FEUILLETON KLATERGOUD KERKNIEUWS. heid van het volk vernietigend werkt, welke in twistende kerken wordt gepredikt en voorge staan. Ons geloof ishet Nationaal Socialisme. Onze kerk is het Duitsche Vaderland. Onze Bijbel is de Germaansche ziel en zijn onsterfelijke daden. Ons Symbool is het antieke hakenkruis. Onze Sacramenten zijn werk, strijd en liefde. Onze belijdenis is aldus saamgevatbloed en eer. De beschermers van het dogma prediken vrceze en genade, wij prediken de worsteling en dc geest. Wilt U met ons strijden Ziedaar de inhoud van het Pamflet. A. H. OUSSOREN. WILHELMUS a BRAKEL. Een begeerd prediker. De gemeente van Exmorra had de volle liefde van Brakels hart. In dat kleine dorp was hij zoo ijverig bezig, dat het wel scheen, dat daar buiten geen arbeidsveld meer lag. Hij zocht ook geen ander. Deze plaats was hem ter bearbeiding ge geven. Maar hoe zeer hij zich ook binnen die enge grenzen op sloot, het gerucht van zijn schoone gaven, zijn hartelijke toewijding en ze genrijk werk, drong toch naar buiten. De Heere wilde hem ook voor grooter dingen gebruiken. Het was eerst de gemeente van Stavoren, die hem als haar dienaar begeerde. Op 11 November 1665 ontving hij van daar een beroep en hoe zeer ook aan Exmorra verbonden, hij volgde die roeping op en trok weldra naar Stavoren. In de Acte der classicale deputaten van Bolsward staat vermeld, dat ,,Ds. Wilhelmus a Brakel met wijf, sack en pack" van Exmorra vertrokken is. Op 3 Dec. deed hij zijn intrede. In Stavoren had hij een ruimer arbeidsveld, dat door den groeienden zegen welhaast te groot was voor één predikant. Hij achtte 't niet alleen gewenscht, maar ook noodzakelijk, dat een twee de dienaar naast hem gesteld werd. Hij was al spoedig bezig om de middelen daarvoor te zoe ken. Uit de gemeente zelf waren die blijkbaar niet bijeen te brengen, maar ze werden gevonden, waar men ze niet verwacht had. Stedelijke noch gewestelijke overheden waren genegen om in die behoeften te voorzien. „Het zoeken van de noo- dige hulp heeft hem veel moeite gekost", zoo verhaalt Hellenbroek. Maar ten laatste wendde hij zich tot „de Vorstin van Vreesland". Het was geen kleine zaak, die hij vroeg niet maar een gift ineens, maar het jaarlijksch onderhoud van een tweeden dienaar des Woords. 't Scheen eerst nog al wat bezwaar te vinden, maar hij wist dat te overwinnen, zoodat ze eindelijk zich bereid verklaarden om jaarlijks 800.te geven. Dat doet ons de grootmoedigheid zien van deze vorstin, Prinses Albertina van Oranje. Maar een niet mindere grootmoedigheid open baarde Brakel zelf. Hij begreep, dat die jaar- lijksche bijdrage der prinses niet zoo vast was als zijn jaarlijksch tractement. Ook was het be drag minder. De prinses zou het om een of andere reden weer kunnen inhouden of zoo ze kwam te sterven zou het vervallen. En waar die onvastheid van het inkomen een beroepen pre dikant zou kunnen doen aarzelen om het aafi te nemen, besloot hij zijn eigen vast tractement af te staan voor den te beroepen Dienaar des Woords en zich zelf te vergenoegen met de jaar- lijksche bijdrage van de prinses. Hij is er niet mee beschaamd geworden, want het is hem altijd trouw uitbetaald. Terwijl Brakel in Stavoren stond heeft hij de uitgave bezorgd van het boekje „De trappen des geestelijken levens" geschreven door zijn vader, Theodorus Brakel. Deze was op 14 Febr. 1669 te Makkum gestorven en had vóór zijn dood opdracht aan zijn zoon gegeven, dat werkje te doen drukken. Daaraan gaf hij in het jaar 1670 gevolg. Hij vereerde daarbij Hare Hoogheid Albertina, geb. Prinses van Oranje, met de opdracht van dit werkje aan Haar. Te vens werd het opgedragen aan den Heer P. A. van JongeStal, Ridder, eersten Raad van het Hof