No. 3
Vrijdag 17 Januari 1936
50e Jaargang
WEEKBLAD VOOR DE GEREFORMEERDE KERKEN IN ZEELAND.
UIT HET WOORD.
DADERS DES WOORDS.
ZEEUWSCHE KERKBODE
REDACTIE: Da. A. C HEIJ TE KOUDEKERKE.
MEDEWERKERSj D.D. W. M. LE COINTRE, F. J. v. d. ENDE, A. B. W. M. KOK, A. H. OUSSOREN, F. STAAL Pzn., A. SCHEELE en R. J. VAN DER VEEN
ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling 2.
Afzonderlijke nummers 8 cent.
ADVER1ENTIEPRIJS15 cent per regelbij jaarabonnement
van minstens 500 regels belangrijke
reductie.
UITGAVE VAN DE
PERSVEREENIGENG ZEEUWSCHE KERKBODE
ADRES VAN DE ADMINISTRATIE:
FIRMA LITTOOIJ 6 OLTHOFF, MIDDELBURG
Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot
Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ
OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg.
TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280
,,En Nathanaël zeide tot hem Kan
uit Nazareth iets goeds zijn? Filippus
zeide tot hem Kom en zie.
Joh. 1 47.
Wanneer Filippus discipel geworden is van
Jezus, dan wil hij en dat is heel natuurlijk
ook graag discipelen voor Jezus winnen. Maar
wanneer hij Nathanaël aantreft en hem direct
met eigen blijde vondst in kennis wil stellen,
dan stuit die korte Evangelieverkondiging van
Filippus bij Nathanaël op ernstige weerstand.
Dat kwam niet, omdat Nathanaël geen Evange
lie wou hooren, maar hij wou het niet zóó hoo
ien. Hij verlangde wel naar een Messias, hij zag
ook wel uit naar de vervulling der profetiën,
maar zijn Messiasverwachtingen kloppen niet met
de mededeeling van Filippus. Hij hoort daar van
Jezus, den Zoon van Jozef, van Nazareth. Daar
zitten elementen in die boodschap, die hem tegen
de borst stuiten, die hij niet zoo maar kan aan
vaarden, die bij hem het conflict direct wakker
roepen. Daarom komt hij spontaan en eerlijk tot
de verwonderde en afwijzende vraag Kan uit
Nazareth iets goeds zijn
Het schijnt, dat Nazareth destijds wel als een
spreekwoordelijk geworden voorbeeld van een
achterafplaatsje beschouwd werd en dat om de
een of andere reden, die ons niet nader bekend
is, de bewoners van dit stadje van Galilea bo
vendien in den lande niet in een te beste reuk
stonden. Waarschijnlijk speelt in het boute oor
deel van Nathanaël, die uit Kana kwam, dat
daar enkele kilometers van verwijderd lag, ook
nog wel mee een soort kleinsteedsch Chauvi
nisme, zooals we dat tegenwoordig tusschen
twee dicht bij elkaar gelegen dorpjes of stadjes
ook nog wel aantreffen, waardoor de burgers
van Kana doorgaans gewoon waren kleineerend
te vitten en af te geven op de burgers van Na
zareth. Nathanaël wil dus wel een Messias, maar
hij wil er geen een uit Nazareth. Dat strookt
allerminst met de richting van zijn beschouwin
gen, uit zoo'n verachtelijk plaatsje kan hij zich
den Verlosser onmogelijk afkomstig denken.
,,Kan uit Nazareth iets goeds komen Een Red
der voor Israël en Nazareth, dat zijn voor dezen
man uit Kana twee antipoden, die vormen in
zijn brein een scherpe tegenstelling, de minach
ting voor de genoemde plaats sluit bij Nathanaël
de hoogachting van den genoemden Jezus voor-
loopig uit.
Nathanaël heeft hier dus een vooroordeel, de
Messias kan naar zijn opvatting niet komen uit
zoo'n laag-bij-de-grondsch milieu als Nazareth,
en dit vooroordeel, waar hij niet dadelijk over
heen kan stappen, zit hem dwars en belet hem
nu nog, te komen tot een gretige aanvaarding
van de blijde boodschap.
