No, 10
Vrijdag 6 Maart 1936
50e Jaargang
WEEKBLAD VOOR DE GEREFORMEERDE KERKEN IN ZEELAND.
UIT HET WOORD,
DADERS DES WOORDS.
VAN VERRE EN NABIJ.
ZEEUWSCHE KERKBODE
REDACTIE: Ds. A. C. HEIJ TE KOUDEKERKE.
MEDEWERKERSD.D. W. M. LE COINTRE, F. J. v. d. ENDE, A. B. W. M. KOK, A. H. OUSSOREN, F. STAAL Pzn., A. SCHEELE en R. J. VAN DER VEEN
ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling 2.
Afzonderlijke nummers 8 cent.
ADVERTENTIEPRIJS 15 cent per regel bij jaarabonnement
van minstens 500 regels belangrijke
reductie.
UITGAVE VAN DE
PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE
ADRES VAN DE ADMINISTRATIE
FIRMA LITTOOIJ OLTHOFF, MIDDELBURG
Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot
Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ b
OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg.
TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280
KERKHERSTEL.
Maar Ik heb voor u gebeden, dat uw
geloof niet ophoude. En gij, als gij eens
zult bekeerd zijn, zoo versterk uw
broeders.
Luc. 22:32.
Midden in de Kerkverwoesting is de Heere
Jezus bezig met het Kerkherstel.
Als alles breekt is Hij aan het bouwen.
Hij blijft trouw tot in den nacht in welken Hij
verraden werd. Hij kan Zichzelf niet verlooche
nen en daarom Zijn discipelen niet.
Hij blijft de Herder ook nu de schapen ver
strooid worden.
Er wordt in dien nacht een gruwel van ver
woesting in de gemeente aangericht. Het Hoofd
wordt geslagen en wat zullen zij nu beginnen
met hun woorden en daden
Hij heeft het ze allen voorzegd
Gij allen zult aan Mij geërgerd worden in
dezen nacht.
Een van u zal Mij verraden.
De haan zal niet kraaien, totdat gij Mij drie
maal zult verloochend hebben.
Simon, Simon, ziet, de Satan heeft ulieden
zeer begeerd, om u te ziften als de tarwe.
Dat is de aankondiging van de Kerkverwoes
ting een verstrooide, vluchtende, verloochenen
de gemeente van discipelen in den Satanischen
nacht van het verraad.
Maar Ik heb voor u gebeden, dat uw geloof
niet ophoude.
Dat is de belofte van het Kerkherstel.
Petrus had in overmoed en zelfvertrouwen
zware beloften op zich genomen. De eene toe
zegging was maar over de andere heengerold.
Hij zou eens Al werden ze ook allen aan u
geërgerd, ik zal nimmermeer geërgerd worden.
Ik ben bereid met U ook in de gevangenis en
in den dood te gaan. Ik zal mijn leven voor U
zetten.
Maar Jezus remt hem in die woorden. Hij legt
dien zelfstandig-handelenden Petrus even de
hand op de schouder Simon
Het was wel de trouwe, liefhebbende Petrus,
die deze woorden sprak. Het was geméénd.
Straks als zijn liefde zal gelouterd zijn, dan zal
hij zijn bereidheid onderschrijven met zijn bloed.
Met diezelfde liefde zal diezelfde Petrus eenmaal
de gevangenis en den dood ingaan.
Maar nu moet hij van zijn zelfvertrouwen
worden losgemaakt, nu komt hij met heel zijn
handelende en beslissende zelfstandigheid apart
te staan, los van den Meester en los van de
gemeente, alleen met den Satan en dan zal heel
zijn zelfstandigheid worden stukgewreven.
Onder dienstmeisjeswoorden en soldatenoogen
zal hij aan het wankelen gaan, hij zal verloo
chenen, hij zal zweren.
Hij zal den Naam des Heeren aanroepen: God
is mijn Getuige, ik ken dien Mensch niet.
Maar dan zal „die Mensch" ook den Naam des
Heeren aanroepen. De Voorbidder zal aan het
bidden zijn. En als Petrus dan zijn val maakt,
dan ziet de Heere om en Hij redt Zijn discipel
in het uiterste van de verzoeking met een be
schamende blik.
Het geloof zal ophouden in Simon Petrus.
Onder eede zal Hij voor God verklaren, dat hij
niet gelooft en nooit geloofd heeft. Hij zal het
geloof afzweren.
Maar Christus heeft gebeden èn Hij bidt.
