FEUILLETON KLATERGOUD ZENDING, KERKNIEUWS. vuld, terwijl op Woensdagmorgen nog gepreekt werd in de Groote Kerk en Donderdagsavonds vervolgstoffen behandeld werden in de Galileër- kerk en Vrijdagsmorgens in de Westerkerk. Er werd dus te dien tijde naast de gelegenheid ook nog genegenheid bij de gemeente gevonden om in de dagen der week. zoowel in den morgen als in den avond, onder de prediking op te komen. Daarenboven was er 's Maandagsavonds in de Groote Kerk nog publieke catechisatie. Dat wijst op een rustigen levensgang, dien men in onze dagen nauwelijks meer voorstellen kunnen, maar ook op een beschamenden ijver om de gemeente te voeden met het Woord des levens. Verschillende zaken hebben voor Brakel het ambtelijk leven meer bewogen doen zijn te Leeu warden, dan in de voorgaande plaatsen. Hij had er een vierderlei strijd. De eerste was over de conventikelen, die Brakel bij al zijn drukken ar beid nog in 't leven riep. Dat waren eenvoudige stichtelijke samenkomsten van de leden der ge meente, onder leiding van den Dienaar des Woords. Bijeenkomsten, waarin niet maar tot de leden der gemeente gesproken werd, maar ook met hen over het Woord Gods en het leven des geloofs. Ze werden ook wel publieke cate- chesaties genoemd, door sommigen heftig bestre den, door anderen zeer gewaardeerd. Voetius was van zulke samenkomsten een sterk voor stander. Ook de Synode van Dordrecht had er zich gunstig over uitgelaten. Dat er onder ge brek aan leiding of bij verkeerde leiding, ver keerde invloeden konden uitgaan, wat hier en daar ook wel gebeurde, bleek bij het optreden der Lebedisten. Doch Brakel deed het onder zijn leiding met rijken zegen. De tegenstanders, waaronder ook Brakels col lega's, hadden naar aanleiding van de Labedis- tische beweging aan de Synode van Leeuwarden een besluit weten te ontlokken, aan de Magi straten te verzoeken de leden der kerk te belet ten, zonder goedvinden van kerkeraad of Synode, die samenkomsten bij te wonen. Dit besluit ge bruikte Brakels collega's om 't ook hem onmoge lijk te maken. Doch hij ging door. Een bijzonder voorval gaf aanleiding tot open lijke bestrijding. Brakel had n.l. in zijn predikbeurt laten op treden zijn vriend Ds. Jacobus Koelman, die door de wereldlijke overheden uit zijn ambt gezet was, wegens zijn bestrijding van de viering der feest dagen, 't gebruik der Formulieren en zijn vrij moedig optreden tegen de overheden in 't be straffen hunner zonden, en daarna uit Sluis, waar hij stond, was verdreven. Dat grepen zijn colle ga's aan om op de classis een tweevoudige be schuldiging tegen Brakel in te brengen le. dat hij Ds. Koelman, een afgezet predi kant „op eigen houtje" met misnoegen van zijn collega's voor de gemeente had laten optreden 2e. dat hij tegen 't uitdrukkelijk bevel van de hooge Machten des lands, en in weerwil van zijn kerkeraad, voortging met het houden van ongeoorloofde catechesatiën. De Classis trachtte het twistvuur te dooven en achtte het genoeg, dat gezegd werd, dat hij Koelman beter niet had laten preeken en in der gelijke gevallen voorzichtig moest handelen. Over die publieke catechesaties werd verder niet ge sproken. Die zaak bleef voorloopig rusten. De zaak Koelman scheen ook goed beëindigd te zijn, ofschoon 't later anders zou blijken. De tweede strijd met Ds. David van Giffen was van minder ingrijpenden aard. Er was door 't onvoorzichtig optreden van dezen Dienaar van Knijpe bij Heerenveen, die een preekbeurt in Leeuwarden had vervuld, een twistvuur ontbrand over het al of niet Messiaansch zijn van Ps. 8. Op bezadigde wijze wist Brakel dat twistvuur te dooven, vóór het verwoesting aanrichtte. We