ZENDING.
FEUILLETON
KLATERGOUD
KERKNIEUWS,
op alle overgeleverde waarheden. Hier ziet
Van Riel het moderne heidendom zijn loop door
de wereld beginnen. Deze twee bewegingen heb
ben de sfeer geschapen, waarin het moderne
heidendom begon te ontkiemen.
Het natuurlijke denken, de menschelijke ratio,
nam de leiding. De rede werd tot hoogste maat
staf verheven. Al wat in hemel en op aarde be
stond, moest voor de rechterstoel dezer rede
verschijnen en kon slechts uit haar handen het
bestaansrecht ontvangen. Alle overgeleverde
waarheden werden onderzocht, in hoeverre zi
aan het redelijke, het „natuurlijke'' beantwoord
den. Hier hebben we duidelijk met een anti
christelijk beginsel te doen de mensch ontvangt
hier niet meer ootmoedig Gods wil als geopen
baarde waarheid, doch bepaalt hier zelf, wat
waarheid is en wat als zoodanig op aarde gel
digheid heeft.
En waar dè oude autoriteiten door het ratio
nalisme worden omvergeworpen, daar presen
teert zich altijd weer het individu, dat brutaal
zich van alle rechten en vrijheden meester maakt.
Het menschelijke „ik" slaat alle beperkingen
neer, door de oude, overgeleverde autoriteiten
opgericht, en het wil in'eigen glorie, alleen door
eigen belangen geleid, zijn leven hier op aarde
inrichten.
Rationalisme hangt met individualisme ten
nauwste samen.
Hoe beschouwt deze Oud Katholiek de Her
vorming
Merkwaardig is zijn oordeel Het is het goed
recht en de onmiskenbare verdienste van de Re
formatie geweest, dat zij weer op de verinner
lijking van het godsdienstig leven heeft aange
stuurd. Daardoor was noodig, dat de kerk los
gemaakt werd uit den greep der wereld. De
Hervorming gaf de wereld vrij. Wetenschap en
kunst, maatschappelijk en staatkundig leven
kwamen weer los te staan van de kerk.
Later werden echter verkeerde conclusies ge
trokken en de leuze aangehevenreligie is pri
vaatzaak De Kerk bemoeie zich niet met de
politieke, oeconomische, sociale, nationale en
internationale vraagstukken. Deze liggen buiten
haar terrein. Zoo trok het Christendom en daar
mede de kerk zich hoe langer hoe meer terug
op een steeds kleiner wordend erf, terwijl het
groote terrein van de wereld prijsgegeven werd.
Hier kwam bij dat de sociale idee van het
Christendom te loor ging. Weliswaar gaat het
in het Evangelie in de eerste plaats om de af
zonderlijke menschenzielen. Maar deze zielen
staan niet los van elkander. Zij zijn op elkander
aangewezen en voor elkander verantwoordelijk.
Zij vormen samen een gemeenschap, één groot
huisgezin.
In het tweede gedeelte van zijn boek wekt de
schrijver tot dieper beleving van de christelijke
beginselen op en noemt de middelen tot redding
en verbetering.
Niet in de eerste plaats is redding te ver
wachten van nieuwe organisaties en nieuwe li
turgieën. Kernachtig zegt hij „Redding is niet
te verwachten alleen van nieuwe vaten, waarin
de oude verzuurde wijn wordt overgegoten, maar
allereerst van nieuwen, beteren wijn".
Er is één weg tot verandering Bekeering
Dat klinkt aldus Van Riel zeer on
modern en ouderwetsch. En toch bekeering,
ommekeer dat is het eenige wat kerk en we
reld nog redden kan.
Prachtige opmerkingen maakt hij in het hoofd
stuk Roeping en taak der Kerk.
We zijn veel te lauw en te mak geworden.
Uiterlijk moge nog veel in orde zijn, maar lijkt
ons geheele Christendom niet al te veel op die
prachtige paleizen en kerken, die door de film
producenten in hun» ateliers worden opgebouwd,
van buiten fraai bewerkt en beschilderd, zoodat
de oppervlakkige toeschouwer zich aan den in
druk van echtheid niet kan onttrekken, maar die
in werkelijkheid niet anders zijn dan klatergoud,
franje, bordpapier, kalk en wat planken We
zijn arm aan Heiligen Geest geworden, arm aan
geestdriftige priesters, arm aan enthousiasme.
