FEUILLETON
KLATERGOUD
Exmorra was daardoor voor Brakel een on
vergetelijke plek. Het was hem een rijke vreugde
Gods kerk te mogen bouwen en winst te behalen
voor zijn heerlijk koninkrijk. Het was wel ge
schikt om de liefde tot zijn eerste gemeente be
stendig te doen blijven.
Maar er was meer. Nog ongehuwd was hij
te Exmorra in de pastorie gekomen. Maar hij
heeft er ook zijn huwelijksleven mogen beginnen.
Op 29 Maart 1664 trad hij in het huwelijk met
Sara Nevius, een jonge vrouw, al in 't weduw-
kleed gehuldZe was de dochter van Ds.
Johannes Nevius, predikant te Zoelen in Gelder
land, waar zij op 16 October 1632 geboren werd.
Van moeders zijde was ze van Duitschen bloede;
die heette Maria Beks. In allerlei opzicht was
zij de vreugde van hare ouders. Flink van li
chaamsbouw, schoon van gedaante had ze reeds
op 14-jarigen leeftijd den volkomen wasdom be
reikt. Ze was begaafd met een helder verstand
en een teeder hart en haar leven was gesierd
met een godvruchtigen wandel. Op aandrang van
haar moeder ging ze naar Amsterdam om aan
een Fransche school hare opleiding te hebben.
Ze was een vlijtige en leergierige leerlinge.
Vroeg trad ze in 't huwelijk, nog maar 17 jaar
oud. Ze huwde met Ds. Henricus Vegen, predi
kant te Benthuizen. Hoopvol trad ze 't leven in.
Maar acht, na drie jaar droeg ze 't sombere
weduwkleed. Nu vestigde ze zich te Utrecht,
waar ze de eer had in kennis te komen met de
beroemde Anna Marie Schuurman, van wier
vriendschap en rijke kennis ze veel genoegen
smaakte.
Maar die omgang met Anna Marie Schuurman
had verdere gevolgen. Ook Brakels vader was
zeer bevriend met deze geleerde vrouw en leerde
door haar ook Sara Nevius kennen. En Hellen-
broek, die van dit huwelijk van Brakel met haar
verhaalt, doet duidelijk uitkomen, dat de oude
Brakel er op aandrong, dat Willem haar ter
vrouw zou nemen. En die vaderlijke raad werd
met blijdschap gevolgd. En zoo trad hij op 29
Maart 1664 in 't huwelijk, zich bewust, dat hij
„een goede zaak van den Heere gevonden had".
Sara was een kinderlooze weduwe, toen ze
met Brakel huwde. Maar in haar tweede huwelijk
werd ze moeder van een vijftal kinderen, waar
van twee vermoedelijk al bij de geboorte gestor
ven zijn, want daar zijn geen namen van bekend.
Twee andere, Theodorus en Maria zijn nog
eenige weken oud geworden. Alleen de oudste,
die de naam droeg van Sulamith, kwam tot vol
wassen leeftijd en trad in 't huwelijk met Ds.
Franco van der Kluyt, predikant te Alblasser-
dam. Behalve van meer kinderen is deze Sula
mith moeder geworden van W. A. Brakel van
der Kluyt. Dezen stamhouder van zijn geslacht
heeft Brakel op zijn sterfbed zeer bijzonder ge
zegend.
Brakel had met Sara Nevius een gelukkig hu
welijk. Een echte domineesvrouw was ze, vol
liefde tot Gods kerk en dienst. Haar godsvrucht
was alom bekend en heeft tot haar dood toe
haar gesierd. Op 24 Jan. 1706 ontsliep zij in stil
vertrouwen en vol liefde tot den Heere Jezus
in den ouderdom van 73 jaar.
