FEUILLETON
KLATERGOUD
KERKNIEUWS-
andering, zoo heeft hij zelf betuigd, wist hij niet
aan te wijzen, maar wel, dat hij van zijn vroegste
heugenis een teederen indruk van God had en
vol van liefde tot den Heere Jezus was geweest
Toen hij nog in de kinderrokken liep, ontbraken
die gevoelige bewegingen niet." Ten bewijze
daarvan verhaalde hij wel eens, hoe hij, nog zeer
jong, eens een Kerstpreek van zijn vader gehoord
had, die hem bijzonder aangreep en een blijven-
den indruk maakte, waarom hij herhaaldelijk aan
zijn vader vroeg „Vader, wanneer zal 't weer
Kerstmis wezen
Hij gaf ook aan zijn moeder wel eens te ken
nen, dat hij buitengewone genietingen gehad had
en haar daarom allerlei vragen stelde, waarop
zij hem antwoordde„Kinddat gaat boven
ra'n verstand". Dat ontnam hem de vrijmoedig
heid om er verder over te spreken of naar te
vragen. De verborgen vernieuwing des harten
deed zich echter wel kennen in een teeder ge
bedsleven. Het teeder godzalig leven zijner
ouders, was door de genade Gods dienstbaar
om dat leven meer te doen opwekken. Een rech
te Eunice, een Monica was zijn moeder voor
hem. Op later leeftijd verhaalde hij hoe het haar
sterk aangegrepen had, dat zij eens tot hem
gezegd had, dat ze voor hem zóó worstelend
geweest was in het gebed, dat ze zichzelf ver
gat en daarop liet volgen „O, wat zult gij te
verantwoorden hebben, zoo gij God niet vreest!"
De Heere maakte het alles dienstbaar om in
oprechtheid God te zoeken en te wandelen in
den weg der vreeze Gods.
Het schoolwezen was te dien tijde nog niet
tot de ontwikkeling gekomen, die het nu heeft.
Hoe en waar onze Willem de eerste kundig
heden heeft verworven is niet bekend, 't Is niet
waarschijnlijk dat Beers en Jellum een dorps
school hadden. Vermoedelijk heeft hij dus huis
onderwijs genoten. En dat niet zonder vrucht.
De begeerte zijner ouders, waarmee de zijne
geheel overeenstemde, was dat hij predikant zou
worden. Daartoe zond zijn vader hem naar de
Latijnsche school te Leeuwarden. Van Maan
dagmorgen tot Zaterdagavond bleef hij in de
stad, terwijl hij den Zondag in de ouderlijke
woning doorbracht. Of het zijn ouders ook in
stoffelijken zin een groot offer was, vond ik
nergens vermeld, maar wel, dat het hun veel
gebed kostte. Een enkel voorbeeld doet dit dui
delijk zien.
Als de jonge Brakel 's Maandagsmorgens zich
op weg begaf naar Leeuwarden, vergezelde zijn
vader hem een eindweegs. Als ze op de grenzen
van Beers kwamen, stonden ze stil, ontblootten
het hoofd en zijn vader droeg hem in een vurig
gebed met al zijn behoeften den Heere op. Daar
op namen ze afscheid en zijn vader oogde hem
zoo lang mogelijk na. Een roerend tooneel, dat
zich iedere week herhaalde.
Gedragen werd hij dus wel op de vleugelen
des gebeds. Ambrosius heeft eens tot Monica
gezegd, in betrekking tot haar zoon Augustinus:
„Een zoon van zooveel gebeden kan niet ver
loren gaan". Hier kunnen we wel zeggen „Een
zoon van zooveel gebeden, kan niet ongezegend
blijven". Komt hier niet uit het ver verleden een
lieflijke roepstem tot de ouders om hunne kin
deren in de vreeze des Heeren op te voeden
en ze gedurig in de gebeden te brengen tot den
troon der genade. Een vader, die zijn zoon zoo
biddend uitgeleide deed, zal hem in de binnen
kamer niet vergeten hebben. En Willem getuigde
later zelf, dat hij vaak „biddende den weg van
Beers naar Leeuwarden heeft gegaan". Wij kun
nen ons voorstellen, dat hij des Zaterdagsmid
dags met vreugde weer in 't ouderlijk huis werd
ontvangen.