van Friesland en mede-curator der Acade mie van Franeker, en aan de Wed. A. van Boe lens van Nederhof, en aan hare drie zonen, met wie zijn vader zoo innig bevriend was. Bijzonderheden van Brakels ambtelijk werk in Stavoren zijn overigens niet bekend. Maar dat ook hier zijn werk rijke vrucht droeg, blijkt wel uit wat Hellenbroek in zijn lijkrede over Brakel zeide „De zonderlinge vrugt van zijn werk den DOOR H. KINGMANS 55) Enkele weken na de begrafenis kwam de slag, dien Heino gevreesd had. In zooverre kwam hij dus niet onverwachts. Maar dat veranderde niets aan het feit, dat hij een geruïneerd man was. In korte, zakelijke woorden deelde Salomons Heino had sinds den dag der begrafenis, waarop de familie hem geduld had, alleen om geen opspraak te maken, niemand van de Sa- lomons meer gezien hem mede, dat voortaan alle relaties verbroken zouden zijn, daar de fa milie als haar onwaardig beschouwde en hem den dood van Gretha zou blijven wijten. Uit dat besluit volgde natuurlijk, zoo betoogde het schrijven verder, dat ook de financiëele re latie verbroken werd. Zes weken na dato ver langde de heer Salomons het kapitaal terug, dat hij in de zaak van Heino had gestoken. Dat was alles. Maar het beteekende, naar hij meende, voor Heino den volslagen ondergang... In de enkele weken sinds het sterven van Gretha, dat hem machtig had aangegrepen, was hij sterk vermagerd. Hij kon met geen mogelijk heid eten en gansche nachten lag hij klaar wak ker, al maar piekerend. Hij voelde, dat hij anders worden moest, maar hij wist niet hoe. En dan sprong hij midden in den nacht het bed uit, knipte het licht op encijferde. Om tijd, dien hij binnen Stavoren stond, is zeer groot geweest en wereldkundig". Steeds wijder arbeidsveld werd hem door God beschikt. Langs dien weg kwamen zijn gaven meer tot ontwikkeling en werd hij steeds meer bekwaamd om ze in de door God hem gegeven roeping te volbrengen. In 1670, het jaar dat Brakel de uitgaven van dat boekje van zijn vader bezorgde, stierf te Harlingen Ds. Brugbon en in die vacature beriep men daar Brakel. In dien tijd was Harlingen geen onvermaarde stad. In de orde der steden werd het wel de zesde genoemd, maar toch was ze na Leeuwarden dc grootste en de rijkste in Friesland. Ook het kerkelijk leven was hier schoon opgebloeid. De gemeente werd bediend door vier predikanten in twee kerkgebouwen, de Domkerk en de Westerkerk. Te Exmorra had Brakel alleen den dienst ver vuld. In Stavoren kreeg hij een collega naast zich. En in Harlingen was het getal tot vier uit gegroeid. Er is niets van bekend, dat er tusschen dezen ooit naijver werd gevonden of wanklanken werden vernomen, al was het ook, dat Brakel in gaven en kennis boven de anderen uitstak. Die roem was hem dan ook al vooruit gesneld en was aanleiding geworden om hem van Sta voren naar Harlingen te trekken. Ook hier ging dc Heere met hem en maakte zijn werk voorspoedig. De zegen, dien hij daar gekend heeft en de liefde der gemeente tot hem, is nauwlijks uit te drukken. Wondere verande ring kwam er onder zijne bediening een menigte van geestelijke kinderen heeft hij daar geteeld. Over Brakels verblijf te Harlingen schrijft D. Ie Roy het volgende „Hier begon hij met nieu wen lust en met geen minder ijver dan voorheen des Heeren werk te verrichten en was daarin zijn Medearbeiders, tot een spoor van bijzondere Neerstigheid. Hij zag ook met Haar hoe God schijnsel over hunne Bedieningc gaf. Onwetende wierden er geleerd, Afgedwaalde terecht gebracht, Neergebogene opgericht, Swak- ke gesterkt, Bedroefde getroost, stoute zondaars overtuigt, en alle geloovige verwakkerd in de oefeninge van allerley pligten der waare Gees telijke Godzaligheid". Brakel droeg tot in zijn