VAN VERRE EN NABIJ.
FEUILLETON
KLATERGOUD
Daar de notulen verder niets vermelden van
aannemen of bedanken en Ds. van Raalte hier
geen predikant is geweest, zal Ds. van Raalte
wel in Ommen zijn gebleven.
De Synagoge.
Zagen we een vorige week hoe de eerste ont
wikkelingsstadia van de Synagoge ons onbekend
zijn, maar deze naar alle waarschijnlijkheid in
verband kunnen gebracht worden met de bal
lingschap, thans willen we iets meer van de
Synagoge zeggen in verband met hetgeen Jozefus
ons mededeelt.
Een tweeledig doel wordt ons gemeldle.
om gebouwd te worden in het geloof 2e. om
den Heere aan te bidden. Dit eerste doel werd
bereikt door het lezen van de Torah en door
haar uit te leggen. Het tweede door het opzeg
gen en reciteeren van ritueele gebeden.
Het laat zich verstaan, dat de Farizeërs deze
instelling aangrepen als een middel om het volk
te onderwijzen, en ook om hun invloed te doen
gelden onder het Jodenvolk. We zagen dat zij
na het optreden van Esra steeds meer het volk
in hun macht wisten te krijgen en ieder middel
gaarne gebruikten.
Vooral uit de latere historie weten we dat de
Farizeërs in de synagoge een machtig middel
zagen hun wil door te zetten en hun macht te
openbaren.
Een vraag die zich vanzelf aan ons opdringt
is deze welke was de verhouding van de syna
goge tot den tempel. Ons eerste antwoord is
de verhouding was een zeer nauwe. De tempel
was en bleef het centrale heiligdom. De tempel
was het zichtbare symbool van Jehova (Jahwe)
onder het volk Israël. Om dien tempel verga
derde zich het volk, zoo niet letterlijk dan toch
geestelijk.
De zangen der dichters zijn vol van den tem
pel en zijn dienst. Naar dien tempel ging dan
ook in de eerste plaats het hart uit van den ech
ten Jood. Nu weten we dat in een van de ge
bouwen van den tempel een synagoge bestond,
en dat de dienst van deze synagoge veel over
eenstemming vertoonde met den dienst in den
Tempel.
Het laat zich dan ook verstaan dat het San
hedrin en de Sopheriem zooveel mogelijk ge
tracht hebben den dienst in de synagoge in over
eenstemming te doen zijn met den tempeldienst.
De synagoge zou geen eigen en eenvormige
dienst hebben gehad wanneer deze niet ontwik
keld ware uit een met gezag bekleed lichaam dat
voorschreef hoe den dienst zou verloopen.
We zouden het eenigszins kunnen vergelijken
met de kapel die om de kathedraal gebouwd
werd in de Middeleeuwen.
Hoewel dus aanvankelijk ondergeschikt aan
de leiders van den Tempeldienst heeft zich in
den loop der eeuwen de synagoge ontwikkeld
tot een macht naast en tegenover den tempel
dienst. Wat waren er niet veel synagoges in
Jeruzalem. Dit laat zich verstaan als we beden
ken hoe gaarne de Farizeërs juist door die syna
goges zich wilden handhaven en stellen tegen
over het Sanhedrin.
Toen ze dan ook op het toppunt van hun
macht waren (koningin Alexandra) hebben ze
wellicht het zoover gekregen zelfs in den Tempel
een synagoge op te richten.
Overigens moet hier ook meer gegist worden
dan met zekerheid kan worden geconstateerd.
A. H. OUSSOREN.
Rusland.
In Geloof en Vrijheid" neemt Dr. Krop een
artikel op van iemand die voor de Sovjet is.
Toch schrikt zelfs deze voorstander van de
werkelijkheid zooals ieder van de Marxistische
werkelijkheid zal schrikken als ze hem ooit onder
oogen mocht komen.
Hij schrijft o.a.
De Sovjets en het gezin.
Een der ernstige verwijten, die tegen het Sov
jet-regime gericht worden, is, dat het 't gezin
verwoest en daardoor de grondslagen der maat
schappij ondermijnt.
