FEUILLETON KLATERGOUD KERKNIEUWS- andering, zoo heeft hij zelf betuigd, wist hij niet aan te wijzen, maar wel, dat hij van zijn vroegste heugenis een teederen indruk van God had en vol van liefde tot den Heere Jezus was geweest Toen hij nog in de kinderrokken liep, ontbraken die gevoelige bewegingen niet." Ten bewijze daarvan verhaalde hij wel eens, hoe hij, nog zeer jong, eens een Kerstpreek van zijn vader gehoord had, die hem bijzonder aangreep en een blijven- den indruk maakte, waarom hij herhaaldelijk aan zijn vader vroeg „Vader, wanneer zal 't weer Kerstmis wezen Hij gaf ook aan zijn moeder wel eens te ken nen, dat hij buitengewone genietingen gehad had en haar daarom allerlei vragen stelde, waarop zij hem antwoordde„Kinddat gaat boven ra'n verstand". Dat ontnam hem de vrijmoedig heid om er verder over te spreken of naar te vragen. De verborgen vernieuwing des harten deed zich echter wel kennen in een teeder ge bedsleven. Het teeder godzalig leven zijner ouders, was door de genade Gods dienstbaar om dat leven meer te doen opwekken. Een rech te Eunice, een Monica was zijn moeder voor hem. Op later leeftijd verhaalde hij hoe het haar sterk aangegrepen had, dat zij eens tot hem gezegd had, dat ze voor hem zóó worstelend geweest was in het gebed, dat ze zichzelf ver gat en daarop liet volgen „O, wat zult gij te verantwoorden hebben, zoo gij God niet vreest!" De Heere maakte het alles dienstbaar om in oprechtheid God te zoeken en te wandelen in den weg der vreeze Gods. Het schoolwezen was te dien tijde nog niet tot de ontwikkeling gekomen, die het nu heeft. Hoe en waar onze Willem de eerste kundig heden heeft verworven is niet bekend, 't Is niet waarschijnlijk dat Beers en Jellum een dorps school hadden. Vermoedelijk heeft hij dus huis onderwijs genoten. En dat niet zonder vrucht. De begeerte zijner ouders, waarmee de zijne geheel overeenstemde, was dat hij predikant zou worden. Daartoe zond zijn vader hem naar de Latijnsche school te Leeuwarden. Van Maan dagmorgen tot Zaterdagavond bleef hij in de stad, terwijl hij den Zondag in de ouderlijke woning doorbracht. Of het zijn ouders ook in stoffelijken zin een groot offer was, vond ik nergens vermeld, maar wel, dat het hun veel gebed kostte. Een enkel voorbeeld doet dit dui delijk zien. Als de jonge Brakel 's Maandagsmorgens zich op weg begaf naar Leeuwarden, vergezelde zijn vader hem een eindweegs. Als ze op de grenzen van Beers kwamen, stonden ze stil, ontblootten het hoofd en zijn vader droeg hem in een vurig gebed met al zijn behoeften den Heere op. Daar op namen ze afscheid en zijn vader oogde hem zoo lang mogelijk na. Een roerend tooneel, dat zich iedere week herhaalde. Gedragen werd hij dus wel op de vleugelen des gebeds. Ambrosius heeft eens tot Monica gezegd, in betrekking tot haar zoon Augustinus: „Een zoon van zooveel gebeden kan niet ver loren gaan". Hier kunnen we wel zeggen „Een zoon van zooveel gebeden, kan niet ongezegend blijven". Komt hier niet uit het ver verleden een lieflijke roepstem tot de ouders om hunne kin deren in de vreeze des Heeren op te voeden en ze gedurig in de gebeden te brengen tot den troon der genade. Een vader, die zijn zoon zoo biddend uitgeleide deed, zal hem in de binnen kamer niet vergeten hebben. En Willem getuigde later zelf, dat hij vaak „biddende den weg van Beers naar Leeuwarden heeft gegaan". Wij kun nen ons voorstellen, dat hij des Zaterdagsmid dags met vreugde weer in 't ouderlijk huis werd ontvangen. De afgebeden zegen werd ook rijkelijk uit den Hooge over hem uitgegoten. Voorspoedig was de leergang in Leeuwarden. Na die school met goed gevolg doorloopen te hebben, werd zijn pad geëffend