden. Er wordt in dien nacht een gruwel van ver woesting in de gemeente aangericht. Het Hoofd wordt geslagen en wat zullen zij nu beginnen met hun woorden en daden Hij heeft het ze allen voorzegd Gij allen zult aan Mij geërgerd worden in dezen nacht. Een van u zal Mij verraden. De haan zal niet kraaien, totdat gij Mij drie maal zult verloochend hebben. Simon, Simon, ziet, de Satan heeft ulieden zeer begeerd, om u te ziften als de tarwe. Dat is de aankondiging van de Kerkverwoes ting een verstrooide, vluchtende, verloochenen de gemeente van discipelen in den Satanischen nacht van het verraad. Maar Ik heb voor u gebeden, dat uw geloof niet ophoude. Dat is de belofte van het Kerkherstel. Petrus had in overmoed en zelfvertrouwen zware beloften op zich genomen. De eene toe zegging was maar over de andere heengerold. Hij zou eens Al werden ze ook allen aan u geërgerd, ik zal nimmermeer geërgerd worden. Ik ben bereid met U ook in de gevangenis en in den dood te gaan. Ik zal mijn leven voor U zetten. Maar Jezus remt hem in die woorden. Hij legt dien zelfstandig-handelenden Petrus even de hand op de schouder Simon Het was wel de trouwe, liefhebbende Petrus, die deze woorden sprak. Het was geméénd. Straks als zijn liefde zal gelouterd zijn, dan zal hij zijn bereidheid onderschrijven met zijn bloed. Met diezelfde liefde zal diezelfde Petrus eenmaal de gevangenis en den dood ingaan. Maar nu moet hij van zijn zelfvertrouwen worden losgemaakt, nu komt hij met heel zijn handelende en beslissende zelfstandigheid apart te staan, los van den Meester en los van de gemeente, alleen met den Satan en dan zal heel zijn zelfstandigheid worden stukgewreven. Onder dienstmeisjeswoorden en soldatenoogen zal hij aan het wankelen gaan, hij zal verloo chenen, hij zal zweren. Hij zal den Naam des Heeren aanroepen: God is mijn Getuige, ik ken dien Mensch niet. Maar dan zal „die Mensch" ook den Naam des Heeren aanroepen. De Voorbidder zal aan het bidden zijn. En als Petrus dan zijn val maakt, dan ziet de Heere om en Hij redt Zijn discipel in het uiterste van de verzoeking met een be schamende blik. Het geloof zal ophouden in Simon Petrus. Onder eede zal Hij voor God verklaren, dat hij niet gelooft en nooit geloofd heeft. Hij zal het geloof afzweren. Maar Christus heeft gebeden èn Hij bidt. Straks kraait de haan het sein van den val, het teeken, dat het met Petrus is gebeurd. Petrus kan zichzelf niet vasthouden. Hij wordt nu vastgehouden. Hij kan zich niet bewaren. Hij wordt bewaard. Hij kan in het geloof niet vol harden, maar de Heere volhardt met hem. Zijn geloof bezwijkt, maar hij gaat niet verloren. Want er was een besluit der verkiezing Nie mand zal ze uit Mijn hand rukken. Op de voorbede van dien Christus daalt straks de ontferming van de indachtigmaking op hem neerontsteltenis en erbarming tegelijk, zelf ontdekking en Christus-openbaring. De trouw Gods zal hem de poort uitdrijven. „En naar bui ten gaande weende hij bitterlijk." Dat is Petrus' redding hij wordt omvat in het oogenblik toen hij losliet, opgetild uit de ver zoekingen, weggehaald uit de diepten van den Satan. Door de voorbede van Christus. Dat is Petrus' behoud. Maar het herstel gaat verder en gij, als gij eens zult bekeerd zijn, zoo versterk uw broeders. Petrus valthij ontdekt de hulpeloosheid van den armen Simon. Maar Christus herstelt Zijn gehavende gemeentede Apostolische kerk wordt in stand gehouden. Petrus blijft Apostel. Eenmaal zal hij bekeerd zijn, bekeerd van zijn zelfvertrouwen, van zijn bemoeiing met het ver