No. 45 Vrijdag 8 November 1935 49e Jaargang WEEKBLAD VOOR DE GEREFORMEERDE KERKEN IN ZEELAND. UIT HET WOORD. DADERS DES WOORDS. UIT DE HISTORIE. VAN VERRE EN NABIJ. ZEEUWSCHE KERKBODE. REDACTIE: Ds. A. C. HEIJ TE KOUDEKERKE. MEDEWERKERS: D.D. L. BOUMA, W. M. LE COINTRE, F. J. v. d. ENDE, A. B. W. M. KOK, A. H. OUSSOREN, F. STAALPzn., A. SCHEELE cn R. J. VAN DER VEEN ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling 2. Afzonderlijke nummers 8 cent. ADVER1ENTIEPRIJS15 cent per regelbij jaarabonnement yan minstens 500 regels belangrijke reductie. UITGAVE VAN DE PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE ADRES VAN DE ADMINISTRATIE: FIRMA LITTOOIJ 6 OLTHOFF, MIDDELBURG Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg. TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280 OVERBODIGE KLACHT, Waarom zegt gij dan, o Jacob en spreekt, o Israëlmijn weg is voor den Heere verborgen en mijn recht gaat van mijnen God voorbij Jesaja 40 27. Wanneer over een menschenleven zorg en kommer komt, is het hart al gauw geneigd tot klacht. Zelfs een geloovige heeft dan wel eens zwaren strijd om stil te zijn, vooral wanneer de nood blijft nijpen en de moeite toeneemt. Als wij bidden en het verandert niet, dan meenen wij, dat God ons niet ziet en hoort. Want wij denken heimelijk God is een God om ons di- rekt te helpen. En als dat niet gebeurt, ligt de klacht gereed. Israël in ballingschap is daar een sprekend voorbeeld van. Het woonde reeds tientallen jaren in ballingschap maar wat het bad, de Heere verloste niet. Hoe ze ook riepen, er kwam geen uitkomst. Zoo zeggen ze mijn weg is voor den Heere verborgen en mijn recht gaat van mijn God voorbij. God de Heere weet echter wat wij zijn. Hij weet ook, dat wij klagers zijn. Dat staat in onzen tekst wel zeer duidelijk beschreven. Wij lezen hier in de profetieën van Jesaja, hoe God de Heere de klacht van zijn volk van woord tot woord blijkt te kennen. Ja, maar het opmer kelijke hierbij is, dat het volk zelf nog geen woord van klacht had doen hooren. Toen de profeet deze woorden schreef, was de balling schap nog niet eens begonnen. Het oordeel Gods over Israël moest nog komen En toch weet de Heere al jaren tevoren wat zijn volk zal klagen. Hij spreekt hun klachten uit voor zij zelf ook maar één klacht hebben doen hooren. Hij heeft door zijn profeet alle klachten voorspeld, die zijn ontevreden volk vele jaren later zou uitspreken. De Heere heeft daarin getoond, hoe Hij onze zwakheden kent, dat Hij ook onzen lust tot kla gen kent en dat wij bij al onze klachten nooit moeten meenen, dat God de moeiten van ons leven niet ziet en hoort. Immers voordat het volk Gods in ellende zit, is al die ellende bij Hem reeds bekend. Hij kent onzen nood vooruit, maar ook onze klacht. Daarin ligt geen geringe troost. Wij denken en zeggen zoo lichtde Heere ziet en merkt het niet. Vooral wanneer de beproeving jaren duurt. Maar dit woord van God leert ons, dat al ons klagen niet alleen schuldig is, maar ook over bodig. Wat klaagt dan een mensch, dat God hem vergeten en verlaten heeft God de Heere weet alles van ons tot in de kleinste bijzonder heden. Hij weet zelfs, dat wij klagen zullen en hoe wij klagen zullen. Als dus ooit een christen klaagt over zijn ellende en nood, laat hij bedenken voor ik klaag zijn mijn klachten reeds bij den Heere bekend. Hij kent onzen nood en ons klagen erover. Daarom is het totaal overbodig om met Israël te zeggenmijn weg is voor den Heere verbor gen en mijn recht gaat van mijn God voorbij. Goes. W. H. VAN DER VEGT. NADERE VOORBEREIDING Openb. 