ZENDING. FEUILLETON KLATERGOUD KERKNIEUWS, op alle overgeleverde waarheden. Hier ziet Van Riel het moderne heidendom zijn loop door de wereld beginnen. Deze twee bewegingen heb ben de sfeer geschapen, waarin het moderne heidendom begon te ontkiemen. Het natuurlijke denken, de menschelijke ratio, nam de leiding. De rede werd tot hoogste maat staf verheven. Al wat in hemel en op aarde be stond, moest voor de rechterstoel dezer rede verschijnen en kon slechts uit haar handen het bestaansrecht ontvangen. Alle overgeleverde waarheden werden onderzocht, in hoeverre zi aan het redelijke, het „natuurlijke'' beantwoord den. Hier hebben we duidelijk met een anti christelijk beginsel te doen de mensch ontvangt hier niet meer ootmoedig Gods wil als geopen baarde waarheid, doch bepaalt hier zelf, wat waarheid is en wat als zoodanig op aarde gel digheid heeft. En waar dè oude autoriteiten door het ratio nalisme worden omvergeworpen, daar presen teert zich altijd weer het individu, dat brutaal zich van alle rechten en vrijheden meester maakt. Het menschelijke „ik" slaat alle beperkingen neer, door de oude, overgeleverde autoriteiten opgericht, en het wil in'eigen glorie, alleen door eigen belangen geleid, zijn leven hier op aarde inrichten. Rationalisme hangt met individualisme ten nauwste samen. Hoe beschouwt deze Oud Katholiek de Her vorming Merkwaardig is zijn oordeel Het is het goed recht en de onmiskenbare verdienste van de Re formatie geweest, dat zij weer op de verinner lijking van het godsdienstig leven heeft aange stuurd. Daardoor was noodig, dat de kerk los gemaakt werd uit den greep der wereld. De Hervorming gaf de wereld vrij. Wetenschap en kunst, maatschappelijk en staatkundig leven kwamen weer los te staan van de kerk. Later werden echter verkeerde conclusies ge trokken en de leuze aangehevenreligie is pri vaatzaak De Kerk bemoeie zich niet met de politieke, oeconomische, sociale, nationale en internationale vraagstukken. Deze liggen buiten haar terrein. Zoo trok het Christendom en daar mede de kerk zich hoe langer hoe meer terug op een steeds kleiner wordend erf, terwijl het groote terrein van de wereld prijsgegeven werd. Hier kwam bij dat de sociale idee van het Christendom te loor ging. Weliswaar gaat het in het Evangelie in de eerste plaats om de af zonderlijke menschenzielen. Maar deze zielen staan niet los van elkander. Zij zijn op elkander aangewezen en voor elkander verantwoordelijk. Zij vormen samen een gemeenschap, één groot huisgezin. In het tweede gedeelte van zijn boek wekt de schrijver tot dieper beleving van de christelijke beginselen op en noemt de middelen tot redding en verbetering. Niet in de eerste plaats is redding te ver wachten van nieuwe organisaties en nieuwe li turgieën. Kernachtig zegt hij „Redding is niet te verwachten alleen van nieuwe vaten, waarin de oude verzuurde wijn wordt overgegoten, maar allereerst van nieuwen, beteren wijn". Er is één weg tot verandering Bekeering Dat klinkt aldus Van Riel zeer on modern en ouderwetsch. En toch bekeering, ommekeer dat is het eenige wat kerk en we reld nog redden kan. Prachtige opmerkingen maakt hij in het hoofd stuk Roeping en taak der Kerk. We zijn veel te lauw en te mak geworden. Uiterlijk moge nog veel in orde zijn, maar lijkt ons geheele Christendom niet al te veel op die prachtige paleizen en kerken, die door de film producenten in hun» ateliers worden opgebouwd, van buiten fraai bewerkt en beschilderd, zoodat de oppervlakkige toeschouwer zich aan den in druk van echtheid niet kan onttrekken, maar die in werkelijkheid niet anders zijn dan klatergoud, franje, bordpapier, kalk en wat planken We zijn arm aan Heiligen Geest geworden, arm aan