De kerk moet het geestelijk centrum zijn, waar
rijk en arm, werkgever en werknemer, hoofd
en handarbeider, elkander vinden en zich ver
eenigen, om die geestelijke gemeenschap te schep
pen, welke voor de vernieuwing van de tegen
woordige wereld één der eerste voorwaarden is.
Vooral inzake het sexueele leven zal de kerk
de Christelijke normen hebben te prediken, want
zelfs in Christelijke kringen is op dit gebied de
radeloosheid en verwording ontzettend. Ze heeft
den strijd aan te binden tegen de kunstmatige
geboortebeperking en zal haar stem moeten ver
heffen tegen vrije liefde en dubbele moraal.
A. B. W. M. KOK.
Zoo pas ontvangen de jaarlijksche oproep van
Ds. A. Merkelijn voor de armenkolonie „Blon-
do", Magelang. Een 3-tal foto's op de circulaire
geven eenigen indruk over de verpleegden en
hun werk. Het aantal verpleegden is 225, dat
is 55 meer dan verleden jaar en alles is nu zoo
bezet, dat er zelfs moesten afgewezen. Door de
uitbreiding der bedrijven op Blonda wil Ds.
Merkelijn bereiken voortzetting en vermeerde
ring van dit zoo gezegende werk. De te behalen
winst zal daartoe besteed, omdat hij er zoo diep
van overtuigd is, dat het onverantwoordelijk zou
zijn de hulpvragenden weer steeds te moeten af
wijzen.
„Daarvoor is hun nood te schrijnend. Tegen
blinde menschen, tegen uitgemergelde menschen,
tegen menschen, die geen krachten meer hebben
en de gezondheid missen te zeggen „ga maar
door", is niet wel mogelijk."
Ook aan die armen moet het Evangelie ver
kondigd, wat ook geschiedt met vrucht.
Op het laatste Kerstfeest vertelden enkelen
dier armen hun levensgeschiedenis, spraken van
hun geloof en dankten God, dat Hij hun weg
geleid had naar Blondo.
Zulke stumperds te hooren getuigen van de
genade Gods is zielsaangrijpend en schenkt ook
bemoediging bij dit werk en roept ook op alle
krachten in te spannen dit zoo gezegende werk
voort te zetten.
Te begrijpen is het verzoek „help ons door
uwe bijdrage in den nood van deze menschen te
voorzien".
De circulaire is gezonden aan onze kerkeraden,
maar door dit korte schrijven zij de inhoud ge
bracht onder veler oog in de hoop, dat de nood
dezer ongelukkigen allen dringe een gift voor
Blondo te zenden aan het adres van dhr. C. J.
Hondius, Vlasmarkt K 145, Middelburg (giro
41060), die volgaarne voor de doorzending zor
gen zal.
De zaak van Blondo durven we warm aan
bevelen.
IC.B. A. SCHEELE.
BRIEVEN UIT EEN VER LAND.
Taroetoeng, 18 November 1935.
Vroeg in den morgen, om half zeven, vertrek
ken Zuster Frida en ik naar Peanadjagar
„mooi dal"), het vriendelijke dorpje in Silin-
doeng, waar de bijbelkring voor vrouwen weke
lijks gehouden wordt. Het eerste gedeelte van
den afstand doen we per bendy het verdere
van den weg baggeren we door de rijstvelden.
Maar we komen er, en vinden de vrouwen reeds
verzameld. Een hoek van de ruime kerk is de
verzamelplaats. De Bataksche kerken zijn van
hout, zooals de huizen (om het gevaar voor aard
bevingen); de vloer is van cement. De ramen
zijn aan een zijde geopend en geven uitzicht op
de rijstvelden en de heuvels. Naar die velden
zullen de meeste vrouwen zich straks heen be
geven voor den landarbeid. Nu zijn lichaam en
geest nog frisch. Het is dus een geschikt uur van
den dag, dat de zuster heeft uitgekozen voor
haar bijbelkring.
Na de begroeting gaat zuster Frida mij voor
stellen, want de vrouwen zijn heel nieuwsgierig
te weten wie de vreemde dame is, die zij mee
brengt. Als Zuster Frida zegt, dat ik ook een
zuster ben, die in het Evangelie ga werken, maar
in een ander land, n.m. op Java, en dat het mij
zoo spijt, dat ik geen Bataksch ken en hun geen
woorden van begroeting kan toespreken, zijn ze
allen zichtbaar tevreden. Een van hen ze kent
waarschijnlijk lezen noch schrijven neemt het
woord en zegt half in het Bataksch, half in het
Maleisch (ze begrijpt n.m., dat ik Maleisch ver
sta), dat zij allen mij bedanken voor mijn komst
en net als ik bedroefd zijn, dat we elkander niet
kunnen verstaan. Het is een stortvloed van
woorden, die er over mij heen valt, ik heb al
opgemerkt, dat vrouwen zoowel als mannen zeer
wel ter tale zijn in Batakland.
