FEUILLETON
KLATERGOUD
ZENDING,
KERKNIEUWS.
vuld, terwijl op Woensdagmorgen nog gepreekt
werd in de Groote Kerk en Donderdagsavonds
vervolgstoffen behandeld werden in de Galileër-
kerk en Vrijdagsmorgens in de Westerkerk. Er
werd dus te dien tijde naast de gelegenheid ook
nog genegenheid bij de gemeente gevonden om
in de dagen der week. zoowel in den morgen als
in den avond, onder de prediking op te komen.
Daarenboven was er 's Maandagsavonds in de
Groote Kerk nog publieke catechisatie. Dat wijst
op een rustigen levensgang, dien men in onze
dagen nauwelijks meer voorstellen kunnen, maar
ook op een beschamenden ijver om de gemeente
te voeden met het Woord des levens.
Verschillende zaken hebben voor Brakel het
ambtelijk leven meer bewogen doen zijn te Leeu
warden, dan in de voorgaande plaatsen. Hij had
er een vierderlei strijd. De eerste was over de
conventikelen, die Brakel bij al zijn drukken ar
beid nog in 't leven riep. Dat waren eenvoudige
stichtelijke samenkomsten van de leden der ge
meente, onder leiding van den Dienaar des
Woords. Bijeenkomsten, waarin niet maar tot
de leden der gemeente gesproken werd, maar
ook met hen over het Woord Gods en het leven
des geloofs. Ze werden ook wel publieke cate-
chesaties genoemd, door sommigen heftig bestre
den, door anderen zeer gewaardeerd. Voetius
was van zulke samenkomsten een sterk voor
stander. Ook de Synode van Dordrecht had er
zich gunstig over uitgelaten. Dat er onder ge
brek aan leiding of bij verkeerde leiding, ver
keerde invloeden konden uitgaan, wat hier en
daar ook wel gebeurde, bleek bij het optreden
der Lebedisten. Doch Brakel deed het onder zijn
leiding met rijken zegen.
De tegenstanders, waaronder ook Brakels col
lega's, hadden naar aanleiding van de Labedis-
tische beweging aan de Synode van Leeuwarden
een besluit weten te ontlokken, aan de Magi
straten te verzoeken de leden der kerk te belet
ten, zonder goedvinden van kerkeraad of Synode,
die samenkomsten bij te wonen. Dit besluit ge
bruikte Brakels collega's om 't ook hem onmoge
lijk te maken. Doch hij ging door.
Een bijzonder voorval gaf aanleiding tot open
lijke bestrijding.
Brakel had n.l. in zijn predikbeurt laten op
treden zijn vriend Ds. Jacobus Koelman, die door
de wereldlijke overheden uit zijn ambt gezet was,
wegens zijn bestrijding van de viering der feest
dagen, 't gebruik der Formulieren en zijn vrij
moedig optreden tegen de overheden in 't be
straffen hunner zonden, en daarna uit Sluis, waar
hij stond, was verdreven. Dat grepen zijn colle
ga's aan om op de classis een tweevoudige be
schuldiging tegen Brakel in te brengen
le. dat hij Ds. Koelman, een afgezet predi
kant „op eigen houtje" met misnoegen van zijn
collega's voor de gemeente had laten optreden
2e. dat hij tegen 't uitdrukkelijk bevel van
de hooge Machten des lands, en in weerwil van
zijn kerkeraad, voortging met het houden van
ongeoorloofde catechesatiën.
De Classis trachtte het twistvuur te dooven
en achtte het genoeg, dat gezegd werd, dat hij
Koelman beter niet had laten preeken en in der
gelijke gevallen voorzichtig moest handelen. Over
die publieke catechesaties werd verder niet ge
sproken. Die zaak bleef voorloopig rusten. De
zaak Koelman scheen ook goed beëindigd te
zijn, ofschoon 't later anders zou blijken.
De tweede strijd met Ds. David van Giffen
was van minder ingrijpenden aard. Er was door
't onvoorzichtig optreden van dezen Dienaar van
Knijpe bij Heerenveen, die een preekbeurt in
Leeuwarden had vervuld, een twistvuur ontbrand
over het al of niet Messiaansch zijn van Ps. 8.
Op bezadigde wijze wist Brakel dat twistvuur
te dooven, vóór het verwoesting aanrichtte. We
hebben aan dezen strijd nog een geschriftje van
Brakel te danken, getiteld „Davids Hallelujah
Ofte Lof des Heeren, In den achtsten Psalm".