Na haar dood is nog een geschrift van haar
uitgekomen onder den titel„Een aandachtig
leerling van den Heere Jezus, door Hem zelf
geleerd, zonder hulp van menschen". Brakel zelf
wist nauwelijks van het bestaan er van af. Een
vriendin van haar, met wie ze tijdens hare ziekte
dikwijls over haar zieletoestand sprak, deelde
het hem mee. Aan haar had ze verteld, hoe ze
eens met Ds. Hermanus Wilsius over haren
zielstaat had gesproken, en op een harer vragen,
had ze ten antwoord ontvangen„Waarom
vraagt ge het mij Vraag het den Heere Jezus
zelf". En naar dien raad had ze gehandeld. Haar
leven was een voortdurende onderhandeling met
Jezus over haar zieleheil. Hare dochter Sulamith
was toen nog een kind. En toch stelde ze het
om harentwil te boek om een woord van gees
telijke vermaning na te laten. Toen Brakel het
vond achtte hij het van dien aard, dat het door
den druk moest verbreid worden. Het boekje
is verscheidene malen herdrukt en was tot in de
vorige eeuw onder de vromen geliefkoosde lec
tuur en heeft veler hart verkwikt. Er loopt wel
een draad door van niet altijd gezonde mystiek.
Haar al te gemoedelijke vroomheid liep gevaar
naar een doolpad te drijven. Maar dat ze veel
liefde had tot haar Heiland, is wel in heel het
geschrift te bespeuren.
F. STAAL Pz.
BRIEVEN UIT EEN VER LAND.
Naroemonda, 13 November 1935.
Het is niet alles op Sumatra met een autobus
te reizen. Stel U niet de mooie veerende wagens
voor, die onze straten en wegen sieren Som
mige vertoonen meer qualiteiten voor het ver
voer van vee dan dat ze er op ingericht zijn
menschen naar hun bestemming te brengen. Ge
lukkig dat het Gouvernement nu tenminste eenige
controle oefent door van de chauffeurs te
eischen, dat ze hun rijbewijs kunnen toonen en
door er eveneens op te letten, dat de belasting
het draagvermogen van den wagen niet over
schrijdt. Ik heb echter meegemaakt, dat de helft
van de kisten en pakken, die de bus als vracht
meevoerde, op 1 kilometer afstand vóór de con
trolepost van de politie, met behulp van ver
schillende inzittende Bataks afgeladen werd
Wij hadden toen den beruchten weg met de
twaalfhonderd bochten dwars door de Boekit
Barisan achter ons liggen. Er is werkelijk in het
bijzonder na zoo'n reis reden God te danken,
dat men bewaard is gebleven Van Medan naar
Pemalang Siantar reisde ik met den trein. Van
laatstgenoemde plaats naar Porsea trof ik een
postbus die is altijd iets fatsoenlijker van af
werking en regelmatiger in de uren van aan
komst en vertrek dan een gewone autobus. De
weg naar Porsea voert langs het Tobameer. Wie
het plotseling voor zich ziet liggen met zijn
machtigen spiegel, komt onder den indruk van
zijn schoonheid. Ik ken de Zwitsersche meren
met hun wonderbare kleurenpracht en de vrien
delijke en schilderachtige dorpjes en stadjes aan
hun oevers, maar het Tobameer heeft iets bij
zonder indrukwekkends voor mij. Of het komt
door zijn geweldige grootte de verre oevers
verliezen zich uit het gezicht aan één kant door
de teere kleurschakeeringen in baaien en bochten
vooral bij zonsondergang, door de breede en
hooge begrenzing van het tafelland van Samosir,
door het geheimzinnig waas, dat de historie er
om weeft, het Tobameer boeit altijd. Hier wer
den eens twee Zendelingen bijna door de Bataks
doodgeknuppeld, omdat ze het bestaan hadden
in de nabijheid van hun heilig meer te komen,
dat geen blanke ooit mocht zien
In Porsea had ik een tweewielig karretje te
huren zoo luidde mijn opgave om naar
Naroemonda te komen, het aanvankelijke doel
van mijn reis. Daar zou ik Zuster Elfriede Har
der treffen, het hoofd der Bijbelschool, de school
ter opleiding van vrouwelijke evangelisten in de
Bataklanden en iets van haren arbeid zien. Het
karretje, dat mij 4 kilometer verder in het bin
nenland moest brengen, was ook niet bepaald
een modern vervoermiddel te noemen en ik heb
wel even mijn hart vastgehouden op het tochtje
maar de regen en de noodzakelijkheid die voor
mij lag, anders mijn koffer zelf over den mod-
derigen weg te moeten dragen, deden mij ten
slotte vrede hebben met mijn wankele situatie
Nu zit ik reeds rustig in de eenvoudige, maar
vriendelijke woning van Zuster Harder, die zich
veel moeite gegeven heeft, mij de vermoeienissen
van den reis naar haar school te doen vergeten.