Zuster Frida behandelt Johannes 3, het ge
sprek van den Heere Jezus met Nicodemus over
de wedergeboorte. Zeer ernstig spreekt zij over
de noodzakelijkheid der wedergeboorte, „indien
gij niet wederom geboren wordt, gij kunt het
Koninkrijk Gods niet zien". De vrouwen luiste
ren. „Het is niet voldoende", zegt de zuster,
„uitwendig tot het volk Gods te behooren, ge
doopt te zijn, zijn naam geschreven te weten in
de lidmatenboeken der kerken. Nicodemus meen
de ook, dat alles met hem in orde was, maar hij
vergiste zich deerlijk. De Heere vertelde hem,
dat zonder levensvernieuwing door den Heiligen
Geest ook geen Joodsche Rabbi deel kon hebben
in het Koninkrijk." Een der zusters vertelde mij
later, dat juist de prediking der wedergeboorte
zulk een heilzamen schrik brengt onder de Ba
taksche vrouwen. De wetenschap, gedoopt te
zijn, had de meesten tot nog toe voldoende ge
leken voor haar zaligheid. Maar dat die doop
niet voldoende is, bewijst haar levenswandel
maar al te duidelijk. Vuilheid, luiheid, onrein
heid, kwaadspreken, liegen en bedriegen tieren
even welig in de zoogenaamde christen-dorpen
als in de heidensche „hoeta's". Ook nu, in den
bijbelkring bij Zuster Frida, mist Gods Woord
zijn uitwerking niet. „Hoe weet ik, of ik weder
geboren ben?" vraagt een vrouw. Zuster Frida
leest Mattheüs 3 voor „Zalig zijn ze, die treu
ren, want zij zullen vertroost worden". Er moet
droefheid over de zonde, droefheid over het oude
leven aanwezig zijn, zegt zij zooals bij de na
tuurlijke geboorte het kind met een schreeuw
uit de duisternis van den moederschoot in het
licht komt, zoo is ook smart de eerste ervaring
van het nieuwgeboren leven. De vrouwen den
ken diep na. Sommigen blijven achter om nog
naderen uitleg te vragen. „Nu ben ik al zóó
oud, zegt een vrouw, en ik ben nóg niet weder
geboren." Zuster Lau vertaalt voor mij haar
klacht. Ik vraag, of ik de oude mag antwoorden.
„De Heere heeft mij het nieuwe leven gegeven
op mijn vijftiende jaar", zeg ik, „maar ik heb
er Hem om gevraagd Hij wil den Heiligen Geest
geven dengenen, die Hem bidden „Als je klein
kind je om iets vraagt, weiger je het dan vult
Zuster Frida aan. „Ja", zegt een andere vrouw,
„maar het gebeurt soms, dat het kleinkind het
goede weggooit, dat wij hem gegeven hebben
Den Zondag, die op dezen bijbelkring volgt,
komen twee vrouwen bij Zuster Frida Lau. Ze
komen in het avonddonker, „net als Nicodemus"
zeggen zij. De oudste dezelfde die op den
bijbelkring de vraag gedaan heeft verhaalt,
hoe zij zich den Heere overgegeven heeft en van
voornemen is, Hem voortaan met haar geheele
hart te dienen Welk een verblijdende tijding
en welk een bemoediging tevens voor de zuster,
die het vaak zoo moeilijk heeft in haar strijd in
het Evangelie
C. BAARBÉ.
ONS GEZINSLEVEN EN DE HEILIGE
SCHRIFT.
50. Zorgzame Christenen.
In overlijdensberichten spreken de achterblij
vende kinderen vaak van een „zorgzame" moe
der, die heenging. En in die uitdrukking komt
uit de teedere waardeering van het liefdevol
werkzame leven, juist daardoor des te meer be
treurd in het verscheiden.
Niet minder waardeerend is dikwijls het oor
deel over een „zorgzaam" vader, wien niets te
veel was, als het maar het welzijn zijner kin
deren gold.