hoogen ouderdom de krachtige en liefelijke herinnering van dien zegen nog mee. In zijn „Redelijke Godsdienst" spreekt hij van zes of acht Harlingsche meisjes, die zich „als profetessen" ten dienste des Heeren over gaven en waar zij maar eenige ingang konden hebben tot kennis en bekeering opwekten. Tijdens Brakels diensttijd in Harlingen was het ook een zeer drukkende en benauwende tijd. Immers hij stond daar in het jaar 1672 toen ons land van allen kant door vijanden aange vallen. dreigde onder te gaan. Het jaar waarin, naar men zei. de regeering radeloos, het volk redeloos en het land reddeloos was. Ook Fries land leed zwaar onder ondragelijke lasten, ter wijl ontevredenheid en opstand algemeen dreig den te worden. De bisschop van Munster bele gerde Groningen. De angst steeg ten top. Maar het bewoog ook velen den rechten reddingsweg te zoeken en oog en hart naar Boven te richten. Vooral onder de predikanten ontwaakte een heiligen ijver. In de classis Franeker deden ze met handslag en onder tranen een gelofte aan den Heere om vol ijver de belangen Zijner kerk te behartigen en alles uit hun leven en dienst weg te doen wat Gode mishagen kon. Op hun aandrang werden de predikanten van Friesland saamgeroepen en op 12 Juni van dat jaar kwamen er 200 bijeen, die hetzelfde beloofden en werk zaam begeerden te zijn tot redding des lands. Ze begaven zich naar de Statenvergadering en legden daar hunne beden voor waarin vooraan stond, dat Hendrik Casimir II Prins van Nassau tot Stadhouder zou worden aangesteld, aan wel ke begeerte terstond werd voldaan. Daarna vonden zij nog vrijmoedigheid om „hunne Edel- mogendheden te vermanen, ja van Christus wege te bidden, dat ze ook mochten uitzoeken en uit zuiveren al de ongezondheden en vlekken, die haar mede besmet hadden en in wanorde ge bracht, hopende, dat God genade zou bewijzen". Ten gevolge van dit optreden der predikanten werd ook besloten de Provincie tot het uiterste te verdedigen tot behoud van godsdienst en vrij heid. En God liet zich verbidden, zoodat het beleg van Groningen werd opgebroken en onder het Stadhouderschap van Prins Willem III de redding daagde voor ons land. Ongetwijfeld had ook Brakel zijn aandeel in deze actie. F. STAAL Pz. natuurlijk steeds tot hetzelfde resultaat te komen: hij was een volslagen geruïneerd man wanneer hij huis en zaak verkocht, zou hij niet voldoende hebben om Salomons te betalen. En hij was nog duizenden aan Saalinck schuldig Ja, overlegde hij, twee uitwegen waren er nog. Met Saalinck gaan praten, hem den toestand precies vertellen, hem smeeken, wat geduld te hebben en in dien tusschentijd een gokje wagen. Misschien was het geluk hem gunstig. En dan was het afgeloopen met dat speculeeren. Hij overwoog dien weg. Maar hij deinsde er voor terug. Hij had een innigen afkeer van spe culeeren gekregen. Hij ging het als zonde zien. En toen hij het zóó zag, glimlachte hij. Wat had hij, die God den rug had toegekeerd, met zonde te maken 't Was vreemd, dacht hij, dat hij over zonde dacht. Was dat de stem in zijn binnenste, die hij maar niet tot rust brengen kon Die hem steeds aanklaagde en hem zeide „Het is nog niet te laat, Heerema. Luister thans naar de roep stem van God en sla de verzenen niet tegen de prikkels. Doe boete. Keer als een berouwvol zonder tot Hem weer. Je weet, dat Zijne liefde groot is en dat je je zonden vergeven zullen worden, als je oprecht tot Hem vlucht. Doe dat. Begin een ander leven, al zul je dan ook steeds moeten dragen de gevolgen van je misstappen." Aanvankelijk had Heino die stemmen van zijn geweten met kracht teruggedrongen. Hij wilde die niet hooren. Hij had immers bewust en moed willig God vaarwel gezegd Maar hij had die houding niet