FEUILLETON
KLATERGOUD
KERKNIEUWS.
heid van het volk vernietigend werkt, welke in
twistende kerken wordt gepredikt en voorge
staan.
Ons geloof ishet Nationaal Socialisme.
Onze kerk is het Duitsche Vaderland.
Onze Bijbel is de Germaansche ziel en zijn
onsterfelijke daden.
Ons Symbool is het antieke hakenkruis.
Onze Sacramenten zijn werk, strijd en liefde.
Onze belijdenis is aldus saamgevatbloed en
eer. De beschermers van het dogma prediken
vrceze en genade, wij prediken de worsteling en
dc geest.
Wilt U met ons strijden
Ziedaar de inhoud van het Pamflet.
A. H. OUSSOREN.
WILHELMUS a BRAKEL.
Een begeerd prediker.
De gemeente van Exmorra had de volle liefde
van Brakels hart. In dat kleine dorp was hij zoo
ijverig bezig, dat het wel scheen, dat daar buiten
geen arbeidsveld meer lag. Hij zocht ook geen
ander. Deze plaats was hem ter bearbeiding ge
geven. Maar hoe zeer hij zich ook binnen die
enge grenzen op sloot, het gerucht van zijn
schoone gaven, zijn hartelijke toewijding en ze
genrijk werk, drong toch naar buiten. De Heere
wilde hem ook voor grooter dingen gebruiken.
Het was eerst de gemeente van Stavoren, die
hem als haar dienaar begeerde. Op 11 November
1665 ontving hij van daar een beroep en hoe
zeer ook aan Exmorra verbonden, hij volgde die
roeping op en trok weldra naar Stavoren. In
de Acte der classicale deputaten van Bolsward
staat vermeld, dat ,,Ds. Wilhelmus a Brakel met
wijf, sack en pack" van Exmorra vertrokken is.
Op 3 Dec. deed hij zijn intrede.
In Stavoren had hij een ruimer arbeidsveld,
dat door den groeienden zegen welhaast te groot
was voor één predikant. Hij achtte 't niet alleen
gewenscht, maar ook noodzakelijk, dat een twee
de dienaar naast hem gesteld werd. Hij was al
spoedig bezig om de middelen daarvoor te zoe
ken. Uit de gemeente zelf waren die blijkbaar
niet bijeen te brengen, maar ze werden gevonden,
waar men ze niet verwacht had. Stedelijke noch
gewestelijke overheden waren genegen om in die
behoeften te voorzien. „Het zoeken van de noo-
dige hulp heeft hem veel moeite gekost", zoo
verhaalt Hellenbroek. Maar ten laatste wendde
hij zich tot „de Vorstin van Vreesland". Het
was geen kleine zaak, die hij vroeg niet maar
een gift ineens, maar het jaarlijksch onderhoud
van een tweeden dienaar des Woords. 't Scheen
eerst nog al wat bezwaar te vinden, maar hij
wist dat te overwinnen, zoodat ze eindelijk zich
bereid verklaarden om jaarlijks 800.te
geven. Dat doet ons de grootmoedigheid zien
van deze vorstin, Prinses Albertina van Oranje.
Maar een niet mindere grootmoedigheid open
baarde Brakel zelf. Hij begreep, dat die jaar-
lijksche bijdrage der prinses niet zoo vast was
als zijn jaarlijksch tractement. Ook was het be
drag minder. De prinses zou het om een of
andere reden weer kunnen inhouden of zoo ze
kwam te sterven zou het vervallen. En waar die
onvastheid van het inkomen een beroepen pre
dikant zou kunnen doen aarzelen om het aafi te
nemen, besloot hij zijn eigen vast tractement af
te staan voor den te beroepen Dienaar des
Woords en zich zelf te vergenoegen met de jaar-
lijksche bijdrage van de prinses. Hij is er niet
mee beschaamd geworden, want het is hem altijd
trouw uitbetaald.
Terwijl Brakel in Stavoren stond heeft hij de
uitgave bezorgd van het boekje „De trappen
des geestelijken levens" geschreven door zijn
vader, Theodorus Brakel. Deze was op 14
Febr. 1669 te Makkum gestorven en had vóór
zijn dood opdracht aan zijn zoon gegeven, dat
werkje te doen drukken. Daaraan gaf hij in het
jaar 1670 gevolg. Hij vereerde daarbij Hare
Hoogheid Albertina, geb. Prinses van Oranje,
met de opdracht van dit werkje aan Haar. Te
vens werd het opgedragen aan den Heer P. A.
van JongeStal, Ridder, eersten Raad van het
Hof van Friesland en mede-curator der Acade
mie van Franeker, en aan de Wed. A. van Boe
lens van Nederhof, en aan hare drie zonen, met
wie zijn vader zoo innig bevriend was.