Maar kan het eigenlijk wel anders, dan dat
een goed Christen is, ook een zorgzaam mensch
Mag het wel anders
Ja, men spreekt ook van slordige Christenen.
En dat is lang geen eerenaam. Die zijn in som
mige opzichten maar heel weinig zorgzaam. Die
letten bijv. heelemaal niet nauwkeurig op, met
wie hun kinderen omgaan of wat hun kinderen
lezen. Die vergeten nogal eens te informeeren,
waar hun kinderen de avond doorbrengen en wat
de dominee op de catechisatie heeft behandeld.
Ze weten het soms niet eens, dat hun groote
jongen niet in de avondkerk is geweest of dat
hij al twee maal de catechisatie heeft verziumd
Maar hoe komt dat dan, dat die ouders daarin
zoo slordig zijn
Het antwoord is niet ver te zoeken. Het komt.
doordat zulke menschen te weinig bij de Schrift
leven. Te weinig elke dag die Schrift op hen en
op hun leven te laten inwerken. Ze toetsen hun
leven te weinig aan den Bijbel en daardoor ver
geten ze „zorgzaam" te leven.
Want het is werkelijk waar een goed Chris
ten is ook een zorgzaam mensch, in de goede zin
van het woord.
Het derde boek van onze Bijbel, Leviticus,
is er één, dat zeker niet het drukst wordt gele
zen. En toch staan er zooveel wijze en beharti
genswaardige dingen in.
Mijn oog viel op de wetten der melaatschheid.
Die ziekte komt tegenwoordig gelukkig veel min
der voor dan vroeger. En zeker in ons land zijn
de melaatschen, Gode zij dank, weinigen.
Maar moet het ons nu niet treffen, dat de
Heere onze God zich niet te hoog heeft geacht,
om betreffende die zaak aan Zijn volk velerlei
voorschriften te geven En dat geldt niet alleen
voor een melaatsche mensch, bij wie de ziekte
al is uitgebroken en die dus klaarblijkelijk in
deerniswaardige toestand verkeert. In dat geval
is de Goddelijke bemoeiing wel zeer goed be
grijpelijk en alleszins aannemelijk. Doch lees nu
eens Leviticus 14, het laatste gedeelte.
Wanneer een bewoner van een huis slechts
vermoedde, dat de plaag der melaatschheid aan
zijn huis, in het gesteente of in het hout, was
dan moest hij daarvan dadelijk aan den priester
kennis geven Volgens vers 35 drukte die man
dit zoo buitengewoon voorzichtig uit, dat het
wel de opmerking verdient hij zei„het schijnt
mij toe, alsof er een plaag in mijn huis ware".
Hij kon zich nog best vergissen maar zijn zorg
zame voorzichtigheid gebood hem, al vast dade
lijk den priester te waarschuwen, die dan on
middellijk een nader onderzoek instelde.
Zie, dat was nu geen menschelijke inzetting,
maar uitdrukkelijk naar het gebod des Heeren
aan Mozes en Aaron. Lees het maar eens na
Maar dan spreekt dit geval ook voor ons als
Christenouders een duidelijke en ernstige taal.
Zouden wij dan niet met zoo mogelijk nog
veel grooter ernst nagaan en ons elke dag reali-
seeren de gevaren, die daar kunnen dreigen op
De zoogenaamde leekenpresident is onder
secretaris van het Ministerie voor Onderwijs.
In de 15 parochies van de Gereformeerde Kerk
te Budapest zijn in 1933 2820 kinderen gedoopt
en 133 volwassenen.
Het aantal huwelijken, dat gesloten is bedraagt
883 en 1445 jongeren en 131 volwassenen deden
belijdenis des geloofs.
220 Roomschen en 219 Joden en 21 „anderen"
werden bekeerd. 246 verlieten de kerk.
Aan het Heilig Avondmaal nemen deel 46415
leden.
Hollywood (New York).
De „sterren" te New York ontvangen voor
het afdraaien van een film, die 4 tot 6 weken
duurt, 12.000 tot 100.000 dollar.
Mariene Dietrich die geëngageerd is voor drie
films, ontvangt 600.000 mark per film.
Een handteekening van Greta Garbo kost 12
dollar. De „doodstroepen" die de gevaarlijke
momenten van een film moeten ensceneeren,
worden als het volgt betaald: 150 pond voor
het vallen uit een vliegmachine in zee, 125 pond
voor een autobotsing, 150 pond voor de botsing
van een vliegmachine tegen een boom enz.