naar de Academie te Franeker en vervolgens naar Utrecht. Vrome leermeesters mochten dienstbaar zijn om 't geestelijk leven van den jongen student te verdiepen en de liefde voor de waarheid te versterken. In Franeker studeerde hij tegelijk in de medicijnen, talen, philosophie en geschiedenis. In Utrecht zocht hij zijn theologische kennis te verdiepen, onder lei ding van den beroemden professor Gijsbertus Voetius, waar hij ook zijn studiën voltooide. Na zijn classicaal examen en onderteekening van Catechismus en confessie is hij vol vreugde met zijn candidaatsbul huiswaarts getogen. Wat l^em vooral verblijdde was zijn „generale zen ding". Die omvatte nevens de prediking des Woords, ook de bediening der sacramenten, ja zelfs de kerkelijke tucht. Dat was een specifiek Friesch gebruik. Elders ging overal een praepa- DOOR H, KINGMANS 51) Wéér bedekte een blos van schaamte zijn ge laat hij was, goed beschouwd, een fielt, dat hij haar geluk zoo benadeelde. Zij had allicht een gelukkig huwelijk kunnen doen. Neen, zij had hem lief. Het zou goed zijn, als hij anders was geweest. Maar nu leek het er wel op, dat hij haar den dood injoeg. Dandan was hij een moordenaarNeen, neen, niet voor de wet en niet voor de menschen. Maar voor God. Ja, er was een God. Hij kon wel ruw met het ver leden breken en zijn christelijke opvoeding niet achten, zijn belijdenis te schande worden, maar er was een God. En die God kwam nu in zijn leven, om hem te straffen, nu reeds Het angstzweet brak hem uit. Kom, daar moest hij niet aan denken. Dat was voorbij. Het was nu alleen zaak, om uit de impasse te komen. „Je komt er nooit uit, Heino Heerema. Je jaagt naar klatergoud. Je stapelt de eene zonde op de andere. Maar er is een rechtvaardig God, die leeft en die reeds op aarde vonnis geeft. Denk daaraan en keer terug, eer het geheel te laat is." Als had een adder hem gebeten, sprong Heino op bergde de papieren in de brandkast, sloot die met spoed en verliet ijlings het kantoor. ratoir examen vooraf, dat alleen recht gaf om te preeken, zooals nu bij onze candidaten. Maar in Friesland werd alleen het peremptoir examen afgenomen, dat tot den volle ambtelijken dienst recht gaf. Dat hij met zijn candidaatsbul zeer ingenomen was, geeft hij zelf te kennen in zijn Redelijke Godsdienst (dl I, bl. 649): ,,'t Is mij tot blijd schap en in vele gelegenheid tot vrijmoedigheid, dat ik een generale zending heb, zonder bepaling tot een plaats gelijk alle Friesche candidaten ont vangen. De woorden mijner zending luiden aldus (door hem zelf uit het Latijn in Hollandsche vertaling weergegeven): „Al waarom wij door deze letteren getuigenis geven, dat wij tot het allerwaardigst ambt des Dienstes (dat God wel doe gelukken) den voor genoemden Wilhelmus a Brakel hebben toege laten, gelijk wij ook toelaten, en de rol en order der Dienaren Christi aangenomen hebben, gelijk wij ook aannemen, en hem macht gegeven heb ben, gelijk wij ook geven, het Evangelie naar het voorschrift Gods zuiver te prediken, de eer waardige sacramenten des Nieuwen Testaments eerbiedig te bedienen, de sleutelen om het Ko ninkrijk der hemelen te openen en te sluiten, te weten, de kerkelijke discipline voorzichtig te oefenen, en alles wat tot de kerkelijke regeering behoort, zoo in 't openbaar als in 't bijzonder uit te voeren, gelijk een getrouw Dienstknecht van Christus betaamt. Enz. enz." F. STAAL Pz. ONDER DE SCHIPPERS. Met instemming las ik het artikel van den heer N. Baas over de kerkelijke verdeeldheid en de evangelisatie. Het artikel werd overgenomen (gedeeltelijk) door Prof. Schilder in de „Refor matie". De heer Baas schrijft o.m. „Er is dus een gedeeldheid in den Heiligen