Bijzonderheden van Brakels ambtelijk werk in
Stavoren zijn overigens niet bekend. Maar dat
ook hier zijn werk rijke vrucht droeg, blijkt wel
uit wat Hellenbroek in zijn lijkrede over Brakel
zeide „De zonderlinge vrugt van zijn werk den
DOOR
H. KINGMANS
55)
Enkele weken na de begrafenis kwam de slag,
dien Heino gevreesd had. In zooverre kwam hij
dus niet onverwachts. Maar dat veranderde niets
aan het feit, dat hij een geruïneerd man was.
In korte, zakelijke woorden deelde Salomons
Heino had sinds den dag der begrafenis,
waarop de familie hem geduld had, alleen om
geen opspraak te maken, niemand van de Sa-
lomons meer gezien hem mede, dat voortaan
alle relaties verbroken zouden zijn, daar de fa
milie als haar onwaardig beschouwde en hem
den dood van Gretha zou blijven wijten.
Uit dat besluit volgde natuurlijk, zoo betoogde
het schrijven verder, dat ook de financiëele re
latie verbroken werd. Zes weken na dato ver
langde de heer Salomons het kapitaal terug, dat
hij in de zaak van Heino had gestoken.
Dat was alles. Maar het beteekende, naar hij
meende, voor Heino den volslagen ondergang...
In de enkele weken sinds het sterven van
Gretha, dat hem machtig had aangegrepen, was
hij sterk vermagerd. Hij kon met geen mogelijk
heid eten en gansche nachten lag hij klaar wak
ker, al maar piekerend. Hij voelde, dat hij anders
worden moest, maar hij wist niet hoe.
En dan sprong hij midden in den nacht het
bed uit, knipte het licht op encijferde. Om
tijd, dien hij binnen Stavoren stond, is zeer groot
geweest en wereldkundig".
Steeds wijder arbeidsveld werd hem door God
beschikt. Langs dien weg kwamen zijn gaven
meer tot ontwikkeling en werd hij steeds meer
bekwaamd om ze in de door God hem gegeven
roeping te volbrengen.
In 1670, het jaar dat Brakel de uitgaven van
dat boekje van zijn vader bezorgde, stierf te
Harlingen Ds. Brugbon en in die vacature beriep
men daar Brakel. In dien tijd was Harlingen
geen onvermaarde stad. In de orde der steden
werd het wel de zesde genoemd, maar toch was
ze na Leeuwarden dc grootste en de rijkste in
Friesland. Ook het kerkelijk leven was hier
schoon opgebloeid. De gemeente werd bediend
door vier predikanten in twee kerkgebouwen,
de Domkerk en de Westerkerk.
Te Exmorra had Brakel alleen den dienst ver
vuld. In Stavoren kreeg hij een collega naast
zich. En in Harlingen was het getal tot vier uit
gegroeid. Er is niets van bekend, dat er tusschen
dezen ooit naijver werd gevonden of wanklanken
werden vernomen, al was het ook, dat Brakel
in gaven en kennis boven de anderen uitstak.
Die roem was hem dan ook al vooruit gesneld
en was aanleiding geworden om hem van Sta
voren naar Harlingen te trekken.
Ook hier ging dc Heere met hem en maakte
zijn werk voorspoedig. De zegen, dien hij daar
gekend heeft en de liefde der gemeente tot hem,
is nauwlijks uit te drukken. Wondere verande
ring kwam er onder zijne bediening een menigte
van geestelijke kinderen heeft hij daar geteeld.
Over Brakels verblijf te Harlingen schrijft D.
Ie Roy het volgende „Hier begon hij met nieu
wen lust en met geen minder ijver dan voorheen
des Heeren werk te verrichten en was
daarin zijn Medearbeiders, tot een spoor
van bijzondere Neerstigheid. Hij zag ook met
Haar hoe God schijnsel over hunne Bedieningc
gaf. Onwetende wierden er geleerd, Afgedwaalde
terecht gebracht, Neergebogene opgericht, Swak-
ke gesterkt, Bedroefde getroost, stoute zondaars
overtuigt, en alle geloovige verwakkerd in de
oefeninge van allerley pligten der waare Gees
telijke Godzaligheid".