geestdriftige priesters, arm aan enthousiasme. De kerk moet het geestelijk centrum zijn, waar rijk en arm, werkgever en werknemer, hoofd en handarbeider, elkander vinden en zich ver eenigen, om die geestelijke gemeenschap te schep pen, welke voor de vernieuwing van de tegen woordige wereld één der eerste voorwaarden is. Vooral inzake het sexueele leven zal de kerk de Christelijke normen hebben te prediken, want zelfs in Christelijke kringen is op dit gebied de radeloosheid en verwording ontzettend. Ze heeft den strijd aan te binden tegen de kunstmatige geboortebeperking en zal haar stem moeten ver heffen tegen vrije liefde en dubbele moraal. A. B. W. M. KOK. Zoo pas ontvangen de jaarlijksche oproep van Ds. A. Merkelijn voor de armenkolonie „Blon- do", Magelang. Een 3-tal foto's op de circulaire geven eenigen indruk over de verpleegden en hun werk. Het aantal verpleegden is 225, dat is 55 meer dan verleden jaar en alles is nu zoo bezet, dat er zelfs moesten afgewezen. Door de uitbreiding der bedrijven op Blonda wil Ds. Merkelijn bereiken voortzetting en vermeerde ring van dit zoo gezegende werk. De te behalen winst zal daartoe besteed, omdat hij er zoo diep van overtuigd is, dat het onverantwoordelijk zou zijn de hulpvragenden weer steeds te moeten af wijzen. „Daarvoor is hun nood te schrijnend. Tegen blinde menschen, tegen uitgemergelde menschen, tegen menschen, die geen krachten meer hebben en de gezondheid missen te zeggen „ga maar door", is niet wel mogelijk." Ook aan die armen moet het Evangelie ver kondigd, wat ook geschiedt met vrucht. Op het laatste Kerstfeest vertelden enkelen dier armen hun levensgeschiedenis, spraken van hun geloof en dankten God, dat Hij hun weg geleid had naar Blondo. Zulke stumperds te hooren getuigen van de genade Gods is zielsaangrijpend en schenkt ook bemoediging bij dit werk en roept ook op alle krachten in te spannen dit zoo gezegende werk voort te zetten. Te begrijpen is het verzoek „help ons door uwe bijdrage in den nood van deze menschen te voorzien". De circulaire is gezonden aan onze kerkeraden, maar door dit korte schrijven zij de inhoud ge bracht onder veler oog in de hoop, dat de nood dezer ongelukkigen allen dringe een gift voor Blondo te zenden aan het adres van dhr. C. J. Hondius, Vlasmarkt K 145, Middelburg (giro 41060), die volgaarne voor de doorzending zor gen zal. De zaak van Blondo durven we warm aan bevelen. IC.B. A. SCHEELE. BRIEVEN UIT EEN VER LAND. Taroetoeng, 18 November 1935. Vroeg in den morgen, om half zeven, vertrek ken Zuster Frida en ik naar Peanadjagar „mooi dal"), het vriendelijke dorpje in Silin- doeng, waar de bijbelkring voor vrouwen weke lijks gehouden wordt. Het eerste gedeelte van den afstand doen we per bendy het verdere van den weg baggeren we door de rijstvelden. Maar we komen er, en vinden de vrouwen reeds verzameld. Een hoek van de ruime kerk is de verzamelplaats. De Bataksche kerken zijn van hout, zooals de huizen (om het gevaar voor aard bevingen); de vloer is van cement. De ramen zijn aan een zijde geopend en geven uitzicht op de rijstvelden en de heuvels. Naar die velden zullen de meeste vrouwen zich straks heen be geven voor den landarbeid. Nu zijn lichaam en geest nog frisch. Het is dus een geschikt uur van den dag, dat de zuster heeft uitgekozen voor haar bijbelkring. Na de begroeting gaat zuster Frida mij voor stellen, want de vrouwen zijn heel nieuwsgierig te weten wie de vreemde dame is, die zij mee brengt. Als Zuster Frida zegt, dat ik ook een zuster ben, die in het Evangelie ga werken, maar in een ander land, n.m. op Java, en dat het mij zoo spijt, dat ik geen Bataksch ken en hun geen woorden van begroeting kan toespreken, zijn