Vooroordeelen komen ook nu nog voor en
ze kunnen ook nu voor velen lastig zijn, en een
sta in den weg om den Heere te dienen. Hoe
vaak vinden onaangename verhoudingen onder
de menschen hun oorzaak uitsluitend in een on
beredeneerbare antipathie, waarbij men, afgaande
op de eerste indruk alle levensuitingen, woorden
en daden van den ander averechts en in zijn
nadeel pleegt uit te leggen. Hoe vaak zijn er
menschen, die ontrouw en ongehoorzaam zijn ten
aanzien van de Avondmaalsviering, omdat zc
vastgeroest zitten in een verkeerde opinie, die
ze bij voorbaat, alle prediking en vermaning ten
spijt, juist achten, en waarbij ze geen moeite
doen om zich beter uit Gods Woord te laten
voorlichten. Hoeveel menschen zijn er ook niet
buiten onze kringen, die apriori van de kerk
niets moeten hebben en in het kerkgebouw geen
voet willen zetten, omdat ze eens de een of an
dere onaangename ervaring met een lid van de
kerk hebben gehad, of nu eenmaal alle kerk-
menschen als farizeërs beschouwen. Allemaal
vooroordeelen, die in en buiten de gemeente voor
velen een lastige rem zijn om te leven naar de
ordinantie van het Koninkrijk Gods en om te
genieten van de vreugde des heils. Nathanaël,
hij zit met z'n gedachten aangaande den Messias
nog vast aan de toenmalige Joodsche beschou
wingen daarin was voor Nazareth geen plaats,
dat is nu z'n struikelblok, waar hij niet overheen
kan, dat weerhoudt hem te gelooven, zijn voor
oordeel maakt de blijdschap van het aanvaarden
nog onmogelijk. „Kan uit Nazareth iets goeds
zijn
En nu is Filippus hier blijkbaar iemand, die
de juiste tact heeft om de bezwaren op te lossen.
Hij wordt niet boos om deze tegenspraak, en hij
denkt nietik houd maar op, het zijn toch paar-
len voor de zwijnen, en hij gaat niet redeneeren
en betoogen en argumenteeren. Maar hij blijft
alleen blijk geven van eigen vast geloof en hij
blijft wijzen op Jezus. Filippus zeide tot hem
„Kom en zie". Deze man stelt dus geen pogingen
in 't werk om zelf alle strubbelingen weg te ne
men, en alle vragen afdoende te beantwoorden,
maar hij doet alleen z'n best om te leiden tot
Jezus, om te brengen tot eigen onderzoek. En
dat doet hij in het vertrouwen, dat, waar iemand
eerlijk zoekt het contact met Jezus, die Rabbi
zelf de bezwaren en de hinderpalen zal omver
werpen. Daarvan heeft ook vandaag de kerk,
heeft ieder Christen te leeren.
De beste apologie, de beste verdediging en
bewijsvoering van de waarheid van Gods Woord
is niet, dat wij probeeren iemand met verstands
argumenten te overreden en dat wij de Christe
lijke religie logisch en wiskunstig trachten te
beredeneeren, maar dat wij in het geloof, van
Jezus en Zijn genade blijven getuigen en dat wij
oproepen tot een zoeken van de zekerheid bij
Jezus zelf. Dat wij een helder inzicht hebben in
Gods getuigenis en dat wij onze belijdenis weten
te staven met een beroep op Gods Woord, en
dat wij niet bij elke aanval in de war gebracht
worden, maar doorkneed zijn in onze beginselen,
dat is vooral in onze tijd van verwarring en
crisis ook in de wereld der geesten voor oud en
jong broodnoodig, maar het moet voor ons te
vens duidelijk zijn, dat we als geloovigen, in wie
God met zijn Geest gewerkt heeft tot aanvaar
ding van het woord der genade en tot geloof
in den Christus, nooit de waarheid van het Evan
gelie, dat ook vandaag voor den natuurlijken
mensch een ergernis en een dwaasheid blijft, naar
buiten voor het verstand kunnen bewijzen. De
geloovige heeft van zijn geloof in het Woord
Gods te getuigen, vrijmoedig, zonder schaamte.
