No. 4
Vrijdag 24 Januari 1936
50e Jaargang
WEEKBLAD VOOR DE GEREFORMEERDE KERKEN IN ZEELAND.
EERSTE BLAD.
UIT HET WOORD.
DADERS DES WOORDS*
UIT DE HISTORIE*
ZEEUWSCHE KERKBODE
REDACTIE: Ds. A. C HEIJ TE KOUDERERKE.
MEDEWERKERS} D.D. W. M. LE COINTRE, F. J. v. d. ENDE, A. B. W. M. KOK, A. H. OUSSOREN, F. STAAL Pzn., A. SCHEELE en R. J. VAN DER VEEN
ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling 2.
Afzonderlijke nummers 8 cent.
ADVERTENTIEPRIJS15 cent per regelbij jaarabonnement
van minstens 500 regels belangrijke
reductie.
UITGAVE VAN DE
PERSVEREEN1GING ZEEUWSCHE KERKBODE
ADRES VAN DE ADMINISTRATIE-
FIRMA LÏTTOOIT 6 OLTHOFF. MIDDELBURG
Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot
Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ 6
OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg.
TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280
GRENZEN VAN HET EVANGELIE.
„Die gezond zijn, hebben den medi
cijnmeester niet van noode, maar die
ziek zijn."
Matth. 9: 12.
Jezus Christus is in de wereld gekomen om
zondaren zalig te maken.
Maar er zijn in de wereld toch grenzen
Er zijn toch zondaren èn zondaren.
Er zijn toch godsdienstige en goddelooze men-
schen.
Er is toch een relief van beter en slechter,
van meer en minder.
Daar zal toch ook het Evangelie van Christus
rekening mee houden
De Farizeërs hebben onder Israël over die
grens wel gewaakt
Zij hadden hun cirkels getrokken. Van vroom
en minder vroom. En dan 't volk, dat de wet
niet kende. En ergens aan de grens van 't hei
dendom de tollenaars.
't Volk had zich bij die indeeling neergelegd.
De tollenaars ook. Zij wisten, dat zij uitgestooten
waren en hadden zich met het gezelschap, dat
hun overbleef, de zondaren, tevreden gesteld.
Toen is het Wonder gebeurd, dat Christus
van geen grenzen meer scheen te weten en Levi-
Mattheüs uit het isolement van zijn tolhuis naar
buiten en tot zich riep Volg mij. Nog grooter
werd aller verbazing, toen Christus met Levi's
vriendenkring een feestmaal hield.
Er zijn geen grenzen meer. De toegang is vrij
voor tollenaren en zondaren
De Farizeërs vonden 't ook wonderlijk Zijn
er dan geen grenzen meer
Levi en zijn soort, zwendelaars en uitzuigers,
die verraad plegen aan het eigen Joodsche bloed,
de rotte plek in Israëls volksleven, het uitschot
nationaal en geestelijk.
Ze zagen Jezus daar bij Levi binnen gaan.
En 't liep nog druk voor en na.
Ze dachten er 't hunne van en zouden er zijn
discipelen voor waarschuwen „Hoe hebben we
't nu met Uw Meester Is er dan geen wet meer,
die rechtvaardigen en zondaren scheidt
Jezus heeft zijn antwoord voor hen. Hij erkent
en eerbiedigt hun grens. Natuurlijk. Er zijn ge
zonden en zieken. Hun grens is ook zijn grens.
„Gij zijt gezond. Gij voelt U goed. Gij maakt
U niet ongerust. En die tollenaren en zondaren,
daar mankeert alles aan. Die menschen zijn dood
ziek."
Die grens is er. Maar daarom juist moet Chris
tus over die grens heen. Dat is de barmhartig
heid, die God vraagt, dat Hij als Medicijnmeester
nu ook onder de zieken komen zou. En dan zijn
er grenzen, ook voor een dokter. Maar niet
naar de kant der zieken. Wie zich daar een
grens trekt, kan geen dokter zijn.
Integendeel, ernstige patiënten moeten hem 't
zwaarst wegen. Hij moet klaar staan, als ze hem
noodig hebben. De grens van zijn arbeid ligt in
de richting der Gezonden. Die hebben hem niet
noodig.
Die roepen hem niet.
Het Evangelie van Christus heeft grenzen.
Christus' werk als Zaligmaker der wereld is be
perkt. Door de grenzen, die in de wereld de
menschen zich trekken. Maar zijn Evangelie is
niet begrensd naar de kant der zondaren, die
zichzelf uitgesloten dachten, die zooveel mankee-
ren, die zich „zoo ziek voelen", en naar geen
Zaligmaker meer durven uitzien.
Het is begrensd naar de kant der gezonden,
der rechtvaardigen, die zich „zoo goed voelen",
dat ze naar geen Zaligmaker omzien.
Aardenburg.
TIEMENS.