Dit verwijt kon te gemakkelijker opkomen,
omdat de Russische theoretici van 't Marxisme
zich over deze zaak zeer duidelijk uitgelaten
hadden. „Het gezin, d.i. man en vrouw met el-
DOOR
H. KINGMANS
45)
Nu is het, temeer daar Heino terwille van
Gretha, naar hij schreef, liever geen bezoek heeft,
wat opdringerig, van hier er heen te gaan. Maar
wanneer wij in Wijk aan Zee zijn, zoo vlak bij
Amsterdam, dan is het vanzelfsprekend, dat wij
er eens heen gaan. Ik zou graag eens met Gretha
willen praten. Zij heeft het noodig.
Moeder maakt het, naar omstandigheden, vrij
goed. Zij lijdt erg onder het geval met Heino,
maar zij weet den weg, waarin zij berusting kan
ontvangen. Dat is het ontzaggelijk groote voor
recht van hen, die bij Gods Woord leven.
Zie, Martha, nu heb ik toch wel mijn best
gedaan. In geen jaren heb ik zoo'n brief geschre
ven. Maar, ik had ook wat goed te maken.
Vergeldt nu geen kwaad met kwaad en geef
dus spoedig antwoord. De groeten van Tjaard
en de jongens. En een kusje van je snoeperige
naamgenoote.
Je toegenegene
TRUUS.
Lieve Truus,
Neen, neen, ik zal geen kwaad met kwaad
vergelden. Toch niet, maar zeker niet, nu ik zoo
blij ben met je grooten brief, die mij verraste.
kander verbonden en gescheiden van de gemeen
schap. Hebben we dat noodig „Zeker niet",
zei kamerade Kollontal. En het congres van de
communistische Federatie in 1934 „Geen revo
lutie zal mogelijk zijn, zoolang het gezin en de
familie-geest blijven bestaanHet gezin is
een burgerlijke instelling, uitgevonden door de
kerkMen moet het gezin vernietigen."
Men begrijpt, dat dergelijke verklaringen niet
zoo gemakkelijk een gunstig gehoor vinden, om
dat het familie-gevoel verankerd is in 't hart van
den mensch. Nu heeft de Marxistische propa
ganda van onze dagen geadviseerd om een min
der kwetsbare positie in te nemen met behulp
van een subtiele onderscheiding Het Bolsjewis
tisch regime stelt zich tegen het burgerlijke gezin,
om daarvoor in de plaats te stellen het arbeids-
gezin.
„Onderdrukt het communisme het burgerlijke
gezin Zonder eenigen twijfel. Maar beteekent
dit verdrukking van 't gezin in 't algemeen
Neen, integendeel, het schept voor de eerste maal
de mogelijkheid voor den arbeider, om een we
zenlijk gezin te vormen." Zoo schrijft tegenwoor
dig de communistische pers. Wat is in dezen de
werkelijkheid
Heel de Sovjet-wetgeving van het gezin of
ten minste over wat zij bij gebrek aan een ander
woord nog steeds zoo noemt heeft ten doel,
niet om het sociale instituut, dat wij huwelijk
noemen, te reglementeeren, maar om de rechten
van het individu te verdedigen tegen de belem
meringen, die een dergelijk instituut, als het be
stond, in staat zou zijn hem in den weg te leggen.
Het is buitengewoon wonderlijk, dat het com
munisme, dat bedoelt de maatschappij te collec-
tiviseeren, begint met de innigste en meest na
tuurlijke gemeenschap te verwoesten. Door een
zonderlinge tegenstrijdigheid begint het collecti
visme, om zich sterk te maken, met het procla-
meeren en het verzekeren van de triomf van het
individualisme de absolute vrijheid der echtge-
nooten tegenover elkander, de niet minder groote
vrijheid van de kinderen ten opzichte van hun
ouders en de totale wegneming van de hinder
paal, die de kinderen zouden kunnen vormen bij
de scheiding hunner ouders.
Palestina.
D a g o n.
Aan de Syrische kust heeft men dertien meter
beneden de oppervlakte sporen gevonden van
een beschaving die naar beweerd wordt daar
4000 jaar vóór Christus moet hebben bestaan.