ze allen zichtbaar tevreden. Een van hen ze kent waarschijnlijk lezen noch schrijven neemt het woord en zegt half in het Bataksch, half in het Maleisch (ze begrijpt n.m., dat ik Maleisch ver sta), dat zij allen mij bedanken voor mijn komst en net als ik bedroefd zijn, dat we elkander niet kunnen verstaan. Het is een stortvloed van woorden, die er over mij heen valt, ik heb al opgemerkt, dat vrouwen zoowel als mannen zeer wel ter tale zijn in Batakland. Zuster Frida behandelt Johannes 3, het ge sprek van den Heere Jezus met Nicodemus over de wedergeboorte. Zeer ernstig spreekt zij over de noodzakelijkheid der wedergeboorte, „indien gij niet wederom geboren wordt, gij kunt het Koninkrijk Gods niet zien". De vrouwen luiste ren. „Het is niet voldoende", zegt de zuster, „uitwendig tot het volk Gods te behooren, ge doopt te zijn, zijn naam geschreven te weten in de lidmatenboeken der kerken. Nicodemus meen de ook, dat alles met hem in orde was, maar hij vergiste zich deerlijk. De Heere vertelde hem, dat zonder levensvernieuwing door den Heiligen Geest ook geen Joodsche Rabbi deel kon hebben in het Koninkrijk." Een der zusters vertelde mij later, dat juist de prediking der wedergeboorte zulk een heilzamen schrik brengt onder de Ba taksche vrouwen. De wetenschap, gedoopt te zijn, had de meesten tot nog toe voldoende ge leken voor haar zaligheid. Maar dat die doop niet voldoende is, bewijst haar levenswandel maar al te duidelijk. Vuilheid, luiheid, onrein heid, kwaadspreken, liegen en bedriegen tieren even welig in de zoogenaamde christen-dorpen als in de heidensche „hoeta's". Ook nu, in den bijbelkring bij Zuster Frida, mist Gods Woord zijn uitwerking niet. „Hoe weet ik, of ik weder geboren ben?" vraagt een vrouw. Zuster Frida leest Mattheüs 3 voor „Zalig zijn ze, die treu ren, want zij zullen vertroost worden". Er moet droefheid over de zonde, droefheid over het oude leven aanwezig zijn, zegt zij zooals bij de na tuurlijke geboorte het kind met een schreeuw uit de duisternis van den moederschoot in het licht komt, zoo is ook smart de eerste ervaring van het nieuwgeboren leven. De vrouwen den ken diep na. Sommigen blijven achter om nog naderen uitleg te vragen. „Nu ben ik al zóó oud, zegt een vrouw, en ik ben nóg niet weder geboren." Zuster Lau vertaalt voor mij haar klacht. Ik vraag, of ik de oude mag antwoorden. „De Heere heeft mij het nieuwe leven gegeven op mijn vijftiende jaar", zeg ik, „maar ik heb er Hem om gevraagd Hij wil den Heiligen Geest geven dengenen, die Hem bidden „Als je klein kind je om iets vraagt, weiger je het dan vult Zuster Frida aan. „Ja", zegt een andere vrouw, „maar het gebeurt soms, dat het kleinkind het goede weggooit, dat wij hem gegeven hebben Den Zondag, die op dezen bijbelkring volgt, komen twee vrouwen bij Zuster Frida Lau. Ze komen in het avonddonker, „net als Nicodemus" zeggen zij. De oudste dezelfde die op den bijbelkring de vraag gedaan heeft verhaalt, hoe zij zich den Heere overgegeven heeft en van voornemen is, Hem voortaan met haar geheele hart te dienen Welk een verblijdende tijding en welk een bemoediging tevens voor de zuster, die het vaak zoo moeilijk heeft in haar strijd in het Evangelie C. BAARBÉ. ONS GEZINSLEVEN EN DE HEILIGE SCHRIFT. 