Veel had ik van deze buitengewone vrouw
gehoord, die in 's Heeren hand een instrument
is om onder de Bataksche vrouwen een opwek
kingsbeweging te leiden. Ik had verwacht een
sterke, wilskrachtige figuur te zien hoe was ik
verbaasd kennis te maken met een klein, vrien
delijk vrouwtje, met een zacht rond gezicht onder
haar witte diakonessenmuts en een stem zóó
zacht, dat ik mij afvroeg hoe 6 a 700 vrouwen,
ja soms 1000, naar haar kunnen luisteren. Naar
haar „bijbelcursussen", die zij houdt op plaatsen,
waar men haar hulp vraagt, stroomen immers
de honderden toe, die, hongerig naar Gods
Woord, vragen om ingeleid te worden in de
waarheid, die naar de godzaligheid is. „Heeft
de Rijnsche Zending, die al 70 jaren op Sumatra
werkt, het Woord Gods dan al niet overal ge
plant en de Bataks tot bekeering opgeroepen?"
Inderdaad is door Nommensen en zijn opvolgers
en mede-zendelingen vaak onder heftigen tegen
stand van het heidendom het Evangelie gepre
dikt en zijn 400.000 Bataks tot het Christendom
overgegaan in den loop der jaren, maar men
kan niet zeggen, dat het Evangelie diep wortel
geschoten heeft in de harten. Vooral de nood
der Bataksche vrouwen was en is groot. Dom
heid en luiheid deden vaak de Zendelingen aan
haar ontvankelijkheid voor het Evangelie wan
hopen. Slechte verzorgsters van haar gezinnen,
in de hoogste mate slordig en vuil, staken de
gedoopte Christen-vrouwen in niets uit boven
haar heidensche sexegenooten. De volkszonden,
liegen en bedriegen, bloeiden ook in de Christen-
dorpen. En als men haar het onchristelijke van
dezen levenswandel onder het oog probeerde te
brengen, dan was het steriotiepe antwoord „De
Heere heeft mij nog niet vlijtig gemaakt ik
wacht op Zijn genade om mijn leven te ver
anderen
U zietde vonden, die het menschenhart zoekt
om aan de klem van Gods getuigenis te ontko
men, zijn in het land der Bataks geene andere
dan in ons vaderland Men geeft den Heere de
schuld van zijn onbekeerlijkheid
SCHETSEN UIT SCHOTLAND.