En wie betalen nu deze geweldige sommen 7
Jan Publiek en met graagte. Meestal diegenen,
die den rug naar de kerk gekeerd hebben. Hoe
kunnen wij, christenen, hieruit leeren, dat men
met graagte het grootste offer brengt voor dat
gene waarvoor men liefde heeft, waarvoor men
een hart heeft.
In het algemeen kunnen we dankbaar zijn, dat
„onze menschen" een hart hebben voor kerk,
Zending, armen enz. Dat blijkt uit de sommen
die geofferd worden. Maar zijn er ook niet die
wegschuilen en die anderen laten dragen wat zij
moesten dragen. Zijn er ook niet die eigenlijk
parasiteeren op den naaste
Als ons hart voor iets open staat dan kunnen
we zooveel. Natuurlijk zijn sommigen onmachtig,
maar zouden er ook niet sommigen zijn die voor
kerk, zending, armen geen hart hebben. Die alleen
maar zalig willen worden, en niet de plichten
verstaan, die uit hun rechten voortvloeien
A. H. OUSSOREN.
ZEEUWSCH-VLAAMSCHE BRIEVEN.
Zaamslag, Februari 1936.
In den laatsten tijd voelen meerdere schrijvers
zich geroepen den bangen nood van dezen tijd
te teekenen en de menschheid toe te roepen van
het heilloos pad terug te keeren. Prof. Aalders
van Groningen deed dit in zijn bekend boekje
„De Nood des Tijds".
Het werk van Prof. J. Huizinga van Leiden
„In de schaduwen van morgen", waarin de ge
leerde schrijver een diagnose geeft van het gees
telijk lijden van onzen tijd, wordt door duizenden
gelezen. Zijn uitspraak „Wij leven in een be
zeten wereld" is reeds gevleugeld geworden.
Ook de Hoogleeraar aan het Oud Katholiek
Seminarie te Amersfoort, Prof. Dr. C. G. van
Riel heeft de noodklok geluid en een beschou
wing gegeven over den tegenwoordigen nood
der kerk en zijn diepere oorzaken. Hij gaf aan
zijn werkje den opzienbarenden titel S. O. S.
„Kerk" (Uitgave J. Bijleveld, Utrecht, 1935).
Ook uit dit boekje blijkt hoe veel dichter de Oud-
Katholieken bij ons dan bij Rome staan. In zijn
opvatting over den oorlog en de eenheidsbewe
ging mogen we niet met hem mee kunnen gaan,
er staan treffende opmerkingen in zijn beschou
wing en menige bladzijde lazen we met volkomen
instemming. Hier is een teeder-vroom man aan
het woord, die bewogen is over den grooten
nood van dezen tijd en (dit in tegenstelling met
Prof. Huizinga) niet alleen de diagnose stelt,
maar ook den weg tot verbetering aanwijst. Als
een der nijpendste problemen noemt hij het
vraagstuk der ontkerkelijking en ontkerstening.
Over het geheele front is het Christendom in de
verdediging gedrongen. Overal zijn bressen ge
slagen, waardoor de vijand naar binnen dringt.
Met een enkel woord kan de algemeene vijand
genoemd worden het moderne heidendom, dat
sedert jaar en dag met alle middelen van de
moderne propaganda de groote massa's bewerkt.
In het moderne heidensche nationalisme herleeft
het antieke, heidensche religiebegrip. Elk volk
heeft zijn eigen God. Alle andere volken zijn
slechts als barbaren te beschouwen. De eigen
staat en het eigen volk is het hoogste en het
laatste.
Natuurlijk is de totale ontwrichting en ver
warring op geestelijk en stoffelijk gebied niet zoo
maar uit de lucht komen vallen, maar is dit alles
een gevolg van dieper liggende oorzaken. Als
eerste schuldigen wijst Prof. van Riel de renais
sance en het humanisme aan. Humanisme en re
naissance hebben den mensch gebracht tot ont
dekking van zichzelf en van de heerlijkheid der
natuur, tot de ontdekking ook van het onbe
grensde recht der menschelijke persoonlijkheid
en individualiteit en tot de onafhankelijke kritiek
DOOR
H. KINGMANS
58)
„Mooi, méér heb ik voorloopig niet te weten.
Zet je moeilijkheden nu eens een uurtje aan kant,
Heino. Dat valt niet mee, maar vanavond praat
ik er toch niet meer met je over."
Voor de tweede maal stonden zij nu bij huis.