50. Zorgzame Christenen. In overlijdensberichten spreken de achterblij vende kinderen vaak van een „zorgzame" moe der, die heenging. En in die uitdrukking komt uit de teedere waardeering van het liefdevol werkzame leven, juist daardoor des te meer be treurd in het verscheiden. Niet minder waardeerend is dikwijls het oor deel over een „zorgzaam" vader, wien niets te veel was, als het maar het welzijn zijner kin deren gold. Maar kan het eigenlijk wel anders, dan dat een goed Christen is, ook een zorgzaam mensch Mag het wel anders Ja, men spreekt ook van slordige Christenen. En dat is lang geen eerenaam. Die zijn in som mige opzichten maar heel weinig zorgzaam. Die letten bijv. heelemaal niet nauwkeurig op, met wie hun kinderen omgaan of wat hun kinderen lezen. Die vergeten nogal eens te informeeren, waar hun kinderen de avond doorbrengen en wat de dominee op de catechisatie heeft behandeld. Ze weten het soms niet eens, dat hun groote jongen niet in de avondkerk is geweest of dat hij al twee maal de catechisatie heeft verziumd Maar hoe komt dat dan, dat die ouders daarin zoo slordig zijn Het antwoord is niet ver te zoeken. Het komt. doordat zulke menschen te weinig bij de Schrift leven. Te weinig elke dag die Schrift op hen en op hun leven te laten inwerken. Ze toetsen hun leven te weinig aan den Bijbel en daardoor ver geten ze „zorgzaam" te leven. Want het is werkelijk waar een goed Chris ten is ook een zorgzaam mensch, in de goede zin van het woord. Het derde boek van onze Bijbel, Leviticus, is er één, dat zeker niet het drukst wordt gele zen. En toch staan er zooveel wijze en beharti genswaardige dingen in. Mijn oog viel op de wetten der melaatschheid. Die ziekte komt tegenwoordig gelukkig veel min der voor dan vroeger. En zeker in ons land zijn de melaatschen, Gode zij dank, weinigen. Maar moet het ons nu niet treffen, dat de Heere onze God zich niet te hoog heeft geacht, om betreffende die zaak aan Zijn volk velerlei voorschriften te geven En dat geldt niet alleen voor een melaatsche mensch, bij wie de ziekte al is uitgebroken en die dus klaarblijkelijk in deerniswaardige toestand verkeert. In dat geval is de Goddelijke bemoeiing wel zeer goed be grijpelijk en alleszins aannemelijk. Doch lees nu eens Leviticus 14, het laatste gedeelte. Wanneer een bewoner van een huis slechts vermoedde, dat de plaag der melaatschheid aan zijn huis, in het gesteente of in het hout, was dan moest hij daarvan dadelijk aan den priester kennis geven Volgens vers 35 drukte die man dit zoo buitengewoon voorzichtig uit, dat het wel de opmerking verdient hij zei„het schijnt mij toe, alsof er een plaag in mijn huis ware". Hij kon zich nog best vergissen maar zijn zorg zame voorzichtigheid gebood hem, al vast dade lijk den priester te waarschuwen, die dan on middellijk een nader onderzoek instelde. Zie, dat was nu geen menschelijke inzetting, maar uitdrukkelijk naar het gebod des Heeren aan Mozes en Aaron. Lees het maar eens na Maar dan spreekt dit geval ook voor ons als Christenouders een duidelijke en ernstige taal. Zouden wij dan niet met zoo mogelijk nog veel grooter ernst nagaan en ons elke dag reali- seeren de gevaren, die daar kunnen dreigen op De zoogenaamde leekenpresident is onder secretaris van het Ministerie voor Onderwijs. In de 15 parochies van de Gereformeerde Kerk te Budapest zijn in 1933 2820 kinderen gedoopt en 133 volwassenen. Het aantal huwelijken, dat gesloten is bedraagt 883 en 1445 jongeren en 131 volwassenen deden belijdenis des geloofs. 220 Roomschen en 219 Joden en 21 „anderen" werden bekeerd. 246 verlieten de kerk. Aan het Heilig Avondmaal nemen deel 46415 leden. Hollywood (New York). De „sterren" te New York ontvangen voor het afdraaien van een film, die 4 tot 6 weken duurt, 12.000 tot 100.000 dollar. Mariene Dietrich die geëngageerd is voor drie films, ontvangt 600.000 mark per film. Een handteekening van Greta Garbo kost 12 dollar. De „doodstroepen" die de gevaarlijke momenten van een film moeten ensceneeren, worden als het volgt betaald: 150 pond voor het vallen uit een vliegmachine in zee, 125 pond voor een autobotsing, 150 pond voor de