No. 43
Vrijdag 25 October 1935
49e Jaargang
WEEKBLAD VOOR DE GEREFORMEERDE KERKEN IN ZEELAND*
UIT HET WOORD.
DADERS DES WOORDS*
UIT DE HISTORIE.
ZEEUWSCHE KERKBODE
REDACTIE: Ds. A. C. HEIJ TE KOUDEKERKE.
MEDEWERKERS: D.D. L. BOUMA, W. M. LE COINTRE, F. J. v. d. ENDE, A. B. W. M. KOK, A. H. OUSSOREN, F. STAAL Pzn., A. SCHEELE en R. J. VAN DER VEEN
ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling 2.
Afzonderlijke nummers 8 cent.
ADVERTENTIEPRIJS15 cent per regelbij jaarabonnement
yan minstens 500 regels belangrijke
reductie.
UITGAVE VAN DE
PERSVEREENIGENG ZEEUWSCHE KERKBODE
ADRES VAN DE ADMINISTRATIE:
FIRMA LITTOOIJ 6 OLTHOFF, MIDDELBURG
Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot
Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ 6
OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg.
TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280
ZUCHTEN EN ZINGEN.
Voer mijn ziel uit de gevangenis, om
Uw Naam te loven de rechtvaardigen
zullen mij omringen, wanneer Gij wel
bij mij gedaan zult hebben.
Ps. 142:8.
Ook de psalmbundel van het Oude Testament
bevestigt op vele plaatsen het aangrijpende woord
van den apostel Paulus in den brief aan de Ro
meinen „Want wij weten, dat het gansche
schepsel tezamen zucht". Het gansche schepsel,
dus niet alleen de wereld, maar ook Gods volk.
En toch, tusschen het zuchten der wereld en
dat van Gods volk is een groot onderscheid. Het
zuchten der wereld werkt den dood, zooals ook
de droefheid der wereld den dood werkt. Het
zuchten van Gods volk is een uiting van leven,
als het tenminste aangeblazen wordt door den
Heiligen Geest, Die in de harten van Gods kin
deren bidt met onuitsprekelijke zuchtingen. Het
zuchten der wereld doet roepen tot menschen.
Het zuchten des Geestes doet roepen tot God.
En omdat de wereld tot menschen roept, vervalt
ze in haar zuchten tot wanhoop. En omdat Gods
volk tot den Heere roept zal het in zijn zuchten
zijn hoop niet verliezen, 't Zal in de diepste el
lende nog hopen op verlossing.
Dat blijkt in deze 142e psalm. Groot is Davids
nood. Hij is „in de spelonk". De vijand, ver
moedelijk Saul, tracht hem in een hinderlaag te
lokken. En de nood doet zuchten, klagen. Maar
toch, er is geen wanhoop in die klachten. Hij
hoopt in al zijn klachten op Gods onfeilbaar
Woord. Daarom durft hij in de diepste nood bid
den om verlossing„Voer mijn ziel uit de ge
vangenis".
Kan dat ook van uw zuchten worden gezegd
Groot is de nood van deze eeuw. Wanhoop
doet het zuchten van duizenden overgaan in
vloeken. Blijft gij echter met David hopen op
's Heeren troon aan Zijn Verbond Blijft gij
pleiten op Zijn goedertierenheid, die is van
eeuwigheid en tot in eeuwigheid, zelfs in de val
lei der doodsschaduwen, zelfs in de spelonk V
Kortom, bidt gij in uw zuchten Weest dan ervan
verzekerd, dat God eenmaal uw zuchten in zin
gen zal doen overgaan.
Uw zuchten zal overgaan in zingen, als ge
bidt. 't Is echter geen onverschillige zaak, hoe
ge bidt. Davids nood is groot. En toch staat in
zijn gebed niet het eigen belang, maar Gods zaak
in het middelpunt. Hij bidt om redding. Maar
waartoe moet die redding dienen Tot verheer
lijking van Davids naam Neen, tot verheerlij
king van Gods Naam. „Voer mijn ziel uit de
gevangenis, om Uw Naam te loven", d.w.z. op
dat ik Uw Naam love. Zoo staat in Davids
noodkreet niet het eigen ik, maar de lof van
's Heeren Naam in 't middelpunt.