lossingswerk. Eenmaal zal hij leeren, dat het Messiaansche werk buiten hem is omgegaan, dat hij met zijn zelfstandig optreden gemist kon wor den bij de redding van de wereld, dat hij niets kon doen, dat het aan hem gedaan moest worden. Dan zal hij weer apostel mogen zijn, mede arbeider Gods. Hij zal de broeders mogen ver sterken, niet met het verhaal van zijn levensweg, maar met het getuigenis van de trouw van God. Dan zal hij mogen bezig zijn aan de opbouw van de kerk, als een onnutte dienstknecht. Dan zal hij gezien hebben, dat die kerk alleen gegrond is in het werk van Christus. Dan zal hij bereid zijn tot verantwoording van de hoop, met zachtmoedigheid en vreeze 1 Petr. 3: 15). Dan zal hij de broeders versterken, de geloo- vigen bouwen, de zwakken jMjstaan, de aange vochtenen ondersteunen. Dan zal hij altijd om hoog wijzen Hij is getrouw. Dan zal hij ijveren en trouw zijn tot het einde in de kracht van God. Zoo komt hier in dit moment van de lijdens geschiedenis even de opbouw van de Apostoli sche gemeente naar voren. Tot versterking van al Petrus' broeders en zusters. Overal waar dit Evangelie zal verkondigd worden, zal ook van Hem gesproken worden, opdat wij weten wat in den mensch is, maar ook opdat wij zullen verstaan wat wij gekregen hebben in den Christus. Hij zal het voor ons voleindigen. Er is volharding der heiligen, niet omdat wij zoo volharden en het uithouden tot het einde, maar omdat Hij volhardt met ons. Wij krijgen genade om trouw te zijn, omdat Hij zoo trouw is, omdat Hij voor ons bidt. De volharding der heiligen is het in spiegel schrift gelezen verhaal van de trouw van God. Opdat die roemt, roeme in den Heere. Het is niet onze trouw, die ons draagt. Het is alleen gelegen in „deze Mijn hartelijke liefde en trouw jegens u". Vrouwenpolder. J. W. TUNDERMAN. HET BEEST UIT DE ZEE. Openb. 12:18—13—10. Openb. 12 spreekt van de vervolging, waar mee de roode draak, de duivel, de gemeente van Christus vervolgt en poogt uit te roeien. Het spreekt ook van de bewaring, waarmee de Heere Zijn gemeente bewaart. In Openb. 13 worden we nu onderwezen aan gaande de twee groote machten, waarvan de duivel zich bedient tot dat vervolgen van de gemeente. Het zijn twee beesten, één opkomend uit de zee, het ander opkomend uit de aarde. Allereerst wordt gesproken van het beest, dat opkwam uit de zee. Staande aan het strand der zee zag Johannes uit de zee opkomen een wonderlijke verschijning. Boven de waterspiegel vertoonden zich tien hoornen en tien koninklijke hoeden (of kronen). Die hoornen en kronen bleken gedragen te wor den door zeven hoofden (of koppen). Op die koppen was een naam van Godslastering. Die zeven koppen, waren zoo werd voorts open baar die van een gedrochtelijk monster. Jo hannes zag toen het geheel boven het water was opgeheven een beest, dat een pardel of panter gelijk was maar het had voeten als van een beer, en zijn mond, was als de bek van een leeuw. Een monster dus met het lichaam van een panter, pooten als van een beer, een muil als van een leeuw. Er was dus bij verschil gelijkenis van dit mon sterachtige beest met den draak van Openb. 