botsing van een vliegmachine tegen een boom enz. En wie betalen nu deze geweldige sommen 7 Jan Publiek en met graagte. Meestal diegenen, die den rug naar de kerk gekeerd hebben. Hoe kunnen wij, christenen, hieruit leeren, dat men met graagte het grootste offer brengt voor dat gene waarvoor men liefde heeft, waarvoor men een hart heeft. In het algemeen kunnen we dankbaar zijn, dat „onze menschen" een hart hebben voor kerk, Zending, armen enz. Dat blijkt uit de sommen die geofferd worden. Maar zijn er ook niet die wegschuilen en die anderen laten dragen wat zij moesten dragen. Zijn er ook niet die eigenlijk parasiteeren op den naaste Als ons hart voor iets open staat dan kunnen we zooveel. Natuurlijk zijn sommigen onmachtig, maar zouden er ook niet sommigen zijn die voor kerk, zending, armen geen hart hebben. Die alleen maar zalig willen worden, en niet de plichten verstaan, die uit hun rechten voortvloeien A. H. OUSSOREN. ZEEUWSCH-VLAAMSCHE BRIEVEN. Zaamslag, Februari 1936. In den laatsten tijd voelen meerdere schrijvers zich geroepen den bangen nood van dezen tijd te teekenen en de menschheid toe te roepen van het heilloos pad terug te keeren. Prof. Aalders van Groningen deed dit in zijn bekend boekje „De Nood des Tijds". Het werk van Prof. J. Huizinga van Leiden „In de schaduwen van morgen", waarin de ge leerde schrijver een diagnose geeft van het gees telijk lijden van onzen tijd, wordt door duizenden gelezen. Zijn uitspraak „Wij leven in een be zeten wereld" is reeds gevleugeld geworden. Ook de Hoogleeraar aan het Oud Katholiek Seminarie te Amersfoort, Prof. Dr. C. G. van Riel heeft de noodklok geluid en een beschou wing gegeven over den tegenwoordigen nood der kerk en zijn diepere oorzaken. Hij gaf aan zijn werkje den opzienbarenden titel S. O. S. „Kerk" (Uitgave J. Bijleveld, Utrecht, 1935). Ook uit dit boekje blijkt hoe veel dichter de Oud- Katholieken bij ons dan bij Rome staan. In zijn opvatting over den oorlog en de eenheidsbewe ging mogen we niet met hem mee kunnen gaan, er staan treffende opmerkingen in zijn beschou wing en menige bladzijde lazen we met volkomen instemming. Hier is een teeder-vroom man aan het woord, die bewogen is over den grooten nood van dezen tijd en (dit in tegenstelling met Prof. Huizinga) niet alleen de diagnose stelt, maar ook den weg tot verbetering aanwijst. Als een der nijpendste problemen noemt hij het vraagstuk der ontkerkelijking en ontkerstening. Over het geheele front is het Christendom in de verdediging gedrongen. Overal zijn bressen ge slagen, waardoor de vijand naar binnen dringt. Met een enkel woord kan de algemeene vijand genoemd worden het moderne heidendom, dat sedert jaar en dag met alle middelen van de moderne propaganda de groote massa's bewerkt. In het moderne heidensche nationalisme herleeft het antieke, heidensche religiebegrip. Elk volk heeft zijn eigen God. Alle andere volken zijn slechts als barbaren te beschouwen. De eigen staat en het eigen volk is het hoogste en het laatste. Natuurlijk is de totale ontwrichting en ver warring op geestelijk en stoffelijk gebied niet zoo maar uit de lucht komen vallen, maar is dit alles een gevolg van dieper liggende oorzaken. Als eerste schuldigen wijst Prof. van Riel de renais sance en het humanisme aan. Humanisme en re naissance hebben den mensch gebracht tot ont dekking van zichzelf en van de heerlijkheid der natuur, tot de ontdekking ook van het onbe grensde recht der menschelijke persoonlijkheid en individualiteit en tot de onafhankelijke kritiek DOOR H. KINGMANS 58) „Mooi, méér heb ik voorloopig niet te weten. Zet je moeilijkheden nu eens een uurtje aan kant, Heino. Dat valt niet mee, maar vanavond praat ik er toch