Tjaard stak den sleutel in het slot en knipte het
licht in de hall op. Meteen verscheen Truus, die
evenwel niet vroeg, waarom zij zoo laat kwamen,
daar zij begreep, dat beide broers met elkaar
gepraat hadden. Zij schrok trouwens van het
min of meer verwilderde uiterlijk van den zeer
vermagerden Heino. Een groot medelijden kwam
in haar op. Woorden waren niet noodig, om te
verklaren, dat hij door de gebeurtenissen dei-
laatste weken geheel van streek was.
Met de grootste hartelijkheid verwelkomde zij
hem en liet hem in de gezellige huiskamer, waar
de tafel gedekt stond.
„Je zult wel trek in eten hebben", zeide zij,
„na zoo'n reis. En dan ga je maar vlug slapen,
jongen. Morgen praten wij wel eens. Wij hebben
uit de verte met je meegeleefd, want je hebt heel
wat doorgemaakt."
„Ja", zei Heino toonloos.
Zijn blik gleed door het vertrek. Op hetzelfde
oogenblik zag Truus, dat zijn oog rusten bleef
op een groote foto van Martha. Verward wendde
hij het hoofd af. Het speet haar, dat zij er niet
aan gedacht had, de foto weg te nemen vóór hij
binnenkwam. Oude herinneringen moesten zeker
niet worden opgehaald voorloopig
Heino was niet op dreef. Hij gaf korte, ver
warde antwoorden, als Truus een enkele maal
een vraag deed. Tjaard had een blik van ver
standhouding met haar gewisseldzij moest
Heino maar laten begaan, dat was het allerver
standigst.
Het kostte Heino moeite, wat eten naar binnen
te krijgen. Uit beleefdheid at hij, maar liever had
hij het laten staan. Alleen dronk hij veel.
't Was niet gezellig in het vertrek. Er hing
een zware beklemming. En Truus slaakte in
stilte een zucht van verlichting, toen Heino be
sloot naar bed te gaan.
Als naar gewoonte, nam Tjaard den Bijbel en
las het gedeelte, waarin voorkwamen de woor
den „Zonder Mij kunt gij niets doen", welke
woorden hij langzaam en met nadruk las. Dan
dankte hij voor ondervonden zegeningen en
smeekte om uitredding van hem, die in nood zat.
Heino liet zich bewegen, dien morgen want
het was reeds twaalf uur niet om zeven, maar
om negen uur te vertrekken, nadat hij pertinent
had geweigerd, nog langer te blijven. Truus vond
het heel vreemd, maar zij bedwong haar nieuws
gierigheid, wel wetend, dat Tjaard haar op de
hoogte zou brengen.
„Ik ben, eerlijk gezegd, blij, dat Heino naar
boven is", zeide zij, „want het was soms be
angstigend. 't Was zoo nu en dan precies, of
hij niet wel bij zijn verstand was."
„Heino verkeert in een ontzettenden crisistoe
stand. Geweldige moeilijkheden in zijn zaak, fi-
nancieele moeilijkheden, die hem in den afgrond
hebben gebracht. Maar bovendien verkeert hij
in een geestelijke crisis. Hij ziet in, Truus, dat
hij heeft gegrepen naar het klatergoud der we
reld, dat vroeg of laat teleurstelt, bij hem al heel
snel. En nu is hij op den terugweg, al is het
zeer aanvankelijk. Hij noemt zichzelf een zoeker.
Maar wanneer hij oprecht zoekt, zal hij vinden
en dan wordt, onder Gods genadig bestel, uit al
deze ellende nog wat goeds geboren, willen wij
althans hopen en bidden. Maar vóór dien tijd
zal hij nog méér door den smeltkroes moeten.
Wij gaan nu naar de slaapkamer. Daar zal ik
e alles meedeelen, wat hij mij onderweg heeft
verteld, een lang verhaal. Daarom kwamen wij
natuurlijk zoo laat thuis. Dat heb je wel begre
pen."
„Laat ons maar direct naar je kamer gaan.
Dan zullen wij de zaken bespreken", zei Tjaard
opgewekt. „Als je wilt medewerken, dan kan het
best in orde komen."
Dien morgen om negen uur was Heino uit
Groningen vertrokken, na van zijn broer de be
lofte ontvangen te hebben, dat deze dien eigen
avond om acht uur in Amsterdam zou zijn.
Het was dien morgen in Helpman niet zoo
beangstigend geweest, als den vorigen avond.