12. Die draak had ook zeven hoofden en tien hoornen (12:3). De draak had echter zeven kronen op de zeven hoofden, dit beest tien kro nen op de tien hoornen. Bij den draak was het hoofd gekroond, bij het beest de hoorn. Hier was er dus verschil. Er was ook overeenkomstin het gedrochte lijke van de verschijning en van den verderven- den aard, die beide daarin openbaarden. Ook was er overeenkomst in den geest, die beide be zielde. De draak was Gods tegenstander en het beest droeg op zijn zeven hoofden een naam van Godslastering. Dat er bij overeenkomst ook verschil was blijkt uit het slot van vs. 2 en de draak gaf hem zijn kracht en zijn troon en groote macht. Wat dat beteekent, verstaan we, wanneer we bedenken, waarvan die hoofden en hoornen sym bolen zijn. In het hoofd schuilt de denkkracht, de macht van den geest. Als de draak zeven hoofden heeft, wijst dat dus op een volheid van denkkracht en kennis. De hoorn is het symbool van kracht om neder te werpen. De tien hoor nen van den draak beduiden dus, dat groot is zijn kracht om neer te werpen en te verwoesten. Daardoor heerscht dan ook de draak als een vorst op zijn troon. En al die groote kracht en macht om te heerschen geeft nu de draak aan het beest uit de zee. Met dat beest gebeurt dan iets, dat op een groot wonder gelijkt. Johannes zag, dat één van de hoofden van het beest als tot den dood ge wond was maar, van die doodelijke wonde werd het genezen en het stond weer in z'n volle kracht. Die genezing wekte de verwondering der aar de, der menschen. Die verwondering werd tot bewondering, wanneer zij zagen welke macht aan dat beest gegeven was en hoe het al maar over won. De menschen zeiden wie is aan dit beest gelijk Wie kan krijg voeren tegen dit beest En de bewondering werd aanbidding van het beest, als men daaraan goddelijke kracht ging toeschrijven en dat beest ging eeren met een eere als waarmee alleen God mag worden ge- eerd en aangebeden. Een groot gevoel van eigenwaarde bij het beest was daarvan het gevolg. Het ging groote dingen spreken van zichzelf het ging snoeven, dat het alles kon en dat niets en niemand het kon weer staan. Godslastering kon zoo niet uitblijven. De macht en dies de aanbidding kwam zoo zei het beest niet aan God toe. Niet God moes ten de menschen vreezen maar het beest. De vreeze Gods werd voor dwaasheid gehouden. Zoo opende het beest zijn mond tot lastering tegen God om Zijnen Naam te lasteren en Zijn tabernakel en die in den hemel wonen. Lasteren is iemand van kwaad beschuldigen, terwijl men weet, dat die beschuldiging onge grond is. Zoo lasterde het beest God. Het ont hield Gode niet alleen de eere, die Gode toe komt, maar dorst God noemen het groote kwaad. En lasterde het beest God, dan ook Gods ta bernakel, de plaats, waar God woont, dat is op aarde zijn gemeente. Niet alleen God werd het groote kwaad genoemd, maar ook de kerk, ook Gods volk. Ja zelfs de hemelingen, die in de vreeze des Heeren stierven en opgenomen werden in Gods heerlijkheid, werden niet gespaard. En zoo deed het beest 42 maanden, of 1260 dagen of 3]/2 jaar, de heele periode van Chris tus' eerste verschijning tot Zijn wederkomst. Nu waren er op de aarde, die met die Gods lasteringen niet instemden, die daartegen getuig den. Denk aan de twee getuigen, van wie ge sproken wordt in Openb. 11 en die een even lange periode, 1260 dagen profeteerden. Op aarde is een gemeente die, vooral door den dienst, der bijzondere ambten, getuigt voor Chris tus en alzoo voor de eere Gods getuigt voor de eere van Gods liefde en genade, waarin Hij Zijn Zoon gaf, opdat een iegelijk, die in Hem zou gelooven niet zou verderven maar het eeuwi ge leven hebben. Tegen hen gaat dan het beest krijg voeren, om de heiligen te overwinnen. Die krijg voert niet aanstonds tot de overwinning. Maar einde lijk, als de getuigen hun getuigenis voleindigd hebben (11:7) komt de overwinning van het beest. Dan ontvangt het macht over alle geslacht en taal en volk. Dan