DE VROUW VERVOLGD DOOR DEN
ROODEN DRAAK
Openb. 12:12b—17
(De reden van die vervolging).
Al het pogen van den Satan om de geboorte
van Christus te voorkomen en den geboren
Christus te dooden faalde.
En als hij, in onbegrijpelijken hoogmoed, den
hemel bestormt om den in den hemel verhoogden
Christus van Zijn troon te rukken, dan lijdt hij
in zijn strijd tegen Michaël en zijn Engelen en
de geloovigen de nederlaag en wordt op de aarde
geworpen.
Zoo is te verstaan, dat door dat alles Satans
toorn opgewekt werd. Maar daarom moest ook
worden gezegd, toen de Satan op de aarde was
geworpen, wee degenen, die de aarde en de zee
bewonen Want de duivel is tot u afgekomen
en heeft grooten toorn, wetende dat hij een klei
nen tijd heeft.
Zijn woede, vanwege zijn gekrenkten hoog
moed, kan de draak dan niet koelen aan het
kind der vrouw. Dit was buiten zijn bereik ge
steld in den hemel en alleen op de aarde kan
hij zijn woede botvieren.
En op de aarde vindt hij de vrouw, die het
kindeke gebaard had. Tegen die vrouw richt zich
dan zijn woede. Hij haat die vrouw om der wille
van haar kind. Dan gaat hij die vrouw vervol
gen en wee dan dengenen, die de aarde en de
zee bewonen. Dat laatste wil zeggen die zich
op de zee bevinden. In 't oorspronkelijke komt
het woord „bewonen" niet voor. Daar staat al
leen Wee de aarde en de zee. Dengenen, die
de aarde en de zee bewonen bedreigt een groot
kwaad vanwege den grooten toorn van den dui
vel, die weet, dat hij maar een kleinen tijd heeft.
In het beeld van die door den draak vervolgde
vrouw, wordt ons geteekend de Nieuw-Testa-
mentische gemeente. De Oud-Testamentische
gemeente, de vrouw, die den manlijken zoon
baarde, zet zich voort in de Nieuw-Testamen-
tische gemeente.
Als Israël den Christus naar het vleesch heeft
voortgebracht, is de taak van het vleeschelijk
Israël volbracht. En wanneer dan het vleesche
lijk Israël weigert een geestelijk Israël te worden,
wanneer het zijn Koning verwerpt, dan houdt
dat Israël op Israël te zijn. Maar dan komt er
een ander, een geestelijk Israël. Zoo als er een
Israël noodig was om de eerste komst van den
Christus voor te bereiden, zoo is er een Israël
noodig om de tweede komst van Christus voor
te bereiden. De naam van den gekomen Christus
behoeft een draagster. Zooals er noodig was
onder het O. T. een gemeente, die profeteerde
„Hij komt", zoo is er noodig een gemeente, die
profeteert„Hij is gekomen en Hij zal komen".
En moeten er zijn zooals staat in vs. 17b
die de geboden Gods bewaren en de getuigenis
van Jezus Christus hebben.
En die Nieuw-Testamentische gemeente is nu
het voorwerp van het woeden van Satan. Is de
verheerlijkte Christus in den hemel buiten bereik
van Satan gesteld op de aarde vindt hij Chris
tus' gemeente en dan vervolgt hij die gemeente
in grooten toorn, wetende, dat hij maar een
kleinen tijd heeft.
Door dit Schriftdeel krijgt het woord van Pe
trus bijzondere kracht en als hij spreekt van den
duivel, die omgaat als een brieschende leeuw,
zoekende wien hij zou mogen verslinden 1 Petri
5:8).
Wee dengene, die op de aarde en op de zee
zich bevinden. Dat woord moet ons doen vree
zen. Doen vreezen voor de macht van den dui
vel, de wereld en de zonde.
Nu is er zeker veel vrees in de wereld, maar
dan is het een andere vrees. Dan is het niet
een vreeze voor de macht van den duivel, de
wereld en de zonde, die doet vluchten tot den
Heere, om in Hem sterk te kunnen staan.
Dan is er een vrees om arm te worden. En
in die vrees worden allerlei maatregelen geno
men, om dat toch in elk geval te voorkomen.
Die vrees is begrijpelijk. Maar wee ons, als dat
onze grootste vrees zou zijn. Dan zou het wel
eens kunnen gebeuren, dat we in die vrees dat
gene deden, waarvoor we juist het meest op
onze hoede moesten zijn, n.l. de zonde en deden
wat met Gods gebod niet overeenkomt.
Dan zou het weieens kunnen zijn, dat we niet
vreesden temidden van de wereld en haar zoch
ten in 't gevlei te komen, omdat ze belooft ons
te zullen helpen, opdat we niet arm worden.