11 114 (Het meten van den tempel Gods). In hoofdstuk 10 111 14 wordt beschreven de nadere voorbereiding waarmee Johannes werd voorbereid op het bazuinen van de zevende of laatste bazuin. Die voorbereiding ontving hij dan, volgens hoofdstuk 10, door de verschijning van een ster ken Engel, op wiens roepen met een groote stem, de zeven donderslagen hun krachtige en duide lijke stemmen deden hooren, en door de onder eede aflegde verklaring van dezen Engel, dat nu het einde spoedig komen zou. En dan ook daar door, dat hij, het geopende boeksken, dat de Engel in zijn hand had, etende, bevond dat het zoet was in z'n mond maar bitter in z'n buik. Tot die nadere voorbereiding behoort nu ook wat in dit hoofdstuk wordt gezegd aangaande het meten van den tempel Gods en het optreden van de twee getuigen. Mij werd zoo schrijft Johannes hier een rietstok gegeven, een meetroede gelijk en de Engel stond en zeide Sta op, en meet den tem pel Gods en het altaar en degenen, die daarin aanbidden. En laat het voorhof uit, dat van bui ten den tempel is, en meet dat nietwant het is den heidenen gegeven en zij zullen de heilige stad vertreden twee en veertig maanden. Dat meten moet geschieden om de juiste gren zen aan te geven. Als er een geschil is over de grens tusschen het eigendom van den één en den ander, komt de landmeter om precies die grens aan te wijzen en alzoo vast te stellen wat elks eigendom is. Het meten, waartoe Johannes ge roepen wordt, moet dan dienen om precies aan te geven wat tot Gods tempel behoort. Bij den tempel Gods is dan gelijk duidelijk blijkt niet te denken aan het steenen gebouw in Jeruzalem. Wat Johannes moet meten zijn de tempel Gods en het altaar en degenen, die daarin aanbidden, d.w.z. hij moet de juiste grens aan wijzen om hen, die in den tempel Gods bij het altaar aanbidden. De tempel is de plaats, waar God woont, waar toegang tot God is langs en door het altaar, waar gebracht wordt het offer der verzoening. De tempel is de plaats, waar de ware geloovigen, die de verzoening van hun zonden zochten en vonden door het offer, komen tot de ware aan bidding Gods. Het meten van die aanbidders wil dus zeggenhet aanwijzen van hen, die Gods eigendom zijn, die den waren tempel Gods vormen. Bij dit meten van den tempel, behoort niet het meten van den voorhof. Tot Johannes wordt ge zegd laat het voorhof uit en meet dat niet. De tempel in Jeruzalem had een voorhof. Dat was al zoo bij den tempel van Salomo dat was ook zoo bij den tempel van Herodes. Die voor hof sloot wel nauw aan bij den tempel, werd ook wel eens tot den tempel gerekend, maar behoorde toch niet tot den eigenlijken tempel. Dien voorhof erkent God niet als Zijn eigendom. In deze beeldspraak wordt ons het volgende geleerd. Daar zijn er die met de ware geloovi gen, de ware aanbidders van God leven in nauwe gemeenschap. Uiterlijk zijn ze door verschillende banden aan Gods volk en aan den dienst Gods verbonden. Ze schijnen ook Gods eigendom te zijn. Maar dat verband is alleen maar uiterlijk. In hun hart zijn ze vreemd aan den dienst Gods. Zij hebben geen gebruik gemaakt van het altaar der verzoening. Zij hebben God niet leeren zoe ken in de offerande van Christus tot de verzoe ning der zonden. Daarom zijn ze ook niet ware aanbidders geworden. Van hen wordt nu gezegd: meet die nietreken het niet tot Gods eigen