De afgebeden zegen werd ook rijkelijk uit den
Hooge over hem uitgegoten. Voorspoedig was
de leergang in Leeuwarden. Na die school met
goed gevolg doorloopen te hebben, werd zijn
pad geëffend naar de Academie te Franeker en
vervolgens naar Utrecht. Vrome leermeesters
mochten dienstbaar zijn om 't geestelijk leven
van den jongen student te verdiepen en de liefde
voor de waarheid te versterken. In Franeker
studeerde hij tegelijk in de medicijnen, talen,
philosophie en geschiedenis. In Utrecht zocht hij
zijn theologische kennis te verdiepen, onder lei
ding van den beroemden professor Gijsbertus
Voetius, waar hij ook zijn studiën voltooide.
Na zijn classicaal examen en onderteekening
van Catechismus en confessie is hij vol vreugde
met zijn candidaatsbul huiswaarts getogen. Wat
l^em vooral verblijdde was zijn „generale zen
ding". Die omvatte nevens de prediking des
Woords, ook de bediening der sacramenten, ja
zelfs de kerkelijke tucht. Dat was een specifiek
Friesch gebruik. Elders ging overal een praepa-
DOOR
H, KINGMANS
51)
Wéér bedekte een blos van schaamte zijn ge
laat hij was, goed beschouwd, een fielt, dat hij
haar geluk zoo benadeelde. Zij had allicht een
gelukkig huwelijk kunnen doen. Neen, zij had
hem lief. Het zou goed zijn, als hij anders was
geweest. Maar nu leek het er wel op, dat hij
haar den dood injoeg. Dandan was hij een
moordenaarNeen, neen, niet voor de wet en
niet voor de menschen. Maar voor God. Ja,
er was een God. Hij kon wel ruw met het ver
leden breken en zijn christelijke opvoeding niet
achten, zijn belijdenis te schande worden, maar
er was een God. En die God kwam nu in zijn
leven, om hem te straffen, nu reeds
Het angstzweet brak hem uit.
Kom, daar moest hij niet aan denken. Dat
was voorbij. Het was nu alleen zaak, om uit de
impasse te komen.
„Je komt er nooit uit, Heino Heerema. Je jaagt
naar klatergoud. Je stapelt de eene zonde op de
andere. Maar er is een rechtvaardig God,
die leeft en die reeds op aarde vonnis geeft.
Denk daaraan en keer terug, eer het geheel te
laat is."
Als had een adder hem gebeten, sprong Heino
op bergde de papieren in de brandkast, sloot
die met spoed en verliet ijlings het kantoor.
ratoir examen vooraf, dat alleen recht gaf om
te preeken, zooals nu bij onze candidaten. Maar
in Friesland werd alleen het peremptoir examen
afgenomen, dat tot den volle ambtelijken dienst
recht gaf.
Dat hij met zijn candidaatsbul zeer ingenomen
was, geeft hij zelf te kennen in zijn Redelijke
Godsdienst (dl I, bl. 649): ,,'t Is mij tot blijd
schap en in vele gelegenheid tot vrijmoedigheid,
dat ik een generale zending heb, zonder bepaling
tot een plaats gelijk alle Friesche candidaten ont
vangen. De woorden mijner zending luiden aldus
(door hem zelf uit het Latijn in Hollandsche
vertaling weergegeven):
„Al waarom wij door deze letteren getuigenis
geven, dat wij tot het allerwaardigst ambt des
Dienstes (dat God wel doe gelukken) den voor
genoemden Wilhelmus a Brakel hebben toege
laten, gelijk wij ook toelaten, en de rol en order
der Dienaren Christi aangenomen hebben, gelijk
wij ook aannemen, en hem macht gegeven heb
ben, gelijk wij ook geven, het Evangelie naar
het voorschrift Gods zuiver te prediken, de eer
waardige sacramenten des Nieuwen Testaments
eerbiedig te bedienen, de sleutelen om het Ko
ninkrijk der hemelen te openen en te sluiten, te
weten, de kerkelijke discipline voorzichtig te
oefenen, en alles wat tot de kerkelijke regeering
behoort, zoo in 't openbaar als in 't bijzonder
uit te voeren, gelijk een getrouw Dienstknecht
van Christus betaamt. Enz. enz."
F. STAAL Pz.
ONDER DE SCHIPPERS.