niet meer met je over." Voor de tweede maal stonden zij nu bij huis. Tjaard stak den sleutel in het slot en knipte het licht in de hall op. Meteen verscheen Truus, die evenwel niet vroeg, waarom zij zoo laat kwamen, daar zij begreep, dat beide broers met elkaar gepraat hadden. Zij schrok trouwens van het min of meer verwilderde uiterlijk van den zeer vermagerden Heino. Een groot medelijden kwam in haar op. Woorden waren niet noodig, om te verklaren, dat hij door de gebeurtenissen dei- laatste weken geheel van streek was. Met de grootste hartelijkheid verwelkomde zij hem en liet hem in de gezellige huiskamer, waar de tafel gedekt stond. „Je zult wel trek in eten hebben", zeide zij, „na zoo'n reis. En dan ga je maar vlug slapen, jongen. Morgen praten wij wel eens. Wij hebben uit de verte met je meegeleefd, want je hebt heel wat doorgemaakt." „Ja", zei Heino toonloos. Zijn blik gleed door het vertrek. Op hetzelfde oogenblik zag Truus, dat zijn oog rusten bleef op een groote foto van Martha. Verward wendde hij het hoofd af. Het speet haar, dat zij er niet aan gedacht had, de foto weg te nemen vóór hij binnenkwam. Oude herinneringen moesten zeker niet worden opgehaald voorloopig Heino was niet op dreef. Hij gaf korte, ver warde antwoorden, als Truus een enkele maal een vraag deed. Tjaard had een blik van ver standhouding met haar gewisseldzij moest Heino maar laten begaan, dat was het allerver standigst. Het kostte Heino moeite, wat eten naar binnen te krijgen. Uit beleefdheid at hij, maar liever had hij het laten staan. Alleen dronk hij veel. 't Was niet gezellig in het vertrek. Er hing een zware beklemming. En Truus slaakte in stilte een zucht van verlichting, toen Heino be sloot naar bed te gaan. Als naar gewoonte, nam Tjaard den Bijbel en las het gedeelte, waarin voorkwamen de woor den „Zonder Mij kunt gij niets doen", welke woorden hij langzaam en met nadruk las. Dan dankte hij voor ondervonden zegeningen en smeekte om uitredding van hem, die in nood zat. Heino liet zich bewegen, dien morgen want het was reeds twaalf uur niet om zeven, maar om negen uur te vertrekken, nadat hij pertinent had geweigerd, nog langer te blijven. Truus vond het heel vreemd, maar zij bedwong haar nieuws gierigheid, wel wetend, dat Tjaard haar op de hoogte zou brengen. „Ik ben, eerlijk gezegd, blij, dat Heino naar boven is", zeide zij, „want het was soms be angstigend. 't Was zoo nu en dan precies, of hij niet wel bij zijn verstand was." „Heino verkeert in een ontzettenden crisistoe stand. Geweldige moeilijkheden in zijn zaak, fi- nancieele moeilijkheden, die hem in den afgrond hebben gebracht. Maar bovendien verkeert hij in een geestelijke crisis. Hij ziet in, Truus, dat hij heeft gegrepen naar het klatergoud der we reld, dat vroeg of laat teleurstelt, bij hem al heel snel. En nu is hij op den terugweg, al is het zeer aanvankelijk. Hij noemt zichzelf een zoeker. Maar wanneer hij oprecht zoekt, zal hij vinden en dan wordt, onder Gods genadig bestel, uit al deze ellende nog wat goeds geboren, willen wij althans hopen en bidden. Maar vóór dien tijd zal hij nog méér door den smeltkroes moeten. Wij gaan nu naar de slaapkamer. Daar zal ik e alles meedeelen, wat hij mij onderweg heeft verteld, een lang verhaal. Daarom kwamen wij natuurlijk zoo laat thuis. Dat heb je wel begre pen." „Laat ons maar direct naar je kamer gaan. Dan zullen wij de zaken bespreken", zei Tjaard opgewekt. „Als je wilt medewerken, dan kan het best in orde komen." Dien morgen om negen uur was Heino uit Groningen vertrokken, na van zijn broer de be lofte ontvangen te hebben, dat deze dien eigen avond om acht uur in Amsterdam zou zijn. Het was dien morgen in Helpman niet