No- 51 Vrijdag 20 December 1935 49e Jaargang WEEKBLAD VOOR DE GEREFORMEERDE KERKEN IN ZEELAND. EERSTE BLAD. UIT HET WOORD. DADERS DES WOORDS- UIT DE HISTORIE. ZEEUWSCHE KERKBODE REDACTIEi Ds. A. C. HEIJ TE KOUDEKERKE. MEDEWERKERS; D.D. W. M. LE COINTRE, F. J. v. d. ENDE, A. B. W. M. KOK, A. H. OUSSOREN, F. STAAL Pzn., A. SCHEELE en R. J. VAN DER VEEN ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling 2.— Afzonderlijke nummers 8 cent. ADVER1ENTIEPRIJS15 cent per regelbij jaarabonnement van minstens 500 regels belangrijke reductie. UITGAVE VAN DE PERSVEREENIGENG ZEEUWSCHE KERKBODE ADRES VAN DE ADMINISTRATIE: FIRMA LITTOOIJ 6 OLTHOFF, MIDDELBURG Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg. TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280 KERSTFEEST. „Eere zij God in de hoogste hemelen Lucas 2:14. In dezelfde velden van Ephrata, waar David zijn kudde weidend bij het licht van maan en sterren, onder den nachtelijken oosterhemel, zijn lofzang zong „o HEERE onze Heere, hoe heer lijk is Uw Naam op de gansche aarde" (Psalm 8), klonk eeuwen later, in den Kerstnacht het Engelenlied, dat sprak van „vrede op aarde", maar toch begon met het „Eere zij God". Daaraan zullen wij moeten denken, als wij een antwoord verlangen op de vraag, die wij den vorigen keer stelden „Wat is de mensch dat Gij zijner gedenktwaarom Gods genade voor een zondig menschenkind" David zelf, die in den 8en psalm die vraag stelt, vindt ook het antwoord. Hij verwondert zich over Gods genade voor den kleinen mensch. Maar hij beseft toch ook, waarom dat geschiedt. Zijn lied laat hij opkomen uit, en uitmonden in de lofverheffing en aanbidding van Gods Naam, als om daarmede uit te drukken „Om zijns Naams wil is de Heere den mensch ge nadig". Dat is het nu toch eigenlijk ook, wat de En gelen zingen als de Zaligmaker geboren is. Zeker, zij spreken van een „blijde boodschap", van „vrede op aarde". Maar, dit zien zij toch als 't allergrootste van het Kerstfeest, dat God geëerd worde. Daartoe is Jezus geboren „Ik heb U verheer lijkt op de aarde". Nu stellen wij de vraag der verwondering nog eens „Wat is de mensch, o God, dat Gij hem ge denkt en bezoekt O, de mensch is in zichzelf, een nietig sterve ling, een zondig en onwaardig schepsel. En toch, voor dien mensch komt Gods Zoon op aarde. En toch, die mensch zal eens juichen in heer lijkheid voor Gods troon. En toch, die mensch zal eens engelen oordee- len en het aardrijk beërven. Omdat Gods Naam, Gods Eer er mee ge moeid is. Menschelijkerwijze gesproken had God een nieuwe wereld kunnen scheppen inplaats van deze oude en door de zonde bedorvene, met menschen zonder zonde, die in alles Hem dienden. Alleen, dan zou Hij zijn eenmaal gemaakt werk hebben moeten prijsgeven. En dat duldt Zijn Naam, dat gedoogt Zijn Eer niet De lof en de dankzegging, die Zijn verlost volk, dat den Zaligmaker in Bethlehem geboren, kent, Hem brengt en tot in eeuwigheid brengen zal, is Gode meer waard dan de lofzang van een nieuwe en volmaakte wereld voor Hem zou geweest zijn. Als die kleine en zondige mensch wordt zalig gemaakt, hij, die 't zoo volkomen onwaardig was en in zichzelf niets bezat, dan wordt God verheerlijkt. Uit de mond der kinderkens in zichzelf ge ring en onmachtig heeft Hij Zich lof toebereid. Als Jezus geboren wordt in een volkomen zondige en ten ondergang gedoemde wereld, om een Verlosser te zijn, dan klinkt het allerschoonst het „Eere zij God Als wij voor het Kerstfeest ons zelf kennend, ons telkens weer verwonderd afvragen waarom de HEERE toch zoo goed is, en zoo genadig, dan is dit 't antwoord, dat de Engelen ons geven: „Niet om uwentwil, maar om Zijns Naams wil!" „Daarom, zoo zegt de Heere HEERE, Ik doe het niet om uwentwil gij Huis Israëls, maar om Mijn heiligen Naam Daaraan moeten we denken, willen we wer kelijk Kerstfeest vieren. We moeten het inzien, dat wij zelf Gods Erbarming onwaardig zijn, daar wij opstandelingen zijn, die Zijn dienst ver worpen hebben. Maar we moeten ook aan de andere kant zien, hoe de HEERE ons niet los laat, nooit loslaten zal, ons eeuwig gedenkt, en in Zijn liefde bezoekt, om Zijns Naams wil. Daarom mogen wij op den Kerstdag weer blijde zijn De Heiland is geboren. Daarom Zijn eindeloos geduld met onze zonden. Daarom Zijn hulp en trouw, heel ons leven door, dag aan dag. „Eere zij God" zongen de engelen. Stemt gij daarmede van harte in Als ge dan werkelijk Kerstfeest viert en blijde en dankbaar gedenkt dat Jezus, uw Zaligmaker op aarde gekomen is. Luister dan naar dat En gelenlied, en zie daarin het doel van Gods ge nade, en dus het doel van uw leven uit genade: Prijs dan zijn Naam, verheerlijk Hem Souburg. C. B. BAVINCK. DE VROUW EN HAAR KIND EN DE ROODE DRAAK. Openb. 