Behalve wapens uit dien tijd en allerlei aarde
werk heeft men een tempel gevonden van de
Kanaanitische God Dagan of Dagon. Het blijkt
nu, dat Dagon de God was der akkerbouw en
dat hij vooral in verband werd gebracht met de
groei van tarwe en ander koren. Ook was hij
de uitvinder van den ploeg. Toen hij eenmaal
als godheid door de Philistijnen was aangenomen,
werd zijn dienst een nationale en zag men hem
als oorlogsgod. (Denk aan de historie van Sim-
son vooral zijn dood onder de tempel van Da
gon.)
De dienst van Dagon zou dus zeer oud zijn,
hetgeen men ook wil afleiden uit het schrift, dat
men gevonden heeft.
Hoe dit ook zij de historie van Simson kan
zonder meer niet naar het rijk der fabelen ver
wezen worden door de critici.
Hier blijkt weer de betrouwbaarheid van
Gods Woord.
A. H. OUSSOREN.
HET HUISBEZOEK.
Najaarstijd is weer huisbezoek-tijd.
Het geregelde huisbezoek is een van de din
gen, waardoor ons kerkelijk leven zich gunstig
onderscheidt. De Gereformeerden hebben altijd
uit eigen beginsel, positief, het leven beïnvloed
en gevormd. Ook ons kerkelijk leven heeft een
eigen stempel en eigen vormen. Een daarvan, en
zeker niet de minst karakteristieke, is het Gere
formeerd huisbezoek. Met opzet schrijven wij
„Gereformeerd" er voor. Zooals wij de instelling
van het huisbezoek kennen, wordt deze nergens
anders gevonden. Dit neer te schrijven is niet
de uiting van een zekere hoogmoed. Daarvoor
is niet de minste reden. Met het bovenstaande
is niet gezegd en evenmin bedoeld, dat wij Ge
reformeerden in het uitoefenen van het huisbe
zoek zóó bizonder boven anderen uitmunten.
Bijna algemeen zijn de klachten, dat er aan ons,
die huisbezoek brengen en aan ons, die het ont
vangen, zeer veel ontbreekt. Ambtsdragers kla-
Om maar te beginnen met je voorstel. Ik neem
het dolgaarne aan. Het is veel te veel. In ieder
geval moeten wij, als ik bij jullie ben, eens praten
over dat „buiten bezwaar van mijn schatkist".
Want daarmede ga ik zoo maar niet accoord.
Bij leven en welzijn kun je er dus op rekenen,
dat ik een week naar Groningen kom en dat je
mij daarna drie weken tot last in Wijk aan Zee
hebt. Maar je hebt dat aan jezelf te danken.
Het voorstel is van jullie uitgegaan.
Er is, dat vergeet ik nog te zeggen, geen enkel
bezwaar tegen, dat ik enkele dagen eerder met
vacantie kom. Ik behoef dan niet vroeger terug
te komen, zoodat ik vermoedelijk nog van Wijk
aan Zee mee naar Groningen terugga.
Dat is voor jou ook gemakkelijk, want het
is toch nog al een heele onderneming, met kleine
Martha naar zee te gaan. Zij heeft nog zooveel
verzorging noodig. Maar, als ik kan, wil ik je
gaarne helpen.
Ik vertelde het aan mevrouw hier. Die ziet
ook geen enkel bezwaar, de kleine mee te nemen.
Haar jongste spartelde, toen hij acht maanden
was, in het zand van het Katwijksche strand.
En Martha is dan nog een paar maanden ouder.
Wat je mij over de Amsterdammers schreef,
heeft mij diep ontroerd. Tante heeft er niet over
geschreven. Dat zul je wel verkeerd begrepen
hebben.
Ik heb zielsmedelijden met die beiden. Want
dat verlies is ontzettend groot. Van tante heb
ik wel min of meer begrepen, dat die kleine fei
telijk de band tusschen die beiden versterkte. En
nu is die band dan gebroken. Ik kan mij levendig
indenken, dat Gretha ontroostbaar is.
Juist een uur vóór je brief arriveerde, was er
gen, omdat zij zich zoo onbekwaam gevoelen
voor dit moeielijke werk en nog altijd bezig zijn,
te zoeken naar de juiste methode. Broeders en
zusters klagen, dat zij niet ontvangen, waarop
zij gehoopt hadden. Al deze klachten over de
uitoefening, doen echter niets af van de instelling
het huisbezoek zooals Calvijn haar invoerde en
ze onder de Gereformeerden, meer of minder
zuiver, bleef voortbestaan. Die instelling munt
uit door een eigen gezond, schriftuurlijk karakter;
door praktische bruikbaarheid en noodzakelijk
heid.