kunnen vol houden. Want hij ging, eerst tegen zijn zin en daarna met genot, luisteren naar de vermanende BRIEVEN UIT EEN VER LAND. Taroetoeng, 15 November 1935. Het is in het Batakland wel heel in het bij zonder noodzakelijk, dat er voor de opheffing der vrouw iets gedaan wordt. Batakland is van ouds de karakteristieke streek van het patriar chaat. Of met een Hollandsche vertalingde vaderrechtelijke huwelijksverhouding. De man is bij deze verhouding in alles de meerdere. Hij koopt de vrouw los van haar ouders. Ze is nu het eigendom van den man. En heeft alle rechten verloren. Wordt ze slecht behandeld, er is geen verhaal. Scheiden kan ze niet. Wil de man haar eigenmachtig verstooten, hij heeft daartoe het recht. Als de vrouw sterft, heeft de man recht op een van haar zusters. Sterft de man, dan móet de vrouw trouwen met den broer van den man, want de koopsom is voldaan en de vrouw is het eigendom van 's mans familie. De geboorte van een meisje in een gezin heeft dan ook alleen maar beteekenis, voorzoo ver men daardoor de mogelijkheid van een flin- ken bruidsschat tegemoet kan zien. Ongelukkig is de vrouw, die kinderloos blijft. Zij wordt vaak verstooten en met minachting bejegend. Zij draagt immers niets bij tot versterking van den stam Er moet in haar leven iets satanisch zijn binnengedrongen, dat haar tot dezen ongelukki gen staat heeft gebracht. Neen, geacht kan de vrouw alleen worden, wanneer zij aan een tal rijke nakomelingschap het leven schenkt. Het Christendom heeft deze denkbeelden wel eenigszins gewijzigd, maar het heeft in een halve eeuw tijd een vastgenesteld volksgeloof toch niet geheel kunnen uitroeien. Daarom is het in het Batakland in het bijzonder noodig aan de op heffing der vrouw te werken, haar de plaats te wijzen, die zij in het gezin en in den familiekring in de maatschappij en in de Kerk des Heeren volgens de Heilige Schrift mag en moet innemen (Ik ontleende enkele van deze gegevens, omdat mij op mijn reis geen boek over volkenkunde ten dienste staat.) De opleidingsschool nu van Zuster Elfriede Harder is wel bij uitstek geschikt, om aan de opheffing der vrouw in Batakland mee te wer ken. Ze is het resultaat van veel arbeids en veel gebeds van haar stichtster. Niet terstond waren de oogen der Zendelingen er open voor, dat vrouwen in haar moeilijkheden alleen ten volle door vrouwen begrepen kunnen worden dat in het bijzonder aan vrouwen de wondeplekken duidelijk zijn, die er in het persoonlijk geestelijk leven en in het gezinsleven van haar zusteren voorkomen, en dat alleen vrouwen den weg der redding en genezing „bescheidenlijk" kunnen onderwijzen. De ongelooflijke zegen, dien de Heere gegeven heeft op den arbeid van Zuster Elfriede Harder. Paulus zou werkelijk van haar getuigen als van Euodia en Syntyché van wel eer, dat zij „strijdende is in het Evangelie" de levensvernieuwing van honderden vrouwen in de Bataklanden, die goeden invloed hebben op haar mannen en haar gezinnen, heeft de oogen van velen geopend voor het groote werk, dat gedaan is en nog te doen staat. Op den rooster der Bijbelschool zie ik de vol- gende vakken Geschiedenis van het Oude- en Nieuwe Testament des Bijbels, Heilsgeschiedenis, het leven van Jezus, Methodiek (om Zondags scholen en Bijbelcursussen te kunnen houden, huisbezoeken te doen), Kerkgeschiedenis, Zang en Kinderverzorging. Daar de rooster tegelijk een dagindeeling voor de leerlingen geeft, zie ik ook tijd uitgetrokken voor persoonlijk en ge meenschappelijk gebed, voor huis- en tuinarbeid. De school van Zuster Elfriede is zoowel huishoud- als bijbelschool. Een gedeelte van het houten gebouwtje, dat tot school dient, is ingericht als woonhuis voor Zuster Elfriede. Daarin heb ik