12:1—12a. In de gezichten, die aan Johannes tebeurt vie len, werd hem de ontwikkeling van de heele wereldgeschiedenis van Christus telkens getoond van uit een ander gezichtspunt. Het begin zien we dan èn de ontwikkeling èn het einde. Zoo geschiedde dat al in hoofdstuk 6. We zien daar het begin, in de verschijning van den ruiter op het witte paard, in het uitgaan van het Evangelie der genade in de geheele wereld. We zien dan voorts de ontwikkeling in het uit gaan van de ruiters op het roode, zwarte en vale paard. Het Evangelie gaat overwinnend uit, mede door de oordeelen, die God op de wereld doet komen. En eindelijk zien we daar de groote verschrikking over al degenen, die het Evangelie bleven tegenstaan. In de hoofdstukken 711 vinden we een nieuw onderdeel. Daar worden de oordeelen getoond, die God in de wereld komen doet om den tegenstand tegen het Evangelie. En door die oordeelen als van bazuinen gaat dan nog uit een machtige oproep tot bekeering. En vóórdat met 8 7 begint de beschrijving van die oordee len, worden de geloovigen in hoofdstuk 7 ge toond met de boodschap, dat de dienstknechten Gods aan hun voorhoofd ontvangen een zegel, dat hen vrijwaart voor het werk der verdervende Engelen en ook door wat 8 15 doet zien, dat de oordeelen op de aarde mede komen als verhooring van de gebeden aller heiligen en voor hen gewenschte vrucht dragen. Met hoofdstuk 12 krijgen we weer een nieuw begin. Werd tot nu toe de nadruk gelegd vooral op hetgeen zich afspeelt op de aarde, met hoofd stuk 12 begint een onderdeel, dat laat zien den geestelijken achtergrond van alles wat hier op aarde beroering brengt. Al die dingen toch zijn uitwerkingen van den grooten strijd, die er ge streden wordt tusschen den Christus en den Satan. Om dien strijd te gaan teekenen wordt terug gegrepen naar het feit van de geboorte van Christus en hier wordt dan allereerst getoond, hoe Satan poogde de verschijning van Christus in deze wereld onmogelijk te maken, maar hoe zijn pogen vergeefsch was. Er wordt hier gesproken van een vrouw, van haar kind en van een groote roode draak, die het kind van die vrouw bedreigde. En daar werd een groot teeken gezien in den hemel, n.l. een vrouw, bekleed met de zon en de maan was onder haar voeten en op haar hoofd een kroon van twaalf sterren en zij was zwanger en riep barensnood hebbende en zijnde in pijn om te baren. Bij dit alles moeten we natuurlijk weer be denken, dat ons hier alles in symbolische taal beschreven wordt. Wanneer hier gesproken wordt van een vrouw, mogen we niet uitsluitend denken aan Maria, de moeder des Heeren. Maria verschijnt hier dan tegelijk als de vertegenwoordigster van de oud-testamentische gemeente, het volk Israël, waaruit de Christus zou geboren worden. Dan kunnen we verstaan, wat hier van die vrouw wordt gezegd. Die vrouw werd gezien als een teeken in den hemel. De gemeente heeft haar oorsprong in den hemel. De geloovigen zijn, die uit God geboren zijn. Niet uit de aarde is Israël te verklaren, maar uit den hemel, uit den God van Israël, die in den hemel woont. Die vrouw was bekleed met de zon en de maan was onder haar voeten en op haar hoofd was een kroon van twaalf sterren. Die zon wijst naar het licht der bijzondere openbaring, waarin Israël als uitverkoren volk Gods wandelen mocht. Het had het licht van de Zonne der gerechtigheid en was daarmee als bekleed. Minder licht dan de zon geeft de maan. Min der licht dan de bijzondere openbaring Gods, geeft de algemeene openbaring. Ook die maan heeft Israël, maar dan aan de voeten. En op het hoofd heeft de Oud-testamentische gemeente een kroon van twaalf sterren. In de 