Brakel droeg tot in zijn hoogen ouderdom de
krachtige en liefelijke herinnering van dien zegen
nog mee. In zijn „Redelijke Godsdienst" spreekt
hij van zes of acht Harlingsche meisjes, die zich
„als profetessen" ten dienste des Heeren over
gaven en waar zij maar eenige ingang konden
hebben tot kennis en bekeering opwekten.
Tijdens Brakels diensttijd in Harlingen was
het ook een zeer drukkende en benauwende
tijd. Immers hij stond daar in het jaar 1672 toen
ons land van allen kant door vijanden aange
vallen. dreigde onder te gaan. Het jaar waarin,
naar men zei. de regeering radeloos, het volk
redeloos en het land reddeloos was. Ook Fries
land leed zwaar onder ondragelijke lasten, ter
wijl ontevredenheid en opstand algemeen dreig
den te worden. De bisschop van Munster bele
gerde Groningen. De angst steeg ten top. Maar
het bewoog ook velen den rechten reddingsweg
te zoeken en oog en hart naar Boven te richten.
Vooral onder de predikanten ontwaakte een
heiligen ijver. In de classis Franeker deden ze
met handslag en onder tranen een gelofte aan
den Heere om vol ijver de belangen Zijner kerk
te behartigen en alles uit hun leven en dienst
weg te doen wat Gode mishagen kon. Op hun
aandrang werden de predikanten van Friesland
saamgeroepen en op 12 Juni van dat jaar kwamen
er 200 bijeen, die hetzelfde beloofden en werk
zaam begeerden te zijn tot redding des lands.
Ze begaven zich naar de Statenvergadering en
legden daar hunne beden voor waarin vooraan
stond, dat Hendrik Casimir II Prins van Nassau
tot Stadhouder zou worden aangesteld, aan wel
ke begeerte terstond werd voldaan. Daarna
vonden zij nog vrijmoedigheid om „hunne Edel-
mogendheden te vermanen, ja van Christus wege
te bidden, dat ze ook mochten uitzoeken en uit
zuiveren al de ongezondheden en vlekken, die
haar mede besmet hadden en in wanorde ge
bracht, hopende, dat God genade zou bewijzen".
Ten gevolge van dit optreden der predikanten
werd ook besloten de Provincie tot het uiterste
te verdedigen tot behoud van godsdienst en vrij
heid. En God liet zich verbidden, zoodat het
beleg van Groningen werd opgebroken en onder
het Stadhouderschap van Prins Willem III de
redding daagde voor ons land. Ongetwijfeld had
ook Brakel zijn aandeel in deze actie.
F. STAAL Pz.
natuurlijk steeds tot hetzelfde resultaat te komen:
hij was een volslagen geruïneerd man wanneer
hij huis en zaak verkocht, zou hij niet voldoende
hebben om Salomons te betalen. En hij was nog
duizenden aan Saalinck schuldig
Ja, overlegde hij, twee uitwegen waren er nog.
Met Saalinck gaan praten, hem den toestand
precies vertellen, hem smeeken, wat geduld te
hebben en in dien tusschentijd een gokje wagen.
Misschien was het geluk hem gunstig. En dan
was het afgeloopen met dat speculeeren.
Hij overwoog dien weg. Maar hij deinsde er
voor terug. Hij had een innigen afkeer van spe
culeeren gekregen. Hij ging het als zonde zien.
En toen hij het zóó zag, glimlachte hij. Wat
had hij, die God den rug had toegekeerd, met
zonde te maken
't Was vreemd, dacht hij, dat hij over zonde
dacht. Was dat de stem in zijn binnenste, die
hij maar niet tot rust brengen kon Die hem
steeds aanklaagde en hem zeide „Het is nog
niet te laat, Heerema. Luister thans naar de roep
stem van God en sla de verzenen niet tegen de
prikkels. Doe boete. Keer als een berouwvol
zonder tot Hem weer. Je weet, dat Zijne liefde
groot is en dat je je zonden vergeven zullen
worden, als je oprecht tot Hem vlucht. Doe dat.
Begin een ander leven, al zul je dan ook steeds
moeten dragen de gevolgen van je misstappen."