(Slot)
Denzelfden dag, dat ik het voorrecht had in
één der vacante gemeenten der Free Church op
het platteland te preeken, heb ik ook een dienst
bijgewoond in de Establisted Church (de Staats
kerk) in Schotland, 't Was een eigenaardige
Zondag. Wij hadden slechts één dienst om
twaalf uur en daar ik in een hotel logeerde en
de hotelhouder een ouderling was in de Staats
kerk, noodigde deze me uit om 's avonds in de
Dorpskerk een wapenstilstandsherdenkingsdienst
bij te wonen. De kerk was stampvol, ook de
oud-strijders uit de wereldoorlog, velen in uni
form en allen met hun oorlogsmedailles op de
borst waren tegenwoordig. Verder een troep
padvinders en padvindsters. De prediker preekte
over het bekende visioen uit Ezechiël, waar
sprake is van de traan des levenden waters, die
onder de dorpel van het heiligdom ontspringt en
die verder de vlakte naar de Doode Zee toe
overstroomt en vruchtbaar maakt en straks, als
de stroom in de Doode Zee uitmondt, het be
dorven ondrinkbare water van deze Zee gezond
maakt. De prediker nam die stroom als een zinne
beeld van de werking van den Volkenbond. Zoo
zou ook de idee van den Volkenbond doorwer
ken onder de volken en die volkeren genezen
van oorlogszucht, twist en tweespalt, wraakgie
righeid en zoo oorlog voorkomen in 't eind.
Twee dingen, zei hij, konden we leeren uit dit
visioen dat we geduld en geloof moesten heb
ben en dan zal alles in 't eind recht komen. Maar
geen woord over de zonde en schuld der vol
keren. Geen woord over de werking van den
Geest des Heeren onder de volkeren als de on
misbare voorwaarde, om eendracht en vrede
onder hen mogelijk te maken.
't Was waarlijk voor mij een desillusie. Ik had
toch wat anders verwacht.
Nu wil ik nog een paar dingen aanvoeren,
die me bizonder zijn opgevallen in de Free
Church. De Avondmaalsviering in de Free
Church draagt een bizonder sterk sprekend ka
rakter. Ik bedoel daar dit mee. Als de Communie-
tijd is aangebroken, dan is dit wel een paar we
ken van te voren te merken. Want niet alleen
wordt een voorbereiding gezonden op den Zon
dag van te voren, maar ook op de gewone week
dagen in de week, die aan het Avondmaal vooraf
gaat houdt men bidstonden, zoowel in 't En-
gelsch als in 't Gaelic. En zelfs nog op den Zater
dagmiddag om 3 uur worden degenen, die ten
Avondmaal zullen gaan, tot een bidstond in de
kerk verwacht. Dit heeft nog iets van de ma
nier van doen in de Nederlandsche Vluchtelin
gen-gemeente te Londen onder Utenhove en a
Lasco en ook in den tijd van John Knox werd
verondersteld, dat de Kerkeraad alle Avond
maalsgangen voor ieder Avondmaal aan een
onderzoek naar de kennis der belijdenis zou
onderwerpen.
's Maandags na het Avondmaal worden er nog
dankstonden gehouden in 't Engelsch en 't Gae
lic. 't Spreekt vanzelf, dat al deze bidstonden
de gemeente ernstig doen meeleven in het vieren
van het Avondmaal. Zoo wordt het Avondmaal
één der hoogtijden der Kerk. En, waar God zoo
gezamenlijk om een zegen wordt aangeroepen,
daar is een verwachten naar het ontmoeten van
Christus, den Verlosser. Wat moet dit gezamen
lijk aanroepen van den Naam des Heeren ook
niet leiden tot een ernstig zelfonderzoek en tot
een ernstig leven voor God inzonderheid in de
dagen van het Avondmaal.
'k Hoorde toen ook een proefpredikatie voor
het Avondmaal, die eenigszins een „revivalistic"
karakter droeg en die wij hier in ons land niet
zoo gewoon zijn. De prediker deelde o.a. mede,
dat hij een poos geleden op het eiland Lewis
was geweest in den Communietijd en daar ook
de leiding van het Avondmaal had gehad. En
toen was het gebeurd, dat er zoo plotseling een
40 menschen, jonge en ouden naar voren waren
gekomen om hun geloof te belijden. Daar, zoo
zeide hij, werkt de Geest kennelijk. Gods arm
was nog uitgestrekt en Zijn hand was nog niet
verkort en hij sprak de wensch uit, dat hier, in
zijn gemeente nu ook vele jongeren geroerd
mochten worden, die zich van hunne zonden zich
wilden bekeeren en tot Christus komen. Ge ziet,
het accent der proefpredikatie is hier eenigszins
anders gelegd dan bij ons. Wij zien het leven
der jongeren meer verbondmatig. Maar 'k dacht
zoo, ook dit zal wel met het eigenaardige van
het Schotsche volkskarakter in verband staan.
