FEUILLETON KLATERGOUD Exmorra was daardoor voor Brakel een on vergetelijke plek. Het was hem een rijke vreugde Gods kerk te mogen bouwen en winst te behalen voor zijn heerlijk koninkrijk. Het was wel ge schikt om de liefde tot zijn eerste gemeente be stendig te doen blijven. Maar er was meer. Nog ongehuwd was hij te Exmorra in de pastorie gekomen. Maar hij heeft er ook zijn huwelijksleven mogen beginnen. Op 29 Maart 1664 trad hij in het huwelijk met Sara Nevius, een jonge vrouw, al in 't weduw- kleed gehuldZe was de dochter van Ds. Johannes Nevius, predikant te Zoelen in Gelder land, waar zij op 16 October 1632 geboren werd. Van moeders zijde was ze van Duitschen bloede; die heette Maria Beks. In allerlei opzicht was zij de vreugde van hare ouders. Flink van li chaamsbouw, schoon van gedaante had ze reeds op 14-jarigen leeftijd den volkomen wasdom be reikt. Ze was begaafd met een helder verstand en een teeder hart en haar leven was gesierd met een godvruchtigen wandel. Op aandrang van haar moeder ging ze naar Amsterdam om aan een Fransche school hare opleiding te hebben. Ze was een vlijtige en leergierige leerlinge. Vroeg trad ze in 't huwelijk, nog maar 17 jaar oud. Ze huwde met Ds. Henricus Vegen, predi kant te Benthuizen. Hoopvol trad ze 't leven in. Maar acht, na drie jaar droeg ze 't sombere weduwkleed. Nu vestigde ze zich te Utrecht, waar ze de eer had in kennis te komen met de beroemde Anna Marie Schuurman, van wier vriendschap en rijke kennis ze veel genoegen smaakte. Maar die omgang met Anna Marie Schuurman had verdere gevolgen. Ook Brakels vader was zeer bevriend met deze geleerde vrouw en leerde door haar ook Sara Nevius kennen. En Hellen- broek, die van dit huwelijk van Brakel met haar verhaalt, doet duidelijk uitkomen, dat de oude Brakel er op aandrong, dat Willem haar ter vrouw zou nemen. En die vaderlijke raad werd met blijdschap gevolgd. En zoo trad hij op 29 Maart 1664 in 't huwelijk, zich bewust, dat hij „een goede zaak van den Heere gevonden had". Sara was een kinderlooze weduwe, toen ze met Brakel huwde. Maar in haar tweede huwelijk werd ze moeder van een vijftal kinderen, waar van twee vermoedelijk al bij de geboorte gestor ven zijn, want daar zijn geen namen van bekend. Twee andere, Theodorus en Maria zijn nog eenige weken oud geworden. Alleen de oudste, die de naam droeg van Sulamith, kwam tot vol wassen leeftijd en trad in 't huwelijk met Ds. Franco van der Kluyt, predikant te Alblasser- dam. Behalve van meer kinderen is deze Sula mith moeder geworden van W. A. Brakel van der Kluyt. Dezen stamhouder van zijn geslacht heeft Brakel op zijn sterfbed zeer bijzonder ge zegend. Brakel had met Sara Nevius een gelukkig hu welijk. Een echte domineesvrouw was ze, vol liefde tot Gods kerk en dienst. Haar godsvrucht was alom bekend en heeft tot haar dood toe haar gesierd. Op 24 Jan. 1706 ontsliep zij in stil vertrouwen en vol liefde tot den Heere Jezus in den ouderdom van 73 jaar. Na haar dood is nog een geschrift van haar uitgekomen onder den titel„Een aandachtig leerling van den Heere Jezus, door Hem zelf geleerd, zonder hulp van menschen". Brakel zelf wist nauwelijks van het bestaan er van af. Een vriendin van haar, met wie ze tijdens hare ziekte dikwijls over haar zieletoestand sprak, deelde het hem mee. Aan haar had ze verteld, hoe ze eens met Ds. Hermanus Wilsius over haren zielstaat had gesproken, en op een harer vragen, had ze ten antwoord ontvangen„Waarom vraagt ge het mij Vraag het den Heere Jezus zelf". En naar dien raad had ze gehandeld. Haar leven was een voortdurende onderhandeling met Jezus over haar zieleheil. Hare dochter Sulamith was toen nog een kind. En toch stelde ze het om harentwil te boek om een woord van gees telijke vermaning na te laten. Toen Brakel het vond achtte hij het van dien aard, dat het door den