Straks kraait de haan het sein van den val,
het teeken, dat het met Petrus is gebeurd.
Petrus kan zichzelf niet vasthouden. Hij wordt
nu vastgehouden. Hij kan zich niet bewaren. Hij
wordt bewaard. Hij kan in het geloof niet vol
harden, maar de Heere volhardt met hem. Zijn
geloof bezwijkt, maar hij gaat niet verloren.
Want er was een besluit der verkiezing Nie
mand zal ze uit Mijn hand rukken.
Op de voorbede van dien Christus daalt straks
de ontferming van de indachtigmaking op hem
neerontsteltenis en erbarming tegelijk, zelf
ontdekking en Christus-openbaring. De trouw
Gods zal hem de poort uitdrijven. „En naar bui
ten gaande weende hij bitterlijk."
Dat is Petrus' redding hij wordt omvat in het
oogenblik toen hij losliet, opgetild uit de ver
zoekingen, weggehaald uit de diepten van den
Satan.
Door de voorbede van Christus.
Dat is Petrus' behoud. Maar het herstel gaat
verder en gij, als gij eens zult bekeerd zijn, zoo
versterk uw broeders.
Petrus valthij ontdekt de hulpeloosheid van
den armen Simon. Maar Christus herstelt Zijn
gehavende gemeentede Apostolische kerk
wordt in stand gehouden. Petrus blijft Apostel.
Eenmaal zal hij bekeerd zijn, bekeerd van zijn
zelfvertrouwen, van zijn bemoeiing met het ver
lossingswerk. Eenmaal zal hij leeren, dat het
Messiaansche werk buiten hem is omgegaan, dat
hij met zijn zelfstandig optreden gemist kon wor
den bij de redding van de wereld, dat hij niets
kon doen, dat het aan hem gedaan moest worden.
Dan zal hij weer apostel mogen zijn, mede
arbeider Gods. Hij zal de broeders mogen ver
sterken, niet met het verhaal van zijn levensweg,
maar met het getuigenis van de trouw van God.
Dan zal hij mogen bezig zijn aan de opbouw
van de kerk, als een onnutte dienstknecht.
Dan zal hij gezien hebben, dat die kerk alleen
gegrond is in het werk van Christus.
Dan zal hij bereid zijn tot verantwoording van
de hoop, met zachtmoedigheid en vreeze 1
Petr. 3: 15).
Dan zal hij de broeders versterken, de geloo-
vigen bouwen, de zwakken jMjstaan, de aange
vochtenen ondersteunen. Dan zal hij altijd om
hoog wijzen Hij is getrouw.
Dan zal hij ijveren en trouw zijn tot het einde
in de kracht van God.
Zoo komt hier in dit moment van de lijdens
geschiedenis even de opbouw van de Apostoli
sche gemeente naar voren.
Tot versterking van al Petrus' broeders en
zusters.
Overal waar dit Evangelie zal verkondigd
worden, zal ook van Hem gesproken worden,
opdat wij weten wat in den mensch is, maar
ook opdat wij zullen verstaan wat wij gekregen
hebben in den Christus.
Hij zal het voor ons voleindigen.
Er is volharding der heiligen, niet omdat wij
zoo volharden en het uithouden tot het einde,
maar omdat Hij volhardt met ons. Wij krijgen
genade om trouw te zijn, omdat Hij zoo trouw
is, omdat Hij voor ons bidt.
De volharding der heiligen is het in spiegel
schrift gelezen verhaal van de trouw van God.
Opdat die roemt, roeme in den Heere.
Het is niet onze trouw, die ons draagt.
Het is alleen gelegen in „deze Mijn hartelijke
liefde en trouw jegens u".
Vrouwenpolder. J. W. TUNDERMAN.
HET BEEST UIT DE ZEE.
Openb. 12:18—13—10.
Openb. 12 spreekt van de vervolging, waar
mee de roode draak, de duivel, de gemeente van
Christus vervolgt en poogt uit te roeien. Het
spreekt ook van de bewaring, waarmee de Heere
Zijn gemeente bewaart.
In Openb. 13 worden we nu onderwezen aan
gaande de twee groote machten, waarvan de
duivel zich bedient tot dat vervolgen van de
gemeente. Het zijn twee beesten, één opkomend
uit de zee, het ander opkomend uit de aarde.
Allereerst wordt gesproken van het beest, dat
opkwam uit de zee.
Staande aan het strand der zee zag Johannes
uit de zee opkomen een wonderlijke verschijning.