En het sterkste argument, dat wij voor de waar
heid van ons geloof kunnen aanvoeren is niet
het logisch bewijs en de verstandelijke construc
tie, maar is de rustige opwekking onderzoek het
zelf, neem de proef op de som, controleer zelf
maar, wat er van aan is, kom en zie Zoo is
de methode van Filippus, geen bewijs, maar ge
tuigenis en noodiging, en als Nathanaël door
deze krachtige argumentatie van Filippus, die
met zoo korte woorden toch indruk maakt door
zijn vast geloof, bewogen wordt om mee te gaan
en te onderzoeken, dan blijken straks bij de ont
moeting met Jezus de bezwaren ineens te schrom
pelen en de staketsels kapot te breken, dan zien
wij een Nathanaël, die komt tot de enthousiaste
belijdenis„Rabbi, Gij zijt de Zone Gods, gij
zijt de Koning Israëls
Vele beloften in de wereld blijken bij onder
zoek illusies of leugens, maar wie zich niet ver
hardt voor het Evangelie, maar zich eerlijk en
oprecht laat leiden door het „Kom en zie" en
zijn zaligheid zoekt bij Jezus, die komt ook heden
niet bedrogen uit, bij die blijkt het onderzoek
niet tevergeefs, bij die vallen de bezwaren weg,
die komt ook nu bij Jezus tot de belijdenis
„Mijn Heere en mijn God
Baarland. GIJSB. LEENE.
HET KERKELIJK JAARBOEK 1936.
Keurig op tijd deed de firma Oosterbaan en
le Cointre te Goes weer het kerkelijk jaarboek
het licht zien en dan ook weer even goed ver
zorgd als vorige jaren.
Uit het statistisch overzicht blijkt, dat het le
dental onzer kerken (waarbij we dan alleen
denken aan de kerken in het vaderland) nu be
draagt 610763 en alzoo met 7927 bijna 8000
vermeerderde. We meenen, dat alzoo de toe
name van het aantal leden onzer kerken in over
eenstemming is met de toename der bevolking.
Het aantal belijdende leden is nu 303181 en was
vorig jaar 298166, ging dus met ruim 5000 om
hoog.
Het aantal dienstdoende predikanten ging met
21 vooruit. Was dat vorig jaar 749 nu is het
770. Het aantal kerken bleef hetzelfde n.l. 746.
De vacatures verminderden met 23 van 97 op 76.
Voor onze provincie staat het zóó, dat het
aantal leden van 27677 in 1935 klom tot 27891
nu, dus toenam met 214 Het aantal belijdende
leden was 14400 en werd 14558, een vermeer
dering dus van 158. Het aantal dienstdoende pre
dikanten vermeerderde met 3, was n.l. 42 en
werd 45, van de vacatures was 10 en werd 8.
Over 't geheel is er dus eenige groei te consta-
teeren, al is die niet groot.
Uit de opgave van de beroepbare candidaten
blijkt, dat hun aantal nog heel groot is. We
telden er bij de opgave van de Theol. School
20, waarvan 5 dienst doen als hulpprediker, en
bij die van de V.U. niet minder dan 60, waar
van 22 werk vinden als hulpprediker. Deze ge
tallen motiveeren wel den oproep om bij de
doleantieherdenking een collecte te houden ten
einde daaruit deze 80 jonge menschen eenige
hulp te kunnen bieden.
Het aantal emeriti-predikanten bedraagt 154.
De rubriek „In memoriam" bevat 16 namen.
Op verzoek van de familie schreef ik zelf een
woord ter herinnering aan Ds. L. Bouma, die in
zijn langen diensttijd van groote beteekenis was
voor de kerken in onze provincie. Van de andere
overleden predikanten is er, voorzoover we kun
nen nagaan, maar één die tot de Zeeuwsche
kerken in nadere betrekking stond, n.l. Ds. P. E.
van Schaik, die ook de kerk van Anna-Jacoba-
Polder heeft gediend van 1911 tot 1916. Hier
kan nog bijgevoegd worden dat Ds. A. Bolwijn,
als emeritus-pred. nog een paar jaren de kerk
van Tholen diende.
Het jaarboek bevat, behalve de gegevens over
de kerken in ons vaderland, ook die van de
Classis Batavia en oud-Geref. Kerken in Pruisen.
Ook die uit de Classis Buenos Aires.