Laat ons dan de zonde vreezen en de wereld
en den Satan, opdat we vluchten tot Hem, die
ons bewaren kan.
Opdat we daarheen vluchten, waarheen dit
Schriftdeel ons leert, dat wij vluchten moeten.
EEN TWEETAL CITATEN.
We vonden onlangs bij onze lectuur een twee
tal uitspraken van Prof. H. Bavinck en Prof. A.
Kuyper, die ons troffen in verband met wat den
laatsten tijd in onze kerkelijke pers behandeld
wordt en die we daarom hier willen meedeelen.
Het eerste citaat is genomen uit„Verzamelde
Opstellen" van Prof. Bavinck, het opstel over
„Het wezen des Christendoms", bl. 29.
„Zoolang anderen nu, die van ons ver
schillen, aan den Christennaam waarde
hechten, is er geen reden om hun dien te
betwisten en hen met de zweep der conse
quentie op het pad der negatie voort te
drijven. Veeleer betaamt het dan, om hen
aan den Christennaam vast te houden en
hen terug te leiden tot de volheid van waar
heid en leven, welke in dien naam besloten
ligt."
Bij dit citaat voegen we dan de vraag, of wat
Prof. Bavinck hier zegt van hen, die aan den
Christennaam waarde hechten ook niet geldt
voor hen, die aan den naam van Calvinist nog
waarde hechten
ilet andere citaat is van Prof. A. Kuyper.
We troffen dat aan in de brochure „Dat zij één
zijn" van Ds. B. A. Bos op bl. 43.
„Op hereeniging van al wat uiteen wil,
richtten we steeds ons streven en dat we
polemiek van de zijde der gescheidenen zoo
vaak en zoo lang onbeantwoord lieten, was
volstrekt nooit aan kleinachting te wijten,
maar kwam eigenlijk voort uit de vreeze,
dat veel polemiek de hereeniging schaden
zou."
Zoo schreef Prof. A. Kuyper in het bijvoegsel
van De Heraut van 19 Dec. 1886, in een pole
miek met Prof. H. de Cock.
HEIJ.
Mysticisme.
Mysticisme is afgeleid van mustés, een ingewijde
in de Grleksche mysteriën, aan wien geheime dingen
zijn toevertrouwd.
Mysticisme is de theorie volgens welke de kennis
van God niet verkregen wordt door de middelen der
genade, maar door bovennatuurlijke en onmiddellijke
goddelijke invloeden.
Het Montanisme is een der eerste richtingen in de
Christelijke kerk, die den nadruk heeft gelegd op een
directe onmiddelijke Openbaring, zonder het Woord.
Het Neo Platonisme wil haar wijsgeerige ideeën
propageeren in de Christelijke kerk. Iemand, die zich
Dionysius de Areopagiet noemt, tracht door een wijs-
geerig stelsel de mystiek van het heidendom met het
Christendom te verbinden.
Het Nieuw Platonisme leerde, dat de grond
van alle dingen was het „zijn", zonder leven of
bewustzijn. Van dit „zijn" kon niets anders ge
zegd worden, dan dat het is. In de brieven van
Dionysius wordt dit „zijn" „God" genoemd.
Maar van dien God kan niets gezegd worden,
hij is geheel en al onbekend voor menschen, Hij
is het „absolute zijn".
Van dit eerste „zijn" nu, ontstaat de wereld
niet door het machtwoord van een Schepper,
noch door een bewuste wil, maar door een uit-
strooming, een uitvloeiing uit de Godheid. Niet
dankt de wereld haar bestaan aan de vrijmacht
en het welbehagen Gods, maar aan een uitvloei
ing, een emanatie van de Godheid.
(Natuurlijk is dit een inconsequentie met de
leer, dat van de Godheid niets gezegd kan
worden.)
De godheid doorstroomt het al en in alle din
gen is dan ook de godheid aanwezig. Hoe verder
de dingen van de bron verwijderd zijn, des te
onvolkomener zijn ze, en hoe dichter ze bij de
bron zijn, des te volmaakter.
Het hoogste staat het rijk der ideeën, het den
ken, daarna komt de ziel, die op een lagere trap
staat en nog lager staat de stof, de materie.
Het einddoel van deze wijsbegeerte is het on
middellijk zien van God, hetgeen de ziel de hoog
ste zaligheid en rust schenkt.
Deze vereeniging met God wordt slechts ver
kregen door weg te zinken in ons zelf. Door
passiviteit. Daar wij zelf een bestaanswijs van
God zijn, vinden we God in ons, en we zijn ons
op deze wijze bewust één met hem te zijn. We
staan God-in-ons toe onze individualiteit op te
heffen. God en wij zijn één geworden.
We zeiden reeds in een vorig artikel, dat de
termen God, zonde, verlossing, engelen, Chris
tus enz., door hen gebruikt werden. Maar in een
geheel andere zin dan de Christelijke kerk. Onder
een schoone vlag droeg men een valsche lading
de kerk binnen.