Boven de waterspiegel vertoonden zich tien
hoornen en tien koninklijke hoeden (of kronen).
Die hoornen en kronen bleken gedragen te wor
den door zeven hoofden (of koppen). Op die
koppen was een naam van Godslastering. Die
zeven koppen, waren zoo werd voorts open
baar die van een gedrochtelijk monster. Jo
hannes zag toen het geheel boven het water
was opgeheven een beest, dat een pardel of
panter gelijk was maar het had voeten als van
een beer, en zijn mond, was als de bek van
een leeuw. Een monster dus met het lichaam van
een panter, pooten als van een beer, een muil
als van een leeuw.
Er was dus bij verschil gelijkenis van dit mon
sterachtige beest met den draak van Openb. 12.
Die draak had ook zeven hoofden en tien
hoornen (12:3). De draak had echter zeven
kronen op de zeven hoofden, dit beest tien kro
nen op de tien hoornen. Bij den draak was het
hoofd gekroond, bij het beest de hoorn. Hier
was er dus verschil.
Er was ook overeenkomstin het gedrochte
lijke van de verschijning en van den verderven-
den aard, die beide daarin openbaarden. Ook
was er overeenkomst in den geest, die beide be
zielde. De draak was Gods tegenstander en het
beest droeg op zijn zeven hoofden een naam van
Godslastering.
Dat er bij overeenkomst ook verschil was
blijkt uit het slot van vs. 2 en de draak gaf
hem zijn kracht en zijn troon en groote macht.
Wat dat beteekent, verstaan we, wanneer we
bedenken, waarvan die hoofden en hoornen sym
bolen zijn. In het hoofd schuilt de denkkracht,
de macht van den geest. Als de draak zeven
hoofden heeft, wijst dat dus op een volheid van
denkkracht en kennis. De hoorn is het symbool
van kracht om neder te werpen. De tien hoor
nen van den draak beduiden dus, dat groot is
zijn kracht om neer te werpen en te verwoesten.
Daardoor heerscht dan ook de draak als een
vorst op zijn troon. En al die groote kracht en
macht om te heerschen geeft nu de draak aan het
beest uit de zee.
Met dat beest gebeurt dan iets, dat op een
groot wonder gelijkt. Johannes zag, dat één van
de hoofden van het beest als tot den dood ge
wond was maar, van die doodelijke wonde werd
het genezen en het stond weer in z'n volle kracht.
Die genezing wekte de verwondering der aar
de, der menschen. Die verwondering werd tot
bewondering, wanneer zij zagen welke macht aan
dat beest gegeven was en hoe het al maar over
won. De menschen zeiden wie is aan dit beest
gelijk Wie kan krijg voeren tegen dit beest
En de bewondering werd aanbidding van het
beest, als men daaraan goddelijke kracht ging
toeschrijven en dat beest ging eeren met een
eere als waarmee alleen God mag worden ge-
eerd en aangebeden.
Een groot gevoel van eigenwaarde bij het beest
was daarvan het gevolg. Het ging groote dingen
spreken van zichzelf het ging snoeven, dat het
alles kon en dat niets en niemand het kon weer
staan. Godslastering kon zoo niet uitblijven. De
macht en dies de aanbidding kwam zoo zei
het beest niet aan God toe. Niet God moes
ten de menschen vreezen maar het beest. De
vreeze Gods werd voor dwaasheid gehouden.
Zoo opende het beest zijn mond tot lastering
tegen God om Zijnen Naam te lasteren en Zijn
tabernakel en die in den hemel wonen.
Lasteren is iemand van kwaad beschuldigen,
terwijl men weet, dat die beschuldiging onge
grond is. Zoo lasterde het beest God. Het ont
hield Gode niet alleen de eere, die Gode toe
komt, maar dorst God noemen het groote kwaad.
En lasterde het beest God, dan ook Gods ta
bernakel, de plaats, waar God woont, dat is
op aarde zijn gemeente. Niet alleen God
werd het groote kwaad genoemd, maar ook de
kerk, ook Gods volk.
Ja zelfs de hemelingen, die in de vreeze des
Heeren stierven en opgenomen werden in Gods
heerlijkheid, werden niet gespaard.
En zoo deed het beest 42 maanden, of 1260
dagen of 3]/2 jaar, de heele periode van Chris
tus' eerste verschijning tot Zijn wederkomst.