En de voornaamste reden voor de vele klach
ten over het huisbezoek ligt niet eens in onze
onbekwaamheid, maar, naar mij voorkomt, daar
in, dat wij, ambtsdragers en gemeenteleden, het
niet meer zien, zooals onze vaderen in den bes
ten tijd, het zagen. Dat het dikwijls zoo niet
wordt gezien, blijkt uit de vaak zwevende ant
woorden die gegeven worden op vragen als
wat is huisbezoek eigenlijk Waarom dient het
Wat is het doel ervan
Sommigen nemen heel gemoedelijk van de
psychologen het woord „zielszorg" over, om
daarmee het eigenlijke, het karakteristieke van
het huisbezoek aan te duiden. Maar als men op
dat pad komt is men nog niet klaar. Afgedacht
van andere vragen, zal men bij consequent door
denken, niet kunnen ontkomen aan de meening,
dat het toch op z'n minst, nergens naar lijkt, dat
niet-gestudeerde ouderlingen zich zoo maar wa
gen aan „zielszorg". Daar is een zekere weten
schappelijke opleiding toch beslist voor noodig,
wil men voor ongelukken bewaard blijven.
Dergelijke beschouwingen maken het begrijpen
van het Gereformeerd huisbezoek, wat het is,
en wat het bedoelt, heel moeielijk, zoo niet on
mogelijk.
Wij willen enkele opmerkingen maken over
het ambtelijk karakter en over het doel van het
huisbezoek.
Dat ambtelijke geeft aan het huisbezoek direct
zijn eigen stempel. Daarin ligt opgesloten dat het
niet ons werk is. Ambt is immers dienst. Ambte
lijk werk is dienstknechten-werk en niet van
loondienstknechten, maar van slaven, die zelf
geen rechten hebben niets zijn wier Heer alles
is en alles beteekent voor hen.
Het is Christus' werk. Hij is onze Heere, die
ons kocht, niet voor goud of zilver, maar met
Zijn bloed.
Daarin ligt verder opgesloten, dat het huis
bezoek dus ook als zoodanig alleen mag worden
gebracht en kan worden ontvangen. Het is ge-
loofswerk, dat alleen kan verricht worden door
de zalving van Christus (Cat. vraag 32). Als die
ontbreekt, kan het bezoek van alles zijn, het kan
zelfs uitnemende „zielszorg" zijn, het kan aan
genaam zijn, maar het is geen huisbezoek zooals
wij het bedoelen.
Bij de menschen die in piëtistische richting
leven en denken, mist het huisbezoek ongeveer
altijd zijn doel.
Dat is geen wonder. De richting van het pië
tisme maakt het geestelijke leven min of meer los
van het kerkelijke en van de ambten.
De piëtist beschouwt de kerk als een „groote
hoop" rondom het woord vergaderd, uit welke
„groote hoop" er wellicht enkelen getrokken
mogen worden. Doel van de prediking is dus
„trekken". Elke Zondag moet het vischnet wor
den uitgeworpen, liefst naar dezelfde methode.
(Er zit in het piëtisme een stuk Methodisme, al
is de methode heel anders dan bij het Leger des
Heils.) De kerk en de ambten zijn „doode" in
stellingen, die alleen nuttig zijn als zij „vangen".
Hij eert dan ook niet het ambt, maar heeft al
leen respect voor bekeerde menschen. Door hun
woord laat hij zich meer leiden dan door het
ambtelijk gebrachte Woord Gods.
Werkelijk ambtelijk bezoek, zooals wij boven
uiteenzetten, begrijpt de piëtist niet. Hoogstens
ziet hij het als vorm, maar verder niet. Hij rekent
alleen met personen, die zijn inziens „gevangen"
zijn. Die zijn het „wezen" der zaak deelachtig.
Hier is het huisbezoek eigenlijk geen huisbezoek
meer, immers het ambtelijke is er uit weg, en dat
maakt juist het wezenlijke er van uit. En nu mag
het misschien aangenaam uitvallen, van hart tot
hart zijn, Gereformeerd huisbezoek was het niet.