zoo beangstigend geweest, als den vorigen avond. Heino verklaarde, wat geslapen te hebben. Bo vendien brachten de kinderen, die zich vol be langstelling met oom bezig hielden, wat levendig heid. Ook onderweg naar het station sprak Heino opgewekter, onder meer mededeelend, dat hij zoo spoedig mogelijk weer naar Groningen zou komen, om moeder te zien en te spreken. Lang vóór tijd was hij dien avond aan het Centraal Station, om Tjaard te halen en hij kon wel huilen als een klein kind, toen deze hem verklaarde, dat het met zijn moeilijkheden in orde zou komen, als hij wilde. Natuurlijk wilde hij Na zijn bezoek aan Gro ningen, dat hem verkwikt had, hoewel hij zonder een oplossing was vertrokken, stond het steeds vaster voor hem, dat hij een andere richting uit moest ook, dat hij boeten moest voor wat hij had misdaan. Voor elk behoorlijk voorstel en Tjaard zou niet met een onbehoorlijk voorstel voor den dag komen! zou hij zich laten vinden. Op zijn kamer gekomen, begon Tjaard onmid dellijk, sprekend op zeer zakelijken toon. „Ik heb over je moeilijkheden nagedacht en er met Truus over gesproken. En ook met moe der „Met moeder vroeg Heino verschrikt. „Heb je „Ja, 't was niet mijn bedoeling, het vandaag nog te doen. Maar vanmorgen kwam moeder, tegen haar gewoonte op Dinsdag. En toen heb ben wij haar verteld, dat je geweest waart en ik heb ook gezegd, dat je spoedig naar huis komt en dan natuurlijk bij moeder logeert. Het spreekt vanzelf, dat moeder onder den indruk was, maar 'k moet zeggen, dat zij zich heel dapper hield. Ik was heel blij, dat ik haar je moeilijkheden verteld heb, want daarna werd het plan, dat ik e wil voorstellen, heel wat eenvoudiger. Maar dat plan is alleen uitvoerbaar, als jij wilt mee werken." geestelijk terrein voor ons en voor onze kinderen? En die gevaren niet achterstellen bij de lichame lijke Wij moeten zorgzame Christenen zijn. Dat is onze roeping en onze eere Droef ziet het er uit voor de gezinnen, waarbij dat niet het geval is Van W. te W. Dr. Henry Beets van Grand-Rapids, is met een kerkelijke opdracht van de Chr. Geref. Kerk in Noord-Amerika, welke kerk met de Geref. Kerken in Nederland samenwerkt in de verzorging der Zuid-Amerikaansche gemeenten, te Buenos A.ires op 5 Februari j.l. aangekomen. Zaterdag 8 Februari vergaderden de Zuid-Ame rikaansche kerken te Buenos Aires met Dr. Beets in classicale vergadering, in welke de belangen dezer kerken besproken werden. (A. R.) Emeritaat. De classis Zaandam heeft, op diens verzoek, om gezondheidsredenen, eervol emeritaat verleend aan Ds. A. Schweitzer, te Amsterdam-Noord. Ds. Schweitzer deed in 1901 cand. ex. aan de V.U. en aanvaardde in Novem ber van datzelfde jaar het predikambt te Buik sloot. Jarenlang was hij een der weinige predi kanten in de toenmalige classis Edam, en zag hij zich belast met catechisaties en huisbezoek in onderscheiden kerken. Na de annexatie van Buiksloot door Amsterdam, breidde zijn gemeente zich sterk uit, zoodat in 1931 een tweede predi kant moest worden beroepen. (Heraut) Islamitische Zendelingen. Bij de jongste aanvallen tegen den Zendings- arbeid in Egypte werd het verwijt gemaakt, dat de Zendelingen niet anders dan indringers bij een ander volk waren. Maar de El Azhad- Universiteit te Kaïro heeft thans besloten, Isla mitische Zendelingen op te leiden, die naar China, Japan, Abessynië en Zuid-Afrika zullen gezonden worden „om den broederen in die lan den te helpen", gelijk het heet. Een aparte cur sus, vooral voor de Chineesche leerlingen werd al ingericht. Ook krijgen velen al hun vorming voor de „literairische" propaganda. Te Tokio is onlangs een „Mohammedaansche Vereeniging" gesticht, die zich ten doel stelt, de