12 stammen Israëls schittert het haar gegeven licht uit. De geheele beschrijving teekent de bijzondere gunst des Heeren over Israël, waardoor Hij het in Zijn gemeenschap deed deelen. Die Oud-testamentische gemeente nu was al- zoo afgezonderd en onderscheiden, omdat uit haar de Messias moest voortkomen. Israëls his torische taak zou zijn het voortbrengen van den Messias. Die taak was het geloovig Israël zich ook bewust. En daarom was er bij het geloovig Israël ook de werkzaamheid des geloofs daartoe: en was de begeerte, dat spoedig de tijd mocht aanbreken dat de Messias kwam. Johannes zag nog een ander teeken dan dat van de vrouw. Een ander teeken werd gezien in den hemel en zie, daar was een groote roode draak, heb bende zeven hoofden en tien hoornen en op zijn hoofden zeven Koninklijke hoeden. En zijn staart trok het derde deel der sterren des hemels en wierp die op de aarde. Een slang werd door Johannes gezien. Om het verschrikkelijke van dat beest aan te duiden wordt het een draak genoemd. Het was een groote roode draak. Monsterachtig groot was dat dier en daardoor reusachtig sterk. En rood was zijn kleur. Die kleur wees op zijn bloeddorst. En die groote roode draak had dan zeven hoofden. In het hoofd schuilt de denkkracht. Tot bereiking van zijn doel staat den draak ter beschikking een groote denkkracht. Ook had hij tien hoornen, dus een groote kracht, want de hoorn is het symbool van kracht. Op zijn hoof den droeg het monster zeven Koninklijke hoeden; het sierde zich met de teekenen van Koninklijke heerschappij om daarmee te kennen te geven, dat het als Koning heerschte. En die draak was dan niet alleen. Met zijn staart trok hij het derde deel van de sterren des hemels en wierp die op de aarde. Met de sterren des hemels worden hier de Engelen bedoeld, vgl. Job 38 7. De groote draak wist een derde deel der Engelen te bewegen om met hem op te vallen. Niet de groote meerderheid der En gelen werd afvallignog niet de helft. Maar toch wel een heel groot deel. En zoo kwamen ze alle op de aarde (vs. 4a). Ook het teeken van den draak werd gezien in den hemel. Die draak, was oorspronkelijk een goede Engel, en had in den hemel zijn plaats. Maar hij verliet den hemel en kwam met zijn trawanten op de aarde. En die draak bedreigde nu de vrouw en het kind waarvan zij moeder zou worden. RECLAME MET DEN GEREFORMEERDEN NAAM. In de Groninger Kerkbode van de vorige maand schreef Marnix (het Tweede Kamerlid Zijlstra) een paar brieven, die we gaarne in hun geheel in onze Kerkbode zouden overgenomen hebben, wanneer onze plaatsruimte dat had toe gelaten, omdat hij daarin een actueele kwestie op origineele manier bespreekt. We willen daarom er hier een kort resumé van geven. In den eersten door ons bedoelden brief wijst hij er op, dat we in het gewone leven moeten uitgaan van een heeleboel onderstellingen. Wan neer we ons b.v. bewegen onder de menschen gaan we uit van de onderstelling, dat die men schen niet in den zin hebben ons kwaad te doen. Het leven zou wel heel benauwd worden, wan neer we dat niet zouden kunnen onderstellen. Zoolang iemand geen kwaad gedaan heeft, moet men aannemen dat hij het goede voorheeft. Maar zoo betoogt hij dan die onder stelling komt niet altijd uit. Er zijn ook men schen, die wel eens kwaad doen. En nu komt er van bepaalde zijde een beschuldiging aan de overheid of een kerkeraad, dat zij het moesten voorkomen, dat iemand kwaad doet. Er moet komen een absolute staat en een soort absolute kerkregeering. De straf en de tucht moet elke verkeerde daad direct volgen. Zoodat wij er van overtuigd kunnen zijn, dat alle losloopende men schen goed zijn. Een absolute regeering d.w.z. een regeering van dwingelanden en tyrannen durft niemand meer te vertrouwen. Zij durft niet te leven bij veronderstelling van het goede. En daarom prijst hij gelukkig het land, waar die veronderstelling nog het leven kenmerkt. Maar zegt hij dan verder er zijn ook absolutisten, die de zaak van den anderen kant willen doen bekijken die den regel omkeeren. Wij zeggen als een man een schoone getui genis van de overheid kan krijgen, mogen wij hen voor eerlijk en goed houden. Maar die an deren verklarenik heb