No* 49 Vrijdag 6 December 1935 49e Jaargang WEEKBLAD VOOR DE GEREFORMEERDE KERKEN IN ZEELAND* UIT HET WOORD* DADERS DES WOORDS* UIT DE HISTORIE. ZEEUWSCHE KERKBODE REDACTIE: Ds.A,G HEIJ TE KOUDEKERKE, MEDEWERKERSD.D. W. M. LE COINTRE, F. J. v. d. ENDE, A. B. W. M, KOK, A. H, OUSSOREN, F, STAAL Pzn„ A. SCHEELE en R. J. VAN DER VEEN ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling 2. Afzonderlijke nummers 8 cent. ADVER1ENTIEPRIJS 15 cent per regelbij jaarabonnement van minstens 500 regels belangrijke reductie. UITGAVE VAN DE PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE ADRES VAN DE ADMINISTRATIE: FIRMA LITTOOIJ OLTHOFF, MIDDELBURG Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg. TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280 UW LICHT KOMT. Maak u op, word verlicht, want uw licht komt en de heerlijkheid des Heeren gaat over u op. Jesaja 60 1. Nog slechts enkele weken en wij begeeren als kerk des Heeren wederom het Kerstfeest te vie ren. Kerstfeest dat is het Christus-feest, het feest, dat God met ons is in het Kindeke in de kribbe. Naar de komst van dien Messias en Immanuël zagen alle geslachten onder de oude bedeeling henen en hebben Hem van verre en in het ge loof gezien, hoewel zij de belofte niet hebben verkregen. En alle geslachten van de nieuwe be deeling zien op Hem terug. Want Hij is de Zonne der gerechtigheid waarom zich alles wen telt en keert, waardoor alles wordt gekoesterd en vruchtbaar gemaakt. Van Hem gaat een le venwekkende kracht uit daar, waar men zich keert naar deze Zon en blootstelt aan Zijn warm te en koestering. Zooals een bloem zich keert naar het zonlicht, zoo behooren wij ons steeds te keeren naar het Licht der wereld, dat is op gegaan in den heiligen Kerstnacht. Deze oproep doet God door middel van Zijn dienstknecht, den profeet Jesaja ook uitgaan tot het volk van Juda, dat wij ons in de ballingschap moeten denken. Weliswaar leefde Jesaja gerui- men tijd vóór dat Juda is weggevoerd naar Babel en was reeds lang gestorven toen de verwoesting over stad en tempel kwam. Maar God deed hem die verre toekomst zien en beschrijven als ware het reeds gebeurd. Ja, hij mocht aan Juda zelfs de troost-boodschap brengen, dat het weer ver lost zal worden van vreemde overheersching. En in die verlossing van Gods volk uit Babel zag hij de verlossing van heel de kerk des Hee ren uit het groote Babel dezer wereld. Het tijde lijke en het eeuwige liggen in één perspectief, in één vergezicht. De profetie is meermalen ver geleken met een schilderij. Op zulk een schilderij staan en liggen de dingen niet in een plat vlak, maar we onderscheiden een voorgrond en een achtergrond. Zóó ziet men in de profetie op den voorgrond het één of andere historische feit, zooals hier de ballingschap en de verlossing daaruit en op den achtergrond zien we de verlossing van de kerk van Christus door haar Heiland en Zaligmaker. Juda zit dus neer in ballingschap. Het zit neer aan de rivieren van Babel en treurt over het droevig verloop der dingen. De prachtige stad en tempel liggen in puin en aan deze gedachte kunnen zij maar niet wennen. Zij kunnen niet meer zingen en de harpen hangen doelloos aan de wilgen. En zeiven zijn zij geheel en al mach teloos en moeten zich alles maar laten welgeval len wat er met hen gedaan en over hen besloten werd. Zij schijnen geen toekomst meer te hebben. Het is alles even donker en beklemmend voor hen, want waar is nu hun God op Wien zij hoopten Hun vijanden drijven den spot met hen. In deze toestand moeten wij ons Juda denken als Jesaja met het Woord des Heeren tot hen komt en zegt „Maak u op, word verlicht, want „uw licht komt en de heerlijkeheid des Heeren „gaat over u op". Hij zegt daarmede tot Juda, dat de dageraad der verlossing aanstaande is en dat zij zich gereed moeten houden om uit het land der vreemdelingschap te trekken. En zóó zeker is hij ervan overtuigd, dat het komen zal, dat hij zegt „Uw licht is gekomen en de heer lijkheid des Heeren is over u opgegaan". De toekomst is een heden voor hem en nu wordt het treurige en machtelooze Juda opgeroepen om op te staan en