Met instemming las ik het artikel van den heer
N. Baas over de kerkelijke verdeeldheid en de
evangelisatie. Het artikel werd overgenomen
(gedeeltelijk) door Prof. Schilder in de „Refor
matie". De heer Baas schrijft o.m. „Er is dus
een gedeeldheid in den Heiligen Geest, een twee
dracht Christi. Maar is ook een verdeeldheid die
van óns is. Verdeeldheid tusschen de belijders
van Gods souvereine genade, tusschen kinderen
des Verbonds, tusschen leden van de kerk, die
Gods plantinge is. Och, daarbij is het ergste niet,
dat Eraïm Juda benauwt. Het ergste is als Efra-
im correct beleefd zegt„Dag, meneer Juda
Woont u hier Wel aardig Ik woon daar
Dat wij maar goede buren mogen wezen
Met de strekking van dit artikel zijn wij het
volkomen eens. We zouden er aan toe kunnen
voegen dat de kerkelijke verdeeldheid niet alleen
een vloek is in de kerk, maar ook voor haar ar
beid daarbuiten, met name voor de evangelisatie-
arbeid. Hoe wordt onze kracht niet verlamd.
O zeker, we kunnen zoo moeilijk op de kerk
wijzen. We kunnen zoo moeilijk zeggen naar
die en die kerk moet ge gaan en bij die en die
kerk moet ge u voegen. We kunnen dat wel
zeggen natuurlijk, maar als we dat deden konden
we morgen aan den dag onze biezen pakken.
Want dan is het„die werkt voor zijn kerkje".
En dan heb je meteen onherstelbaar de sympa
thie verspeeld. Dan geen geopende roefdeuren
meer.
Dit is onze ervaring De Satan heeft een ge
ducht wapen in de kerkelijke verdeeldheid. „Je
moet me maar eens zeggen naar welke kerk ik
moet." Ja, natuurlijk, dan is het eenigste. ant
woord dé Gereformeerde Kerk. Maar zeg het
eens. Zeg die menschen eenswij hebben de
waarheid en naar ónze kerk moet ge toe. Zeg
die twijfelaars die aan alles twijfelen eens dat
er schijnbaar in het uitleggen van en het wan
delen naar het Evangelie ook al een groot ver
schil bestaat. Natuurlijk, dat is voor ons niet
zoo'n moeilijkheid. Waar Christus is is de Satan
vlakbij. En de historie der kerk is één historie
van strijd. Maar maak dat die menschen eens
duidelijk.
Ach, en dan trekken we ons maar weer terug
op het Evangelie en dat ieder maar met zichzelf
te maken heeft en zich voor God te verantwoor
den heeft en dat het toch maar aankomt op
Christus. Alsof bij Christus ook niet het kerk-
gebod past. En dan hebben wij verloren dat
sterkeer werden dagelijks toegedaan tot de
gemeente. En4dan is evangeliseeren niet meer:
brengen tot den avondmaalsdisch, dat het toch
eigenlijk moest wezen.
Wat zou het toch heerlijk zijn vooral in de
schippersevangelisatie, als we konden zeggen
„Hoor eens schipper, als je nu in Dordrecht
bent of in Rotterdam of in St. Annaland dan
moet je daar naar die ééne kerk, er is maar één,
daar hoor je thuis, daar wordt het woord zuiver
bediend".
Dan misschien niet zooveel gezinnen, zooveel
gedoopten die we zoo ontzettend moeilijk kun-
Die stem, die stem moest tot zwijgen worden
gebracht.
Maar de „stem" bleef hem vervolgen
Den volgenden middag, juist toen hij op het
punt stond, naar huis te gaan hij was vroeg,
omdat hij er naar snakte, resultaat van Gretha's
pogingen te vernemen werd hij opgebeld door
Salomons.
„Zeg, Heino", hoorde hij, „kun je vanavond
even aanloopen Wij moeten eens praten over
den toestand van Gretha. Het gaat zóó niet lan
ger. Of heb je het te druk
Zeer aanvankelijk was Heino verheugd ge
weest, daar hij in de meening verkeerde, dat
Gretha eenig succes had gehad en hij er nu eens
over moest gaan spreken. Maar de bijvoeging,
dat het te doen was om over den toestand van
Gretha te praten, ontnuchterde hem.
„Ja, ik kan er wel even uitbreken", aarzelde
hij. „Maar wat valt er over te praten De dokter
weet het ook niet. Hij schrijft absolute rust voor."
„Juist, Dr. Pinkman weet slechts één middel.