Nu waren er op de aarde, die met die Gods
lasteringen niet instemden, die daartegen getuig
den. Denk aan de twee getuigen, van wie ge
sproken wordt in Openb. 11 en die een even
lange periode, 1260 dagen profeteerden.
Op aarde is een gemeente die, vooral door den
dienst, der bijzondere ambten, getuigt voor Chris
tus en alzoo voor de eere Gods getuigt voor
de eere van Gods liefde en genade, waarin Hij
Zijn Zoon gaf, opdat een iegelijk, die in Hem
zou gelooven niet zou verderven maar het eeuwi
ge leven hebben.
Tegen hen gaat dan het beest krijg voeren,
om de heiligen te overwinnen. Die krijg voert
niet aanstonds tot de overwinning. Maar einde
lijk, als de getuigen hun getuigenis voleindigd
hebben (11:7) komt de overwinning van het
beest. Dan ontvangt het macht over alle geslacht
en taal en volk. Dan komt het zóóver, dat allen,
die op de aarde wonen, het beest aanbidden.
Allen toch met enkele uitzonderingen. Er
staatallen, wier namen niet van de grondleg
ging der wereld zijn geschreven in het boek des
levens des Lams, dat geslacht is. Zij, wier namen
geschreven waren in dat boek des levens, deden
niet mee aan die lasteringen tegen God en Zijn
volk en Zijn zaligen. Hun getal was echter maar
gering en daarom kon worden gezegd, dat allen,
die op de aarde woonden, het beest aanbaden.
En dan wordt het voor de heiligen op de aarde
wel een zeer booze tijd, waarvan de beschrijving
wordt ingeleid met de woorden indien iemand
ooren heeft, die hoore.
De beschrijving zelve volgt in vers 10. Van dit
vers bestaat nog een andere lezing, dan die in
onze Statenvertaling gevolgd werd en die beter
past in het verband. Dan moet hier gelezen wor
den indien iemand voor gevangenschap (be
stemd is) gaat hij in gevangenschap indien
iemand (bestemd is) met het zwaard gedood te
worden, moet hij met het zwaard gedood worden.
De bedoeling dezer woorden is dan, dat de
geloovigen in de gevangenschap zullen geleid
worden en gedood worden en dan moeten zij
zich niet verzetten, maar zich naar de gevangenis
en den dood laten leiden.
Het slot van vers 10 sluit daarbij aan hier is
de lijdzaamheid en het geloof der heiligen. De
heiligen zullen lijdzaamheid behoeven, het ver
mogen om te kunnen lijden. Zij zullen geloof
behoeven, geloof, dat toch God regeert, die God,
die hun God is, de Almachtige, die alle dingen
doet gaan naar Zijn raad.
En dat geloof, dat toch de Heere regeert, kan
er zijn, want ook in dit verband wordt weer
geleerd, dat alles staat onder Gods bestel.
Wanneer zoo zegt vers 5 dat beest een
mond had om groote dingen te spreken en Gods
lasteringen, dan was het omdat aan het beest
een mond gegeven werd.
En wanneer zoo zegt vers 7 dat beest
macht had om tegen de heiligen te krijgen, dan
was het omdat aan het beest macht gegeven werd.
Daarbij is dan niet alleen te denken aan wat
de draak deed, die aan het beest gaf zijn kracht
en troon en macht, maar óók aan wat God aan
dat beest gaf.
Als iemand een mond heeft, de gave der wel
sprekendheid, om door het woord de massa's te
boeien en in beweging te brengen, dan is die
mond er niet door den duivel, want de duivel
kan niet scheppen dan is die mond een qave
Gods.
Als iemand groote macht heeft door denk
kracht en daadkracht, dan heeft hij die niet van
den duivel, die niet kan scheppen, maar van God.
Ongetwijfeld is die mond en die macht dan
niet door God gegeven om er mede te zondigen.
Alle gave Gods moet God dienen en verheer
lijken. Als die gaven misbruikt worden, komt
dat voor de verantwoordelijkheid van hem, die
zich alzoo bezondigt.
Waarom God dan toelaat, dat er met Zijn
gaven zooveel kwaad wordt gedaan Het ant
woord is, dat God ook die zonden der schepse
len, die zij vrijwillig doen en waarvoor zij ver
antwoordelijk zijn, gebruikt tot de volvoering van
Zijn raad. Het blijft toch zóó, dat de Heere re
geert. En in dat geloof kan er bij de heiligen
lijdzaamheid zijn.
Zoo geeft Openb. 13 een nadere uitwerking
van hoofdstuk 12 en doet zien, hoe de draak
tegen de vrouw krijg voert. Hij doet dat door
het beest uit de zee.