een getuigschrift van de overheid en werd nooit gestraftdus ben ik goed en mijn waar is goed. Wij zeggen als een man een schoone attesta tie kan toonen moeten wij en moet de kerkeraad hem als goed lid der kerk aanvaarden. Maar zij zeggen hier is mijn attestatie, of ik ben Gereformeerd en word van de tafel des Heeren niet afgehouden dus is mijn waar, die ik u aanbied ook goed, ofdus ben ik zelf be trouwbaar. Dat is zegt Marnix een snoode omkee ring van den regel. En hij vraagtZou nu iemand, die verstandig is, dit vertrouwen Na tuurlijk niet. Als iemand bij u komt en u sigaren wil verkoopen, maar hij begint te zeggenik ben goed Gereformeerd en zat gisteren nog aan de Avondmaalstafel reken er dan maar op, dat de sigaren slecht zijn. En zulke dingen zien we nu ook op politiek gebied gebeuren. Daar zijn Gereformeerden, die Christen-democraat of nationaal-socialist wor den. En die gaan zich presenteeren als goed Gereformeerd in vollen rechte. En dan zijn er menschen, die zeggen O, die nationaal-socialist wordt niet door den kerkeraad aangepakt. Zijn leer is dus niet verkeerd. Als de zaak verkeerd was zou de kerkeraad wel optreden, dus Dan wordt schromelijk misbruik gemaakt door allerlei menschen, door wie spreken en hooren van het feit, dat de kerkelijke tucht, evenals de tucht der overheid haar natuurlijke grenzen heeft. Inzonderheid de kerk is niet in staat alle ver keerd optreden in de maatschappij op allerlei gebied te keeren. En niemand heeft dus het recht zijn waar, op welk gebied dan ook, zijn program of zijn politieke of maatschappelijke wenschen goed te praten op grond van het feit, dat hij niet in aanraking kwam met de kerkelijke censuur. En wie iemand gelooft, welke wonder lijke dingen hij ook vertelt en met welk program hij ook komt, alleen op grond van het feit, dat hij nog vrij rondloopt zonder met overheid of kerkeraad in aanraking te zijn gekomen, is wel een zeer onnoozel man. Tot zoover uit den brief van Marnix. Nu het ook in onze provincie voorkomt, dat men re clame gaat maken met het lid-zijn van een Geref. Kerk, om op grond daarvan geloof te vragen voor wonderlijke, en zelfs tegen Gods Woord, ingaande theoriën, kan dit wijze woord van Marnix dienst doen. HEIJ. Gereformeerde Kerk van Middelburg. (VervolgReis naar Amerika). Mevrouw Kleyn die altijd zeer bezorgd over haar man was, heeft dien avond 9 uur lang over de reeling van het schip staan kijken. Ze was n.l. bezorgd over het lange uitblijven. Eindelijk kwam haar man. Toen allen naar bed gegaan waren werden de passagiers wakker gemaakt door het jammeren van Mevrouw Kleyn. De geroepen dokter adviseerde terugkeeren. Dit gebeurde echter niet. Hoewel de pijn ver schrikkelijk was en haar pijnstillende middelen werden gegeven, heeft ze gedurende den gehee- len reis gelegen 38 dagen lang. De eerste vier weken had men een kalme zee. Er was geen zeeziekte. Wel brak er twist uit onder de Duitschers. De oorzaak van het oproer was dat er dertig Thaler gestolen waren. Een bepaalde matroos werd hiervoor aangezien. Bij onderzoek van zijn kist bleek op de bodem een sok de gestolen Thalers te bevatten. Voor ieder had hij ontkend het bedrag gestolen te hebben. Boven in de mast werd de man nu op een plank gezet en met een schandbord werd zijn positie nog versierd, waarop met groote letters in het Duitsch, Engelsch en Hollandsch te lezen stond Dief. Na die vier weken kwam er storm. De ma trozen werkten aan de zeilen, wat ze konden. Overal was haast en als aan de matrozen ge vraagd werd of er storm zou komen zeiden ze „een beetje". Plotseling werd het schip op zij geworpen, zoodat het sterk helde. Alles aan boord werd naar lij gegooid, zelfs de vuurhaar den vielen open, zoodat het brandende hout zich verspreidde door het schip. Spoedig was dit echter gebluscht, hoewel het veel angst had ge bracht. Ieder werd gelast naar beneden te gaan. Zon der zich vast te houden was het ondoenlijk om te blijven staan. Iedereen was zeeziek. Toen deze uitgewerkt was werden allen door de vrees be vangen niet behouden te zullen aankomen. Lus teloos en moedeloos zaten we bij elkaar. Het

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1935 | | pagina 1