Intusschen was de zaak Koelman nog niet be
ëindigd, al is het, dat de classis het maar als
afgedaan wilde beschouwen. En zoo werd dit
de derde strijd. In 1682 kwam het op de Friesche
Synode opnieuw ter sprake, waar ook het be
sluit viel, de prediking van Ds. Koelman, zooals
de zaken nu stonden, niet toe te laten. Bij de
bespreking dezer zaak liet Brakel zich nog al
scherp uit over de handelingen der Overheid
en betoogde hij, dat Ds. Koelman nooit was
gecensureerd, noch afgezet, omdat geen politieke
overheid macht had om een predikant te censu-
reeren of af te zetten. Hierover waren de Edel-
Mogendheden zeer gevoelig en achtten zij zich
beleedigd en geminacht.
Tot tweemaal toe werd Brakel door een bode
DOOR
H. KINGMANS
57)
En toen vertelde hij, terwijl Tjaard met ge
bogen hoofd liep te luisteren, zijn geheele leven
sinds zijn huwelijk. De mislukking van zijn hu
welijk, doordat hij Gretha verwaarloosde de
geringe animo van Salomons, om te helpen zijn
mislukking in de zaak, doordat hij het zich te
gemakkelijk had voorgesteld zijn relatie tot de
familie Salomons, een relatie, die steeds minder
werd zijn speculaties, om toch kapitaal te be
zitten zijn kennismaking met Saalinck, die hem
nog verder van het pad bracht het sterven van
Gretha en wat daarna Salomons en vervolgens
Saalinck van hem verlangdenHij vertelde
alles nauwkeurig. Met een eentonige stem.
Maar tot stille vreugde van Tjaard (wiens
sterke hart beefde, toen hij dat alles, waarin
veel zonde en ongerechtigheid school vernam)
spaarde hij zichzelf in geen enkel opzicht. Hij
verweet niemand iets, liet integendeel duidelijk
uitkomen, dat hij alleen de schuldige was. Dat
was het begin van beterschap, oordeelde Tjaard,
zonder dat oordeel uit te spreken.
„En wat wil je nu vroeg hij min of meer
gedachteloos, daar de mededeelingen van Heino
hem machtig hadden aangegrepen.
„Ik weet niet, wat ik wil. Ik ben radeloos.
Ik ben naar jou gekomen in de hoop, dat je nnj
raden kunt."
I geciteerd om voor de Overheid te verschijnen.
Hij handhaafde daar, hetgeen hij op de Synode
gezegd had en leverde een verweerschrift in,
bevattende een protest, waarin hij verklaarde,
dat een predikant als predikant niet gehouden
was over geestelijke zaken zich voor een poli
tieke vierschaar te verantwoorden dat bij hem
ook geen minachting was van de Overheid, maar
dat hij gesproken had als gezant van Jezus Chris
tus om de EdelMogenden te onderrichten. Hij
verklaarde tevens, dat Ds. Koelman noch door
den Kerkeraad, noch door de classis was ge
censureerd of afgezet.
Na een korte beraadslaging der EdelMogenden
werd hem meegedeeld, dat hij wegens ongehoor
zaamheid voor vier weken geschorst werd. In
stilheid hoorde hij dat vonnis aan, maar ant
woordde, dat hij aan zulk een censuur zich niet
onderwerpen kon, en dat hij met preeken zou
voortvaren, al zou hij aanstonds zijn leven moe
ten afleggen. Door dat onverschrokken antwoord
ontsteld, delibereerden de heeren opnieuw, maar
't slot was, dat ze toch bij die veroordeeling
bleven en het aan classis en kerkeraad zouden
melden. Daarop vertrok Brakel.
Van verschillende zijden werd hem nu geraden
zijn predikbeurten door een ander te laten ver
vullen. Toen hij dat beslist weigerde drong men
er op aan, dat hij schuld zou belijden. Doch
tevergeefs.
Donderdagsavonds tegen twaalf uur, kwam de
deurwaarder zeggen, dat hij op last der Ed. Mog.
Brakel beletten moest op den predikstoel te ko
men, en gaf daarom den raad zich vrijwillig te
onttrekken. Doch ook dat weigerde hij en gaf
den deurwaarder een echt christelijke vermaning
en zeide, dat zoo men geweld zou gebruiken,
hij zich niet met geweld zou verzetten.