zich bloot te stellen aan het licht, dat is opgegaan in den donkeren nacht. Zij moe ten zich verblijden over het heil des Heeren, Die hen zal uitleiden met Zijn sterke hand. Het gaat Juda als iemand, die de vensters van zijn woning heeft gesloten, de gordijnen neerge laten en nu klaagt dat het zóó donker is om hem heen. Maar dat ligt niet aan de zon, want zij staat reeds hoog aan den hemel te stralen, doch die man heeft zelve de zon buiten zijn wo ning gesloten. Hij is dus zelf de schuld van die donkerheid waarover hij klaagt. Daarom moet hij de hindernissen en belemmeringen wegnemen, hij moet de gordijnen optrekken en de vensters openzetten, opdat het zonlicht zijn woning bin nen kan dringen en hij zich verblijdde over het licht. Jesaja zag vanuit zijn uitkijktoren, dat. de ver lossing des Heeren komen zal. Het is zóó zeker voor hem, dat hij zegt„het is reeds gekomen". Maar nu moet Juda ook opstaan uit zijn droevig gemijmer. Het moet de belemmeringen wegne men, die verhinderen, dat het de komende ver lossing niet zag. Zij zagen alleen aan wat voor oogen was, dat stad en tempel verwoest lagen, dat ze zelf in een vreemd land waren als slaven en slavinnen. Maar zij rekenden niet met de be loften des Heeren en daarom was het zóó don ker voor hen. Zij dachten dat God hen vergat en zie nu komt deze boodschap van vermaning en troost. Zij moeten opstaan, zich bloot stellen aan het licht en dan zullen zij bemerken, dat Gods vriendelijk aangezicht in gunst tot hen is gewend. Dan zullen zij zich weer verblijden in den God huns heils, de harpen grijpen en tok kelen en zingen van de goedertierenheden des Heeren. Dan zien wij in het leven van Gods volk het zelfde gebeuren wat wij ieder voorjaar in de natuur zien gebeuren. In den winter is alles als het ware verstorven en dood door de koude. De grond is bevroren en hard als een steen. Alle plantenleven verdort door de ijskoude Oosten wind. Maar als het lentezonnetje komt begint alles weer te herleven. De grond ontdooit en overal puilt het jonge leven naar buiten. Alles krijgt een nieuwe frissche kleur en prijkt in schoone glansen. Die lentezon doet wonderen. Wel staat zij ver van ons af, maar zij is toch vlak bij ons met haar licht en warmte, waardoor alles herleeft en bloeit. Zóó wordt het ook in het leven van Gods volk als wij ons keeren naar het Licht der we reld, dat is opgegaan in den heiligen Kerstnacht. Hij is de Zonne der gerechtigheid, Die het win terachtige uit ons leven wegneemt. Hij maakt de harde harten week, zoodat het zaad der weder geboorte in ons kan ontkiemen en zich openbaren in ons leven in geloof en bekeering. Dan wordt het lente in ons leven, dan wordt er leven ge zien en straks heerlijke bloesem en vruchten. De kerk des Heeren is Zijn hof, waarin Hij de heerlijke specerijengeur doet uitstroomen, want de heerlijkheid des Heeren, die over ons opgaat, wordt ook in ons openbaar in de vruch ten van geloof en bekeering. Dan is het feest in ons hart, feest in ons gezin, feest in de samen komsten der gemeente. Wij gaan dan zingen van het heil des Heeren, ondanks al de donkerheid en duisternis, die er in deze wereld is. Want God is ons in Jezus Christus een God van nabij, vlak bij ons met Zijn licht en warmte, waardoor alles ontdooit en groeit. Maar dan moeten bij ons ook alle hindernissen en belemmeringen worden weggenomen. Immers indien ons leven nog niet een lenteleven is, doch als het er nog zóó koud is en stijf, dan ligt dat niet aan de Zonne der gerechtigheid, Die hoog aan den hemel staat te stralen, haar licht en warmte doet uitgaan, maar dan ligt daarover de schuld bij ons. Wij moeten ons ook opmaken, het rustbed der zonde verlaten, de vensters van ons levenshuis wagenwijd openzetten of om met het andere beeld te spreken alle mogelijke winterbedek- king, alle belemmeringen om het zonlicht moeten worden weggenomen, opdat Hij kan doordrin gen met Zijn Woord en Geest in onze harten en van dat dorre menschenleven weer maken een vruchtbaar leven. Dit was de roeping van Juda in de balling schap omringd door allerlei donkerheden en duis ternissen maar ook ons wordt toegeroepen, dat wij ons moeten keeren naar het Licht der wereld, dat is opgegaan in Bethlehem. „Want er zal een Verlosser tot Sion komen" doch dan volgt er op „namelijk voor hen, die „zich bekeeren van de overtreding in Jakob, „spreekt de HEERE" (Jes. 59:20). Arnemuiden. H. SCHOLING. Rectificatie. In onze vorige meditatie sloop een drukfout. Regel 26 van onderen staat „on derworpen om wat recht is in de oogen des Hee ren", moest zijn „onderworpen aan wat NADERE VOORBEREIDING, Openb. 