Heino verklaarde, wat geslapen te hebben. Bo
vendien brachten de kinderen, die zich vol be
langstelling met oom bezig hielden, wat levendig
heid.
Ook onderweg naar het station sprak Heino
opgewekter, onder meer mededeelend, dat hij
zoo spoedig mogelijk weer naar Groningen zou
komen, om moeder te zien en te spreken.
Lang vóór tijd was hij dien avond aan het
Centraal Station, om Tjaard te halen en hij kon
wel huilen als een klein kind, toen deze hem
verklaarde, dat het met zijn moeilijkheden in orde
zou komen, als hij wilde.
Natuurlijk wilde hij Na zijn bezoek aan Gro
ningen, dat hem verkwikt had, hoewel hij zonder
een oplossing was vertrokken, stond het steeds
vaster voor hem, dat hij een andere richting uit
moest ook, dat hij boeten moest voor wat hij
had misdaan. Voor elk behoorlijk voorstel en
Tjaard zou niet met een onbehoorlijk voorstel
voor den dag komen! zou hij zich laten vinden.
Op zijn kamer gekomen, begon Tjaard onmid
dellijk, sprekend op zeer zakelijken toon.
„Ik heb over je moeilijkheden nagedacht en
er met Truus over gesproken. En ook met moe
der
„Met moeder vroeg Heino verschrikt. „Heb
je
„Ja, 't was niet mijn bedoeling, het vandaag
nog te doen. Maar vanmorgen kwam moeder,
tegen haar gewoonte op Dinsdag. En toen heb
ben wij haar verteld, dat je geweest waart en ik
heb ook gezegd, dat je spoedig naar huis komt
en dan natuurlijk bij moeder logeert. Het spreekt
vanzelf, dat moeder onder den indruk was, maar
'k moet zeggen, dat zij zich heel dapper hield.
Ik was heel blij, dat ik haar je moeilijkheden
verteld heb, want daarna werd het plan, dat ik
e wil voorstellen, heel wat eenvoudiger. Maar
dat plan is alleen uitvoerbaar, als jij wilt mee
werken."
geestelijk terrein voor ons en voor onze kinderen?
En die gevaren niet achterstellen bij de lichame
lijke
Wij moeten zorgzame Christenen zijn. Dat is
onze roeping en onze eere Droef ziet het er uit
voor de gezinnen, waarbij dat niet het geval is
Van W. te W.
Dr. Henry Beets van Grand-Rapids, is
met een kerkelijke opdracht van de Chr. Geref.
Kerk in Noord-Amerika, welke kerk met de
Geref. Kerken in Nederland samenwerkt in de
verzorging der Zuid-Amerikaansche gemeenten,
te Buenos A.ires op 5 Februari j.l. aangekomen.
Zaterdag 8 Februari vergaderden de Zuid-Ame
rikaansche kerken te Buenos Aires met Dr. Beets
in classicale vergadering, in welke de belangen
dezer kerken besproken werden. (A. R.)
Emeritaat. De classis Zaandam heeft, op
diens verzoek, om gezondheidsredenen, eervol
emeritaat verleend aan Ds. A. Schweitzer, te
Amsterdam-Noord. Ds. Schweitzer deed in 1901
cand. ex. aan de V.U. en aanvaardde in Novem
ber van datzelfde jaar het predikambt te Buik
sloot. Jarenlang was hij een der weinige predi
kanten in de toenmalige classis Edam, en zag
hij zich belast met catechisaties en huisbezoek
in onderscheiden kerken. Na de annexatie van
Buiksloot door Amsterdam, breidde zijn gemeente
zich sterk uit, zoodat in 1931 een tweede predi
kant moest worden beroepen. (Heraut)
Islamitische Zendelingen.
Bij de jongste aanvallen tegen den Zendings-
arbeid in Egypte werd het verwijt gemaakt, dat
de Zendelingen niet anders dan indringers bij
een ander volk waren. Maar de El Azhad-
Universiteit te Kaïro heeft thans besloten, Isla
mitische Zendelingen op te leiden, die naar
China, Japan, Abessynië en Zuid-Afrika zullen
gezonden worden „om den broederen in die lan
den te helpen", gelijk het heet. Een aparte cur
sus, vooral voor de Chineesche leerlingen werd
al ingericht. Ook krijgen velen al hun vorming
voor de „literairische" propaganda.