't Werd Vrijdagavond. Hij had den dienst te
vervullen. Een groote schare was opgekomen,
die met spanning afwachtte de dingen, die ge
beuren zouden. Brakel zelf dacht niet anders,
dan met geweld geweerd te zullen worden. Nie
mand verscheen evenwel en hij preekte onver
hinderd.
Na de preek werd hem aangezegd, dat Gede
puteerden verklaard hadden, dat ze het niet zoo
nauw namen op de zaak zelf, want dat de Over
heid geen macht heeft een predikant af te zetten;
dat ze de discipline gaarne aan de kerk over
lieten, maar toch wilden, dat hij eenige schuld
bekentenis deed inzake de wijze van zeggen en
dat ze daarin zouden berusten.
't Is te verstaan, dat hij dit met blijdschap ver
nam en zag, dat het recht der kerk gehandhaafd
bleef. Tot belijdenis, dat hij misschien wat te
scherp was geweest in de wijze van zeggen, was
hij bereid, onder voorwaarde, dat ze de zaak in
handen der classis stelden. Daartoe waren ze
bereid. En zoo werd heel deze zaak naar Brakels
wensch beslecht en hij zelf gerechtvaardigd. Er
was blijdschap in de gemeente, dat de strijd voor
het recht der kerk zoo kloek was bepleit en met
zulk een overwinning was bekroond.
F. STAAL Pz.
EEN GOEDE AVOND.
Ds. W. M. Ie Cointre van Bergen op Zoom
was zoo vriendelijk me ter hand te stellen het
Bergen op Zoomsch Kerkblad d.d. 18 Januari
1936, waarin onder bovengenoemd opschrift staat
te lezen, wat hier volgt en dat gaarne overge
nomen wordt ter plaatsing in de Zeeuwsche
Kerkbode. Het is van de hand van br. F. B.
„Een goede avond was onze Zendingsavond
van 6 Jan. j.l., toen wij het voorrecht hadden
Mej Dr. Dreckmeier, de Directrice van ons Zen
dingshospitaal te Magelang, in ons midden te
hebben om over onzen en haren areid te spre
ken inzake den medischen hulpdienst. De op
komst was goed, ons zaaltje was vol. Aangenaam
was, dat ook bezoekers uit de Classis waren op
gekomen. Jammer, in dit verband, dat niet meer
dere Zendingsvrienden uit de andere kerken on
zer Classis waren gekomen, want de gelegenheid
om Mej. Dreckmeier te ontmoeten en te hooren,
is wel zeldzaam te noemen. Haar woord, geïl
lustreerd door heldere lichtbeelden, verbond zij
aan Luk. 11:2, waar de Heiland in het aller-
volmaakste gebed de bede „Uw Koninkrijk ko
me" op den voorgrond plaatst. Zoo zullen ook
wij dit moeten doen. Wij, in Bergen op Zoom,
in de Classis, in de Provinciën, die achter het
werk in Magelang en omgeving staan. Dan be-
Plotseling stond Tjaard stil. Zij waren vlak
bij huis, maar Tjaard keerde op zijn schreden
terug.
„Heb je mij alles verteld, Heino vroeg hij.
„Ik heb alles verteld. Is mijn schuld niet groot
genoeg
„Heb je ook andere schulden, behalve die van
de speculatie Heb jespeelschulden
„Ik heb niet gespeeld", zei Heino, wanneer je
tenminste speculeeren geen spelen noemt. Ik stel
dat nu op één lijn, nu ik weet, wat het is en
welk een ellende men er zich mee op den hals
haalt."
„En nu nog één vraag. Je neemt mij niet kwa
lijk, maar ik moet alles weten. Zijn er ook vrou
wen in het spel
„Ook dat is niet het geval, Tjaard. 'k Heb
Gretha schandelijk veronachtzaamd, 't Was ver
keerd. Maar ontrouw in den vollen zin van het
woord ben ik haar niet geweest."
„Ik ben .blij, dat te hooren. Want dat zou de
zaken nog erger en ingewikkelder gemaakt heb
ben. Je begrijpt wel, dat ik je oogenblikkelijk
niet kan raden, al heb ik wel een idee. Maar
in ieder geval moet ik er eerst met Truus over
spreken."
Heino vatte zijn arm.
„Kun je Truus er niet buiten laten vroeg hij.
„Waarom?" was de verbaasde wedervraag.