ook mijn kleine, eenvoudige maar nette logeerkamer. Zóó oud is het geheel, zóó door de witte mieren aange vreten zijn de palen, die op de grondsteenen rusten, dat ik het geen langen levensduur toe denk. Zuster Elfriede maakt zich daarover geen zorgen. Zij weet zich en haar arbeid in de hand des Heeren, die het haar tot nog toe in niets heeft laten ontbreken. In bewogenheid vertelt zij mij van haar bijbelcursussen, van haar roeping van Godswege voor dezen dienst, van het nieuwe leven, dat God, den Heiligen Geest, doet ge boren worden in de harten van haar, die eerst niet naar Hem vroegen, van den tegenstand van hen, die allerlei critiek hebben op haar werk en de oprichting van een bijbelschool hebben willen tegenhouden en van de triumfeerende stemmen, die hem liefelijk klonken en hem, zij het voor een wijle, eenige rust schonken. Vandaar, dat hij steeds meer afkeer kreeg van de overweging, om door een nieuwe speculatie, alles op haren en snaren te zetten. Vandaar, dat hij inéénkromp van angst en vrees, als hij den tweeden uitweg overwoog bij een mislukking van die speculatie den dood zoe ken. Hij kon dat ook onmiddellijk doen. Dan was hij immers van alles af Heino overwoog het denkbeeld niet lang. Hij zou het niet doen. Want hij wist, dat het dan niet afgeloopen was. „Het is den mensch gezet, éénmaal te sterven en daarna het oordeel." Hij wist het immers Hij was er in opgevoed. Gretha was heel rustig gestorven. Het ontwaken zou vreeselijk zijn geweest. Zij had geleefd zonder God in de wereld. Zij had gemeend, dat het sterven een verlossing was. Maar hij wist beter. Als hij zóó leven bleef, dat zou het hem een maal tegenklinken „Ga weg van Mij, Ik heb u nooit gekend gij hebt niet willen hooren, toen Ik kwam met Mijn roepstemmen tot bekeering". En hij zou komen in de buitenste duisternis, waar weening is en knersing der tanden. Dat overwoog hij in de slapelooze nachten. Dat werd in zijn ziel gehamerd. En hij luisterde. Het werd hem steeds duidelijker, dat er nog een derde uitweg was. Hij moest ophouden met het uithouwen van gebroken bakken hij moest niet meer jagen naar het klatergoud hij moest naar de zuivere bron, die opborrelen deed het water des Levens, dat verkregen werd om niet. Hij moest terug tot God, Die hem had ge leerd, dat Hij zich niet straffeloos laat beleedi- gen. Die hem had gestraft. Maar Die in die genade des Heeren, die de honderden deed toe- stroomen naar de cursussen en haar tenslotte de school schonk tot opleiding van medehelpsters in het Evangelie. Zij kon den arbeid niet meer alleen afHaar gebed om het uitstooten van arbeiders in den oogst was verhoord Reeds eenmaal heeft de school in een cursus van een jaar vrouwelijke evangelisten voor haar arbeid in de gemeenten gevormd 27 November a.s. begint D.V. de tweede cursus. De Ephorus leider) der Rijnsche Zending heeft dien niet kunnen en mogen tegenhouden. De nood in de gemeenten bleek te groot. In het leervertrek hangt als sobere versiering aan den wand een doek met de woorden: „Adong do doeroha na so tarpatoepa Debata (Zou er iets voor den Heere te wonderbaar zijn?) In het slaapvertrek las ik „Ho do sitangihan tangiang". (Gij verhoort het gebed). Deze beide teksten zijn de zuilen, waarop de school van Zuster Elfriede rust. Zij gelooft, dat haar in richting daarop veilig staat. En ik begin het met haar te gelooven. C. BAARBÉ. AAN DE ZENDINGSVRIENDEN IN DE ZUIDELIJKE PROVINCIËN. Bij mijn vertrek naar Indië in de volgende week, roep ik alle Zendingsvrienden een harte lijk vaarwel toe. Op mijn beide reizen naar het Zuiden in de eerste helft van Januari heb ik in verschillende plaatsen hartelijk meeleven onder vonden met het werk, dat wij Zendingsarbei ders in Indië