Men vertelde mij, dat er vooral in de Hoog
landen waar de Free-Church zeer sterk is, soms
bidstonden worden gehouden, niet alleen in de
kerken, maar ook in particuliere huizen, die soms
uren duren kunnen. Sommigen strekken hun ge
bed uit tot ver na middernacht, 'k Vroeg of dit
soms met het vormelijke verliep. Maar mijn zegs
man zei, dat hier een innig geloofs- en gebeds
leven wordt gevonden. De bidstond ontstaat
werkelijk uit behoefte. Men komt daar om voor
elkander te bidden en dit, hoewel het soms zoo
lang duurde, verliep toch niet in het dweepzuch
tige of gemaniereerde. Wat kan daar een kracht
van uitgaan, dacht ik, als zoo twee of drie in
Christus' naam bijeen zijn.
Een ander karakteristiek punt van de Free
Church is, dat ze ook lay-preackers (leeken-
predikers) heeft. Is een gemeente vacant, en is
er gebrek aan predikanten, zooals nu, dan wordt
vaak de hulp van zulk een lay-preacker inge
roepen en daar zijn er onder, die zeer wel voor
hun taak berekend zijn. Zulk een lay-preacker,
maar dan in de Methodistische Kerk was Arthur
Henderson, de onlangs overleden voorzitter van
de Ontwapeningsconferentie, 't Zou met onze
Kerken-ordening niet mogelijk zijn.
Voor ik nu mijn korte, en ik moet zeggen,
uiteraard zeer onvolledige schetsen over Schot-,
lands kerkelijk leven beëindig, moet ik nog iets
van het studentenleven vertellen. De studenten
aan het Free-Church College hebben, evenals
de onze hunne Zendings-clubs, hun Theologische
disputen en andere clubs, die tot de zelfstandige
ontwikkeling van den student moeten bijdragen.
Ik woonde een toespraak over de Zending bij
en zelf werd ik uitgenoodigd een middag te
spreken over het Gereformeerde Studentenleven
in Holland, 'k Heb getracht hun daar een beeld
van te geven, inzonderheid van het studenten
leven aan de V.U. Verder van de Calvinistische
Studentenbond, van het orgaan van dezen bond
en van het leven in het kamp te Lunteren.
'k Heb gemerkt, dat er wel een wensch leeft bij
de Geref. studenten daar om met onze studenten
organisaties in nader contact te komen o.a. door
het bijwonen van eikaars conferenties. Zou het
niet mogelijk zijn om een paar studenten uit
Schotland aan het congres te Lunteren te laten
deelnemen Ook op dit terrein is nog veel te
doen en ik weet zeker, dat er contact te krijgen
is, als de organisaties hier zich maar met Free
Church College in verbinding stellen. Ook Dr.