Vertrekken voor een rustkuur naar een bosch
achtige streek. Liefst eenige maanden. Als je je
vrouw niet er onder hebben wilt en dat geloof
ik toch nog niet van je, dan moet je toestemming
geven. De kosten zijn voor mijn rekening. Daar
over behoef je je niet bezorgd te maken."
Aan den toon, waarop Salomons zijn woorden
uitsprak, vernam Heino verbeten woede, sar
casme.
„Wat zegt Cretha er zelf over vroeg hij dan.
„Eerst had zij er geen ooren naar, maar later
nen vasthouden, menschen die wel willen, die
op de samenkomsten komen, zelfs vroegere com
munisten, en die je danja zeker aan Christus
overgeven moetmaar op wie wij zoo weinig
de middelen van den Koning, de kerkmiddelen
kunnen toepassen. Is het dan hopeloos Dat niet.
Niet hopeloos voor wie gelooft. Maar wel droe
vig. En aanklagend. Nopend tot gehoorzaamheid
aan den Koning.
Niet, versta ons goed, alsof we in de evan
gelisatie de kerk moeten uitschakelen. Het ver
gaderen tot de kerk, het oogsten van de witte
velden, het „maaien" zooals Jezus ons zegt, moet
ons steeds voor oogen staan. Alleen maar het
bereiken van dat doel levert dubbele moeilijkheid
op gezien de kerkelijke verdeeldheid. Het zijn
gedoopten van een andere kerk in de meeste
gevallen. De kerk is het einde van een lange weg.
Wemeldinge. VAN DIJK.
ONS GEZINSLEVEN EN DE HEILIGE
SCHRIFT.
49. De eenige Wegwijzer.
Of de Heilige Schrift van eenig, dat is van
een klein beetje belang is voor onze jeugd en
ons gezinsleven och, dat wil haast ieder in onze
omgeving nog wel toestemmen.
Of die Heilige Schrift van overwegend belang
is en of ze een eereplaats behoort te hebben in
ons leven dat is iets, wat al veel meer wankel
staat in het besef van velen.
Maar dat de Heilige Schrift ten slotte van het
allerhoogste gewicht en het allereerst noodzake
lijk is in ons leven en in dat van onze kinderen
dat erkennen waarlijk niet zoo heel velen.
En toch, niemand minder dan de Heiland zelf
heeft ons dat zoo duidelijk geleerd.
O, het is goed en heerlijk, een Godvreezend
vader en moeder te hebben en naar hun goede
raad te luisteren is uitnemend.
En het laatste woord, op een sterfbed van
onze ouders bijv., kan zoo heel sterk post vatten
op het hart der jeugdigen en zelfs van vèr-strek-
kende invloed zijn. Gelukkig maar
Ook bijzonder ernstige en schokkende omstan
digheden kunnen middel zijn in Gods hand, om
een terugkeer te brengen in het losbandige leven
van onnadenkende „genieters" van het leven.
Gelukkig nog maar
Doch het allerbelangrijkst en het meest on
misbaar is het Woord van onzen God zelf.
Hebt ge weieens even rustig stil gestaan bij
dat merkwaardige woord, dat door Jezus in den
mond gelegd wordt van Abraham Ik bedoel in
de gelijkenis van den rijken man en den armen
Lazarus. Als de rijke man in de plaats der pij
niging is en dan denkt aan zijn vijf broers, dan
wordt het hem bang bij de gedachte aan de
komende smart ook voor hen. En dan verzocht
hij aan Abraham, of deze Lazarus niet zenden
wil naar de aarde, om toch die broers ernstig
te waarschuwen voor hun naderend onheil.
Maar als de rijke (arme!) maar meent, dat
Abraham dit wel doen zal, dan laat Jezus hem
door Abrahams mond eenvoudig dit zeggen „zij
hebben Mozes en de profeten, dat ze die hoo-
ren (Lukas 16:29). Dat beteekent voor ons:
„ze hebben de Heilige Schriftlaten ze daarnaar
luisteren dat is het eenige middel en dat is de
geheel eenige Wegwijzer in het leven
Nog sterkerWanneer de man in de hel
meent, dat zijn broers wel beter zouden luiste
ren, als er maar eens één uit de dooden opstond
en dan hun ging prediken dan moet Abra
ham zeggen„Indien zij Mozes en de Profeten
niet hooren, zoo zullen zij ook, al ware het dat
er iemand uit de dooden opstond, zich niet laten
gezeggen
Met andere woorden „Uw broers krijgen niet
anders dan het geopenbaarde Woord van God.