komt het zóóver, dat allen, die op de aarde wonen, het beest aanbidden. Allen toch met enkele uitzonderingen. Er staatallen, wier namen niet van de grondleg ging der wereld zijn geschreven in het boek des levens des Lams, dat geslacht is. Zij, wier namen geschreven waren in dat boek des levens, deden niet mee aan die lasteringen tegen God en Zijn volk en Zijn zaligen. Hun getal was echter maar gering en daarom kon worden gezegd, dat allen, die op de aarde woonden, het beest aanbaden. En dan wordt het voor de heiligen op de aarde wel een zeer booze tijd, waarvan de beschrijving wordt ingeleid met de woorden indien iemand ooren heeft, die hoore. De beschrijving zelve volgt in vers 10. Van dit vers bestaat nog een andere lezing, dan die in onze Statenvertaling gevolgd werd en die beter past in het verband. Dan moet hier gelezen wor den indien iemand voor gevangenschap (be stemd is) gaat hij in gevangenschap indien iemand (bestemd is) met het zwaard gedood te worden, moet hij met het zwaard gedood worden. De bedoeling dezer woorden is dan, dat de geloovigen in de gevangenschap zullen geleid worden en gedood worden en dan moeten zij zich niet verzetten, maar zich naar de gevangenis en den dood laten leiden. Het slot van vers 10 sluit daarbij aan hier is de lijdzaamheid en het geloof der heiligen. De heiligen zullen lijdzaamheid behoeven, het ver mogen om te kunnen lijden. Zij zullen geloof behoeven, geloof, dat toch God regeert, die God, die hun God is, de Almachtige, die alle dingen doet gaan naar Zijn raad. En dat geloof, dat toch de Heere regeert, kan er zijn, want ook in dit verband wordt weer geleerd, dat alles staat onder Gods bestel. Wanneer zoo zegt vers 5 dat beest een mond had om groote dingen te spreken en Gods lasteringen, dan was het omdat aan het beest een mond gegeven werd. En wanneer zoo zegt vers 7 dat beest macht had om tegen de heiligen te krijgen, dan was het omdat aan het beest macht gegeven werd. Daarbij is dan niet alleen te denken aan wat de draak deed, die aan het beest gaf zijn kracht en troon en macht, maar óók aan wat God aan dat beest gaf. Als iemand een mond heeft, de gave der wel sprekendheid, om door het woord de massa's te boeien en in beweging te brengen, dan is die mond er niet door den duivel, want de duivel kan niet scheppen dan is die mond een qave Gods. Als iemand groote macht heeft door denk kracht en daadkracht, dan heeft hij die niet van den duivel, die niet kan scheppen, maar van God. Ongetwijfeld is die mond en die macht dan niet door God gegeven om er mede te zondigen. Alle gave Gods moet God dienen en verheer lijken. Als die gaven misbruikt worden, komt dat voor de verantwoordelijkheid van hem, die zich alzoo bezondigt. Waarom God dan toelaat, dat er met Zijn gaven zooveel kwaad wordt gedaan Het ant woord is, dat God ook die zonden der schepse len, die zij vrijwillig doen en waarvoor zij ver antwoordelijk zijn, gebruikt tot de volvoering van Zijn raad. Het blijft toch zóó, dat de Heere re geert. En in dat geloof kan er bij de heiligen lijdzaamheid zijn. Zoo geeft Openb. 