No. 51 Vrijdag 20 December 1935 49e Jaargang WEEKBLAD VOOR DE GEREFORMEERDE KERKEN IN ZEELAND. REDACTIE: Ds. A. C. HEI] TE KOUDEKERKE. TWEEDE BLAD. BOEKAANKONDIGING. ZEEUWSCHE KERKBODE MEDEWERKERSj D.D. W. M. LE COINTRE, F. J. v. d. ENDE, A. B. W. M. KOK, A. H. OUSSOREN, F, STAAL Pzn., A. SCHEELE en R. J. VAN DER VEEN ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling 2. Afzonderlijke nummers 8 cent. ADVERTENTIEPRIJS15 cent per regelbij jaarabonnement yan minstens 500 regels belangrijke reductie. UITGAVE VAN DE PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE ADRES VAN DE ADMINISTRATIE: FIRMA LITTOOIJ 6 QLTHOFF, MIDDELBURG Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg. TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280 ZEEUWSCH-VL AAMSCHE BRIEVEN. Zaamslag, December 1935. We komen nog eenmaal op Erasmus terug. Hij was een man van zeldzame geleerdheid, maar eigenlijk meer een fijnzinnig taalgeleerde dan een theoloog. Terecht is hij genoemd een filoloog met theologische belangstelling. Wanneer Luther hem schrijft en vraagt of hij zich aan zijn zijde wil stellen, antwoordt Erasmus hem o.a. Ik voor mij spaar mij zooveel het kan, om nog van nut te kunnen zijn voor den opbloei der letteren. Voor de theologie is van 't meeste belang zijn in 1516 uitgegeven Novum instrumentum omne, bevattende den Griekschen tekst van het Nieuwe Testament met aanteekeningen en een Latijnsche vertaling, die afwijkt van de Vulgata. Zijnsinziens heeft de dorre scholastieke theo logie het Evangelie van zijn eenvoud en klaar heid beroofd. Terug naar de bronnen dat was zijn leuze. Laten we omtrent zoo weinig moge lijk punten definities opstellen en in vele dingen aan ieder zijn oordeel vrij laten. Erasmus was voorstander van een eenvoudig, praktisch Christendom. De hoofdzaak van den godsdienst is vrede en eensgezindheid. De god geleerde moet in de eerste plaats den Bijbel in de grondtalen lezen. Zoo streefde hij naar ver eenvoudiging van het godsdienstig denken. Hij stelt den Bijbel hoog, maar meent dat, om een recht inzicht in de Schrift te verkrijgen, de alle gorische verklaring onmisbaar is. Hij durft te schrijven ,,De beste schriftverklaarders zijn zij, die het verst van de letter afwijken". In Markus 11 moeten we onder ezelsveulen de heidenen verstaan en onder ezelin de synagoge Erasmus was een groot geleerde maar geen groot karakter. Hij was geen man van ijzer en staal, doch de man van het juiste midden. Liefst hield hij iedereen te vriend. Teekenend voor zijn karakter is zijn woord „Laten anderen streven naar het martelaarschap, ik reken mij die eer niet waardig". Behalve „De Lof der Zotheid" is er nog één werk van Erasmus, dat nu nog gelezen wordt, n.l. zijn „Samenspraken". In de „Wereldbibliotheek" gaf Dr. N. J. Sin gels de vertaling van een twaalftal Samenspraken uit, later gevolgd door een tweede twaalftal. Prof. J. Huizinga geeft in zijn voortreffelijk werk „Erasmus" in de volgende enthousiaste beschrijving uitdrukking aan zijn groote waar deering „Wanneer van al de werken van Eras mus in de wereldlitteratuur met de Moria (Lof der Zotheid) slechts de Colloquia (Samenspra ken) waarlijk levend zijn gebleven, dan is die keuze der geschiedenis juist geweest. Niet in dien zin, dat voor de litteratuur alleen het aan genaamste, het lichtste en leesbaarste bleef be staan, terwijl de zware theologische geleerdheid zwijgend op de planken der boekerijen kwam te rusten. Neen, waarlijk, het was het beste van Erasmus, wat in den Lof der Zotheid en de Samenspraken levend bleef. Met deze heeft zijn tintelende geest de wereld bekoord en aan zich verbonden". En van de Samenspraken afzonder lijk zegt hij„Er is bijna geen zinnetje zonder pointe, geen