hebben aan dezen strijd nog een geschriftje van Brakel te danken, getiteld „Davids Hallelujah Ofte Lof des Heeren, In den achtsten Psalm". Intusschen was de zaak Koelman nog niet be ëindigd, al is het, dat de classis het maar als afgedaan wilde beschouwen. En zoo werd dit de derde strijd. In 1682 kwam het op de Friesche Synode opnieuw ter sprake, waar ook het be sluit viel, de prediking van Ds. Koelman, zooals de zaken nu stonden, niet toe te laten. Bij de bespreking dezer zaak liet Brakel zich nog al scherp uit over de handelingen der Overheid en betoogde hij, dat Ds. Koelman nooit was gecensureerd, noch afgezet, omdat geen politieke overheid macht had om een predikant te censu- reeren of af te zetten. Hierover waren de Edel- Mogendheden zeer gevoelig en achtten zij zich beleedigd en geminacht. Tot tweemaal toe werd Brakel door een bode DOOR H. KINGMANS 57) En toen vertelde hij, terwijl Tjaard met ge bogen hoofd liep te luisteren, zijn geheele leven sinds zijn huwelijk. De mislukking van zijn hu welijk, doordat hij Gretha verwaarloosde de geringe animo van Salomons, om te helpen zijn mislukking in de zaak, doordat hij het zich te gemakkelijk had voorgesteld zijn relatie tot de familie Salomons, een relatie, die steeds minder werd zijn speculaties, om toch kapitaal te be zitten zijn kennismaking met Saalinck, die hem nog verder van het pad bracht het sterven van Gretha en wat daarna Salomons en vervolgens Saalinck van hem verlangdenHij vertelde alles nauwkeurig. Met een eentonige stem. Maar tot stille vreugde van Tjaard (wiens sterke hart beefde, toen hij dat alles, waarin veel zonde en ongerechtigheid school vernam) spaarde hij zichzelf in geen enkel opzicht. Hij verweet niemand iets, liet integendeel duidelijk uitkomen, dat hij alleen de schuldige was. Dat was het begin van beterschap, oordeelde Tjaard, zonder dat oordeel uit te spreken. „En wat wil je nu vroeg hij min of meer gedachteloos, daar de mededeelingen van Heino hem machtig hadden aangegrepen. „Ik weet niet, wat ik wil. Ik ben radeloos. Ik ben naar jou gekomen in de hoop, dat je nnj raden kunt." I geciteerd om voor de Overheid te verschijnen. Hij handhaafde daar, hetgeen hij op de Synode gezegd had en leverde een verweerschrift in, bevattende een protest, waarin hij verklaarde, dat een predikant als predikant niet gehouden was over geestelijke zaken zich voor een poli tieke vierschaar te verantwoorden dat bij hem ook geen minachting was van de Overheid, maar dat hij gesproken had als gezant van Jezus Chris tus om de EdelMogenden te onderrichten. Hij verklaarde tevens, dat Ds. Koelman noch door den Kerkeraad, noch door de classis was ge censureerd of afgezet. Na een korte beraadslaging der EdelMogenden werd hem meegedeeld, dat hij wegens ongehoor zaamheid voor vier weken geschorst werd. In stilheid hoorde hij dat vonnis aan, maar ant woordde, dat hij aan zulk een censuur zich niet onderwerpen kon, en dat hij met preeken zou voortvaren, al zou hij aanstonds zijn leven moe ten afleggen. Door dat onverschrokken antwoord ontsteld, delibereerden de heeren opnieuw, maar 't slot was, dat ze toch bij die veroordeeling bleven en het aan classis en kerkeraad zouden melden. Daarop vertrok Brakel. Van verschillende zijden werd hem nu geraden zijn predikbeurten door een ander te laten ver vullen. Toen hij dat beslist weigerde drong men er op aan, dat hij schuld zou belijden. Doch tevergeefs. Donderdagsavonds tegen twaalf uur, kwam de deurwaarder zeggen, dat hij op last der Ed. Mog. Brakel beletten moest op den predikstoel te ko men, en gaf daarom den raad zich vrijwillig te onttrekken. Doch ook dat weigerde hij en gaf den deurwaarder een echt christelijke vermaning en zeide, dat zoo men geweld zou gebruiken, hij zich niet met geweld zou verzetten. 