13 een nadere uitwerking van hoofdstuk 12 en doet zien, hoe de draak tegen de vrouw krijg voert. Hij doet dat door het beest uit de zee. DE REFORMATIE VAN '86. Wat hier boven staat is de titel van het ge denkboek bij het halve-eeuwgetij der Doleantie. Het Comité, dat de herdenking der Doleantie voorbereidde en organiseerde, oordeelde terecht, dat een blijvende herinnering m.a.w. dat een gedenkboek noodig was. De redactie daarvan werd opgedragen aan Prof. H. H. Kuyper en Dr. J. C. Rullman en kostelijk op tijd konden ze dit gedenkboek doen verschijnen bij den heer J. H. Kok te Kampen, die het deed uitkomen in flink formaat, alleszins waardig de zaak, waar over het handelt. Dit gedenkboek wil zooals de Redactie in een inleidend woord zegt getuigenis afleggen van het werk Gods in de reformatie van '86 en in de beschrijving van dezen kerkstrijd het onder scheid doen uitkomen tusschen historie en le gende. Ter aanbeveling van dit belangrijk boek, waar van we hopen dat het alom zal gelezen en be studeerd worden, vermelden we hier de onder werpen, die er in worden behandeld, met de na men van hen, die daarover schreven. Groen's strijd voor Kerkherstel door Dr. H. H. Kuyper. D'Mater Salem door Dr. J. C. Rullman. Losgemaakte kerken door Dr. Rullman. De Doleantie en de leertucht door Dr.V. Hepp. De Doleantie en de organisatie door Dr. H. H. Kuyper. De Doleantie en de beheersquaestie door Mr. V. H. Rutgers. De Doleantie en het kerkverband door Dr. H. Kaajan. De Doleantie en de Afscheiding door Dr. E. D. Kraan. De Doleantie en het godsdienstig leven door Ds. K. Fernhout. De Doleantie en de achtergeblevenen door Dr. B. Wielenga. Het kerkbegrip der Doleantie door Dr. K. Dijk. Het kenmerkende der Doleantie in zijn betee- kenis voor onzen tijd door Dr. G. M. den Hartogh. Zooals men ziet hebben hun medewerking verleend mannen, die bij uitstek bevoegd waren die onderwerpen te behandelen. In geen bibliotheek van een Mannen- en Jongel. Vereen, mag dit boek ontbreken, en waar ker keraden ook een bibliotheek er op na houden, verdient dit werk daar een eereplaats evenzoo op de boekenhangers in de huiskamers, opdat ouderen en jongeren en vooral de jongeren hebben dat noodig het nemen en lezen. PROF. DR. L. BOUMAN.f De vorige v/eek brachten de bladen het be richt van het overlijden van Prof. Dr. L. Bouman, hoogleeraar aan de Rijksuniversiteit te Utrecht en buitengewoon hoogleeraar aan de V.U. te Amsterdam, waaraan hij vanaf 1907 reeds ver bonden was geweest, toen hij in 1925 te Utrecht benoemd werd. Bij dit heengaan willen we aan hem in onze Kerkbode een woord van dankbare nagedachte nis wijden. Niet omdat zijn arbeid voor het specifiek ker kelijk terrein beteekenis had. Zijn buitengewoon groote gaven kwamen ten goede aan wetenschap pelijke onderzoekingen op psychiatrisch terrein. En daar zoo wordt door deskundigen ver klaard was de vrucht van zijn studie van groote belangrijkheid. Maar op het breede veld van het Gerefor meerde denken en leven werd hij zoo een figuur van beteekenis, omdat hij in de wetenschappe lijke wereld zich den naam van Christus niet schaamde. En hoe rijke vrucht droeg zijn arbeid voor het practische leven in de Christelijke verzorging van de krankzinnigen. Groot is dan het verlies, dat door dit heen gaan geleden wordt. Een verlies ook voor de V. U. Maar bij dit verlies past het ons den Heere te danken voor de gaven, in dezen geloovige geleerde geschonken. En daarbij voegt zich de bede, dat God steeds mannen verwekke, die, als hij, ook op het terrein der wetenschap den naam Gods verheerlijken. HEIJ. Gereformeerde Kerk van Middelburg 10 Maart 183610 Maart 1936. Allen hebben we bewondering voor den moed van de menschen die voor 100 jaar het aange durfd hebben om in Zeeland's hoofdstad in Gods kracht te zeggen „We keeren terug naar de Oude Gereformeerde beginselen". We hebben respect voor den durf van man nen en vrouwen, die alleen dorsten te staan in geheel Walcheren, ja geheel Zeeland en veracht- heid en smaad