uitdrukking zonder levendige ver beelding. Er zijn fijnheden in zonder weerga". Een paar samenspraken bespreken we in 't kort. We beginnen met „Charon, de veerman van de onderwereld". Erasmus zelf heeft deze dia loog aldus gekarakteriseerd „In Charon verfoei ik den oorlog tusschen de Christenen". De sa menspraak tusschen den knorrigen Charon, die de schimmen der dooden over de rivier de Styx naar hun eeuwig verblijf moest voeren, en een boozen Genius is een scherpe satire op de heersch- en oorlogszucht der machthebbers. Reeds in den Lof der Zotheid had hij de dwaas heid van het oorlogvoeren op de kaak gesteld o.a. in de woorden „Men heeft dikke en vette kerels noodig, die zooveel mogelijk stoutmoedig heid doch zoo weinig mogelijk verstand bezitten. Niemand zal toch liever een soldaat als De mosthenes willen, die op Archilochus' voetspoor den vijand nauwelijks in 't oog kreeg, of hij wierp zijn schild weg en vluchtte, waardoor hij bewees, dat hij een even laf soldaat als knap redenaar was". Charon antwoordt op de vraag „Zijn er in de onderwereld dan geen bosschen meer - „Zelfs de lieflijke bosschen uit de Elyseesche velden zijn opgebruikt." „Waarvoor toch?" „Voor het verbranden van de schimmen van ketters. Zelfs zóó, dat we onlangs gedwongen zijn uit 's aardrijks ingewand kolen op te gra ven." In de samenspraak „De ontevreden gehuwde of het huwelijk" klaagt Xantippe over de be handeling van haar man. Een andere vrouw Eulalie raadt haar aan geduldig te zijn en wijst de middelen aan om weer in vrede met hem te leven. De verhouding was anders gespannen genoeg. Xantippe heeft liever een pad bij zich dan zoo'n man. In „De Vrouwenraad" deelt Erasmus zoowel aan de mannen als aan de vrouwen bestraffingen uit. De vrouwen geven vaak aanstoot door haar praat- en pronkzucht, haar gebrek aan schaamtegevoel. Maar de man nen zijn vaak dwingelanden en maken van hun macht misbruik. De vrouwen behoeven toch niet altijd te zwijgen Waarom zouden ze dan een tong gekregen hebben De mannen moeten haar niet alleen voor waschvrouw en kookster houden. In zijn opvattingen over de vrouw is Erasmus zijn tijd ver vooruit. De samenspraak „De Paardenkoopman" be wijst dat reeds in Erasmus' dagen de paarden- koopers een slechten naam hadden. In 't alge meen heeft Erasmus 't niet op de kooplui be grepen. Hij schrijft„Het allerzotste en gemeen ste slag van menschen zijn de kooplieden, daar zij het allergemeenste beroep uitoefenen en dat wel op de gemeenste wijze. Alhoewel zij bij elke gelegenheid liegen, valsch zweren, stelen, bedrie gen en zwendelen, houden zij toch hun stand voor den hoogsten op grond hiervan, dat zij om alle vingers gouden ringen dragen." Calvijn oordeelt anders. Hij is overtuigd van de onontbeerlijkheid van den handel. Zeker (zegt Calvijn) bij den handel doen zich vaak bedroevende feiten voor, maar deze mogen niet aangezien worden als een noodzakelijk gevolg van den handel zélf. Gedurig wijst hij op de zedelijke gevaren, die in den handel schuilen, maar de handel is zelf nuttig en noodzakelijk voor het algemeen welzijn. Hij wenscht echter, dat de handel „loyaal" zij. Ook hier heeft Calvijn een ruimeren blik. „De Bedevaart" en „Schipbreuk" zijn samen spraken, waarin hij de bijgeloovigheden van zijn tijd striemt. Voor welke doeleinden wordt Maria niet aangeroepen Een soldaat bidt„Heilige Maagd, geef me een rijken buit". Een dobbelaar roept„Begunstig mij, Heilige Maagd gij zult de winst met mij deelen". Een ongehuwde juf frouw vraagt„Maria, geef me een rijken en knappen man". Een gehuwde vrouw„Schenk mij mooie kinderen". Een priester vraagt„Geef mij een mooie priesterplaats". De zeeman „Ver leen mij een veilige vaart". Bij een schipbreuk doen de passagiers allerlei