druk moest verbreid worden. Het boekje is verscheidene malen herdrukt en was tot in de vorige eeuw onder de vromen geliefkoosde lec tuur en heeft veler hart verkwikt. Er loopt wel een draad door van niet altijd gezonde mystiek. Haar al te gemoedelijke vroomheid liep gevaar naar een doolpad te drijven. Maar dat ze veel liefde had tot haar Heiland, is wel in heel het geschrift te bespeuren. F. STAAL Pz. BRIEVEN UIT EEN VER LAND. Naroemonda, 13 November 1935. Het is niet alles op Sumatra met een autobus te reizen. Stel U niet de mooie veerende wagens voor, die onze straten en wegen sieren Som mige vertoonen meer qualiteiten voor het ver voer van vee dan dat ze er op ingericht zijn menschen naar hun bestemming te brengen. Ge lukkig dat het Gouvernement nu tenminste eenige controle oefent door van de chauffeurs te eischen, dat ze hun rijbewijs kunnen toonen en door er eveneens op te letten, dat de belasting het draagvermogen van den wagen niet over schrijdt. Ik heb echter meegemaakt, dat de helft van de kisten en pakken, die de bus als vracht meevoerde, op 1 kilometer afstand vóór de con trolepost van de politie, met behulp van ver schillende inzittende Bataks afgeladen werd Wij hadden toen den beruchten weg met de twaalfhonderd bochten dwars door de Boekit Barisan achter ons liggen. Er is werkelijk in het bijzonder na zoo'n reis reden God te danken, dat men bewaard is gebleven Van Medan naar Pemalang Siantar reisde ik met den trein. Van laatstgenoemde plaats naar Porsea trof ik een postbus die is altijd iets fatsoenlijker van af werking en regelmatiger in de uren van aan komst en vertrek dan een gewone autobus. De weg naar Porsea voert langs het Tobameer. Wie het plotseling voor zich ziet liggen met zijn machtigen spiegel, komt onder den indruk van zijn schoonheid. Ik ken de Zwitsersche meren met hun wonderbare kleurenpracht en de vrien delijke en schilderachtige dorpjes en stadjes aan hun oevers, maar het Tobameer heeft iets bij zonder indrukwekkends voor mij. Of het komt door zijn geweldige grootte de verre oevers verliezen zich uit het gezicht aan één kant door de teere kleurschakeeringen in baaien en bochten vooral bij zonsondergang, door de breede en hooge begrenzing van het tafelland van Samosir, door het geheimzinnig waas, dat de historie er om weeft, het Tobameer boeit altijd. Hier wer den eens twee Zendelingen bijna door de Bataks doodgeknuppeld, omdat ze het bestaan hadden in de nabijheid van hun heilig meer te komen, dat geen blanke ooit mocht zien In Porsea had ik een tweewielig karretje te huren zoo luidde mijn opgave om naar Naroemonda te komen, het aanvankelijke doel van mijn reis. Daar zou ik Zuster Elfriede Har der treffen, het hoofd der Bijbelschool, de school ter opleiding van vrouwelijke evangelisten in de Bataklanden en iets van haren arbeid zien. Het karretje, dat mij 4 kilometer verder in het bin nenland moest brengen, was ook niet bepaald een modern vervoermiddel te noemen en ik heb wel even mijn hart vastgehouden op het tochtje maar de regen en de noodzakelijkheid die voor mij lag, anders mijn koffer zelf over den mod- derigen weg te moeten dragen, deden mij ten slotte vrede hebben met mijn wankele situatie Nu zit ik reeds rustig in de eenvoudige, maar vriendelijke woning van Zuster Harder, die zich veel moeite gegeven heeft, mij de vermoeienissen van den reis naar haar school te doen vergeten. Veel had ik van deze buitengewone vrouw gehoord, die in 's Heeren hand een instrument is om onder de Bataksche vrouwen een opwek kingsbeweging te leiden. Ik had verwacht een sterke, wilskrachtige figuur te zien hoe was ik verbaasd kennis te maken met een klein, vrien delijk vrouwtje, met een zacht rond gezicht onder haar witte diakonessenmuts en een stem zóó zacht, dat ik mij afvroeg hoe 6 a 700 vrouwen, ja soms 1000, naar haar