't Werd Vrijdagavond. Hij had den dienst te vervullen. Een groote schare was opgekomen, die met spanning afwachtte de dingen, die ge beuren zouden. Brakel zelf dacht niet anders, dan met geweld geweerd te zullen worden. Nie mand verscheen evenwel en hij preekte onver hinderd. Na de preek werd hem aangezegd, dat Gede puteerden verklaard hadden, dat ze het niet zoo nauw namen op de zaak zelf, want dat de Over heid geen macht heeft een predikant af te zetten; dat ze de discipline gaarne aan de kerk over lieten, maar toch wilden, dat hij eenige schuld bekentenis deed inzake de wijze van zeggen en dat ze daarin zouden berusten. 't Is te verstaan, dat hij dit met blijdschap ver nam en zag, dat het recht der kerk gehandhaafd bleef. Tot belijdenis, dat hij misschien wat te scherp was geweest in de wijze van zeggen, was hij bereid, onder voorwaarde, dat ze de zaak in handen der classis stelden. Daartoe waren ze bereid. En zoo werd heel deze zaak naar Brakels wensch beslecht en hij zelf gerechtvaardigd. Er was blijdschap in de gemeente, dat de strijd voor het recht der kerk zoo kloek was bepleit en met zulk een overwinning was bekroond. F. STAAL Pz. EEN GOEDE AVOND. Ds. W. M. Ie Cointre van Bergen op Zoom was zoo vriendelijk me ter hand te stellen het Bergen op Zoomsch Kerkblad d.d. 18 Januari 1936, waarin onder bovengenoemd opschrift staat te lezen, wat hier volgt en dat gaarne overge nomen wordt ter plaatsing in de Zeeuwsche Kerkbode. Het is van de hand van br. F. B. „Een goede avond was onze Zendingsavond van 6 Jan. j.l., toen wij het voorrecht hadden Mej Dr. Dreckmeier, de Directrice van ons Zen dingshospitaal te Magelang, in ons midden te hebben om over onzen en haren areid te spre ken inzake den medischen hulpdienst. De op komst was goed, ons zaaltje was vol. Aangenaam was, dat ook bezoekers uit de Classis waren op gekomen. Jammer, in dit verband, dat niet meer dere Zendingsvrienden uit de andere kerken on zer Classis waren gekomen, want de gelegenheid om Mej. Dreckmeier te ontmoeten en te hooren, is wel zeldzaam te noemen. Haar woord, geïl lustreerd door heldere lichtbeelden, verbond zij aan Luk. 11:2, waar de Heiland in het aller- volmaakste gebed de bede „Uw Koninkrijk ko me" op den voorgrond plaatst. Zoo zullen ook wij dit moeten doen. Wij, in Bergen op Zoom, in de Classis, in de Provinciën, die achter het werk in Magelang en omgeving staan. Dan be- Plotseling stond Tjaard stil. Zij waren vlak bij huis, maar Tjaard keerde op zijn schreden terug. „Heb je mij alles verteld, Heino vroeg hij. „Ik heb alles verteld. Is mijn schuld niet groot genoeg „Heb je ook andere schulden, behalve die van de speculatie Heb jespeelschulden „Ik heb niet gespeeld", zei Heino, wanneer je tenminste speculeeren geen spelen noemt. Ik stel dat nu op één lijn, nu ik weet, wat het is en welk een ellende men er zich mee op den hals haalt." „En nu nog één vraag. Je neemt mij niet kwa lijk, maar ik moet alles weten. Zijn er ook vrou wen in het spel „Ook dat is niet het geval, Tjaard. 