En als dat geen kracht meer op hen uitoefent,
dan zijn alle andere middelen ook waardeloos
Misschien denkt ge (de gedachten van een
mensch gaan zoo snel!): het was toch wel een
vriendelijke gedachte van dien rampzalige, dat
hij zijn broers nog wilde laten waarschuwen
Zeker Maar nu was dat te laat, om door hem
of door een door hem uitgedacht middel uit té
voeren. Dat had hij moeten bedenken, toen hij
nog op aarde was. Toen had hij zelf naar het
Woord Gods moeten luisteren en gehoorzaam
heid daaraan moeten leeren en het ook aan zijn
broers moeten voorhouden.
Zullen wij, allereerst voor onszelf, niet wach
ten tot het te laat is En zullen wij de Schriften
brengen, Gods geopenbaard Woord, aan onze
kinderen en aan onze broers en zusters Dat
zou voor meniq qezin een onschatbare zegen zijn!
Van W. te W.
veranderde zij wel ietwat van opinie. Als jij er
nu ook op aandringt, komt het in orde, dacht
ik. Het is wel vervelend voor je, maar dat offer
moet je toch brengen voor het welzijn van je
vrouw."
„Ja, ja", haastte zich Heino te zeggen, „het
zal het verstandigste zijn. 'k Zal straks eens met
Gretha praten."
„Goed. Dring er sterk op aan, alsjeblieft. Je
behoeft nu vanavond niet te komen, als je moei
lijk kunt. Wij praten dezer dagen dan nog wel
eens. Tot ziens."
Werktuigelijk legde Heino den hoorn op het
telefoontoestel, om dan voor zich uit te staren.
Het stond nu wel voor hem vast, dat Gretha
geen enkel succes bij haar vader had behaald.
De afgrond, waarvoor hij stond, kwam steeds
dichterbij.
Dat Gretha vertrok, vond ook hij het verstan
digst. Zóó was het toch ook geen leven. Het
beste was dan maar dat hij het huis sloot, het
dienstpersoneel ontsloeg en ergens een kamer
betrok. Dat was de godkoopste levenswijze. Het
was heel wat waard, dat het verblijf van Gretha
elders hem niet op kosten joeg.
Hij veranderde van voornemen en ging niet
vroeg naar huis. Hij was nu toch reeds op de
hoogte. Salomons volhardde in zijn meening, hij
gaf geen cent. Maar dat beteekende zijn onder
gang, als er niet op de een of andere wijze ver
andering ten goede kwam. En die verandering
zag hij niet, hoe hij ook wikte en woog. Er was
slechts één oplossing naar Salomons gaan en
dezen den geheelen stand van zaken vertellen,
zonder eenige terughoudendheid. De kans be-
AANGENOMEN NAAR
Borger (Dr.): Cand. J. Ribberink te Kampen.
Leerdam C. P. Boodt te Molenaarsgraaf
Brandwijk.
BEDANKT VOOR
Heeg (als miss. pred. voor Keboemen):
J. Verkuijl te Laren (N. H.).
„Fijnen-haat" in 1848.
In „Geldersche Kerkbode" komen enkele her
inneringen voor uit de geschiedenis van de Ge
reformeerde Kerk van Arnhem. Hieronder volgt
een verhaal uit het jaar 1848
Er bestaat (in 1848) in Arnhem een Com
missie met het „edel" doel (zegt br. Otto),
om hulpbehoevenden werk te verschaffen,
daartoe in staat gesteld door de bijdragen
van de burgerij. Evenals Ds. Brummelkamp
is Br. Otto, naar hij zelf zegt, „overtuigd
van de noodzakelijkheid, om de armen niet
op de Diakonijkas, als 't ware, te doen han
gen, maar hun ook aan te sporen, werk te
zoeken". Onze Scriba heeft nu voor een
broeder der Gemeente pogingen aangewend,
bij een lid dezer Commissie voor werkver
schaffing, n.l. bij den architect der stad, den
Heer Heuvelink (naar wien genoemd is de
Boulevard Heuvelink), om voor hem werk
te krijgen. De Heer Heuvelink heeft zijn
medewerking beloofd. Maar de meerderheid
van de Commissieleden blijken niet geneigd,
dezen „afgescheidene" te helpen. Want hier
wringt de schoen.