,,'k Heb voor Truus geen enkel geheim. Ik laat
haar ook hier niet buiten. Waarom zou ik het
doen
„Truus moet niet al te veel van mij hebben,
'k weet het wel. En nu neem ik haar dat niet
kwalijk, want 'k heb het er naar gemaakt. Maar
ik vrees, dat door haar invloed
I merken zij, die uitgaan, dat zij gesteund en ge
dragen worden. Gedragen door het gebed der
gemeente. Dat is wel zeer noodig. Gezien den
zwaren arbeid, die gedaan wordt. Wat heeft Ds.
Mcrkelijn niet vaak voor moeilijke beslissingen,
vrijwel alleen, gestaan, met name ook inzake den
aanvang van het medisch werk, den koop van de
gebouwen enz. 't Was goed, dat Mej. Dreck
meier ons de geschiedenis nog een deed repe-
teeren. Wij hebben nu weer de gebouwen gezien,
die verbouwd moesten worden, pestvrij moesten
worden gemaakt, en wat niet al, eer een tabaks-
schuur in hospitaal is omgezet. We zagen de
nu-wèlbewuste Javaansche verpleegsters, opge
leid voor het werk. De zalen met de patiënten.
De polikliniek, en zoo veel meer. Het Zendings
hospitaal, voor 75 bedden ingericht, met nijpen
den nood van plaatsgebrek. Soms 90 patiënten,
waarvan sommigen, nu ja, dan maar op den
grond
Wij zagen ook iets van het Javaansche volks
leven. De vrouwen, pottenbaksters, met 't resul
taat van hun arbeid, naar den passar gaan, om
uren ver te loopen voor een luttel bedrag aan
verdienste. We zagen ookde mannen, die
de lichtste vrachtjes dragen
En bij dit alles het pittige woord van onze
vrouwelijke Dokter. Die juist als vrouw zoo'n
goeden ingang vindt, en waarom zou ons dit
woord niet van 't hart die ook de grootste
contribuante is.
Wij, mannen, moeten zeker niet de lichtste
vrachtjes dragen. Maar ook onzen vrouwen en
dochters wordt een gelegenheid geboden een last
te torsen voor onzen Hospitaaldienst in Mage
lang en Parakan. Kleeding voor de patiënten
kan gemaakt.
Een ziekenhuis heeft zeer veel noodig in zijn
garderobe's. Ook onze vrouwen en meisjes kun
nen het lichtend voorbeeld van Mej. Dreckmeier
volgen en iets doen. Zoo plaatsen ook wij „Uw
Koninkrijk kome" op den voorgrond, en denken
dan vooral aan Magelangs Zendingsdienst.
Aan Ds. Merkelijn. Aan Mej. Dreckmeier en
haar staf van helpers en helpsters. Aan den Ja
vaan.
Aan Gods Koninkrijk en Zijn komst in den
Kedoe."
Het doet goed zoo iets te lezen, omdat het de
liefde tot den Zendingsarbeid opscherpt. Dat is
wel noodig. Alles in Magelang roept om uitbrei
ding en dat in een tijd, dat we haast niet meer
van onze kerken vragen durven. Bitter moet het
voor onze Zendingsarbeiders en -arbeidsters zijn
te moeten afwijzen. En dat zal Dr. Dreckmeier
straks moeten doen, tenzij uit de kerken wordt
gezegd, maar dat mag toch niet en dat dan ook
in klinkende daden omzetten.
De toeloop tot het Zendingshospitaal wordt
steeds grooter, terwijl er niet de minste reclames
voor gevoerd is. Ook de arbeid van Ds. Mer
kelijn dreigt te gaan lijden op een Zendingsveld,
waar alles wit is om te oogsten.
Zij het optreden van Dr. Dreckmeier op ver
schillende plaatsen ten zegen en ter opwekking
tot de bede Uw Koninkrijk kome. Is dat waar-
achtigen ernst, dan komen ook wel de wegen
en middelen. God zorgt voor Zijn werk.
K.B. A. SCHEELE.
EVANGELISATIE IN NOORD-BRABANT
EN LIMBURG.
In den loop van den vorigen zomer is in de
Zeeuwsch Kerkbode geaccentueerd eene uitdruk
king in het Zendingsrapport, dat er bij de kerken
in Zeeland op aandrong om toch allen eene col
lecte te houden voor het werk der Evangelisatie
in Noord-Brabant en Limburg niet alleen krach
tens de roeping die wij hebben tegenover die
beide provinciën en de door de Generale Synode
van Middelburg aanbevolen circulaire, waarin
eene collecte is gevraagd voor dien evangelisatie-
arbeid, maar ook als blijk van groote waardee
ring en dus als een soort tegenprestatie voor de
medewerking van Noord-Brabant en Limburg
voor het Zendingswerk te Magelang, waarvoor
van die provinciën bijna Va van de benoodigde
som wordt verwacht.