wilden dragen, omdat ze bewezen, dat hun de Oude Gereformeerde waarheid lief was. We hebben achting voor hun vaste geloofs overtuiging, zoodat ze tegen potentaten en nota belen dorsten in te gaan en te zeggen „Gij zijt afgeweken en wij bewandelen het oude spoor der Vaderen". We willen niet de menschen verheerlijken nog onszelf Farizeïstisch gelukkig prijzen hun gees telijke nazaten te zijn nu we herdenken, dat de Oude Kerk weer tot Openbaring kwam, nadat velen zich van de Gereformeerde Waarheid hadden afgescheiden. We willen evenmin alles goedkeuren wat die Vaderen in die dagen hebben gedaan. Ook hun handelingen waren met zonden besmet, zelfs die heilige daad van „kerkherstel" was niet volmaakt. We willen ook niet herhalen de brute wan daden van het grouw of ook „hoogerstaanden" tegenover diegenen, die de Waarheid van Dordt wilden blijven belijden. Neen, wat we willen, is den Heere danken voor het feit, dat hij ondanks onze zonden en ondanks onze gebreken, de Kerk van Christus heeft willen dragen en met zijn liefde heeft wil len omringen tot op dit oogenblik. Nu we herdenken, moet het begin en het eind van ons denken de Christus zijn. En al de ach ting en bewondering, die we voor menschen heb ben, is bewondering voor de gaven die Christus hun geschonken heeft. We danken den Heere, dat hij aan Zijn Ver bond gedacht heeft en ondanks veler afscheiding- van-de-oude-waarheden toch aan enkelen in het hart heeft gegeven, gehoorzaam te zijn. Concrete gehoorzaamheid aan Gods geopenbaarde wil. En als we ons oog dan nu slaan op dat kleine stekje dat toen geplant is, en we zien op hetgeen het nu geworden is, wat hebben we dan veel redenen om den Heere te danken als we zien op de hoeveelheid, op de quantiteit. Het was nauwelijks een dertigtal dat zich af keerde van het Synodaal Genootschap. Thans zijn het drieduizend, die de Oude Belijdenis van Dordt weer willen naleven. Maar beweren we teveel, als we zeggen, dat de qualiteit van toen en nu verschillend is. Zou de trouw, de toewijding, de offervaardigheid, het willen dragen van smaad en druk toen niet groo- ter geweest zijn dan ze thans is Brandde toen de vlam des Geestes niet hooger dan ze thans doet Was er toen niet meer vuur, bezieling en ook teeder geloofsleven met God, dan thans het geval is Nu we gedenken zien we terug. Maar laat dit terugzien zoo zijn, dat we schuld belijden. Schuld belijden van onze te weinige geloofsactiviteit. Schuldbelijden van onze te weinige moed om ook anderen toe te roepen zich te bevrijden van knellende banden die tegen Gods Woord zijn. Schuldbelijden, dat we te weinig trouw geweest zijn in al die jaren die nu achter ons liggen. Laat Middelburg's kerk in komende dagen als daad van dankbaarheid vragen „Wat zal ik den Heere vergelden voor al die weldaden aan ons bewezen. Laten we als liefhebbende, als dank bare kinderen bij vernieuwing in verbondsge- hoorzaamheid gaan leven, opdat Zijn Naam eeuwig eer ontvange". Van onzen archivaris. Broeder P. B. Tazelaar, ontving ik een gedeelte van de eerste notulen, welke hieronder zijn afgedrukt. De Heer van de Putte, archivaris, Gouda, heeft zich bereid verklaard de acte van Afschei ding voor de kerk uit het archief in Den Haag te fotografeeren. Wanneer dit geschied is, volgt publicatie. Te Middelburg. Op den 10 Maart 1836, zijn op onderlinge Begeerte, en verzoek vergaderd, ten Huize van Cornelis van Assendelft op den Wal B 103. En met den Zeiven de navolgenden Afgescheidenen Te weten

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1936 | | pagina 1