11:114 (De twee getuigen gedood en weer levend geworden). Er komt zoo zegt vers 7 uit den afgrond een beest, een verscheurend dier, dat den ge tuigen Gods krijg aandoet, ze overwint en doodt. Bij dat beest uit den afgrond is te denken aan den anti-christ, den mensch der zonde. God laat toe, dat Zijn getuigen, wanneer zij hun getuige nis zullen geëindigd hebben, als hun taak zal vol eindigd zijn, door den anti-christ zullen worden gedood. Dan triumfeert schijnbaar althans over hen Gods en hun vijand. Ze worden gedood en hun doode lichamen zullen liggen op de straat der groote stad, die geestelijk genoemd wordt Sodom en Egypte, alwaar ook onze Heere ge kruist is. Sodom is de type van de grootst mogelijke zedelijke verdorvenheid, Egypte de type van de Gode vijandige wereldmacht, die Gods volk on derdrukt. Onder het oordeel van deze twee namen valt ook de heilige stad Jeruzalem. Daar werd de Heere gekruisigd. Jeruzalem maakte zich Sodom en Egypte gelijk. En den gedooden getuigen wordt dan de grootst mogelijke schande aangedaan. Voor de getuigen Gods is er niet de minste achting. Zelfs den meest verachten mensch wordt geen begra fenis onthouden. Is die begrafenis dan soms een ezelsbegrafenis, het is dan toch nog een begra fenis. Dezen getuigen Gods wordt een begrafe nis onthouden. Hun doode lichamen liggen zoo maar openlijk op de straat der groote stad. En ze liggen daar dag, dat is V360 deel van de 1260 dagen dus nog een geruime tijd. En is er geenerlei eerbied voor de twee getui gen, er is juist groote vreugde over hun dood. De dagen worden feestdagen, waarop men el kander geschenken zendt. De menschen zijn o zoo blij, dat ze geen last meer hebben van het woord der twee profeten dat ze daardoor niet meer verontrust worden. Om te weten hoe we dit moeten verstaan, moeten we bedenken, dat we bij die twee ge tuigen niet te denken hebben aan twee personen, maar aan de gemeente des Heeren in haar ambten. Bij den dood van de twee getuigen is dus te denken aan een algeheele vernietiging van de kerk als instituut. Is het, dat er dan ook nog geloovigen op de aarde zullen zijn (vgl. 1 Cor. 1551 en 1 Thessal. 4:15) dan zal toch de kerk ineengestort zijn. En in den aan blik van die ruïne der kerk zullen, die de aarde bewonen, zich verheugen. Eindelijk is men dan toch verlost van dat Woord Gods, dat de consciëntie nog pijnigde, als men, naar den lust van het hart, zich overgaf aan de zonde. Zoo scheen dan de overwinning op de ge tuigen Gods wel volkomen. Het was echter maar schijn. De getuigen Gods gedood zijnde, staan weer op uit de dooden, varen ten hemel en dan komt de groote schrik voor Gods vijanden. In vers 11 en 12 lezen we: En na drie dagen en een halve is een geest des levens uit God in hen gegaan en zij stonden op hun voeten en daar is groote vrees gevallen op degenen, die hen aanschouwden. En zij hoorden een groote stem uit den hemel, die tot hen zeide komt herwaarts op. En zij voeren op naar den hemel in de wolk en hun vijanden aanschouwden ze. Drie en een halve dag lagen hun doode licha men op de aarde, overgegeven aan den spot van hen, die zich over hun dood verblijdden. Maar toen wachtte hen iets heerlijkers dan een eervolle begrafenis. Toen werden ze weer levend. Een geest des levens uit God ging in hen en zij ston den weer op hun voeten. En, als ze weer levend geworden zijn, behoeven ze niet wederom te gaan getuigen, want hun werk was voleindigd. Dan wacht hen de groote heerlijkheid, dat ze worden opgenomen in den hemel. Deze verheerlijking der getuigen Gods brengt dan echter groote schrik aan hun vijanden en bespotters. En in die ure geschiedde een groote aardbe ving en het tiende deel der stad is gevallen en daar zijn in de aardbeving gedood zeven duizend namen van menschen en de overigen zijn zeer bevreesd geworden en hebben den God des he mels heerlijkheid gegeven. Reeds aanstonds werd het tiende deel der stad verwoest en werden 7000 menschen gedood. Dat getal 7000 is weer symboliek en wijst op een groote menigte. 