Maclean zou dit zeer toejuichen. Hij is een man
van de oecumenische gedachte. Gelukkig, dat er
zulke mannen zijn, die over de grenzen van hun
eigen land heenkijken en zoeken naar wat ver
eent, niet naar wat verdeelt of splijt. Dat ge
voeld wordt onze kerkengroep staat in den
strijd des geloofs niet alleen, maar daar zijn aan
den overkant van de zee, die met ons dezelfde
idealen hebben, dezelfde worsteling hebben te
voeren. En daarom zijn internationale Calvinis
tencongressen zoo goed. Ze halen de broeder
banden aan. Ze doen zien, dat Christus zijn ge
meente heeft uitverkoren uit alle geslacht en
taal en natie. En, Prof. Maclean is één der man
nen, die wel het sterkst de noodzakelijkheid van
deze gemeenschap voelt en die in zijn gesprekken
met mij daar ook telkens weer op wees. Het
gaat ook daarin om het Soli Deo Gloria, het
voornaamste levensprincipe van Calvijn. We
kunnen op dit punt ons ook onttrekken en iso-
leeren, maar dan ook eenzijdig en egocentrisch
worden en zoo onze oogen sluiten voor wat God
elders doet en werkt. Ik spreek dan ook de hoop
uit, dat de band, die tusschen de broeders in
Schotland en onze Geref. leiders op het Calvi
nistencongres van verleden jaar gelegd is, door
meer deze zulke congressen en door wederzijd-
sche bezoeken mag worden versterkt. De Koning
der Kerk is één en Zijn regiment is één en in
Hem zijn wij toch allen samen verbonden, als
wij maar staan op het eenige, vaste fondament
van de waarheid van Gods Woord.
Schoondijke.
D. DE VRIES Jzn.
DOOR
H. KINGMANS
53)
Wanneer hij echter eerlijk met zichzelf te rade
ging, welke oogenblikken van zelfinkeer veel-
vuldiger terugkeerden de afgeloopen weken, dan
moest hij bekennen, dat hij bevreesd was, om
Gretha te ontmoeten. Haar mond sprak geen
enkel verwijt uit. Integendeel, die glimlachte nog.
Maar haar oog was één stil verwijt, zóó door
dringend en vlijmend, dat het hem beangstigde
en pijnigde en het zijn geweten wakker begon
te schudden
Het telegram uit Laren, dat hij op zijn kantoor
ontving het kantoor, waar alleen nog maar
een jongste bediende werkzaam was, want de
zaak liet hij aan haar lot over deed hem op
schrikken 't moest een vergissing zijn, lichame
lijk was Gretha immers gezond Haar zenuwen
waren alleen van streek.
Maar een telegram werd toch niet voor niets
gezonden Dat loog toch niet. 't Was ondertee
kend door Gretha's moeder. Die was dus bij
haar. En Salomons Die zou allicht ook wel een
telegram ontvangen hebben.
Opeens greep Heino de telefoon en belde Sa-
lomons op. 't Was vijf weken geleden, dat hij
zijn schoonvader gesproken had en dan nog maar
zeer kort en zakelijk. Heino wist, dat hij bij de
Salomons geheel uit de gratie was.
De stem aan de andere zijde van den draad
vertelde hem hij had opzettelijk zijn naam niet
genoemd dat Salomons een kwartier geleden
per auto naar Laren was vertrokken, naar zijn
dochter, die stervend was
„Ruim den boel maar op", zei Heino tot het
jongmaatje, dat hem verbaasd aanstaarde. „En
dan kun je wel vertrekken. De eerste dagen be
hoef je niet terug te komen, 'k Zal je wel waar
schuwen."
Hij zei het met een schorre stem, terwijl hij
het groene papier van het telegram zenuwachtig
in elkaar frommelde.
Dan stormde hij, zonder verder een woord te
spreken, het kantoor uit, riep een ledige, voorbij
tuffende taxi aan.
„Kun je mij met den meest mogelijken spoed
naar Laren brengen vroeg hij den chauffeur,
die hem vragend aanstaarde, en die zijn houding
allerwonderlijkst vond.
Heino zag het en toen ging hij pas inzien, dat
hij vreemd deed.
„Er ligt iemand op sterven", zei hij ter ver
klaring van zijn vreemde houding.
„Stap in, mijnheer", antwoordde de chauffeur,
tevreden gesteld en begrijpend.
In de auto, die spoedig Amsterdam achter zich
had en toen in snellen vaart, veel te snel, op
het Gooi aanreed, stormde het in Heino.
Het was onmogelijk, zijn gedachten te ordenen.