Te Tokio is onlangs een „Mohammedaansche
Vereeniging" gesticht, die zich ten doel stelt,
de kennis van den Islam te verbreiden.
Blijkbaar zijn alleen Christelijke Zendelingen
indringers(Macedoniër)
Ter jongste vergadering van de classis
Leeuwarden der Geref. Kerken kwam ter tafel
een rapport van Dr. W. A. v. Es van Leeuwar
den, uitgebracht namens de commissie benoemd
om de mogelijkheid en wenschelijkheid van
splitsing van het Zendingsterrein der Friesche
Kerken op Keboemen te onderzoeken.
Na bespreking van deze zaak staakten over
een voorstel om de overweging tot splitsing aan
de e.v. Part. Synode voor te leggen, de stemmen.
(A. Rott.)
Buddhisme en Christendom.
Een Japansche courant maakt een vergelijking
tusschen Buddhisme en Christendom. De mede-
deeling wordt eerst gedaan, dat er in Japan meer
dan 100.000 teringlijders zijn, voor wie maar
enkele duizenden bedden beschikbaar zijn en
•40.000 melaatschen, van wie slechts één tiende
deel verzorging geniet. Daarop wordt de slot
som getroffen, dat in de bestrijding dezer ellen
den het Christendom bovenaan staat, en dat het
millioenen tellende Buddhisme nog niet zooveel
doet als een kleine Christelijke „secte".
(Macedoniër)
Hoe men in doleantietijd voorloopig
schorste. Ds. W. A. Winckel schrijft persoon
lijke herinneringen uit den doleantietijd in „Goud-
sche Kb.". We lezen o.m.
„Op 22 Febr. 1887 begaf ik mij naar de
woning van Ds. Margadant, om hem te ver
klaren dat ik, als voorzitter van den Kerkeraad
verlangde op den 27sten Kerkeraadsvergade-
ring te houden. Ds. M. was niet thuis. Aan
Mevr. zijn echtgenoote verzocht ik haar man
mijn verlangen kenbaar te maken. Den volgen
den dag kwam de koster der kerk bij mij met
een briefje van Ds. M., mij vragende, de pun
ten op te geven die ik op de Kerkeraadsver-
gadering wilde behandeld hebben. Daar de
koster zeide dat Ds. M. liefst op zijn vraag
dadelijk antwoord ontving, schreef ik een
briefje om daarin te kennen te geven dat ik
le. het archief wilde nazien en dat ik 2e. een
voorstel verlangde te doen inzake het aanne
men van attestatiën. Het eerste had op de
eerste Kerkeraadsvergadering van het nieuwe
jaar reeds moeten gebeuren, maar het was ver
zuimd. Door het tweede punt op het agendum
te plaatsen, hield ik rekening met een bezwaar
dat Ds. M. te recht had geopperd. Toen ik
den jammerlijken kerkelijken toestand waarin
„Dat spreekt toch vanzelfprotesteerde
Heino zwakjes.
„Je kent het nog niet. Wan het beteekent een
vernedering en daar willen wij, menschen, van
nature niet aan. Het is altijd je streven geweest
op zichzelf was dat niet verkeerd, maar je
weg, om tot het doel te geraken, deugde niet
een eigen zaak te hebben. En mijn plan is juist,
om je niet een eigen zaak te bezorgen. Nu neem*>
ik het je heel niet kwalijk, wanneer je aanvan
kelijk voor dat idee niets voelt, maar ik verzoek
je toch, er ernstig over na te denken."
Inderdaad voelde Heino zooiets als een teleur
stelling. Hij had gemeend, door hard werken te
trachten, zijn verloopen zaak op te bouwen, met
behulp van Tjaard of anderen, en nu kwam er
een voorstel, dat blijkbaar precies het tegenover
gestelde inhield.
„Wat wil je dan
„Ik wil niets, Heino. Ik doe je alleen een voor
stel, bij aanneming waarvan jij uit de moeilijk
heden bent en waarbij je alleen door de familie
geholpen wordt. Een vreemde wordt er niets van
gewaar. Wij achten dat de beste oplossing. Wan
neer je er niet op ingaat, moet er een andere
oplossing worden gezocht, maar dat kan niet
zonder hulp van vreemden. Je begrijpt natuurlijk
levendig, dat ik niet in staat ben, zooveel geld
te foumeeren. Wel een deel. En dat wil ik doen,
nadat ik met Truus overlegd heb."
„Wat is dat voorstel vroeg Heino.
(Wordt vervolgd)