kunnen luisteren. Naar haar „bijbelcursussen", die zij houdt op plaatsen, waar men haar hulp vraagt, stroomen immers de honderden toe, die, hongerig naar Gods Woord, vragen om ingeleid te worden in de waarheid, die naar de godzaligheid is. „Heeft de Rijnsche Zending, die al 70 jaren op Sumatra werkt, het Woord Gods dan al niet overal ge plant en de Bataks tot bekeering opgeroepen?" Inderdaad is door Nommensen en zijn opvolgers en mede-zendelingen vaak onder heftigen tegen stand van het heidendom het Evangelie gepre dikt en zijn 400.000 Bataks tot het Christendom overgegaan in den loop der jaren, maar men kan niet zeggen, dat het Evangelie diep wortel geschoten heeft in de harten. Vooral de nood der Bataksche vrouwen was en is groot. Dom heid en luiheid deden vaak de Zendelingen aan haar ontvankelijkheid voor het Evangelie wan hopen. Slechte verzorgsters van haar gezinnen, in de hoogste mate slordig en vuil, staken de gedoopte Christen-vrouwen in niets uit boven haar heidensche sexegenooten. De volkszonden, liegen en bedriegen, bloeiden ook in de Christen- dorpen. En als men haar het onchristelijke van dezen levenswandel onder het oog probeerde te brengen, dan was het steriotiepe antwoord „De Heere heeft mij nog niet vlijtig gemaakt ik wacht op Zijn genade om mijn leven te ver anderen U zietde vonden, die het menschenhart zoekt om aan de klem van Gods getuigenis te ontko men, zijn in het land der Bataks geene andere dan in ons vaderland Men geeft den Heere de schuld van zijn onbekeerlijkheid SCHETSEN UIT SCHOTLAND. (Slot) Denzelfden dag, dat ik het voorrecht had in één der vacante gemeenten der Free Church op het platteland te preeken, heb ik ook een dienst bijgewoond in de Establisted Church (de Staats kerk) in Schotland, 't Was een eigenaardige Zondag. Wij hadden slechts één dienst om twaalf uur en daar ik in een hotel logeerde en de hotelhouder een ouderling was in de Staats kerk, noodigde deze me uit om 's avonds in de Dorpskerk een wapenstilstandsherdenkingsdienst bij te wonen. De kerk was stampvol, ook de oud-strijders uit de wereldoorlog, velen in uni form en allen met hun oorlogsmedailles op de borst waren tegenwoordig. Verder een troep padvinders en padvindsters. De prediker preekte over het bekende visioen uit Ezechiël, waar sprake is van de traan des levenden waters, die onder de dorpel van het heiligdom ontspringt en die verder de vlakte naar de Doode Zee toe overstroomt en vruchtbaar maakt en straks, als de stroom in de Doode Zee uitmondt, het be dorven ondrinkbare water van deze Zee gezond maakt. De prediker nam die stroom als een zinne beeld van de werking van den Volkenbond. Zoo zou ook de idee van den Volkenbond doorwer ken onder de volken en die volkeren genezen van oorlogszucht, twist en tweespalt, wraakgie righeid en zoo oorlog voorkomen in 't eind. Twee dingen, zei hij, konden we leeren uit dit visioen dat we geduld en geloof moesten heb ben en dan zal alles in 't eind recht komen. Maar geen woord over de zonde en schuld der vol keren. Geen woord over de werking van den Geest des Heeren onder de volkeren als de on misbare voorwaarde, om eendracht en vrede onder hen mogelijk te maken. 't Was waarlijk voor mij een desillusie. Ik had toch wat anders verwacht. Nu wil ik nog een paar dingen aanvoeren, die me bizonder zijn opgevallen in de Free Church. De Avondmaalsviering in de Free Church draagt een bizonder sterk sprekend ka rakter. Ik bedoel daar dit mee. Als de Communie- tijd is aangebroken, dan is dit wel een paar we ken van te voren te merken. Want niet alleen wordt een voorbereiding gezonden op den Zon dag van te voren, maar ook op de gewone week dagen in de week, die aan het Avondmaal vooraf gaat houdt men bidstonden, zoowel in 't En- gelsch als in 't Gaelic. En zelfs nog op den Zater dagmiddag om 3 uur worden degenen, die ten Avondmaal zullen gaan, tot een bidstond in de kerk verwacht. Dit heeft nog iets van de ma nier van doen in de Nederlandsche Vluchtelin gen-gemeente te Londen onder Utenhove en a Lasco en ook in den tijd van John Knox werd verondersteld, dat de Kerkeraad alle Avond maalsgangen voor ieder Avondmaal aan een onderzoek naar de kennis der belijdenis zou onderwerpen. 