Als aangedrongen werd op vermeerdering dier
som, was het altijd weer wij hebben als hoofd
taak het werk der evangelisatie in eigen omge
ving en daarbij nog de Zeeuwsche kerken doen
o zoo weinig tot steun van onzen arbeid in
Noord-Brabant en Limburg.
Hiervan overtuigd is dan ook een pleit ge
voerd ter Part. Synode van Zeeland en zeker
ook door Zendingsdeputaten in eigen Classis-
ressoort. 't Gaat vooruit in dezen.
Ondanks de moeilijke situatie, waarin Heino
zich bevond, moest Tjaard lachen.
„Maak je niet bezorgd", zei hij. „Truus is,
zooals je weet, spontaan. Maar zij is niet haat
dragend. Inderdaad was zij er niet best over te
spreken, toen je met Martha zoo schandelijk
handeldet. Dat was ik ook niet. En wij hebben
onmiddellijk begrepen, dat je Gretha niet uit
liefde hebt getrouwd, doch dat het alleen om het
geld van Salomons te doen was. Je behoeft
evenwel niet bang te zijn, dat Truus je niet be
hoorlijk ontvangen zal. Ik zal haar, waar je niet
bij bent, vertellen, wat je mij zooeven hebt mee
gedeeld. En verder met haar praten. Het zou
echter beter zijn, wanneer je morgen in Gronin
gen bleeft, want
„Ik ga morgen weg", zei Heino beslist. „Het
liefst om zeven uur, maar negen uur kan ook
nog. Saalinck moet mij in Amsterdam zien, an
ders vermoedt hij, dat ik met de Noorderzon
vertrokken ben en dan begint de ellende."
„Zoo'n vaart loopt dat toch niet 'k Wilde
dan morgenochtend eens met je praten. Boven
dien, je moet toch zeker naar moeder
In de stem van Tjaard klonk een verwijt.
„Ik heb nóg niet de kracht, om naar moeder
te gaan", zei Heino met gesmoorde stem. „Er
moet zooveel worden goed gemaakt, dat voel
ik wel, maar het gaat boven mijn kracht."
„Boven menschelijke kracht", corrigeerde
Tjaard hem. „God geeft kracht, Heino."
„Ik ben aan het zoeken, maar de rust komt
niet. Ik vind niet."
„Als je oprecht zoekt, zul je vinden. Ik ben
blij, dat je gekomen bent, want je brengt een
goede tijding mee."
In een paar nummers van de Geref. Kerkbode
voor Noord-Brabant en Limburg viel het op, dat
er collecten waren ontvangen uit Rilland-Bath
(Classis Tholen); Koudekerke, Oostkapelle,
Souburg en Veere (Classis Middelburg); Baar
land. Borssele, 's-Gravenpolder, Goes, Heinkens-
zand, Kapelle-Biezelinge, Kruiningen (Classis
Goes) en verder contributies en giften uit ver
schillende plaatsen in Zeeland.
't Zou best kunnen zijn, dat er kerken over
het hoofd zijn gezien. Als het me wordt gemeld,
komt de naam dier kerk alsnog bij bovenstaand
lijstje.
De kerken, die nog niet collecteerden voor dat
doel, kunnen het nog doen, maar dan niet langer
uitstellen, als het eenigzins mogelijk is. Laat de
Zeeuwsche Kerken nu eens allen aan dit verzoek
voldoen en daardoor zullen zij het ook gemak
kelijker maken voor de Zendingsdeputaten, zoo
wel voor die van Noord-Brabant en Limburg als
ook voor de uwe.
Nog steeds wordt antwoord verwacht van
Noord-Brabant en Limburg hoe zij staan tegen
over de Evangelisatie-arbeid van de kerk van
Bergen op Zoom, die zoo'n groot terrein van
Noord-Brabant bestrijkt en ook zoekt te be
arbeiden
Kapelle-Biezelinge, 10-2-36. A. SCHEELE.
TWEETAL TE
Haarlem (4e pred. plaats):
C. Veenhof te Harkstede.
E. Nawijn te Bergum.
Ds. B. F. van Buuren, sinds 13 October
1929 predikant bij de Geref. Kerk van Hemelum
(Fr.), heeft met de Geref. Kerken gebroken,
zijn ambt neergelegd en is overgegaan tot de
Ned. Herv. Kerk waartoe hij oorspronkelijk be
hoorde en waaruit hij in 1924 overging tot de
Geref. Kerken. Ds. v. Buuren studeerde aan de
Vrije Universiteit, om in 1929 zijn ambt in He
melum, zijn eerste en eenige gemeente te aan
vaarden. (Rotterdammer)
Kerkinstitueering te Oisterwijk (N.Br.).