Davids bede moet ons beschamen. Want als
wij in nood zijn denken we veel aan onszelf,
maar heel weinig aan de eere Gods.
Als ge ziek zijt bidt ge om herstel, nietwaar
Bidt ge ook dat Uw herstel aan de verheerlijking
van Gods Naam dienstbaar moge zijn En als
uw gezondheid is teruggekeerd, maakt ge uw
dagen dan aan de lof van Gods Naam dienst
baar Hoe dikwijls vergeten we dat.
Geheel anders is het in het „Onze Vader".
Daar staat Gods Naam in 't middelpunt. Daarin
luidt de eerste bede „Uw Naam worde gehei
ligd. En zoo is het ook in dit gebed van David.
Hij bidt om bevrijding, maar „om Uw Naam te
loven".
„Om Uw Naam te loven." David bidt om
redding opdat 's Heeren Naam door hem gepre
zen worde. Hij bidt dat zijn behoud ook anderen
tot die lof moge opwekken. „De rechtvaardigen
zullen mij omringen, wanneer Gij wel bij mij
zult gedaan hebben."
Klinkt die bede niet vreemd in onzen tijd
Als gij beweldadigd zijt, dan bemerkt ge er niet
veel van, dat de rechtvaardigen, dat het volk
Gods den Heere looft, om weldaden aan u be
wezen. En ge beklaagt er u over hoe weinig de
Christenen van de twintigste eeuw met elkaar
meeleven. Men verblijdt zich niet met de blijden.
Men dankt God niet, met degenen, die dankens-
stof hebben.
Ge klaagt er over, dat de rechtvaardigen U
niet omringen. Hebt ge echter zelf geen schuld
Maakt ge wel bekend welke weldaden de Heere
u bewezen heeft Spreekt ge wel van het heil
dat ge in Jezus Christus dag op dag uit Zijn hand
ontvangen moogt Doet ge hooren den oproep
Komt hoort toe, o gij allen, die God vreest, en
ik zal vertellen wat Hij aan mijn ziel gedaan
heeft Zwijgt dan niet maar spreektLooft zelf
den Naam des Heeren. Uw lofstem zal anderen
tot dit loven opwekken.
Zoo zien we hoe David in deze psalm zucht,
maar tegelijk, hoe zijn zuchten gedragen wordt
door hoop. In zijn zuchten voorziet hij een toe
komst, waarin niet alleen hijzelve, maar een ge-
heele vergadering van rechtvaardigen den Naam
des Heeren prijst. En dat gezamenlijk zingen der
rechtvaardigen is een voorspel van dat lied, dat
met een stem als van vele wateren tot in alle
eeuwigheid zal worden gezongen voor Gods
troon.
Naar die toekomst richt David den blik van
heel Gods kerk. Nu moeten we zeggenHet
gansche schepsel tezamen zucht. Dan zal het zijn:
Het gansche schepsel tezamen zingt. In Jezus
Christus, Die het zuchten van Zijn volk gedragen
heeft, gaat ook gij die toekomst tegen. Christus
heeft de smarten van Davids, ja ook van uw
gevangenschap gedragen. Hij heeft gedragen de
smarten der buitenste duisternis, opdat gij in de
duisternis van de spelonk niet wandelen zoudt,
maar het licht des levens hebben. Met David
uitgevoerd uit de gevangenis gaat ge in het huis
des Heeren om God te loven en de rechtvaar
digen tot die lof op te wekken
Ik zal met vreugd in 't huis des Heeren gaan,
Om daar met lof Uw grooten naam te danken.
Jeruzalem, gij hoort die blijde klanken.