's Maandags na het Avondmaal worden er nog dankstonden gehouden in 't Engelsch en 't Gae lic. 't Spreekt vanzelf, dat al deze bidstonden de gemeente ernstig doen meeleven in het vieren van het Avondmaal. Zoo wordt het Avondmaal één der hoogtijden der Kerk. En, waar God zoo gezamenlijk om een zegen wordt aangeroepen, daar is een verwachten naar het ontmoeten van Christus, den Verlosser. Wat moet dit gezamen lijk aanroepen van den Naam des Heeren ook niet leiden tot een ernstig zelfonderzoek en tot een ernstig leven voor God inzonderheid in de dagen van het Avondmaal. 'k Hoorde toen ook een proefpredikatie voor het Avondmaal, die eenigszins een „revivalistic" karakter droeg en die wij hier in ons land niet zoo gewoon zijn. De prediker deelde o.a. mede, dat hij een poos geleden op het eiland Lewis was geweest in den Communietijd en daar ook de leiding van het Avondmaal had gehad. En toen was het gebeurd, dat er zoo plotseling een 40 menschen, jonge en ouden naar voren waren gekomen om hun geloof te belijden. Daar, zoo zeide hij, werkt de Geest kennelijk. Gods arm was nog uitgestrekt en Zijn hand was nog niet verkort en hij sprak de wensch uit, dat hier, in zijn gemeente nu ook vele jongeren geroerd mochten worden, die zich van hunne zonden zich wilden bekeeren en tot Christus komen. Ge ziet, het accent der proefpredikatie is hier eenigszins anders gelegd dan bij ons. Wij zien het leven der jongeren meer verbondmatig. Maar 'k dacht zoo, ook dit zal wel met het eigenaardige van het Schotsche volkskarakter in verband staan. Men vertelde mij, dat er vooral in de Hoog landen waar de Free-Church zeer sterk is, soms bidstonden worden gehouden, niet alleen in de kerken, maar ook in particuliere huizen, die soms uren duren kunnen. Sommigen strekken hun ge bed uit tot ver na middernacht, 'k Vroeg of dit soms met het vormelijke verliep. Maar mijn zegs man zei, dat hier een innig geloofs- en gebeds leven wordt gevonden. De bidstond ontstaat werkelijk uit behoefte. Men komt daar om voor elkander te bidden en dit, hoewel het soms zoo lang duurde, verliep toch niet in het dweepzuch tige of gemaniereerde. Wat kan daar een kracht van uitgaan, dacht ik, als zoo twee of drie in Christus' naam bijeen zijn. Een ander karakteristiek punt van de Free Church is, dat ze ook lay-preackers (leeken- predikers) heeft. Is een gemeente vacant, en is er gebrek aan predikanten, zooals nu, dan wordt vaak de hulp van zulk een lay-preacker inge roepen en daar zijn er onder, die zeer wel voor hun taak berekend zijn. Zulk een lay-preacker, maar dan in de Methodistische Kerk was Arthur Henderson, de onlangs overleden voorzitter van de Ontwapeningsconferentie, 't Zou met onze Kerken-ordening niet mogelijk zijn. Voor ik nu mijn korte, en ik moet zeggen, uiteraard zeer onvolledige schetsen over Schot-, lands kerkelijk leven beëindig, moet ik nog iets van het studentenleven vertellen. De studenten aan het Free-Church College hebben, evenals de onze hunne Zendings-clubs, hun Theologische disputen en andere clubs, die tot de zelfstandige ontwikkeling van den student moeten bijdragen. Ik woonde een toespraak over de Zending bij en zelf werd ik uitgenoodigd een middag te spreken over het Gereformeerde Studentenleven in Holland, 'k Heb getracht hun daar een beeld van te geven, inzonderheid van het studenten leven aan de V.U. Verder van de Calvinistische Studentenbond, van het orgaan van dezen bond en van het leven in het kamp te Lunteren. 