mooie beloften. Alle mogelijke heiligen worden in den nood aange roepen. Maria krijgt allerlei vleiende namen star der zee, heerscheres der wereld, haven des heils. Alleenaan Christus wordt niet ge dacht. Zoo heeft Erasmus kritiek geoefend, maar, toen 't op positieve opbouw aankwam, trok hij zich terug en had hij zijn rustig geleerdenleven te lief. Aan Luther en Calvijn hebben wij op gods dienstig en kerkelijk gebied meer te danken. A. B. W. M. KOK. DE BIJBEL HET EERSTE BOEK. Toen in 1575, na Leidens ontzet en als her innering aan den kloeken weerstand der burgerij, de stad met een Hoogeschool werd beloond, was het Prins Willem van Oranje, die daarbij een gedenkwaardige en tegelijk symbolische daad verrichtte hij gaf aan de nieuwe stichting een kostbaren Bijbel cadeau. Was dit op zichzelf reeds een welsprekend getuigenis, toch voegde de Prins er nog een in woorden geformuleerde bedoeling aan toe. Er stond n.l. een inscriptie in dien Bijbel vermeld. Het was een latijnsch inschrift, waarvan de laat ste twee regels die ook voor onze niet-gestu- deerde lezers direct wel doorzichtige woorden bevattenvivat schola, vivat religio, leve de school, leve de godsdienst Nu kennen we den geest van den Vader des Vaderlands té goed, dan dat we niet aanstonds den diepen zin en tevens vaderlijken raad van deze woorden verstaan. Dit was 's Prinsen hartewensch, dat de pas gestichte Hoogeschool zich spoedig mocht ont plooien, tot bloei komen en vruchtbaar zijn. Maar nog meer. De Prins wist ook, dat al leen dan van deze School heil voor het Vader land te verwachten zou zijn, wanneer zij in haar onderzoek den godsdienst hooghield, wanneer zij haar wetenschap in het geloof beoefende, m. a. w. wanneer zij een Hoogeschool met den Bijbel zou willen zijn. Die Bijbel het eerste, het voornaamste boek, dat was het, wat Prins Wil lem den mannen van wetenschap als richting- bepalende woord wilde meegeven. Wat geeft nu echter de historie ons in dit opzicht een droef verloop te zien. Dan lijkt de Leidsche Hoogeschool een afgedwaald kind, dat den raad zijns Vaders verworpen heeft. Onder de drie Rijksuniversiteiten toch, wordt juist die van Leiden als de moderne gekwalificeerd. De Bijbelsloopende geest, vooral der vorige eeuw, is het diepst bij haar ingedrongen. De aan kerk- menschen vertrouwde namen als Gods Woord, zonde, verlossing, geloof en dergelijke, worden nog wel gebruikt, maar de professoren leggen een geheel anderen inhoud er in. Prins Willem's Bijbel wordt er nog wel bewaard als een anti quiteit, achter slot en grendel, zooals men met dergelijke zeldzaamheden pleegt te doen. Maar ook daarin is die Bijbel tot symbool geworden. Zooals die weggeborgen is, zoo heeft men ook de beginselen des Bijbels weggedaan, om ze niet meer als zuurdeesem het onderwijs te laten door trekken. En zoo is deze Hoogeschool, die ge sticht is, allereerst „om gheleerde ende waerdige harders (herders) te formeren", onder meer de kweekplaats van een theologie, die steeds meer afbrekend zal blijken te zijn voor Bijbel en Christenheid, ook tegen alle actie van „Kerk- herstel" en „Kerkopbouw" in. Welk een danktoon moet dan niet in ons zijn, als wij tegenover zulke feiten de rijkdom van onze „School der Kerken" mogen bezitten. Het is geen pronkende zelfverheffing, maar roemtaal in ootmoed, als wij meenen te mogen zeggen Hier was niet alleen bij de stichting, maar is ook nu nog de Bijbel het eerste boek. „Bij Uw licht zien wij het licht", dat zijn de eerste woor den, die U bij het intreden der nieuwe aula in het oog vallen. „De opening Uwer woorden geeft licht", zoo spreekt het vignet aan de ach terzijde van eiken brief, die officiéél van de School uitgaat. En dat dit niet enkel symbolen zijn, waaraan