Inzake het verzoek van de wijk Oisterwijk aan
den Kerkeraad van Tilburg om tot institueering
van een zelfstandige Gereformeerde Kerk te
Oisterwijk over te gaan, is door genoemden Ker
keraad in de „Kerkbode voor Noord-Brabant en
Limburg" (24-1-1936) het volgende gepubliceerd:
Uit verslag Kerkeraadsvergadering 9-l-'36:
„Enkele broeders uit Oisterwijk komen ter
vergadering en bepleiten nader het verzoek der
leden te Oisterwijk om institueering. Na hun
vertrek wordt besloten aan de e.k. Classisver-
gadering (Den Bosch 15-1-'36) voor te stellen
te Oisterwijk tot institueering over te gaan."
Uit verslag Kerkeraadsvergadering 16-1-36:
„Verslag wordt uitgebracht van de Classis-
vergadering (Den Bosch 15-1-'36). Inzake de
institueering te Oisterwijk zal een commissie
uit de Classis een bespreking met den Kerke
raad hebben teneinde op de e.v. Classis (April
'36) advies uit te brengen."
(Bazuin)
Scheiding en Doleantie.
Uit „Heraut" 12 Oct. 1884, No. 353
„Hoe dezerzijds over de Scheiding in 1834
werd gedacht, behoeft niet nader uiteengezet.
Het Tractaat over de Reformatie is daarover
duidelijk.
Ook hoe we over Kohlbrügge's afscheiding
te Elberfeld denken, verheelden we niet.
Zonder twijfel waren we te Ulrum en te
Elberfeld mee uitgetreden."
Uit „Heraut" 14 Dec. 1884, No. 364
„In 1834 moest men doen, wat men deed.
Men had geen andere keuze. En hadden wij
behoord tot degenen, die derwijs door syno
dale despoten en ruwe knevelbaarden waren
geringeloord geworden, we waren stellig mee
gegaan."
(Reformatie 7-2-1936.)
De Kerk gekneveld.
Naar „De Heraut" bericht, zitten de Oud-
Geref. Kerken van de Graafschap Bentheim weer
in de moeite, wat betreft het gebruik van de
Nederlandsche taal.
„Niet alleen zijn door den landraad alle toe
gezegde uitzonderingen weer voor nietig ver
klaard, maar bovendien heeft hij nu ook nog
het zingen van de Nederlandsche Psalmen ver-
„Ik kan dat niet inzien, al moet ik toegeven,
dat het mij verlucht heeft, je alles te hebben
verteld."
„Het financiëel gedeelte bedoel ik nu niet. Ik
bemerk, dat mijn broer aan het terugkeeren is
naar het beproefde pad, naar God. Dat is van
oneindig méér beteekenis dan al dat andere."
„Maar dat andere kan toch niet verwaarloosd
worden. Het rooft mij mijn slaap. Het maakt me
nerveus. Ik heb geen leven, Tjaard."
„Dat begrijp ik heel goed, dat je het niet van
je kunt afzetten. En dat verg ik ook niet van
ie. Maar verlies den moed niet. Dat komt nog
wel in orde, als jij wilt", zeide Tjaard, op zijn
laatste woorden vollen nadruk leggend.
„Hoe bedoel je dat Natuurlijk wil ik. Ik wil
boete doen voor wat ik heb misdreven. Als je
geen raad weet, hoe ik verder moet gaan of als
je niet iemand weet, die mij helpen kan en wil.
dan laat ik mij failliet verklaren. Maar liever
deed ik dat niet. Ik zou mijn schuld ten volle
willen betalen. Als ik er maar kans toe zie."
Zijn woorden bevielen Tjaard.
„Wij zullen nog nader zien", zei hij, wikkend
en wegend. „Alleen nog een paar vragen. Is je
huis onbewoond
„Nog wel. Maar 'k heb natuurlijk aan een
hypotheek gedacht. Evenwel is die lang niet
voldoende."
„En hoeveel is de zaak waard Ik bedoel ge
bouwen, inventaris", verduidelijkte Tjaard. Want
hij begreep wel, dat voor een zaak zonder omzet
geen cent zou worden betaald."
(Wordt vervolgd)