Aanvankelijk had Heino die stemmen van zijn
geweten met kracht teruggedrongen. Hij wilde
die niet hooren. Hij had immers bewust en moed
willig God vaarwel gezegd
Maar hij had die houding niet kunnen vol
houden. Want hij ging, eerst tegen zijn zin en
daarna met genot, luisteren naar de vermanende
BRIEVEN UIT EEN VER LAND.
Taroetoeng, 15 November 1935.
Het is in het Batakland wel heel in het bij
zonder noodzakelijk, dat er voor de opheffing
der vrouw iets gedaan wordt. Batakland is van
ouds de karakteristieke streek van het patriar
chaat. Of met een Hollandsche vertalingde
vaderrechtelijke huwelijksverhouding.
De man is bij deze verhouding in alles de
meerdere. Hij koopt de vrouw los van haar
ouders. Ze is nu het eigendom van den man.
En heeft alle rechten verloren. Wordt ze slecht
behandeld, er is geen verhaal. Scheiden kan ze
niet. Wil de man haar eigenmachtig verstooten,
hij heeft daartoe het recht. Als de vrouw sterft,
heeft de man recht op een van haar zusters.
Sterft de man, dan móet de vrouw trouwen met
den broer van den man, want de koopsom is
voldaan en de vrouw is het eigendom van 's mans
familie. De geboorte van een meisje in een gezin
heeft dan ook alleen maar beteekenis, voorzoo
ver men daardoor de mogelijkheid van een flin-
ken bruidsschat tegemoet kan zien. Ongelukkig
is de vrouw, die kinderloos blijft. Zij wordt vaak
verstooten en met minachting bejegend. Zij
draagt immers niets bij tot versterking van den
stam Er moet in haar leven iets satanisch zijn
binnengedrongen, dat haar tot dezen ongelukki
gen staat heeft gebracht. Neen, geacht kan de
vrouw alleen worden, wanneer zij aan een tal
rijke nakomelingschap het leven schenkt.
Het Christendom heeft deze denkbeelden wel
eenigszins gewijzigd, maar het heeft in een halve
eeuw tijd een vastgenesteld volksgeloof toch niet
geheel kunnen uitroeien. Daarom is het in het
Batakland in het bijzonder noodig aan de op
heffing der vrouw te werken, haar de plaats te
wijzen, die zij in het gezin en in den familiekring
in de maatschappij en in de Kerk des Heeren
volgens de Heilige Schrift mag en moet innemen
(Ik ontleende enkele van deze gegevens, omdat
mij op mijn reis geen boek over volkenkunde
ten dienste staat.)
De opleidingsschool nu van Zuster Elfriede
Harder is wel bij uitstek geschikt, om aan de
opheffing der vrouw in Batakland mee te wer
ken. Ze is het resultaat van veel arbeids en veel
gebeds van haar stichtster. Niet terstond waren
de oogen der Zendelingen er open voor, dat
vrouwen in haar moeilijkheden alleen ten volle
door vrouwen begrepen kunnen worden dat in
het bijzonder aan vrouwen de wondeplekken
duidelijk zijn, die er in het persoonlijk geestelijk
leven en in het gezinsleven van haar zusteren
voorkomen, en dat alleen vrouwen den weg der
redding en genezing „bescheidenlijk" kunnen
onderwijzen. De ongelooflijke zegen, dien de
Heere gegeven heeft op den arbeid van Zuster
Elfriede Harder. Paulus zou werkelijk van haar
getuigen als van Euodia en Syntyché van wel
eer, dat zij „strijdende is in het Evangelie" de
levensvernieuwing van honderden vrouwen in
de Bataklanden, die goeden invloed hebben op
haar mannen en haar gezinnen, heeft de oogen
van velen geopend voor het groote werk, dat
gedaan is en nog te doen staat.
Op den rooster der Bijbelschool zie ik de vol-
gende vakken Geschiedenis van het Oude- en
Nieuwe Testament des Bijbels, Heilsgeschiedenis,
het leven van Jezus, Methodiek (om Zondags
scholen en Bijbelcursussen te kunnen houden,
huisbezoeken te doen), Kerkgeschiedenis, Zang
en Kinderverzorging. Daar de rooster tegelijk
een dagindeeling voor de leerlingen geeft, zie
ik ook tijd uitgetrokken voor persoonlijk en ge
meenschappelijk gebed, voor huis- en tuinarbeid.
De school van Zuster Elfriede is zoowel
huishoud- als bijbelschool.