En voorts velerlei over wat met het kerkelijk
leven nauw verband houdt.
Het blijft een onmisbare vraagbaak voor elk,
die kerkelijk wil meeleven.
DE VRIJE UNIVERSITEIT.
Donderdag 9 Jan. j.l. werd, volgens een nieuwe
regeling, te Goes een vergadering gehouden,
waartoe alle correspondenten waren uitgenoo-
digd, benevens de leden van de plaatselijke co
mités en de Geref. predikanten en waar de heer
J. C. C. van Dijk, directeur van de V.U. tegen
woordig was om alle gewenschte inlichtingen te
geven.
Op die vergadering werd het besluit vernieuwd
om de actie voor de V.U. met kracht voort te
zetten en in dit jaar te komen tot een belang
rijke verhooging van de contributies.
Met een kort woord willen we die actie in
leiden en pogen te ondersteunen, door te wijzen
op het goed recht om voor de V.U. aller steun
te vragen, op de noodzakelijkheid en op de
mogelijkheid, dat die steun wordt verleend.
Over 't eerste kunnen we heel kort zijn. Daar
over is al heel veel geschreven. Laat ons nu
wijzen op de tweede bede van het „Onze Va
der" Uw Koninkrijk kome, de bede, dat God,
in Christus onze Vader in de hemelen, als Ko
ning worde erkend en gehoorzaamd, en dat men
op Hem het betrouwen stelle.
Dat Koninkrijk Gods komt niet dan door Gods
Woord en Geest, het komt niet dan in een weg
van strijd. En voor het voeren van dien strijd
is de V.U. van de allergrootste beteekenis. Te
recht kan ze genoemd worden een centrale van
licht en kracht. Hoe anders, hoeveel ellendiger,
zou de toestand in ons vaderland zijn, wanneer
we de Vrije Universiteit niet zouden gehad heb
ben.
Daarom mag zij voor haar instandhouding en
voor haar arbeid een beroep doen op den steun
van allen, die den naam van Christus belijden
en zeker van hen, die dat doen naar de Gerefor
meerde belijdenis.
Waar dit inzicht ontbreekt, of nog niet helder
genoeg is, is het de taak van de correspondenten
er aan te arbeiden, dat dit verstaan worde.
En dezen steun, waarop de V.U. recht heeft,
kan zij ook niet ontberen. Door zeer bijzondere
offervaardigheid werd in 1935 een tekort van
30.000 in korten tijd weggewerkt. Maar op
een herhaling van een dergelijke krachtsprestatie
mag niet worden gerekend. Een klein tekort
moge al geen zorg baren, er moet op aangestuurd
dat de begrooting sluitend gemaakt wordt.
Dat nu kan niet door de uitgaven almaar door
te verminderen. En wordt reeds zoo krachtig
mogelijk bezuigid. De hoogleeraren hebben een
belangrijk deel van hun salaris laten vallen.
Daarop nog meer te bezuinigen kan niet naar
het oordeel der directeuren. Het werk mag niet
door te groote bezuiniging onmogelijk gemaakt
worden. Daarom is verhooging van de contri
butie onafwijsbare eisch.
En dit is ook mogelijk. Geoordeeld wordt, dat
uit onze provincie verwacht mag worden een
contributie van 8250.Wanneer de andere
provincies naar verhouding evenveel bijdragen
is de begrooting sluitend. Nu zou men kunnen
meenen, dat het niet mogelijk is de contributie
die nu plm. 5250.bedraagt, met 3000.
omhoog te zetten.
Toch durven we zeggen, dat het heel goed
mogelijk is en meenen we, dat dit gemakkelijk
valt aan te wijzen, wanneer we nog alleen maar
rekenen met hen, die lid zijn van een Geref.
Kerk en bij wie men dus, behoudens hooge uit
zonderingen, met vrijmoedigheid voor een bij
drage aan de V.U. kan aankloppen.