Hij voelde, dat er een verandering op komst
was, wanneer Gretha stierf. Salomons zou de
hand geheel van hem aftrekken, zijn geld terug
vragen. En als hij eerlijk was, kon hij het den
rechtschapen koopman niet kwalijk nemen. Hij
had het er waarlijk naar gemaakt.
Maar dat beteekende dan, dat hij volslagen
geruïneerd was. Zijn schulden waren steeds meer
gestegen. Na enkele gelukkige speculaties Saa-
linck had het wel goed voor gehad, had hij toen
moeten erkennen waren de bladen omgekeerd
en leed hij niets dan verliezen. Saalinck, de
sluwe en geslepene, was wel borg voor hem,
want Salomons was er immers goed voor Wan
neer nu echter zijn schoonvader niets meer met
hem van doen wilde hebben, en Heino zag dat
aankomen, dan kreeg hij ook Saalinck tegen zich.
En dan was hij geruïneerd. Dan was hij de
zaak kwijt en stond op straat, niet wetende, wat
te beginnen.
Het angstzweet kwam op zijn gelaat, verwron
gen van de pijnigende gedachten, die hem om
kneld hielden.
Hij kon zich wel voor het hoofd slaan, dat
hij Gretha niet hartelijker had behandeld. Al
hield hij dan niet van haar, hij had haar, fat
soenshalve, toch wel behoorlijker kunnen behan
delen
Och, het zou alles heel anders geweest zijn,
wanneer Salomons anders ware opgetreden en
hem meer ware tegemoet gekomen. Dan was zijn
heele huwelijk anders geweest. Dan had hij een
zaak gehad, die klonk als een klok. Dan zou
hij ook niet begonnen zijn aan die ellendige spe
culatie, die hem geheel van streek maakte, omdat
hij opstond en naar bed ging met de vraag, of
hij ook winst zou behalen. Hij was immers gaan
speculeeren om baar geld in zijn zaak te hebben?
„Je liegt jezelf wat voor, Heino Heerema. En
dat weet je heel goed. Je heele leven sinds je in
Amsterdam bent, is één groote leugen. Je liefde
voor Gretha Salomons was voorgewend. Je hebt
het meisje, dat je liefhad en dat ook jou liefhad,
verstooten en je hebt je blind gestaard op het
koude geld, dat geen geluk aanbrengt, als de
zegen van God er niet op rust. En dacht je, dat
's Heeren zegen rusten kan op deze wijze van
handelen Je hebt Hem verlaten, je hebt jezelf
gebroken bakken uitgehouwen, je kent dat beeld
wel. Je hebt in je overmoed je verbeeld het wel
zonder God in de wereld te kunnen stellen. Maar
je hebt ondervonden, al heel spoedig och, in
Zijn vrijmachtig welbehagen doet God het soms
spoedig, ook wel eens langzaam, ook wel eens
in het geheel niet, om dan in het oordeel van
den dood te komen met Zijn gerechte straf
dat het zonder God niet gaat. Wat heb je je al
op je geweten geladen Je leeft van leugen en
bedrog. Je heele huwelijk is een leugen. En je
speelt met het geld van anderen. Je speculeert.
En je laat je zaak verloopen, jij, steeds zoo be
zield met werklust. Je bent een nietsnut gewor
den. Neen, Salomons heeft geen schuld en je
vrouw heeft geen schuld. Jij alleen bent de schul
dige.
Niemand anders. Het ontzettende slot van je
heilloos streven naar het bezit van geld is
dat je een moordenaar bent geworden. Want jij,
jij jaagt je vrouw den dood in
Heino, steeds verder weggezonken in de kus
sens van de taxi, als wilde hij de vlijmscherpe,
fel beschuldigende stem ontwijken, sprong op,
radeloos van angst. Hij kermde zóó, dat de
chauffeur het hoorde.
(Wordt vervolgd)