dom, want zij behooren den Heere niet toe. Dat voorhof wordt den heidenen gegeven en deze zullen de heilige stad vertreden twee en veertig maanden. Er zijn ware geloovigen. Er zijn ook, die niet met een waar geloof den Heere aanbidden, maar toch voor geloovigen willen doorgaan, die uiter lijk nog den band aan den dienst des Heeren vasthouden. Maar er zijn ook de heidenen, er zijn ook die totaal ongeloovig zijn en op geener lei wijze Gode eerbied bewijzen maar in alles toonen, dat zij God en Zijn dienst haten. Aan die heidenen wordt nu het voorhof en de heilige stad overgegeven en die heidenen ver treden dan de heilige stad twee en veertig maan den. God strekt Zijn bewarende hand niet uit over het voorhof. Hij geeft dat over aan de verwoes ting der heidenen. Ja, niet alleen het voorhof, maar de geheele heilige stad, want alleen den tempel erkent God als Zijn bijzonder heiligdom, dat Hij bewaart omdat het Zijn eigendom is. En dit duurt dan twee en veertig maanden. Deze tijdsbepaling komt ook voor in vers 3 en wordt daar aangegeven als 1260 dagen. Ze komt ook voor in 12 14 en daar omschreven als 3j^ jaar. Met dien tijdsduur wordt bedoeld de gansche tijd, die er verloopt tusschen de verheerlijking van Christus bij Zijn hemelvaart en Zijn weder komst om te oordeelen. De verschillende terminologie houdt verband met de beschrijving van wat daarin gebeurt. Als er sprake is van de vertreding der heilige stad door de heidenen, wordt gesproken van maanden. Een belegering van een stad wordt bij maanden geteld. Wordt er gesproken over de prediking des Woords en de vervolgingen, dan wordt de tijdsduur aangegeven in dagen, omdat eiken dag die prediking moet uitgaan en omdat elke dag genoeg heeft aan z'n eigen kwaad. Maar wordt als in 12:14 een overzicht gegeven over het geheele tijdsverloop, dan wordt die tijdsduur aangegeven in jaren. Een tijdvak toch wordt in jaren berekend. Als nu van dat tijdvak wordt gezegd, dat het 3J/£ jaar duurt, is daaraan te denken dat 3x/2 de helft is van 7. De week van 7, als de periode van de Schepping tot Christus' wederkomst, wordt door de komst van Christus in twee dee- len verdeeld. Van Christus' komst tot Zijn we derkomst is het dan een periode van 3j^ jaa* of 42 maanden of 1260 dagen. Gedurende den ganschen tijd vanaf Jezus' hemelvaart tot Zijn wederkomst, zal God dus Zijn bescherming uitstrekken over wat Hij als Zijn eigendom erkent, als Zijn eigenlijken tem pel, de ware aanbidders. Maar het voorhof en de heilige stad die niet het eigenlijke heiligdom vormen, zal God overgeven aan het geweld der heidenen, der goddeloozen. Hierin ligt een ernstige waarschuwing. Hieruit wordt duidelijk, dat het niet voldoende is geleefd te hebben in verband en zelfs in nauwe aanraking met de gemeente Gods op aarde. Het is moge lijk, dat dezulken toch niet Gods eigendom zijn en dus ook niet door Hem worden beschermd. Gods tempel, dien Hij beschouwt als Zijn bij zonder eigendom, bestaat uit degenen, die Hem aanbidden bij het altaar der verzoening die de toevlucht nemen tot de eenige offerande van den Heere Jezus Christus. Alleen dan die mensch mag van Gods be scherming verzekerd zijn, die zöö den Heere aanbidt bij het altaar. Wereldproblemen van G. A. Gedat. Uitg. J. H. Kok N.V., Kampen 1935. Deze „proeve eener populaire uiteenzetting van het wereldgebeuren onzer dagen" hebben we achter elkaar gelezen. Het is een buitengewoon suggestief boekje. De schrijver is een man, die veel heeft