Geest, een twee dracht Christi. Maar is ook een verdeeldheid die van óns is. Verdeeldheid tusschen de belijders van Gods souvereine genade, tusschen kinderen des Verbonds, tusschen leden van de kerk, die Gods plantinge is. Och, daarbij is het ergste niet, dat Eraïm Juda benauwt. Het ergste is als Efra- im correct beleefd zegt„Dag, meneer Juda Woont u hier Wel aardig Ik woon daar Dat wij maar goede buren mogen wezen Met de strekking van dit artikel zijn wij het volkomen eens. We zouden er aan toe kunnen voegen dat de kerkelijke verdeeldheid niet alleen een vloek is in de kerk, maar ook voor haar ar beid daarbuiten, met name voor de evangelisatie- arbeid. Hoe wordt onze kracht niet verlamd. O zeker, we kunnen zoo moeilijk op de kerk wijzen. We kunnen zoo moeilijk zeggen naar die en die kerk moet ge gaan en bij die en die kerk moet ge u voegen. We kunnen dat wel zeggen natuurlijk, maar als we dat deden konden we morgen aan den dag onze biezen pakken. Want dan is het„die werkt voor zijn kerkje". En dan heb je meteen onherstelbaar de sympa thie verspeeld. Dan geen geopende roefdeuren meer. Dit is onze ervaring De Satan heeft een ge ducht wapen in de kerkelijke verdeeldheid. „Je moet me maar eens zeggen naar welke kerk ik moet." Ja, natuurlijk, dan is het eenigste. ant woord dé Gereformeerde Kerk. Maar zeg het eens. Zeg die menschen eenswij hebben de waarheid en naar ónze kerk moet ge toe. Zeg die twijfelaars die aan alles twijfelen eens dat er schijnbaar in het uitleggen van en het wan delen naar het Evangelie ook al een groot ver schil bestaat. Natuurlijk, dat is voor ons niet zoo'n moeilijkheid. Waar Christus is is de Satan vlakbij. En de historie der kerk is één historie van strijd. Maar maak dat die menschen eens duidelijk. Ach, en dan trekken we ons maar weer terug op het Evangelie en dat ieder maar met zichzelf te maken heeft en zich voor God te verantwoor den heeft en dat het toch maar aankomt op Christus. Alsof bij Christus ook niet het kerk- gebod past. En dan hebben wij verloren dat sterkeer werden dagelijks toegedaan tot de gemeente. En4dan is evangeliseeren niet meer: brengen tot den avondmaalsdisch, dat het toch eigenlijk moest wezen. Wat zou het toch heerlijk zijn vooral in de schippersevangelisatie, als we konden zeggen „Hoor eens schipper, als je nu in Dordrecht bent of in Rotterdam of in St. Annaland dan moet je daar naar die ééne kerk, er is maar één, daar hoor je thuis, daar wordt het woord zuiver bediend". Dan misschien niet zooveel gezinnen, zooveel gedoopten die we zoo ontzettend moeilijk kun- Die stem, die stem moest tot zwijgen worden gebracht. Maar de „stem" bleef hem vervolgen Den volgenden middag, juist toen hij op het punt stond, naar huis te gaan hij was vroeg, omdat hij er naar snakte, resultaat van Gretha's pogingen te vernemen werd hij opgebeld door Salomons. „Zeg, Heino", hoorde hij, „kun je vanavond even aanloopen Wij moeten eens praten over den toestand van Gretha. Het gaat zóó niet lan ger. Of heb je het te druk Zeer aanvankelijk was Heino verheugd ge weest, daar hij in de meening verkeerde, dat Gretha eenig succes had gehad en hij er nu eens over moest gaan spreken. Maar de bijvoeging, dat het te doen was om over den toestand van Gretha te praten, ontnuchterde hem. „Ja, ik kan er wel even uitbreken", aarzelde hij. „Maar wat valt er over te praten De dokter weet het ook niet. Hij schrijft absolute rust voor." „Juist, Dr. Pinkman weet slechts één middel. Vertrekken voor een rustkuur naar een bosch achtige streek. Liefst eenige maanden. Als je je vrouw niet er onder hebben wilt en dat geloof ik toch nog niet van je, dan moet je toestemming geven. De kosten