Volgens de laatste gegevens tellen onze ker
ken in Zeeland 27891 leden. Rekenen we een
gezin op 4 leden, dan zijn er dus bijna 7000 ge
zinnen. En wanneer we mogen aannemen, dat
van elk gezin een bijdrage voor de V.U. mag
gevraagd worden, zouden er dus 7000 contribu
anten kunnen zijn. Het aantal contribuanten is
echter maar 2725, dat is dus 4200 minder. Hier
ligt dus nog een groot veld braak. Als van die
4200 gezinnen door elkander genomen eens een
contributie ontvangen werd van twee kwartjes
per jaar, dat is 1 cent per week, dan gaf dat
al een totaal van 2100.En natuurlijk zullen
er vele gezinnen zijn, waarin men wel 1.
per jaar en meer kan contribueeren.
Zien we de actie in dit licht, dan kan het
wel niet anders of elk zal moeten toestemmen,
dat het mogelijk is te bereiken wat van ons
wordt verwacht.
Doe dan een ieder naar zijn roeping en naar
vermogen.
HEIJ.
WILHELMUS a BRAKEL.
De bediening aanvaard.
Met het eindigen van zijn studietijd aan de
Akademie sloot voor Brakel een belangrijk tijd
perk af. 't Was hem een schoone tijd geweest,
waarin hij voor zijn dorst naar kennis en weten
schap, tot bekwaming van het heilig ambt, met
blijdschap bevrediging vond. Niet het minst in
Utrecht waar Voetius zijn leermeester was, de
man, die door zijn rijke kennis, zijn gaven van
welsprekendheid en zijn innige vroomheid een
grooten invloed had op de toekomstige dienaren
des Woords. En nevens dezen grooten geleerde
Andreas Essenius, die zoo kloek het zwaard
leerde hanteeren tegen opkomende en ingeslo-
pene dwalingen. Twee jaren schijnt Brakel aan
de Utrechtsche Hoogeschool te hebben verkeerd
en ongetwijfeld zijn de vruchten daarvan in zijn
leven gezien en genoten.
Zoo was dan Brakel beroepbaar. Maar wie
beroepbaar is, heeft nog niet aanstonds een be
roep. Dat doet onze tijd van groote overvloed
van candidaten wel zien. Ook in Brakels tijd
was er zoo'n candidaten overvloed, zoodat som
migen wel jaren op een beroep moesten wachten,
't Is ook van Brakel wel eens gezegd, dat hij
ruim zes jaar candidaat is geweest en dat hij
daarom maar begonnen was in de medicijnen te
studeeren. Latere onderzoekingen hebben aan 't
licht gebracht, dat dit op een misverstand be
rustte. Na enkele maanden was hij reeds in het
ambt gesteld, 't Was te voren al, dat hij naast
zijn studie in de theologie zich geoefend had in
andere wetenschappen.
Aan welke omstandigheden Brakel vermoede
lijk, in een tijd van candidaten overvloed, zijn
beroep te danken had, verhaalt zeker woorden
boek in dezer voege „Welhaast wierden zijne
predikgaven loffelijk bekent, dat hij den 27 Juni
des jaars 1662 (nieuwe tijd) te Exmorra, in de
grietenije Wonseradeel in Vriesland, twede
quartier Westergo gelegen, tot Kerkeleeraar be
roepen werd".
Niet onwaarschijnlijk is het, dat voor dat be
roep ook nog wel invloed is uitgegaan van den
heer Tarquenius van Boelens, Gedeputeerde der
Friesche Staten en burgemeester van Bolsward,
die een warm vriend van zijn vader was.
Zoo was dan de weg tot de ambtelijke be
diening voorspoedig geweest. De gebeden von
den verhooring de begeerte des harten was
verkregen. Met geheel zijn hart gaf hij zich aan
zijn dienstwerk. Hellenbroek verklaarde van
hem, „dat hij zoo dicht bij en zoo naarstig zich
binnen zijn kudde hield, dat hij als buiten Ex
morra niet bekend was".
De gemeente, door den Heere hem toever
trouwd, bracht zijn ijver en trouw wel op de
proef. Hij vond er veel hardheid onder het volk.
Het scheen eerst wel een ploegen op rotsen te
zullen wezen. Doch in 't vaste geloof, dat God
machtig is, de hardste harten te verbreken, bleef
hij rusteloos biddend voort arbeiden. En de
Heere wrocht mede. Er werd vrucht gevonden.
Voor zijn vertrek was er een zichtbare kentering.
Er kwam beweging in de dorre doodsbeenderen.