Een gedeelte van het houten gebouwtje, dat
tot school dient, is ingericht als woonhuis voor
Zuster Elfriede. Daarin heb ik ook mijn kleine,
eenvoudige maar nette logeerkamer. Zóó oud
is het geheel, zóó door de witte mieren aange
vreten zijn de palen, die op de grondsteenen
rusten, dat ik het geen langen levensduur toe
denk. Zuster Elfriede maakt zich daarover geen
zorgen. Zij weet zich en haar arbeid in de hand
des Heeren, die het haar tot nog toe in niets
heeft laten ontbreken. In bewogenheid vertelt
zij mij van haar bijbelcursussen, van haar roeping
van Godswege voor dezen dienst, van het nieuwe
leven, dat God, den Heiligen Geest, doet ge
boren worden in de harten van haar, die eerst
niet naar Hem vroegen, van den tegenstand van
hen, die allerlei critiek hebben op haar werk
en de oprichting van een bijbelschool hebben
willen tegenhouden en van de triumfeerende
stemmen, die hem liefelijk klonken en hem, zij
het voor een wijle, eenige rust schonken.
Vandaar, dat hij steeds meer afkeer kreeg van
de overweging, om door een nieuwe speculatie,
alles op haren en snaren te zetten.
Vandaar, dat hij inéénkromp van angst en
vrees, als hij den tweeden uitweg overwoog bij
een mislukking van die speculatie den dood zoe
ken. Hij kon dat ook onmiddellijk doen. Dan
was hij immers van alles af
Heino overwoog het denkbeeld niet lang. Hij
zou het niet doen. Want hij wist, dat het dan
niet afgeloopen was. „Het is den mensch gezet,
éénmaal te sterven en daarna het oordeel." Hij
wist het immers Hij was er in opgevoed. Gretha
was heel rustig gestorven. Het ontwaken zou
vreeselijk zijn geweest. Zij had geleefd zonder
God in de wereld. Zij had gemeend, dat het
sterven een verlossing was. Maar hij wist beter.
Als hij zóó leven bleef, dat zou het hem een
maal tegenklinken „Ga weg van Mij, Ik heb u
nooit gekend gij hebt niet willen hooren, toen
Ik kwam met Mijn roepstemmen tot bekeering".
En hij zou komen in de buitenste duisternis, waar
weening is en knersing der tanden.
Dat overwoog hij in de slapelooze nachten.
Dat werd in zijn ziel gehamerd. En hij luisterde.
Het werd hem steeds duidelijker, dat er nog
een derde uitweg was. Hij moest ophouden met
het uithouwen van gebroken bakken hij moest
niet meer jagen naar het klatergoud hij moest
naar de zuivere bron, die opborrelen deed het
water des Levens, dat verkregen werd om niet.
Hij moest terug tot God, Die hem had ge
leerd, dat Hij zich niet straffeloos laat beleedi-
gen. Die hem had gestraft. Maar Die in die
genade des Heeren, die de honderden deed toe-
stroomen naar de cursussen en haar tenslotte
de school schonk tot opleiding van medehelpsters
in het Evangelie. Zij kon den arbeid niet meer
alleen afHaar gebed om het uitstooten van
arbeiders in den oogst was verhoord Reeds
eenmaal heeft de school in een cursus van een
jaar vrouwelijke evangelisten voor haar arbeid
in de gemeenten gevormd 27 November a.s.
begint D.V. de tweede cursus. De Ephorus
leider) der Rijnsche Zending heeft dien niet
kunnen en mogen tegenhouden. De nood in de
gemeenten bleek te groot.
In het leervertrek hangt als sobere versiering
aan den wand een doek met de woorden: „Adong
do doeroha na so tarpatoepa Debata (Zou
er iets voor den Heere te wonderbaar zijn?)
In het slaapvertrek las ik „Ho do sitangihan
tangiang". (Gij verhoort het gebed). Deze beide
teksten zijn de zuilen, waarop de school van
Zuster Elfriede rust. Zij gelooft, dat haar in
richting daarop veilig staat. En ik begin het met
haar te gelooven.
C. BAARBÉ.
AAN DE ZENDINGSVRIENDEN IN DE
ZUIDELIJKE PROVINCIËN.
Bij mijn vertrek naar Indië in de volgende
week, roep ik alle Zendingsvrienden een harte
lijk vaarwel toe. Op mijn beide reizen naar het
Zuiden in de eerste helft van Januari heb ik in
verschillende plaatsen hartelijk meeleven onder
vonden met het werk, dat wij Zendingsarbei
ders in Indië doen. Het doet ons goed, als wij
in het vaderland zijn, aanraking te hebben met
hen, uit wier naam wij het werk doen. Door de
groote afstand zijn wij ons in Indië wel eens te
weinig bewust van dit contact. Hoe mooi zou
het zijn, als er ook eens contact kon worden
gelegd door bezoek uit Holland aan Indië.