zijn voor mijn rekening. Daar over behoef je je niet bezorgd te maken." Aan den toon, waarop Salomons zijn woorden uitsprak, vernam Heino verbeten woede, sar casme. „Wat zegt Cretha er zelf over vroeg hij dan. „Eerst had zij er geen ooren naar, maar later nen vasthouden, menschen die wel willen, die op de samenkomsten komen, zelfs vroegere com munisten, en die je danja zeker aan Christus overgeven moetmaar op wie wij zoo weinig de middelen van den Koning, de kerkmiddelen kunnen toepassen. Is het dan hopeloos Dat niet. Niet hopeloos voor wie gelooft. Maar wel droe vig. En aanklagend. Nopend tot gehoorzaamheid aan den Koning. Niet, versta ons goed, alsof we in de evan gelisatie de kerk moeten uitschakelen. Het ver gaderen tot de kerk, het oogsten van de witte velden, het „maaien" zooals Jezus ons zegt, moet ons steeds voor oogen staan. Alleen maar het bereiken van dat doel levert dubbele moeilijkheid op gezien de kerkelijke verdeeldheid. Het zijn gedoopten van een andere kerk in de meeste gevallen. De kerk is het einde van een lange weg. Wemeldinge. VAN DIJK. ONS GEZINSLEVEN EN DE HEILIGE SCHRIFT. 49. De eenige Wegwijzer. Of de Heilige Schrift van eenig, dat is van een klein beetje belang is voor onze jeugd en ons gezinsleven och, dat wil haast ieder in onze omgeving nog wel toestemmen. Of die Heilige Schrift van overwegend belang is en of ze een eereplaats behoort te hebben in ons leven dat is iets, wat al veel meer wankel staat in het besef van velen. Maar dat de Heilige Schrift ten slotte van het allerhoogste gewicht en het allereerst noodzake lijk is in ons leven en in dat van onze kinderen dat erkennen waarlijk niet zoo heel velen. En toch, niemand minder dan de Heiland zelf heeft ons dat zoo duidelijk geleerd. O, het is goed en heerlijk, een Godvreezend vader en moeder te hebben en naar hun goede raad te luisteren is uitnemend. En het laatste woord, op een sterfbed van onze ouders bijv., kan zoo heel sterk post vatten op het hart der jeugdigen en zelfs van vèr-strek- kende invloed zijn. Gelukkig maar Ook bijzonder ernstige en schokkende omstan digheden kunnen middel zijn in Gods hand, om een terugkeer te brengen in het losbandige leven van onnadenkende „genieters" van het leven. Gelukkig nog maar Doch het allerbelangrijkst en het meest on misbaar is het Woord van onzen God zelf. Hebt ge weieens even rustig stil gestaan bij dat merkwaardige woord, dat door Jezus in den mond gelegd wordt van Abraham Ik bedoel in de gelijkenis van den rijken man en den armen Lazarus. Als de rijke man in de plaats der pij niging is en dan denkt aan zijn vijf broers, dan wordt het hem bang bij de gedachte aan de komende smart ook voor hen. En dan verzocht hij aan Abraham, of deze Lazarus niet zenden wil naar de aarde, om toch die broers ernstig te waarschuwen voor hun naderend onheil. Maar als de rijke (arme!) maar meent, dat Abraham dit wel doen zal, dan laat Jezus hem door Abrahams mond eenvoudig dit zeggen „zij hebben Mozes en de profeten, dat ze die hoo- ren (Lukas 16:29). Dat beteekent voor ons: „ze hebben de Heilige Schriftlaten ze daarnaar luisteren dat is het eenige middel en dat is de geheel eenige Wegwijzer in het leven Nog sterkerWanneer de man in de hel meent, dat zijn broers wel beter zouden luiste ren, als er maar eens één uit de dooden opstond en dan hun ging prediken dan moet Abra ham zeggen„Indien zij Mozes en de Profeten niet hooren, zoo zullen zij ook, al ware het dat er iemand uit de dooden opstond, zich niet laten gezeggen Met andere woorden „Uw broers krijgen niet anders dan het geopenbaarde Woord van God. En als dat geen kracht meer op hen uitoefent, dan zijn alle andere middelen