Men zal na zulk een bezoek altijd het gevoel
hebben, hoe mooi het ook ging wij misten ons
doel.
in de pastorie over Heino gepraat. Je moet na
melijk weten, dat hier in het dorp de procuratie
houder van Heino's vroeger kantoor in Amster
dam vertoeft. Hij is dit jaar vroeg met zijn va
cantie. Omdat hij tot onze kerk behoort, komen
hij en zijn vrouw wel eens een praatje in de pas
torie maken.
Dien avond waren zij er ook. En het gesprek
met den dominé kwam over den handel, inzon
derheid den ijzerhandel, waarin die mijnheer het
beste thuis is.
Het verband weet ik niet meer zoo goed, maar
in ieder geval werd plotseling Heino's naam ge
noemd.
Ik hoorde zoo tusschen andere gesprekken
door, dat de zaak er slecht voor staat en geen
toekomst heeft. Over Heino werd ook niet gun
stig gesproken, maar precies weet ik het niet.
Trouwens, die mijnheer hield er spoedig mede
op. Ik meen, dat dominé hem een wenk gaf.
Want, natuurlijk, men weet in de pastorie, wie
ik ben en dat tante Heino's moeder is, al weet
men niets van dat vroegere. Dat behoeft niemand
te weten.
Ik was heel blij, dat er niet verder over ge
sproken werd, want het ging mij aan het hart,
het te moeten vernemen.
Ik kan het verleden vergeten. De Heere heeft
mij er de kracht toe gegeven. Ik ben heel ge
lukkig en tevreden met mijn betrekking en ik zou
van harte wenschen, dat Heino en Gretha geluk
kig met elkaar waren en dat het met zijn zaak
goed ging.
Daarom was het zoo pijnlijk, het tegendeel te
moeten vernemen, althans wat het laatste aan
gaat.
Met dat ambtelijke karakter hangt het doel
dan ook heel nauw samen. Het is dienstwerk,
en het dient niet tot een doel, dat wij kiezen, of
ons zelf stellen. Omdat wij het zoo mooi vinden,
maar tot het doel, dat onze Heere ons zet. Cal
vijn heeft dat heel zuiver gezien. En daarom vol
staan wij hier met een herinnering aan hem. Ons
Gereformeerd huisbezoek, dankt zijn ontstaan
trouwens aan hem. Hij is er de vader van. Hij
heeft het in Genève ingevoegd, omdat het noodig
was. Zoo u wilt uit een heel praktisch motief.
Vele menschen bezochten ongeregeld de kerk.
Anderen konden de prediking niet voldoende
begrijpen. Men vergete niet, dat de menschen,
allen roomsch waren opgevoed en dat de on
kunde ontzettend groot was. Er werd dagelijks
gepreekt. Kort en eenvoudig werd de Schrift uit
gelegd. Maar dat was niet voldoende alle on
kunde weg te nemen. Het huisbezoek schiep nu
de mogelijkheid, alle menschen, ook de ongere-
gelden, onkundigen en onverschilligen, persoonlijk
met het Woord Gods in aanraking te brengen.
Hier was prediking in de huizen, van man tot
man, oog in oog. Beza schrijft dat het als een vaste
instelling in het Genève van Calvijn, werd inge
voerd,
„dat de dienaren niet alleen in de predi
katie, die sommigen verwaarloosden en an
deren met geringe vrucht aanhoorden, maar
ook afzonderlijk bij de huizen en families
op zekeren tijd van het jaar, met het pres
byterium (de ouderlingen) van elke wijk
der stad, het volk zouden onderwijzen en
een iegelijk onderzoeken in de kennis des
geloofs".
Het huisbezoek was dus dienst in het Woord.
Verlengstuk van de publieke prediking in de
kerk, naar de particuliere huiskamer van elk
gemeentelid.
Het doel van het huisbezoek viel alzoo samen
met het doel van de prediking. Het doel van de
prediking is ook zijn doel. En wat is het doel
van de prediking
Niet zooals de piëtist meentzielenvangen,
maar opbouw van de gemeente, de wasdom, de
groei van Gods volk. Daarvoor moet de predi
king onderwijzen, leiding geven, ontdekken, ver
manen en vertroosten. In het publiek kan dat
uiteraard alleen maar algemeen geschieden, bij
het huisbezoek in intiemen, vertrouwelijken kring,
echter zéér concreet en zéér speciaal, naar dat
de toestand van broeders en zusters vereischt.