Met frissche moed en nieuwe kracht hoop ik
na deze rustperiode het werk in het ziekenhuis
weer op te nemen. Mevrouw Dr. Keers
Röhner heeft met veel toewijding mijn dienst
waargenomen en kon schrijven over toenemende
groei van het medische Zendingswerk.
Moge ook in de komende jaren deze tak van
arbeid gezegend worden voor de komst van het
Koninkrijk Gods in Magelang. Schenkt daarvoor
niet alleen Uw gaven, maar ook Uw gebed en
medeleven, opdat ook de kerk daarvan weder-
keerig de vruchten moge ontvangen.
Uit collecten mocht ik de volgende giften ont
vangen Bergen op Zoom 10.Treebeek
23.56; Venlo 6.(ged. coll.) Klundert
17.50 Schoondijke 20.Terneuzen ƒ7.
Bovendien ontving ik een extra gift, groot 20.
van de Dames Naaivereeniging te Terneuzen en
45.van P. M. Al deze giften besteed ik
gaarne voor bijzondere uitgaveneenige dure
instrumenten, terwijl ik voor de gift van Ter
neuzen twee kinderbedjes hoop te lcoopen. Alle
gevers hartelijk dank.
Met hartelijke groeten en heilbede,
G. J. DRECKMEIER.
BEDANKT VOOR
Heeg (als miss. pred. te Keboemen):
Dr. J. v. d. Linden te Tzum.
Het Comité tot Herdenking der Doleantie
zond het verzoek aan de Kerkeraden der Geref.
Kerken op Zondag 9 Febr. a.s. in het bijzonder
het feit der Doleantie te willen herdenken. Men
vergete ook de gevraagde collecte niet, welks
opbrengst na aftrek der noodzakelijke uit
gaven zal gestort in het fonds voor het plan
Grosheide-Schouten om in zwakke kerken een
candidaat aan werk te helpen.
Uit 1836. Het „Handelsblad" van 11 Jan.
1836 bevatte de volgende mededeeling
„In een weekblad leest men uit Utrecht nopens
den afgezetten Predikant H. P. Scholte, wiens
zaak den 5den Januarij voor de Correctionele
Regtbank aldaar andermaal heeft gediend, nog
nader het volgende
Nadat het publiek-ministerie, bij monde van
den Heer substituut-officier van Lijnden, gerepli
ceerd alsmede de heer Scholte zich zeiven en
de Heer Advocaat Mr. A. M. C. van Hall de
straf hem zeggen wilde Keer weder tot Mij en
Ik zal u rust geven.
Nóg waren de roepstemmen niet ten einde.
Enkele dagen na de ontvangst van den brief
van Salomons, was het Saalinck, die hem be
nauwen kwam. Hij beweerde in geldverlegenheid
te zitten en daarom wilde hij over een bepaalden
tijd schoone lei maken, 't Was wel jammer voor
hem, huichelde de man, het speet ook hem ge
ducht, maar nood brak nu eenmaal wet. Salo
mons zou hem immers wel uit den brand helpen?
Heino voelde lust, om den man, die, naar hij
nu wel met zekerheid durfde zeggen, een schurk
was, van zijn kamers te jagen. Maar hij begreep,
dat dat hem in geen enkel opzicht baten zou.
Dat van Salomons was natuurlijk een praatje.
Heino zag klaar in, hoe de vork aan den steel
zatSaalinck had vernomen, dat hij (Heino) met
Salomons volslagen gebrouilleerd was en daarom
drong hij aan op betaling van zijn schuld. Op
korten termijn. Minstens een week vóór den
termijn, dien Salomons gesteld had.
Zóó gaat het, dacht Heino bitter. Vrienden
in den nood, honderd in een lood. Hij was voor
Saalinck alleen goed geweest, toen er wat van
hem te halen viel. Hij was er van overtuigd, dat
de man bij de speculaties had geknoeid, om hem
zooveel mogelijk te plukken.
Maar hij beheerschte zich met inspanning van
alle krachten, verweet den man niets, zei alleen,
dat het in orde komen zou. Doch hoe, hij wist
het niet.
(Wordt vervolgd)