gereisd en gezien en die op duidelijke en scherpzinnige wijze de groote vraagstukken, die de ontwikkeling onzer wereld beheerschen, behandelt. Hij teekent ons de drie kuituurkringen, die thans bestaan of in wording zijn en waarvan de eene, de Europeesch-Amerikaansche de we reldhegemonie tracht te behouden, terwijl de beide andere haar trachten te verwerven. We lezen hier over Japan, China, Indië enz. Ook wijdt de schrijver een hoofdstuk aan de Zending, tegen welk gedeelte wel enkele bedenkingen knu- nen worden ingebracht, maar dat toch ook zeer boeit. Verder is het boekje ook wel eens wat oppervlakkig en kunnen we ons ook lang niet met alles wat de schrijver zegt vereenigen toch bevelen we dit geschrift ten zeerste aan, om er een indruk door te krijgen van de geweldige ge beurtenissen en veranderingen van onzen tijd, vooral omdat de schrijver ons ook schetst de roeping der Christenheid om leiding te geven temidden van de groote verwarringen en om wentelingen dezer jaren. HEIJ. Gereformeerde Kerk van Middelburg, We schreven de vorige week, dat de notulen van 18421845 ontbraken. Thans kunnen we mededeelen, dat er nog eenige gegevens zijn binnengekomen over de jaren 18421845 brie ven, preeken enz. Een brief gedateerd 29 Juli 1842 van J. L. Lankhorst aan den Kerkeraad der Gemeente J. C. te Middelburg, houdt de vraag in, of zijn be roep geschiedde met eenparigheid van stemmen. Hieruit blijkt dus dat vóór 20 Juli '42 Ds. J. L. Lankhorst is beroepen. Uit zijn intredepreek die in 1844 is uitgegeven bij Hoogkamer te Amsterdam blijkt, dat Ds. Lankhorst zich den 3en Maart 1844 aan de ge meente heeft verbonden. Enkele weken na zijn intrede sterft Ds. Lank horst en laat hij een weduwe na met 5 kinderen op 19 Mei 1844, Wat is nu de reden dat in 1842 Ds. J. L. Lankhorst is beroepen en hij eerst in Maart 1844 intrede doet Het blijkt uit andere stukken, dat J. L. Lank horst nog meer dan twee jaren studeeren moet en zoo schrijft hij dan ook op 16 Dec. 1842, dat hij niet mag komen. Toch zit de Kerkeraad niet stil. Het blijkt zelfs, dat de kerk van Mid delburg den student financieel bijstaat. Uit een brief van 9 Febr. 1843 blijkt vervolgens dat de kerkeraad bekorting van den studietijd heeft verzocht. Maar de Heer Lankhorst gevoelt hier weinig voor en zoo schrijft hij uit Arnhem (waar hij bij Ds. Brummelkamp vertoeft): „Och neen, gij moet mij wezenlijk aan de studie laten". Terwijl verdere gegevens over de komst van Ds. Lankhorst ons ontbreken, behalve zijn intree- preek, terwijl dus van alle blijdschap niets te lezen valt, ligt daar somber een conceptbrief zooals die aan de meeste predikanten is verzon den van den volgenden inhoud Middelburg, 19 Mei 1844. Veelgeachte Broeders in den Heere Hij die zegt, mijn raad zal bestaan en Ik zal al mijn welbehagen doen, heeft zijn raad met onzen geliefden leeraar J. L. Lankhorst uitge voerd hedenmiddag om 2 uuren is zijn Eerwaarde overleden en overgegaan in de gewesten van eeuwige rust en vrede om met Abraham, Isaak en Jacob aan te zitten aan de bruiloft des Lams, zooals hij zelf nog kort voor zijn sterven betuig de, dat zijn deel wezen zoude wij geven langs deze U heden hiervan kennis met verzoek om ons en vooral zijn bedroefde vrouw die maar pas van het kraambed hersteld is en zijne vijf kinderen in den gebede te gedenken en wij zijn uw bedroefde broeders in den Heere. De Synagoge. We schrevenHet geven van het onderwijs in de Synagoge geschiedde niet uitsluitend