men tenslotte droevig ontzinken kan, maar volle werkelijkheid, dat heeft Prof. Hoekstra in een vorig stukje over onze Theologische School in het licht gesteld en gelukkig heeft een der Kerk bodes ook het noodzakelijk complement gegeven, door ook op Prof. Hoekstra's eigen gezegenden arbeid te wijzen. Onze mannen wagen het in der waarheid met de Heilige Schrift, tegenover de soms brallende toon dergenen, die zich de ver tegenwoordigers van DE wetenschap durven te noemen. Maar juist daarom zullen onze Profes soren en onze Studenten niet beschaamd uit komen. Vivat schola, dat zij ook onze wensch, ver diept tot bede. Maar niet minder vivat religio, d.w.z. dat onze School door het waarachtig ge loof blijve bestaan en voortbestaan. De Theolo gische School vraagt veel geloof en veel offers (daarop kom ik in een volgend stukje nog terug), al naarmate de tijd banger wordt. In het geloof is ze gesticht en daarbij is ook geofferd door het geloof is ze blijven voortbestaan tot op dezen dag. God zal ons dit sieraad en deze kroon der Kerken ook nog langer laten behouden, als we in dat geloof ons „der Vad'ren trouwe zo nen" betoonen en voor het bezit onzer Theol. School steeds de rechte dankbaarheid bij ons levendig houden. Want en nu eindig ik met de woorden van Prof. Hoekstra, die me nog steeds als een refrein in de ooren klinken Zij is het waard, dat we voor haar bidden Zij is het waard, dat we voor haar offeren. K. J. CREMER. Niet in Gods Woord gegrond door L. Roorda. Uitg. J. H. Kok, Kampen. Deze brochure bevat een uitvoerige critiek op de in 't eind van 1934 verschenen brochure van Ds. H. L. Both te Arnhem, „Arbeiders in Zijn oogst". Deze critiek maakte de schrijver eerst in een persoonlijk schrijven aan Ds. Both kenbaar daarna maakte hij die in den vorm dezer bro chure algemeen bekend. De ondertitel„Be zwaren tegen het boek van Ds. H. L. Both" geeft precies aan wat hier te vinden is. Het is niet een brochure over de Buchman-beweging, zooals Dr. Kraan die gaf, maar een diepgaande toetsing van wat Ds. Both schreef aan de H. Schrift. Zoo werd het een zeer leerzame be spreking, die verhelderend werkt. Huwelijk en Geboortebeperking. Uitg. N.V. W. D. Meinema, Delft. De Classis 's-Gravenhage van de Geref. Ker ken benoemde drie deputaten om een rapport in te dienen over de vraag, of en in hoeverre de propaganda van de Neo-Malthusiaansche Bond voor deze kerken schadelijke gevolgen heeft afgeworpen en welke middelen tegen die propaganda kunnen worden aangewend. Deze drie deputaten waren Dr. K. J. Bult te Delft, Dr. S. O. Los te Den Haag, de heer A. v. d. Spek te Zegwaart. Op de Classisvergade- ring van Febr. '35 werd hun rapport ingediend en hun conclusies werden met een kleine wijzi ging aangenomen. Niet dat ééne gezamenlijke rapport werd nu gepubliceerd maar elk van de heeren geeft hier de vrucht van z'n eigen studie over één van de onderdeelen. Zoo schrijft hier Dr. Los over de zedelijke religieuse beginselen die hierbij moeten gelden, Dr. Bult geeft medisch- ethische beschouwingen. De heer A. van der Spek geeft eenig cijfermateriaal. Ten slotte wor den hier ook afgedrukt de conclusies, zooals die door de Classis 's-Gravenhage zijn aanvaard. Een belangrijk en in deze dagen druk bespro ken onderwerp wordt in deze brochure behan deld, die daarom ernstig de aandacht verdient. Opvoeding ten zedelijken leven door Ds. W. M. Ie Cointre. Bij denzelfden uitgever verscheen bovenge noemde brochure, waarin opgenomen zijn de artikelen die Ds. Ie Cointre over dat onderwerp in de Zeeuwsche Kerkbode schreef. Op deze wijze kan de voorlichting, die daarin geboden wordt nog in breeder kring dienst doen, waarover we ons verheugen. Uit de Psalmen, tterkost op den le vensweg