doen. Het doet ons goed, als wij in het vaderland zijn, aanraking te hebben met hen, uit wier naam wij het werk doen. Door de groote afstand zijn wij ons in Indië wel eens te weinig bewust van dit contact. Hoe mooi zou het zijn, als er ook eens contact kon worden gelegd door bezoek uit Holland aan Indië. Met frissche moed en nieuwe kracht hoop ik na deze rustperiode het werk in het ziekenhuis weer op te nemen. Mevrouw Dr. Keers Röhner heeft met veel toewijding mijn dienst waargenomen en kon schrijven over toenemende groei van het medische Zendingswerk. Moge ook in de komende jaren deze tak van arbeid gezegend worden voor de komst van het Koninkrijk Gods in Magelang. Schenkt daarvoor niet alleen Uw gaven, maar ook Uw gebed en medeleven, opdat ook de kerk daarvan weder- keerig de vruchten moge ontvangen. Uit collecten mocht ik de volgende giften ont vangen Bergen op Zoom 10.Treebeek 23.56; Venlo 6.(ged. coll.) Klundert 17.50 Schoondijke 20.Terneuzen ƒ7. Bovendien ontving ik een extra gift, groot 20. van de Dames Naaivereeniging te Terneuzen en 45.van P. M. Al deze giften besteed ik gaarne voor bijzondere uitgaveneenige dure instrumenten, terwijl ik voor de gift van Ter neuzen twee kinderbedjes hoop te lcoopen. Alle gevers hartelijk dank. Met hartelijke groeten en heilbede, G. J. DRECKMEIER. BEDANKT VOOR Heeg (als miss. pred. te Keboemen): Dr. J. v. d. Linden te Tzum. Het Comité tot Herdenking der Doleantie zond het verzoek aan de Kerkeraden der Geref. Kerken op Zondag 9 Febr. a.s. in het bijzonder het feit der Doleantie te willen herdenken. Men vergete ook de gevraagde collecte niet, welks opbrengst na aftrek der noodzakelijke uit gaven zal gestort in het fonds voor het plan Grosheide-Schouten om in zwakke kerken een candidaat aan werk te helpen. Uit 1836. Het „Handelsblad" van 11 Jan. 1836 bevatte de volgende mededeeling „In een weekblad leest men uit Utrecht nopens den afgezetten Predikant H. P. Scholte, wiens zaak den 5den Januarij voor de Correctionele Regtbank aldaar andermaal heeft gediend, nog nader het volgende Nadat het publiek-ministerie, bij monde van den Heer substituut-officier van Lijnden, gerepli ceerd alsmede de heer Scholte zich zeiven en de Heer Advocaat Mr. A. M. C. van Hall de straf hem zeggen wilde Keer weder tot Mij en Ik zal u rust geven. Nóg waren de roepstemmen niet ten einde. Enkele dagen na de ontvangst van den brief van Salomons, was het Saalinck, die hem be nauwen kwam. Hij beweerde in geldverlegenheid te zitten en daarom wilde hij over een bepaalden tijd schoone lei maken, 't Was wel jammer voor hem, huichelde de man, het speet ook hem ge ducht, maar nood brak nu eenmaal wet. Salo mons zou hem immers wel uit den brand helpen? Heino voelde lust, om den man, die, naar hij nu wel met zekerheid durfde zeggen, een schurk was, van zijn kamers te jagen. Maar hij begreep, dat dat hem in geen enkel opzicht baten zou. Dat van Salomons was natuurlijk een praatje. Heino zag klaar in, hoe de vork aan den steel zatSaalinck had vernomen, dat hij (Heino) met Salomons volslagen gebrouilleerd was en daarom drong hij aan op betaling van zijn schuld. Op korten termijn. Minstens een week vóór den termijn, dien Salomons gesteld had. Zóó gaat het, dacht Heino bitter. Vrienden in den nood, honderd in een lood. Hij was voor Saalinck alleen goed geweest, toen er wat van hem te halen viel. Hij was er van overtuigd, dat de man bij de speculaties had geknoeid, om hem zooveel mogelijk te plukken. Maar hij beheerschte zich met inspanning van alle krachten, verweet den man niets, zei alleen, dat het in orde komen zou. Doch hoe, hij wist het niet. (Wordt vervolgd)

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1936 | | pagina 2