'k Heb Gretha schandelijk veronachtzaamd, 't Was ver keerd. Maar ontrouw in den vollen zin van het woord ben ik haar niet geweest." „Ik ben .blij, dat te hooren. Want dat zou de zaken nog erger en ingewikkelder gemaakt heb ben. Je begrijpt wel, dat ik je oogenblikkelijk niet kan raden, al heb ik wel een idee. Maar in ieder geval moet ik er eerst met Truus over spreken." Heino vatte zijn arm. „Kun je Truus er niet buiten laten vroeg hij. „Waarom?" was de verbaasde wedervraag. ,,'k Heb voor Truus geen enkel geheim. Ik laat haar ook hier niet buiten. Waarom zou ik het doen „Truus moet niet al te veel van mij hebben, 'k weet het wel. En nu neem ik haar dat niet kwalijk, want 'k heb het er naar gemaakt. Maar ik vrees, dat door haar invloed I merken zij, die uitgaan, dat zij gesteund en ge dragen worden. Gedragen door het gebed der gemeente. Dat is wel zeer noodig. Gezien den zwaren arbeid, die gedaan wordt. Wat heeft Ds. Mcrkelijn niet vaak voor moeilijke beslissingen, vrijwel alleen, gestaan, met name ook inzake den aanvang van het medisch werk, den koop van de gebouwen enz. 't Was goed, dat Mej. Dreck meier ons de geschiedenis nog een deed repe- teeren. Wij hebben nu weer de gebouwen gezien, die verbouwd moesten worden, pestvrij moesten worden gemaakt, en wat niet al, eer een tabaks- schuur in hospitaal is omgezet. We zagen de nu-wèlbewuste Javaansche verpleegsters, opge leid voor het werk. De zalen met de patiënten. De polikliniek, en zoo veel meer. Het Zendings hospitaal, voor 75 bedden ingericht, met nijpen den nood van plaatsgebrek. Soms 90 patiënten, waarvan sommigen, nu ja, dan maar op den grond Wij zagen ook iets van het Javaansche volks leven. De vrouwen, pottenbaksters, met 't resul taat van hun arbeid, naar den passar gaan, om uren ver te loopen voor een luttel bedrag aan verdienste. We zagen ookde mannen, die de lichtste vrachtjes dragen En bij dit alles het pittige woord van onze vrouwelijke Dokter. Die juist als vrouw zoo'n goeden ingang vindt, en waarom zou ons dit woord niet van 't hart die ook de grootste contribuante is. Wij, mannen, moeten zeker niet de lichtste vrachtjes dragen. Maar ook onzen vrouwen en dochters wordt een gelegenheid geboden een last te torsen voor onzen Hospitaaldienst in Mage lang en Parakan. Kleeding voor de patiënten kan gemaakt. Een ziekenhuis heeft zeer veel noodig in zijn garderobe's. Ook onze vrouwen en meisjes kun nen het lichtend voorbeeld van Mej. Dreckmeier volgen en iets doen. Zoo plaatsen ook wij „Uw Koninkrijk kome" op den voorgrond, en denken dan vooral aan Magelangs Zendingsdienst. Aan Ds. Merkelijn. Aan Mej. Dreckmeier en haar staf van helpers en helpsters. Aan den Ja vaan. Aan Gods Koninkrijk en Zijn komst in den Kedoe." Het doet goed zoo iets te lezen, omdat het de liefde tot den Zendingsarbeid opscherpt. Dat is wel noodig. Alles in Magelang roept om uitbrei ding en dat in een tijd, dat we haast niet meer van onze kerken vragen durven. Bitter moet het voor onze Zendingsarbeiders en -arbeidsters zijn te moeten afwijzen. En dat zal Dr. Dreckmeier straks moeten doen, tenzij uit de kerken wordt gezegd, maar dat mag toch niet en dat dan ook in klinkende daden omzetten. De toeloop tot het Zendingshospitaal wordt steeds grooter, terwijl er niet de minste reclames voor gevoerd is. Ook de arbeid van Ds. Mer kelijn dreigt te gaan lijden op een Zendingsveld, waar alles wit is om te oogsten. Zij het optreden van Dr. Dreckmeier op ver schillende plaatsen ten zegen en ter opwekking tot de bede Uw Koninkrijk kome. Is dat waar- achtigen ernst, dan komen ook wel de wegen en middelen. God zorgt voor Zijn werk. K.B. A. SCHEELE. EVANGELISATIE IN NOORD-BRABANT EN LIMBURG. In den loop van den vorigen zomer is in de Zeeuwsch Kerkbode geaccentueerd eene uitdruk king in het Zendingsrapport, dat er bij de kerken in Zeeland op aandrong om toch allen eene col lecte te houden voor het werk der Evangelisatie in Noord-Brabant en Limburg niet alleen krach tens de roeping die wij hebben tegenover die beide provinciën en de door de Generale Synode van Middelburg aanbevolen circulaire, waarin eene collecte