door Dr. J. J. Knap Cz. Uitg. J. H. Kok N.V., Kampen. De psalmbundel zoo zegt de schrijver in een inleidend woord gaat bij het vorderen op den levensweg al meer op zijn hart en geest beslagleggen. Telkens liet hij een enkel vers op zich inwerken, en de overpeinzing bracht hem tot het schrijven. Zoo doorloopt hij alle psalmen van 1 tot 150, telkens van één psalm één vers nemende. Alleen van Ps. 119 nam hij er meerdere, n.l. uit elk psalmdeel één vers, terwijl enkele grootere psal men door hem in tweeën gesplitst werden. De meesten onzer lezers kennen wel de gave van dezen auteur om de Schrift uit te leggen en weten, dat hij de kunst verstaat om duidelijk en practisch den zin van het Woord Gods op het leven toe te passen. Dat toont Ds. Knap ook in dit boek. En het heeft een eigenaardige be koring zoo den heelen psalmbundel te door- loopen. 't Is wel niet noodig nog nader te gaan aan- toonen, waarom we dit boek hartelijk aanbevelen. HEIJ. Een Kind is ons geboren (verklaring van Lucas I en II) door Dr. B. Wie- lenga. I. De schemering. II. De dageraad. Uitgave H. A. Bottenburg N.V., Am sterdam. In dit deel biedt Dr. B. Wielenga een pracht verklaring over Lucas 1. De schemering bepaalt bij de verzen 125, terwijl de overige wijzen op den Dageraad. Duidelijk blijkt, dat de geleerde schrijver de organische inspiratie belijdt, wat niet uitsluit, wat Lucas schrijft in de verzen 14 in het le hoofd stuk van dit Evangelie. Met dit werk heeft Dr. Wielenga ons ver rijkt, ook door te wijzen op fijne puntjes, die zoo gemakkelijk worden voorbijgezien en toch rijke stof bieden ter overdenking. Juist voor de adventsdagen zij dit mooie werk aanbevolen en we vertrouwen, dat elke onder zoeker der H. S. dankbaar zal zijn het te hebben gelezen, te meer, waar Dr. Wielenga schreef in keurigen vorm. Wegen Gods in Gelre. Een bijdrage tot de geschiedenis der Afscheiding op de Noord-Oostelijken Veluwerand door Chr. W. J. Teeuwen. Uitgave J. H. Kok, Kampen. Prijs ingenaaid 1.50 gebonden 2. Dankbaar zijn we den dienaar des Woords van Heerde, dat hij zich zooveel moeite heeft getroost om den loop van het werk Gods in 1834 in die streken na te speuren en op deze wijze te hebben uitgegeven. Dat hij begint met den arbeid van Ds. A. Brummelkamp te Hattem is te begrijpen, omdat hij is de man der Afschei ding in Gelderland. Verder wordt gememoreerd zijn werk op de Veluwe. Met belangstelling is de geschiedenis in dit boek verhaald gelezen en dat te meer, wijl namen werden genoemd, die we hier later in Zeeland ook tegenkwamen door hen, die in de Afscheidingsjaren studeerden voor predikant bij Ds. Brummelkamp te Arnhem. Daarom zij ook hier in Zeeland dit geschrift van Ds. Teeuwen aanbevolen. Het geeft een goed licht over die tijden en het is ten volle waard gevoegd te worden bij de laatst verschenen werken over de Afscheiding. Door Gods hand bewaard door J. A. Vellekoop. Uitgave J. N. Voorhoeve, gebonden 2.50. Dit is het 19e deel Bijbelstudie-Bibliotheek over het boek Esther. Dhr. Voorhoeve geeft een woord vooraf, waarin hij als zijne overtui ging uitspreekt, dat het boek Esther door den Heiligen Geest is ingegeven. De schrijver geeft eerst eene inleiding en behandelt daarna in 9 hoofdstukken de geschiedenis in het boek Esther beschreven. Een wetenschappelijke commentaar is het niet. De schrijver wil met u dit boek lezen en hij doet dat op duidelijke wijze en hij zocht het ook toe te passen voor den tegenwoordigen tijd, waarbij juiste opmerkingen zijn te vinden. Zoo kan dit geschrift leering en zegen afwerpen. Natuurlijk wil dit niet zeggen, dat alle vragen door den schrijver bevredigend zijn beantwoord. K. B. A. S.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1935 | | pagina 5