kennis van den Islam te verbreiden. Blijkbaar zijn alleen Christelijke Zendelingen indringers(Macedoniër) Ter jongste vergadering van de classis Leeuwarden der Geref. Kerken kwam ter tafel een rapport van Dr. W. A. v. Es van Leeuwar den, uitgebracht namens de commissie benoemd om de mogelijkheid en wenschelijkheid van splitsing van het Zendingsterrein der Friesche Kerken op Keboemen te onderzoeken. Na bespreking van deze zaak staakten over een voorstel om de overweging tot splitsing aan de e.v. Part. Synode voor te leggen, de stemmen. (A. Rott.) Buddhisme en Christendom. Een Japansche courant maakt een vergelijking tusschen Buddhisme en Christendom. De mede- deeling wordt eerst gedaan, dat er in Japan meer dan 100.000 teringlijders zijn, voor wie maar enkele duizenden bedden beschikbaar zijn en •40.000 melaatschen, van wie slechts één tiende deel verzorging geniet. Daarop wordt de slot som getroffen, dat in de bestrijding dezer ellen den het Christendom bovenaan staat, en dat het millioenen tellende Buddhisme nog niet zooveel doet als een kleine Christelijke „secte". (Macedoniër) Hoe men in doleantietijd voorloopig schorste. Ds. W. A. Winckel schrijft persoon lijke herinneringen uit den doleantietijd in „Goud- sche Kb.". We lezen o.m. „Op 22 Febr. 1887 begaf ik mij naar de woning van Ds. Margadant, om hem te ver klaren dat ik, als voorzitter van den Kerkeraad verlangde op den 27sten Kerkeraadsvergade- ring te houden. Ds. M. was niet thuis. Aan Mevr. zijn echtgenoote verzocht ik haar man mijn verlangen kenbaar te maken. Den volgen den dag kwam de koster der kerk bij mij met een briefje van Ds. M., mij vragende, de pun ten op te geven die ik op de Kerkeraadsver- gadering wilde behandeld hebben. Daar de koster zeide dat Ds. M. liefst op zijn vraag dadelijk antwoord ontving, schreef ik een briefje om daarin te kennen te geven dat ik le. het archief wilde nazien en dat ik 2e. een voorstel verlangde te doen inzake het aanne men van attestatiën. Het eerste had op de eerste Kerkeraadsvergadering van het nieuwe jaar reeds moeten gebeuren, maar het was ver zuimd. Door het tweede punt op het agendum te plaatsen, hield ik rekening met een bezwaar dat Ds. M. te recht had geopperd. Toen ik den jammerlijken kerkelijken toestand waarin „Dat spreekt toch vanzelfprotesteerde Heino zwakjes. „Je kent het nog niet. Wan het beteekent een vernedering en daar willen wij, menschen, van nature niet aan. Het is altijd je streven geweest op zichzelf was dat niet verkeerd, maar je weg, om tot het doel te geraken, deugde niet een eigen zaak te hebben. En mijn plan is juist, om je niet een eigen zaak te bezorgen. Nu neem*> ik het je heel niet kwalijk, wanneer je aanvan kelijk voor dat idee niets voelt, maar ik verzoek je toch, er ernstig over na te denken." Inderdaad voelde Heino zooiets als een teleur stelling. Hij had gemeend, door hard werken te trachten, zijn verloopen zaak op te bouwen, met behulp van Tjaard of anderen, en nu kwam er een voorstel, dat blijkbaar precies het tegenover gestelde inhield. „Wat wil je dan „Ik wil niets, Heino. Ik doe je alleen een voor stel, bij aanneming waarvan jij uit de moeilijk heden bent en waarbij je alleen door de familie geholpen wordt. Een vreemde wordt er niets van gewaar. Wij achten dat de beste oplossing. Wan neer je er niet op ingaat, moet er een andere oplossing worden gezocht, maar dat kan niet zonder hulp van vreemden. Je begrijpt natuurlijk levendig, dat ik niet in staat ben, zooveel geld te foumeeren. Wel een deel. En dat wil ik doen, nadat ik met Truus overlegd heb." „Wat is dat voorstel vroeg Heino. (Wordt vervolgd)

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1936 | | pagina 2