'k Heb gemerkt, dat er wel een wensch leeft bij de Geref. studenten daar om met onze studenten organisaties in nader contact te komen o.a. door het bijwonen van eikaars conferenties. Zou het niet mogelijk zijn om een paar studenten uit Schotland aan het congres te Lunteren te laten deelnemen Ook op dit terrein is nog veel te doen en ik weet zeker, dat er contact te krijgen is, als de organisaties hier zich maar met Free Church College in verbinding stellen. Ook Dr. Maclean zou dit zeer toejuichen. Hij is een man van de oecumenische gedachte. Gelukkig, dat er zulke mannen zijn, die over de grenzen van hun eigen land heenkijken en zoeken naar wat ver eent, niet naar wat verdeelt of splijt. Dat ge voeld wordt onze kerkengroep staat in den strijd des geloofs niet alleen, maar daar zijn aan den overkant van de zee, die met ons dezelfde idealen hebben, dezelfde worsteling hebben te voeren. En daarom zijn internationale Calvinis tencongressen zoo goed. Ze halen de broeder banden aan. Ze doen zien, dat Christus zijn ge meente heeft uitverkoren uit alle geslacht en taal en natie. En, Prof. Maclean is één der man nen, die wel het sterkst de noodzakelijkheid van deze gemeenschap voelt en die in zijn gesprekken met mij daar ook telkens weer op wees. Het gaat ook daarin om het Soli Deo Gloria, het voornaamste levensprincipe van Calvijn. We kunnen op dit punt ons ook onttrekken en iso- leeren, maar dan ook eenzijdig en egocentrisch worden en zoo onze oogen sluiten voor wat God elders doet en werkt. Ik spreek dan ook de hoop uit, dat de band, die tusschen de broeders in Schotland en onze Geref. leiders op het Calvi nistencongres van verleden jaar gelegd is, door meer deze zulke congressen en door wederzijd- sche bezoeken mag worden versterkt. De Koning der Kerk is één en Zijn regiment is één en in Hem zijn wij toch allen samen verbonden, als wij maar staan op het eenige, vaste fondament van de waarheid van Gods Woord. Schoondijke. D. DE VRIES Jzn. DOOR H. KINGMANS 53) Wanneer hij echter eerlijk met zichzelf te rade ging, welke oogenblikken van zelfinkeer veel- vuldiger terugkeerden de afgeloopen weken, dan moest hij bekennen, dat hij bevreesd was, om Gretha te ontmoeten. Haar mond sprak geen enkel verwijt uit. Integendeel, die glimlachte nog. Maar haar oog was één stil verwijt, zóó door dringend en vlijmend, dat het hem beangstigde en pijnigde en het zijn geweten wakker begon te schudden Het telegram uit Laren, dat hij op zijn kantoor ontving het kantoor, waar alleen nog maar een jongste bediende werkzaam was, want de zaak liet hij aan haar lot over deed hem op schrikken 't moest een vergissing zijn, lichame lijk was Gretha immers gezond Haar zenuwen waren alleen van streek. Maar een telegram werd toch niet voor niets gezonden Dat loog toch niet. 't Was ondertee kend door Gretha's moeder. Die was dus bij haar. En Salomons Die zou allicht ook wel een telegram ontvangen hebben. Opeens greep Heino de telefoon en belde Sa- lomons op. 't Was vijf weken geleden, dat hij zijn schoonvader gesproken had en dan nog maar zeer kort en zakelijk. Heino wist, dat hij bij de Salomons geheel uit de gratie was. De stem aan de andere zijde van den draad vertelde hem hij had opzettelijk zijn naam niet genoemd dat Salomons een kwartier geleden per auto naar Laren was vertrokken, naar zijn dochter, die stervend was „Ruim den boel maar op", zei Heino tot het jongmaatje, dat hem verbaasd aanstaarde. „En dan kun je wel vertrekken. De eerste dagen be hoef je niet terug te komen, 'k Zal je wel waar schuwen." Hij zei het met een schorre stem, terwijl hij het groene papier van het telegram zenuwachtig in elkaar frommelde. Dan stormde hij, zonder verder een woord te spreken, het kantoor uit, riep een ledige, voorbij tuffende taxi aan. „Kun je mij met den meest mogelijken spoed