ook waardeloos Misschien denkt ge (de gedachten van een mensch gaan zoo snel!): het was toch wel een vriendelijke gedachte van dien rampzalige, dat hij zijn broers nog wilde laten waarschuwen Zeker Maar nu was dat te laat, om door hem of door een door hem uitgedacht middel uit té voeren. Dat had hij moeten bedenken, toen hij nog op aarde was. Toen had hij zelf naar het Woord Gods moeten luisteren en gehoorzaam heid daaraan moeten leeren en het ook aan zijn broers moeten voorhouden. Zullen wij, allereerst voor onszelf, niet wach ten tot het te laat is En zullen wij de Schriften brengen, Gods geopenbaard Woord, aan onze kinderen en aan onze broers en zusters Dat zou voor meniq qezin een onschatbare zegen zijn! Van W. te W. veranderde zij wel ietwat van opinie. Als jij er nu ook op aandringt, komt het in orde, dacht ik. Het is wel vervelend voor je, maar dat offer moet je toch brengen voor het welzijn van je vrouw." „Ja, ja", haastte zich Heino te zeggen, „het zal het verstandigste zijn. 'k Zal straks eens met Gretha praten." „Goed. Dring er sterk op aan, alsjeblieft. Je behoeft nu vanavond niet te komen, als je moei lijk kunt. Wij praten dezer dagen dan nog wel eens. Tot ziens." Werktuigelijk legde Heino den hoorn op het telefoontoestel, om dan voor zich uit te staren. Het stond nu wel voor hem vast, dat Gretha geen enkel succes bij haar vader had behaald. De afgrond, waarvoor hij stond, kwam steeds dichterbij. Dat Gretha vertrok, vond ook hij het verstan digst. Zóó was het toch ook geen leven. Het beste was dan maar dat hij het huis sloot, het dienstpersoneel ontsloeg en ergens een kamer betrok. Dat was de godkoopste levenswijze. Het was heel wat waard, dat het verblijf van Gretha elders hem niet op kosten joeg. Hij veranderde van voornemen en ging niet vroeg naar huis. Hij was nu toch reeds op de hoogte. Salomons volhardde in zijn meening, hij gaf geen cent. Maar dat beteekende zijn onder gang, als er niet op de een of andere wijze ver andering ten goede kwam. En die verandering zag hij niet, hoe hij ook wikte en woog. Er was slechts één oplossing naar Salomons gaan en dezen den geheelen stand van zaken vertellen, zonder eenige terughoudendheid. De kans be- AANGENOMEN NAAR Borger (Dr.): Cand. J. Ribberink te Kampen. Leerdam C. P. Boodt te Molenaarsgraaf Brandwijk. BEDANKT VOOR Heeg (als miss. pred. voor Keboemen): J. Verkuijl te Laren (N. H.). „Fijnen-haat" in 1848. In „Geldersche Kerkbode" komen enkele her inneringen voor uit de geschiedenis van de Ge reformeerde Kerk van Arnhem. Hieronder volgt een verhaal uit het jaar 1848 Er bestaat (in 1848) in Arnhem een Com missie met het „edel" doel (zegt br. Otto), om hulpbehoevenden werk te verschaffen, daartoe in staat gesteld door de bijdragen van de burgerij. Evenals Ds. Brummelkamp is Br. Otto, naar hij zelf zegt, „overtuigd van de noodzakelijkheid, om de armen niet op de Diakonijkas, als 't ware, te doen han gen, maar hun ook aan te sporen, werk te zoeken". Onze Scriba heeft nu voor een broeder der Gemeente pogingen aangewend, bij een lid dezer Commissie voor werkver schaffing, n.l. bij den architect der stad, den Heer Heuvelink (naar wien genoemd is de Boulevard Heuvelink), om voor hem werk te krijgen. De Heer Heuvelink heeft zijn medewerking beloofd. Maar de meerderheid van de Commissieleden blijken niet geneigd, dezen „afgescheidene" te helpen. Want hier wringt de schoen. De arme broeder toch heeft alle vereischte stukken (nota beneaan de Commissie overgelegd, maar hem is gevraagd, of de Afgescheiden Gemeente hem niet meer on derhouden kon. De broeder, die de eer van de Kerk hoog houdt, heeft geantwoord, dat de Gemeente daartoe wel in