De arme broeder toch heeft alle vereischte
stukken (nota beneaan de Commissie
overgelegd, maar hem is gevraagd, of de
Afgescheiden Gemeente hem niet meer on
derhouden kon. De broeder, die de eer van
de Kerk hoog houdt, heeft geantwoord, dat
de Gemeente daartoe wel in staat was, maar
ook wenschte dat hij werken zou en daarom
verzocht hij in den „binnenmolen" (waar
was die?) aan het houtzagen gezet te wor
den. Toen vond de Commissie nog een reden
tot verhindering de man moest een verkla
ring van een dokter overleggen. Ook dit
geschiedde. Doch 't heeft alles niet mogen
baten. De Commissie heeft geweigerd hem
aan 't werk te zetten, alleen, omdat de man
behoorde tot de Afgescheiden Gemeente.
De Kerkeraad besluit nu, dit geheele ver
haal in de notulen van de Kerkeraadsver-
gadering op te nemen en nu ook geen bij
dragen meer voor 't werk dier Commissie
te geven. Een extract uit de notulen zal aan
de Commissie gezonden worden. Dit staaltje
van „fijnen-haat" is 't laatste niet geweest.
(Bazuin.)
De prediking een teer punt. In een ge
houden referaat noemde Dr. K. Dijk de prediking
een teer punt
„Maar nu glimlacht ge misschien even. De
prediking een teer punt En er is in ons kerke
lijk leven bijna niets wat zoo weinig teer wordt
behandeld als de „prediking". Over haar meent
ieder een oordeel te kunnen vellen. Zij gaat on
der de spitsroeden der critiek door. Zij wordt
hemelhoog geprezen of scherp gelaakt, omdat
men „er niets aan vond". Zij is vaak het slacht
offer van geestelijke keurmeesters en van litte
raire beoordeelaars, en zelfs de leden van de
knapenvergadering werpen zich op als kenners
en fijnproevers. En zij is, als zij uitgesproken
wordt, het eigendom van eiken hoorder, die, naar
den gedachtengang van velen, met zoo'n preek
doen kan, wat goed is in zijn oogen. Zou dan
de prediking zulk een fijn puntje zijn, en is de
individueele zielszorg niet veel subtieler van
aard Op deze vragen behoef ik u als ambts
dragers eigenlijk geen antwoord te geven. Gij
weet, waarom het in de prediking gaat. Gij weet,
dat zij is de bediening van het goddelijk Woord.
Gij zijt er ook ten volle van bewust, dat Christus
door die prediking den dienst der sleutelen des
hemelrijks verricht, en daarom de vaak ruwe
beoordeeling en bejegening van de prediking
voor God niet bestaan kan. Maar gij zult ook
weten, dat de predikers menschen zijn, die dezen
grooten en rijken schat dragen in aarden vaten,
en die te worstelen hebben met hun zwakheden
en gebreken, en met de onvolkomenheid van hun
ambtelijke bediening. Gij zult toch wel iets ken
nen van den gebedstrijd, dien de prediker voor
Gods troon voert om Zijn gezant te kunnen zijn,
en van de geweldige zielespanning, die week aan
stond, dat deze, om een zakenschandaal, waarbij
zijn schoonzoon betrokken was, te vermijden,
hulp verleende, zij het dan onder harde voor
waarden, die zouden neerkomen op een onder
curateele stellen.
Heino's trots verzette zich met kracht tegen
deze mogelijke oplossing, maar hij besefte, dat
hij de vernedering zou moeten ondergaan, wan
neer er niet een andere weg gevonden kon wor
den.
Tot verbazing en blijdschap van Gretha was
hij zeer vriendelijk, toen hij thuis kwam, niet
tegenstaande hij toch op de hoogte moest zijn,
daar haar vader gezegd had, hem te zullen bellen.
„Vader heeft opgebeld", zeide hij onmiddel
lijk. „Wat zeg je van het voorstel van Dr. Pink
man
,,'k Weet niet", aarzelde zij. „Ik vind het zoo
vervelend, je alleen te moeten laten. Je hebt zoo
veel zorgen en 'k zou die graag met je deelen."
Hij gaf er geen antwoord op. Een stem in zijn
binnenste zei hem „zij is duizendmaal beter dan
jij zij gelooft werkelijk, dat je zorgen alleen
de zaak betreffen."
,,'t Is ook vervelend", zeide hij dan, „maar ik
geloof, dat Dr. Pinkman gelijk heeft. Het zal
goed voor je zijn, eens enkele maanden in een
andere omgeving te zijn."
(Wordt vervolgd)