7 3+ 4, het getal der vol komenheid en dat vermenigvuldigd met 10 X 10 X 10. Onder dat angstaanjagend oordeel, waardoor de overblijvenden met groote vrees worden ver vuld, gaan deze dan den God des hemels heer lijkheid geven. Niet in oprecht berouw en met waar geloof, maar omdat hun, ondanks hun on geloof en onbeheerlijkheid, die betuiging wordt afgeperst. En dan komt het derde wee. Dan komt het einde. Aan hen, die bij het altaar aanbidden (11 1) wordt in de twee getuigen geteekend, waarop ze moeten bedacht zijn en wat zij mogen verwach ten. De vervulling der roeping, waarmee de kerk des Heeren in deze wereld geroepen wordt, is verre van gemakkelijk. De wereld haat het Woord, dat getuigt van God en Christus. Dat Woord pijnigt haar omdat het haar hindert in het dienen der zonde. En omdat ze dat Woord wil weghebben, daarom haat ze ook de dragers van dat Woord. En als ze kan vervolgt ze de wereld de getuigen van Christus en doodt ze. Toch mag de gemeente zich daardoor niet la ten weerhouden om van Christus te getuigen. Zij bedenke de groote genade, dat zij een ge tuige van Christus mag zijn. Aan Hem is de overwinning, en de heerlijk heid zal zijn voor allen, die Zijn Naam zullen beleden hebben in de wereld ondanks alle smaad en vervolging. Zij zullen leven. HEIJ. Ambtsgewaad. Een correspondent van „The Christian World" publiceert de volgende gegevens inzake het ambtsgewaad. 1Gedurende de vier eerste eeuwen van de Kerk, droegen de „geestelijken" en de „leeken" dezelfde kleederen. 2) In 428 berispt Paus Celestinus I een Spaan- sche bisschop omdat hij een ander kleed draagt dan de „leeken". 3) Na den val van Rome (410) en de ves tiging van de Oostgothen in Italië namen de Ro meinen algemeen de kleeding van de veroveraars aan, terwijl de „geestelijkheid" de Romeinsche kleeding bleef dragen de tuniek en den Romein- schen rok. 4) In het jaar 600 verbood Gregorius I of ficieel om het nieuwe (Gothische) kleed te gaan dragen en zoo werd de „rok" voor de geestelijk heid verplichtend gesteld. Het dragen van den rok is dus een maatregel door conservatieve pausen getroffen die bedroefd waren over de groeiende invloed van de Gothi sche veroveraars. Als we dus weer naar de oude tijden terug moeten keeren dan zie men onder 1). Gereformeerde Kerk van Middelburg. Dat de menschen van vroeger en heden in we zen niet verschillend zijn moge blijken uit het geen we vonden in de notulen van 8 Maart 1848. Naar gewoonte opent Ds. H. G. Kleyn de vergadering. Druppelsgewijze komen de ouder lingen en diakenen binnen, hoewel het over tijd is. „De leeraar stelt voor om orde en regel te houden en boete te stellen op te laat en in het geheel niet komen hier is voorgesteld voor te laat komen 10 cents boete en in het geheel niet 30 cents boete uitgezonderd wettige redenen. Dit is met algemeen stemmen aangenomen." Dan ineens komt het den Kerkeraad verschrik kende bericht dat Ds. H. G. Kleyn naar Amerika geroepen is. In November 1848 liep het gerucht reeds door Walcheren heen. Toen werd reeds gesproken over Graafschap Michigan. Heel Walcheren kwam in beroering en overal werd de vraag besproken onder de „Afgeschei denen" of men mee zou gaan. Men stond voor de keus kiezen tusschen twee werelden Neder land of Amerika. Nederland beteekendever drukking, verachting en Amerika vrijheid. Op 15 Maart 1849 doet Ds. H. G. Kleyn den Kerkeraad de mededeeling, dat hij het beroep naar Graaschap Michigan heeft aangenomen. Hoewel de Kerkeraad al het mogelijke doet de zen leeraar te houden, zoo is het alles vruchte loos. Van heinde en ver komt men nu in Middel burg om te vragen mee te mogen gaan. Een En- gelsche avondschool wordt geheel gevuld met

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1935 | | pagina 1