naar Laren brengen vroeg hij den chauffeur, die hem vragend aanstaarde, en die zijn houding allerwonderlijkst vond. Heino zag het en toen ging hij pas inzien, dat hij vreemd deed. „Er ligt iemand op sterven", zei hij ter ver klaring van zijn vreemde houding. „Stap in, mijnheer", antwoordde de chauffeur, tevreden gesteld en begrijpend. In de auto, die spoedig Amsterdam achter zich had en toen in snellen vaart, veel te snel, op het Gooi aanreed, stormde het in Heino. Het was onmogelijk, zijn gedachten te ordenen. Hij voelde, dat er een verandering op komst was, wanneer Gretha stierf. Salomons zou de hand geheel van hem aftrekken, zijn geld terug vragen. En als hij eerlijk was, kon hij het den rechtschapen koopman niet kwalijk nemen. Hij had het er waarlijk naar gemaakt. Maar dat beteekende dan, dat hij volslagen geruïneerd was. Zijn schulden waren steeds meer gestegen. Na enkele gelukkige speculaties Saa- linck had het wel goed voor gehad, had hij toen moeten erkennen waren de bladen omgekeerd en leed hij niets dan verliezen. Saalinck, de sluwe en geslepene, was wel borg voor hem, want Salomons was er immers goed voor Wan neer nu echter zijn schoonvader niets meer met hem van doen wilde hebben, en Heino zag dat aankomen, dan kreeg hij ook Saalinck tegen zich. En dan was hij geruïneerd. Dan was hij de zaak kwijt en stond op straat, niet wetende, wat te beginnen. Het angstzweet kwam op zijn gelaat, verwron gen van de pijnigende gedachten, die hem om kneld hielden. Hij kon zich wel voor het hoofd slaan, dat hij Gretha niet hartelijker had behandeld. Al hield hij dan niet van haar, hij had haar, fat soenshalve, toch wel behoorlijker kunnen behan delen Och, het zou alles heel anders geweest zijn, wanneer Salomons anders ware opgetreden en hem meer ware tegemoet gekomen. Dan was zijn heele huwelijk anders geweest. Dan had hij een zaak gehad, die klonk als een klok. Dan zou hij ook niet begonnen zijn aan die ellendige spe culatie, die hem geheel van streek maakte, omdat hij opstond en naar bed ging met de vraag, of hij ook winst zou behalen. Hij was immers gaan speculeeren om baar geld in zijn zaak te hebben? „Je liegt jezelf wat voor, Heino Heerema. En dat weet je heel goed. Je heele leven sinds je in Amsterdam bent, is één groote leugen. Je liefde voor Gretha Salomons was voorgewend. Je hebt het meisje, dat je liefhad en dat ook jou liefhad, verstooten en je hebt je blind gestaard op het koude geld, dat geen geluk aanbrengt, als de zegen van God er niet op rust. En dacht je, dat 's Heeren zegen rusten kan op deze wijze van handelen Je hebt Hem verlaten, je hebt jezelf gebroken bakken uitgehouwen, je kent dat beeld wel. Je hebt in je overmoed je verbeeld het wel zonder God in de wereld te kunnen stellen. Maar je hebt ondervonden, al heel spoedig och, in Zijn vrijmachtig welbehagen doet God het soms spoedig, ook wel eens langzaam, ook wel eens in het geheel niet, om dan in het oordeel van den dood te komen met Zijn gerechte straf dat het zonder God niet gaat. Wat heb je je al op je geweten geladen Je leeft van leugen en bedrog. Je heele huwelijk is een leugen. En je speelt met het geld van anderen. Je speculeert. En je laat je zaak verloopen, jij, steeds zoo be zield met werklust. Je bent een nietsnut gewor den. Neen, Salomons heeft geen schuld en je vrouw heeft geen schuld. Jij alleen bent de schul dige. Niemand anders. Het ontzettende slot van je heilloos streven naar het bezit van geld is dat je een moordenaar bent geworden. Want jij, jij jaagt je vrouw den dood in Heino, steeds verder weggezonken in de kus sens van de taxi, als wilde hij de vlijmscherpe, fel beschuldigende stem ontwijken, sprong op, radeloos van angst. Hij kermde zóó, dat de chauffeur het hoorde. (Wordt vervolgd)

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1936 | | pagina 2