staat was, maar ook wenschte dat hij werken zou en daarom verzocht hij in den „binnenmolen" (waar was die?) aan het houtzagen gezet te wor den. Toen vond de Commissie nog een reden tot verhindering de man moest een verkla ring van een dokter overleggen. Ook dit geschiedde. Doch 't heeft alles niet mogen baten. De Commissie heeft geweigerd hem aan 't werk te zetten, alleen, omdat de man behoorde tot de Afgescheiden Gemeente. De Kerkeraad besluit nu, dit geheele ver haal in de notulen van de Kerkeraadsver- gadering op te nemen en nu ook geen bij dragen meer voor 't werk dier Commissie te geven. Een extract uit de notulen zal aan de Commissie gezonden worden. Dit staaltje van „fijnen-haat" is 't laatste niet geweest. (Bazuin.) De prediking een teer punt. In een ge houden referaat noemde Dr. K. Dijk de prediking een teer punt „Maar nu glimlacht ge misschien even. De prediking een teer punt En er is in ons kerke lijk leven bijna niets wat zoo weinig teer wordt behandeld als de „prediking". Over haar meent ieder een oordeel te kunnen vellen. Zij gaat on der de spitsroeden der critiek door. Zij wordt hemelhoog geprezen of scherp gelaakt, omdat men „er niets aan vond". Zij is vaak het slacht offer van geestelijke keurmeesters en van litte raire beoordeelaars, en zelfs de leden van de knapenvergadering werpen zich op als kenners en fijnproevers. En zij is, als zij uitgesproken wordt, het eigendom van eiken hoorder, die, naar den gedachtengang van velen, met zoo'n preek doen kan, wat goed is in zijn oogen. Zou dan de prediking zulk een fijn puntje zijn, en is de individueele zielszorg niet veel subtieler van aard Op deze vragen behoef ik u als ambts dragers eigenlijk geen antwoord te geven. Gij weet, waarom het in de prediking gaat. Gij weet, dat zij is de bediening van het goddelijk Woord. Gij zijt er ook ten volle van bewust, dat Christus door die prediking den dienst der sleutelen des hemelrijks verricht, en daarom de vaak ruwe beoordeeling en bejegening van de prediking voor God niet bestaan kan. Maar gij zult ook weten, dat de predikers menschen zijn, die dezen grooten en rijken schat dragen in aarden vaten, en die te worstelen hebben met hun zwakheden en gebreken, en met de onvolkomenheid van hun ambtelijke bediening. Gij zult toch wel iets ken nen van den gebedstrijd, dien de prediker voor Gods troon voert om Zijn gezant te kunnen zijn, en van de geweldige zielespanning, die week aan stond, dat deze, om een zakenschandaal, waarbij zijn schoonzoon betrokken was, te vermijden, hulp verleende, zij het dan onder harde voor waarden, die zouden neerkomen op een onder curateele stellen. Heino's trots verzette zich met kracht tegen deze mogelijke oplossing, maar hij besefte, dat hij de vernedering zou moeten ondergaan, wan neer er niet een andere weg gevonden kon wor den. Tot verbazing en blijdschap van Gretha was hij zeer vriendelijk, toen hij thuis kwam, niet tegenstaande hij toch op de hoogte moest zijn, daar haar vader gezegd had, hem te zullen bellen. „Vader heeft opgebeld", zeide hij onmiddel lijk. „Wat zeg je van het voorstel van Dr. Pink man ,,'k Weet niet", aarzelde zij. „Ik vind het zoo vervelend, je alleen te moeten laten. Je hebt zoo veel zorgen en 'k zou die graag met je deelen." Hij gaf er geen antwoord op. Een stem in zijn binnenste zei hem „zij is duizendmaal beter dan jij zij gelooft werkelijk, dat je zorgen alleen de zaak betreffen." ,,'t Is ook vervelend", zeide hij dan, „maar ik geloof, dat Dr. Pinkman gelijk heeft. Het zal goed voor je zijn, eens enkele maanden in een andere omgeving te zijn." (Wordt vervolgd)

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1935 | | pagina 2