De leer van Dionysius was de leer van een
heidensch philosoof, die het kleed droeg van een
dienaar van Christus. Hij beweerde, dat zijn leer
overeen kwam met de ware leer van de kerk
(dit wordt door iedere ketter beweerd) en dat
de zin van de leer hem gegeven was door een
verborgen openbaring.
Helaas is de invloed van dit Neoplatonisme
groot geweest in de kerk. De geschriften van
Dionysius zijn niet alleen uitgegeven, maar ook
verklaard en verduidelijkt, nog eeuwen lang na
zijn dood.
Als we ons afvragen welke oorzaken hebben
meegewerkt aan den grooten invloed van zulk
een heidensche leer in de kerk, dan zien we als
eerste factor dit feit, dat het zich aandiende als
niet te strijden met de oude leer. Het wilde al
leen maar de kerk verlevendigen. De geïnstitu
eerde kerk, de ambten enz., konden blijven zoo
als ze waren. Maar het wenschte een dieper en
juister inzicht in de geheimenissen van de gods
dienst.
'n Tweede Factor is, dat het het uiterlijk op
een tweede plaats stelde en het innerlijke leven
op de eerste plaats. In de kerk zijn steeds twee
groepen van menschen aan te wijzen
a) die de samenkomsten willen doen opgaan
in de liturgische handelingen: ceremoniën, zingen,
gebeden en een kort woord
b) die de samenkomsten willen doen opgaan
in het openleggen van hun zieleleven inplaats van
het openleggen van Gods Woord. Deze laatsten
vonden in het Neoplatonisme wat ze zochten.
Het wilde voldoen aan de behoefte om één te
worden met God, niet in den wettigen weg, maar
in den weg van het Neoplatonisme.
'n Derde Factor is, dat de leer van de emanatie
en daarna van de terugkeer van den mensch in
God in alle eeuwen door de menschheid gezocht
is. Deze leer immers verontrust de consciëntie
niet, de zonde voor God wordt niet beleden, het
belooft rust aan de ziel die in den Oneindige
wordt opgenomen.
Het Neoplatonisme is onchristelijk, verwerpt
Gods Woord en heeft velen doen dolen, aan
getrokken als zij zich gevoelden door het valsche
Mysticisme.
Gereformeerde Kerk van Middelburg.
Nadat de Heer Hofma vertrokken was, wer
den de passagiers op een andere boot overgeno
men. De bagage en de kisten werden in het ruim
verstuwd en de vrouwen zochten een plaats
tusschen de bagage. Mevrouw Kleyn echter kon
den eersten nacht niet slapen en kreunde van
de pijn. Ze zeide niet langer te kunnen leven
als ze op deze wijze verder moest reizen. Zoo
besloot de Heer Lankester met den trein te gaan
naar Buffalo. Hij trachtte Ds. Kleyn te over
reden hetzelfde te doen, maar hoe gaarne deze
laatste ook zijn zwakke vrouw wilde helpen, hij
kon de extra uitgaven voor dezen reis niet dra
gen, temeer waar de reis over het kanaal reeds
betaald was. Zoo bleef Ds. en Mevr. Kleyn op
de boot. Ongeveer met 25 reizigers bevonden
we ons op het schip. De oudsten en de kinderen
werd beneden een plaats gegeven en de jongeren
sliepen in kisten en die het sterkst waren boven
op het dek.
Voordat de kapitein afvoer met de boot, nam
hij twee zeilen en dekte die over de 12 men
schen, die op het dek sliepen, uit.
De volgende morgen bereikten we Troy. De
boot lag daar aan wal en scheen geen haast te
hebben om verder te gaan. Mevrouw Kleyn, die
niet met Lankester was meegegaan, werd zien-
deroogen zwakker. Daarom ging men de kapitein
raadplegen. Deze gaf te kennen, dat men wel
voor een matigen prijs een hut kon krijgen en
gaf zijn leuningstoel in bruikleen aan Mevr.
Kleyn. Ten zeerste was de zwakke vrouw hier
over verheugd. Ja, in enkele dagen kwam ze
weer zoover, dat ze enkele uren op het dek
mocht zitten en zich verheugen mocht over het
prachtige landschap. Zoo kwamen we dan met
deze boot in Buffalo. Nu moesten we nog de
meren over naar Michigan. Het Westerlijk ge
deelte van Michigan zou „een Kanaan gelijk
zijn". Een land vol met vrome menschen en zoo
ver verwijderd van de wereld, dat de zonde er
nog niet doorgedrongen was.
Graafschap was het einddoel van onzen reis.
Immers daar was Ds. Kleyn beroepen. Daarheen
verlangde ons hartechter de Heere had een
andere woonplaats voor ons bestemd.
A. H. OUSSOREN.