door de priesters. De priesters werden niet buitenge sloten maar toch hadden ze geen overheerschende invloed. Een duidelijk voorbeeld hiervan geeft ons Handelingen 13 15. Paulus is in Antiochië in Pisidië. Op den dag van den Sabbath is hij en zijn medereizigers in de Synagoge. En dan zegt Gods Woord en na het lezen van de wet en de profeten zonden de Oversten der Synagoge tot hen zeggende „Mannen broeders, indien er eenig woord van vertroosting tot het volk in u is, zoo spreekt. Paulus wenkt met de hand en hij spreekt". Hieruit blijkt, dat zelfs aan niet-leden, aan vreemden de gelegenheid wordt gegeven te spreken. Geheel anders dus dan in de christelijke kerk waar niemand anders dan de ambtsdrager het Woord Gods mag brengen, was het in de Syna goge. In de Synagoge was het „leeken-karakter". En dit leeken-karakter kwam voort uit de be ginselen van de Farizeërs. Ze waren de meening toegedaan dat de priesters tempeldienst te ver vullen hadden: niets anders. De priesters moes ten zorgen voor de stipte ritueele naleving van alle tempelwerk. Dit beginsel kwam niet voort uit haat tegenover priesters, integendeel, ze wil den juist de priesters in eere houden. Een pries ter moest offeren, bidden, zegenen. Was dus een priester in de Synagoge, dan mocht hij daar wél optreden, maar niet in zijn kwaliteit als priester. Nu moge het waar zijn, dat deze houding tegen over de priesters niet direct bij de oprichting der Synagoge aanwezig was, dat ze later wel aan wezig is zien we uit het feit van den val van Jeruzalem. Als de stad door Titus wordt veroverd valt de tempel, maar de Synagoges blijven. De tem peldienst kan niet hersteld worden, offers ont breken, priesters zijn werkeloos, maar de Syna goges worden over de geheele wereld opgericht overal waar Joden wonen. Zelfs vóór de val waren buiten Palestina in verschillende steden synagoges zooals b.v. in Egypte, hetgeen de opgravingen ons leeren. En hoewel vanaf dien dag de Joden bidden om het herstel van den tempel, zoo worden deze gebeden niet opgezonden voor het herstel van de Synagoges ze zijn er. Zoo verstaan we dus dat er tusschen tempel en Synagoge een wezenlijk verschil is. A. H. OUSSOREN. Middelburg. Dat belooft weer iets moois te worden Woensdag 13 November a.s. zal het Christe lijk a Capelle Koor „Sursum Corda" de harten omhoog heffen, door een uitvoering te geven. Nu is het natuurlijk niet noodig hierop de aandacht te vestigen. Dat we het toch doen is het feit dat o.m. zal worden uitgevoerd de mo- tette „Jesu meine Freude" van Joh. Seb. Bach. Dat de toegangsprijs verlaagd is, zal het be zoek nog grooter doen zijn. Verder zie men advertentie. Aunerika, Huwel ij ks wetenschap. Emil Doumergue schrijft in Le Christianisme „We hebben onlangs gezegd, dat de Ver- eenigde Staten het record slaan wat het aantal moorden betrefteen moord in de drie kwartier. We vernemen vandaag, dat diezelfde Ver- eenigde Staten het record slaan wat het aantal echtscheidingen betreft. Van de honderd huwelijken worden te Indiana polis er weldra 41 verbroken. De Raad van de Universiteit te Indianapolis heeft verklaard „We zijn nu overtuigd, dat men een speciaal diploma moet bezitten om gelukkig te zijn in het gezin". We hebben het staatsexamen in de letteren, wetenschappen, theologie enz. De Universiteit van Indianapolis zal een huwelijksstaatsexamen instellen, om geluk in het gezin te verzekeren.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1935 | | pagina 1