DE REFORMATIE VAN '86.
Wat hier boven staat is de titel van het ge
denkboek bij het halve-eeuwgetij der Doleantie.
Het Comité, dat de herdenking der Doleantie
voorbereidde en organiseerde, oordeelde terecht,
dat een blijvende herinnering m.a.w. dat een
gedenkboek noodig was. De redactie daarvan
werd opgedragen aan Prof. H. H. Kuyper en Dr.
J. C. Rullman en kostelijk op tijd konden ze
dit gedenkboek doen verschijnen bij den heer J.
H. Kok te Kampen, die het deed uitkomen in
flink formaat, alleszins waardig de zaak, waar
over het handelt.
Dit gedenkboek wil zooals de Redactie in
een inleidend woord zegt getuigenis afleggen
van het werk Gods in de reformatie van '86 en
in de beschrijving van dezen kerkstrijd het onder
scheid doen uitkomen tusschen historie en le
gende.
Ter aanbeveling van dit belangrijk boek, waar
van we hopen dat het alom zal gelezen en be
studeerd worden, vermelden we hier de onder
werpen, die er in worden behandeld, met de na
men van hen, die daarover schreven.
Groen's strijd voor Kerkherstel door Dr. H. H.
Kuyper.
D'Mater Salem door Dr. J. C. Rullman.
Losgemaakte kerken door Dr. Rullman.
De Doleantie en de leertucht door Dr.V. Hepp.
De Doleantie en de organisatie door Dr. H.
H. Kuyper.
De Doleantie en de beheersquaestie door Mr.
V. H. Rutgers.
De Doleantie en het kerkverband door Dr.
H. Kaajan.
De Doleantie en de Afscheiding door Dr. E.
D. Kraan.
De Doleantie en het godsdienstig leven door
Ds. K. Fernhout.
De Doleantie en de achtergeblevenen door Dr.
B. Wielenga.
Het kerkbegrip der Doleantie door Dr. K. Dijk.
Het kenmerkende der Doleantie in zijn betee-
kenis voor onzen tijd door Dr. G. M. den
Hartogh.
Zooals men ziet hebben hun medewerking
verleend mannen, die bij uitstek bevoegd waren
die onderwerpen te behandelen.
In geen bibliotheek van een Mannen- en Jongel.
Vereen, mag dit boek ontbreken, en waar ker
keraden ook een bibliotheek er op na houden,
verdient dit werk daar een eereplaats evenzoo
op de boekenhangers in de huiskamers, opdat
ouderen en jongeren en vooral de jongeren
hebben dat noodig het nemen en lezen.
PROF. DR. L. BOUMAN.f
De vorige v/eek brachten de bladen het be
richt van het overlijden van Prof. Dr. L. Bouman,
hoogleeraar aan de Rijksuniversiteit te Utrecht
en buitengewoon hoogleeraar aan de V.U. te
Amsterdam, waaraan hij vanaf 1907 reeds ver
bonden was geweest, toen hij in 1925 te Utrecht
benoemd werd.
Bij dit heengaan willen we aan hem in onze
Kerkbode een woord van dankbare nagedachte
nis wijden.
Niet omdat zijn arbeid voor het specifiek ker
kelijk terrein beteekenis had. Zijn buitengewoon
groote gaven kwamen ten goede aan wetenschap
pelijke onderzoekingen op psychiatrisch terrein.
En daar zoo wordt door deskundigen ver
klaard was de vrucht van zijn studie van
groote belangrijkheid.
Maar op het breede veld van het Gerefor
meerde denken en leven werd hij zoo een figuur
van beteekenis, omdat hij in de wetenschappe
lijke wereld zich den naam van Christus niet
schaamde.
En hoe rijke vrucht droeg zijn arbeid voor het
practische leven in de Christelijke verzorging van
de krankzinnigen.
Groot is dan het verlies, dat door dit heen
gaan geleden wordt. Een verlies ook voor de
V. U.
Maar bij dit verlies past het ons den Heere
te danken voor de gaven, in dezen geloovige
geleerde geschonken.
En daarbij voegt zich de bede, dat God steeds
mannen verwekke, die, als hij, ook op het terrein
der wetenschap den naam Gods verheerlijken.
HEIJ.