is gevraagd voor dien evangelisatie- arbeid, maar ook als blijk van groote waardee ring en dus als een soort tegenprestatie voor de medewerking van Noord-Brabant en Limburg voor het Zendingswerk te Magelang, waarvoor van die provinciën bijna Va van de benoodigde som wordt verwacht. Als aangedrongen werd op vermeerdering dier som, was het altijd weer wij hebben als hoofd taak het werk der evangelisatie in eigen omge ving en daarbij nog de Zeeuwsche kerken doen o zoo weinig tot steun van onzen arbeid in Noord-Brabant en Limburg. Hiervan overtuigd is dan ook een pleit ge voerd ter Part. Synode van Zeeland en zeker ook door Zendingsdeputaten in eigen Classis- ressoort. 't Gaat vooruit in dezen. Ondanks de moeilijke situatie, waarin Heino zich bevond, moest Tjaard lachen. „Maak je niet bezorgd", zei hij. „Truus is, zooals je weet, spontaan. Maar zij is niet haat dragend. Inderdaad was zij er niet best over te spreken, toen je met Martha zoo schandelijk handeldet. Dat was ik ook niet. En wij hebben onmiddellijk begrepen, dat je Gretha niet uit liefde hebt getrouwd, doch dat het alleen om het geld van Salomons te doen was. Je behoeft evenwel niet bang te zijn, dat Truus je niet be hoorlijk ontvangen zal. Ik zal haar, waar je niet bij bent, vertellen, wat je mij zooeven hebt mee gedeeld. En verder met haar praten. Het zou echter beter zijn, wanneer je morgen in Gronin gen bleeft, want „Ik ga morgen weg", zei Heino beslist. „Het liefst om zeven uur, maar negen uur kan ook nog. Saalinck moet mij in Amsterdam zien, an ders vermoedt hij, dat ik met de Noorderzon vertrokken ben en dan begint de ellende." „Zoo'n vaart loopt dat toch niet 'k Wilde dan morgenochtend eens met je praten. Boven dien, je moet toch zeker naar moeder In de stem van Tjaard klonk een verwijt. „Ik heb nóg niet de kracht, om naar moeder te gaan", zei Heino met gesmoorde stem. „Er moet zooveel worden goed gemaakt, dat voel ik wel, maar het gaat boven mijn kracht." „Boven menschelijke kracht", corrigeerde Tjaard hem. „God geeft kracht, Heino." „Ik ben aan het zoeken, maar de rust komt niet. Ik vind niet." „Als je oprecht zoekt, zul je vinden. Ik ben blij, dat je gekomen bent, want je brengt een goede tijding mee." In een paar nummers van de Geref. Kerkbode voor Noord-Brabant en Limburg viel het op, dat er collecten waren ontvangen uit Rilland-Bath (Classis Tholen); Koudekerke, Oostkapelle, Souburg en Veere (Classis Middelburg); Baar land. Borssele, 's-Gravenpolder, Goes, Heinkens- zand, Kapelle-Biezelinge, Kruiningen (Classis Goes) en verder contributies en giften uit ver schillende plaatsen in Zeeland. 't Zou best kunnen zijn, dat er kerken over het hoofd zijn gezien. Als het me wordt gemeld, komt de naam dier kerk alsnog bij bovenstaand lijstje. De kerken, die nog niet collecteerden voor dat doel, kunnen het nog doen, maar dan niet langer uitstellen, als het eenigzins mogelijk is. Laat de Zeeuwsche Kerken nu eens allen aan dit verzoek voldoen en daardoor zullen zij het ook gemak kelijker maken voor de Zendingsdeputaten, zoo wel voor die van Noord-Brabant en Limburg als ook voor de uwe. Nog steeds wordt antwoord verwacht van Noord-Brabant en Limburg hoe zij staan tegen over de Evangelisatie-arbeid van de kerk van Bergen op Zoom, die zoo'n groot terrein van Noord-Brabant bestrijkt en ook zoekt te be arbeiden Kapelle-Biezelinge, 10-2-36. A. SCHEELE. TWEETAL TE Haarlem (4e pred. plaats): C. Veenhof te Harkstede. E. Nawijn te Bergum. Ds. B. F. van Buuren, sinds 13 October 1929 predikant bij de Geref. Kerk van Hemelum (Fr.), heeft met de Geref. Kerken gebroken, zijn ambt neergelegd en is overgegaan tot de