Als wij deze doelstelling van het huisbezoek
zóó eenvoudig zien, en zóó afgegrensd door ons
ambt, dat wij niet te vragen hebben naar het
geen waarmee wij niet noodig hebben, dat alleen
voor onzen Heere is, dan blijven wij vrij van
„zielszorgelijke" problemen, en van een piëtis
tisch uitglijden naar het gebied der persoonlijke
zielsbe vindingen.
Ambt en doel hangen nauw samen.
Als wij ons ambt goed zien, dan wordt ons
doel heel nauwkeurig bepaald.
In het licht van bovenstaande opmerkingen
gaat het niet aan als doel van het huisbezoek,
overal en altijd te stellen, wat broeder Kappers
deed op de Geldersche ouderlingen-conferentie
van 9 Mei j.l. Hij omschreef daar het doel.
(Aldus het verslag in „Het Ouderlingenblad"
van Augustus 1935):
„te leiden tot ernstig zelfonderzoek, of
men uit het geloof leeft, of de kenteekenen
van de waarachtige bekeering, de droefheid
naar God, worden gevonden en de zaligheid
op vasten grond wordt geloofd, en of het
leven zich richt naar de ordinantie Gods."
Hier wordt eigenlijk te veel genoemd, voor
een algemeen doel. Er zijn broeders en zusters
die wij toch niet elk jaar moeten leiden tot een
ernstig zelfonderzoek aangaande de kenteekenen
der waarachtige bekeering. Er zijn er waar wij
dat zelfs niet mogen. Wij mogen en moeten het
alleen dan, als er gerechtvaardigde twijfel is, dat
een broeder een schijnheilige is, zichzelf voor
vroom houdt, of wil voordoen, maar Christus
verwerpt. Wij mogen ons echter inbeelden, Gods
kinderen te moeten toetsen op de echtheid van
hun kindschap. Dat is ons ambt nu juist niet.
Dat werk behoudt de Heere zichzelf voor. Zie
Jac. 1:2 en 1 Petri 1:7 en 4:12, 13. Wij
moeten onze ambtelijke roeping kennen, en de
grenzen van ons dienstwerk zien, om dit doel
te verstaan.
Maar, zooals ik zei, het gesprek liep spoedig
over iets anders en dominé, zoo fijngevoelig is
hij wel, heeft er met mij nog geen woord over
gerept. En dat zal hij in het vervolg ook wel
niet doen.
Van tante ontvang ik steeds heel opgewekte
brieven. Over Heino schrijft zij heel weinig. Dat
bemerk je wel, want van het overlijden van dat
kindje heeft zij mij, 'k weet niet, om welke reden,
geheel onkundig gelaten.
Ik twijfel er geen oogenblik aan, dat tante
lijdt. Dat was al, toen ik bij haar was en het
zal er niet minder op geworden zijn, nu het met
Heino zoo gaat.
Maar daar is ook de groote troost, dat tante
heeft leeren rusten in 's Heeren doen. Dat is de
grootste troost, ik weet er van mee te praten.
Hij is in dien moeilijken tijd en daarna tot mij
gekomen en Hij heeft mij getroost, als een moe
der troost. Hij heeft tot mij gezegd „het waar
om" zult gij daarna verstaan, nu weet ge het
nog niet, maar Ik heb er mijn heilige bedoelingen
mede."
Daaraan klamp ik mij vast, Truus. En ik weet,
dat tante het ook doet. En dan kunnen wij, ook
al kan ons hart nog pijn doen, rustig zijn.
Ik heb een harden strijd gestreden, dat wil ik
niet ontkennen. Ik ben in opstand tegen God ge
weest. Maar Hij heeft mij klein gemaakt, zoodat
ik van harte zeggen kan: Uw wil alleen geschiede.
En toen ik zoover was, kon ik ook rustig ver
nemen, wat er verder met Heino gebeurde. En
kon ik hem alles goeds toewenschen. Ik heb van
God de genade en de kracht ontvangen, om hem
van ganscher harte te vergeven.
(Wordt vervolgd)