Gereformeerde Kerk van Middelburg
10 Maart 183610 Maart 1936.
Allen hebben we bewondering voor den moed
van de menschen die voor 100 jaar het aange
durfd hebben om in Zeeland's hoofdstad in Gods
kracht te zeggen „We keeren terug naar de
Oude Gereformeerde beginselen".
We hebben respect voor den durf van man
nen en vrouwen, die alleen dorsten te staan in
geheel Walcheren, ja geheel Zeeland en veracht-
heid en smaad wilden dragen, omdat ze bewezen,
dat hun de Oude Gereformeerde waarheid lief
was.
We hebben achting voor hun vaste geloofs
overtuiging, zoodat ze tegen potentaten en nota
belen dorsten in te gaan en te zeggen „Gij zijt
afgeweken en wij bewandelen het oude spoor
der Vaderen".
We willen niet de menschen verheerlijken nog
onszelf Farizeïstisch gelukkig prijzen hun gees
telijke nazaten te zijn nu we herdenken, dat de
Oude Kerk weer tot Openbaring kwam, nadat
velen zich van de Gereformeerde Waarheid
hadden afgescheiden.
We willen evenmin alles goedkeuren wat die
Vaderen in die dagen hebben gedaan. Ook hun
handelingen waren met zonden besmet, zelfs die
heilige daad van „kerkherstel" was niet volmaakt.
We willen ook niet herhalen de brute wan
daden van het grouw of ook „hoogerstaanden"
tegenover diegenen, die de Waarheid van Dordt
wilden blijven belijden.
Neen, wat we willen, is den Heere danken
voor het feit, dat hij ondanks onze zonden en
ondanks onze gebreken, de Kerk van Christus
heeft willen dragen en met zijn liefde heeft wil
len omringen tot op dit oogenblik.
Nu we herdenken, moet het begin en het eind
van ons denken de Christus zijn. En al de ach
ting en bewondering, die we voor menschen heb
ben, is bewondering voor de gaven die Christus
hun geschonken heeft.
We danken den Heere, dat hij aan Zijn Ver
bond gedacht heeft en ondanks veler afscheiding-
van-de-oude-waarheden toch aan enkelen in het
hart heeft gegeven, gehoorzaam te zijn. Concrete
gehoorzaamheid aan Gods geopenbaarde wil.
En als we ons oog dan nu slaan op dat kleine
stekje dat toen geplant is, en we zien op hetgeen
het nu geworden is, wat hebben we dan veel
redenen om den Heere te danken als we zien
op de hoeveelheid, op de quantiteit.
Het was nauwelijks een dertigtal dat zich af
keerde van het Synodaal Genootschap. Thans
zijn het drieduizend, die de Oude Belijdenis van
Dordt weer willen naleven.
Maar beweren we teveel, als we zeggen, dat
de qualiteit van toen en nu verschillend is. Zou
de trouw, de toewijding, de offervaardigheid, het
willen dragen van smaad en druk toen niet groo-
ter geweest zijn dan ze thans is
Brandde toen de vlam des Geestes niet hooger
dan ze thans doet Was er toen niet meer vuur,
bezieling en ook teeder geloofsleven met God,
dan thans het geval is
Nu we gedenken zien we terug. Maar laat dit
terugzien zoo zijn, dat we schuld belijden. Schuld
belijden van onze te weinige geloofsactiviteit.
Schuldbelijden van onze te weinige moed om
ook anderen toe te roepen zich te bevrijden van
knellende banden die tegen Gods Woord zijn.
Schuldbelijden, dat we te weinig trouw geweest
zijn in al die jaren die nu achter ons liggen.
Laat Middelburg's kerk in komende dagen als
daad van dankbaarheid vragen „Wat zal ik den
Heere vergelden voor al die weldaden aan ons
bewezen. Laten we als liefhebbende, als dank
bare kinderen bij vernieuwing in verbondsge-
hoorzaamheid gaan leven, opdat Zijn Naam
eeuwig eer ontvange".
Van onzen archivaris. Broeder P. B. Tazelaar,
ontving ik een gedeelte van de eerste notulen,
welke hieronder zijn afgedrukt.
De Heer van de Putte, archivaris, Gouda,
heeft zich bereid verklaard de acte van Afschei
ding voor de kerk uit het archief in Den Haag
te fotografeeren. Wanneer dit geschied is, volgt
publicatie.
Te Middelburg.
Op den 10 Maart 1836, zijn op onderlinge
Begeerte, en verzoek vergaderd, ten Huize van
Cornelis van Assendelft op den Wal B 103. En
met den Zeiven de navolgenden Afgescheidenen
Te weten