Ned. Herv. Kerk waartoe hij oorspronkelijk be hoorde en waaruit hij in 1924 overging tot de Geref. Kerken. Ds. v. Buuren studeerde aan de Vrije Universiteit, om in 1929 zijn ambt in He melum, zijn eerste en eenige gemeente te aan vaarden. (Rotterdammer) Kerkinstitueering te Oisterwijk (N.Br.). Inzake het verzoek van de wijk Oisterwijk aan den Kerkeraad van Tilburg om tot institueering van een zelfstandige Gereformeerde Kerk te Oisterwijk over te gaan, is door genoemden Ker keraad in de „Kerkbode voor Noord-Brabant en Limburg" (24-1-1936) het volgende gepubliceerd: Uit verslag Kerkeraadsvergadering 9-l-'36: „Enkele broeders uit Oisterwijk komen ter vergadering en bepleiten nader het verzoek der leden te Oisterwijk om institueering. Na hun vertrek wordt besloten aan de e.k. Classisver- gadering (Den Bosch 15-1-'36) voor te stellen te Oisterwijk tot institueering over te gaan." Uit verslag Kerkeraadsvergadering 16-1-36: „Verslag wordt uitgebracht van de Classis- vergadering (Den Bosch 15-1-'36). Inzake de institueering te Oisterwijk zal een commissie uit de Classis een bespreking met den Kerke raad hebben teneinde op de e.v. Classis (April '36) advies uit te brengen." (Bazuin) Scheiding en Doleantie. Uit „Heraut" 12 Oct. 1884, No. 353 „Hoe dezerzijds over de Scheiding in 1834 werd gedacht, behoeft niet nader uiteengezet. Het Tractaat over de Reformatie is daarover duidelijk. Ook hoe we over Kohlbrügge's afscheiding te Elberfeld denken, verheelden we niet. Zonder twijfel waren we te Ulrum en te Elberfeld mee uitgetreden." Uit „Heraut" 14 Dec. 1884, No. 364 „In 1834 moest men doen, wat men deed. Men had geen andere keuze. En hadden wij behoord tot degenen, die derwijs door syno dale despoten en ruwe knevelbaarden waren geringeloord geworden, we waren stellig mee gegaan." (Reformatie 7-2-1936.) De Kerk gekneveld. Naar „De Heraut" bericht, zitten de Oud- Geref. Kerken van de Graafschap Bentheim weer in de moeite, wat betreft het gebruik van de Nederlandsche taal. „Niet alleen zijn door den landraad alle toe gezegde uitzonderingen weer voor nietig ver klaard, maar bovendien heeft hij nu ook nog het zingen van de Nederlandsche Psalmen ver- „Ik kan dat niet inzien, al moet ik toegeven, dat het mij verlucht heeft, je alles te hebben verteld." „Het financiëel gedeelte bedoel ik nu niet. Ik bemerk, dat mijn broer aan het terugkeeren is naar het beproefde pad, naar God. Dat is van oneindig méér beteekenis dan al dat andere." „Maar dat andere kan toch niet verwaarloosd worden. Het rooft mij mijn slaap. Het maakt me nerveus. Ik heb geen leven, Tjaard." „Dat begrijp ik heel goed, dat je het niet van je kunt afzetten. En dat verg ik ook niet van ie. Maar verlies den moed niet. Dat komt nog wel in orde, als jij wilt", zeide Tjaard, op zijn laatste woorden vollen nadruk leggend. „Hoe bedoel je dat Natuurlijk wil ik. Ik wil boete doen voor wat ik heb misdreven. Als je geen raad weet, hoe ik verder moet gaan of als je niet iemand weet, die mij helpen kan en wil. dan laat ik mij failliet verklaren. Maar liever deed ik dat niet. Ik zou mijn schuld ten volle willen betalen. Als ik er maar kans toe zie." Zijn woorden bevielen Tjaard. „Wij zullen nog nader zien", zei hij, wikkend en wegend. „Alleen nog een paar vragen. Is je huis onbewoond „Nog wel. Maar 'k heb natuurlijk aan een hypotheek gedacht. Evenwel is die lang niet voldoende." „En hoeveel is de zaak waard Ik bedoel ge bouwen, inventaris", verduidelijkte Tjaard. Want hij begreep wel, dat voor een zaak zonder omzet geen cent zou worden betaald." (Wordt vervolgd)

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1936 | | pagina 2