Elk heff' met mij den lof des Heeren aan.
Oostburg. TH. P. POTMA.
DE V. U. KALENDER.
We willen in deze rubriek plaatsen de aan
kondiging van de V. U. kalender 1936, die ons
dezer dagen werd toegezonden. Van die van
1935 wijkt ze af doordat, waar die de horizon
tale lijn volgde, deze de verticale lijn volgt. Ze
is daardoor wat handiger geworden en vraagt
met haar breedte van 19 c.M. minder plaats aan
den wand.
En zal het goed zijn, dan moet ze daar een
plaats krijgen om voortdurend de aandacht te
vestigen op de V. U. en door haar propaganda-
woord de liefde over deze stichting te verster
ken of ook te wekken.
Dat laatste is natuurlijk de hoofdzaak. Nog
telkens blijkt weer hoe groot de onkunde is aan
gaande deze Universiteit op Gereformeerden
grondslag, deze Hoogeschool met den bijbel,
waarin de Heere aan ons volk zoo rijken zegen
heeft geschonken en die ook voor de doorwer
king van de Gereformeerde beginselen van niet
te berekenen beteekenis is. En alleen daaruit,
dat de kennis aangaande de Vrije Universiteit bij
velen nog zoo gering is, of wel ontbreekt, en
daarom ook de liefde voor haar niet sterk genoeg
is of wel ten eenenmale gemist wordt, is te ver
klaren, dat het Gereformeerde volk haar nog niet
in voldoende mate doet toekomen wat zij voor
haar arbeid behoeft.
Nu zijn er al vele blaadjes verschenen, die dat
euvel trachtten te verhelpen. Het bezwaar daarbij
is echter, dat deze spoedig zoek raken. En het
mooie van een kalender is, dat die, wanneer die
een plaats krijgt aan den wand, niet zoek raakt
en telkens weer kan worden gelezen.
En eenige wandversiering wil elk wel hebben.
Laat dan die kalender daar ook een plaats mo
gen hebben. Duur is ze niet. Ze kost maar één
kwartje. En ze zal daar een goed figuur maken.
Op de twaalf maandbladen, worden gegeven
de beeltenissen van den heer A. W. F. Idenburg,
Ds. B. van Schelven, Prof. H. Bavinck, den heer
T. H. van Eegten, Mr. Th. Heemskerk, Prof.
A. H. den Hartog, den heer J. Krop, Dr. J. G.
Scheurer, Prof. P. Biesterveld, Mevr. S. Verdam-
Okma, Prof. Sillevis Smitt en Prof. Geesink.
Aan de achterzijde vindt men allerlei meedee-
lingen, die de kennis kunnen verrijken en het
meeleven met de V. U. bevorderen.
We hopen, dat overal deze kalender straks
een goede plaats zal krijgen aan den wand, en
er zoo van haar een groote propagandistische
kracht zal mogen uitgaan.
Onze aankondiging besluiten we met een aan
haling van een woord van Z.Exc. Idenburg, af
gedrukt op de achterzijde van het eerste blad,
waarin hij krachtig opwekt de V. U. te steunen.
„Daarom kom ik niet bedelen om een
beetje contributie ik kom niet vragen om
een kleine verhooging der bijdrage ik
kom U opwekken tot betoon van gehoor
zaamheid des geloofs tegenover dien arbeid,
die ook door U in het geloof is ter hand
genomen. Ik herinner U allen, die dit leest,
aan den plicht, die op ons rust om nu ook
in het geloof te leveren datgene, wat voor
den goeden voortgang noodig is."
NIET ZOO BEDOELD.
Eenigen tijd geleden meenden we te moeten
opkomen voor de toepassing van de kerkelijke
tucht naar de regelen van het kerkelijk recht,
toen het ons leek, dat Ds. I. de Wolff in een
artikel in het Kerkblad van Mussel overge
nomen in „De Bazuin", rubriek „Op en om ons
erf" handhaving van de regelen van het kerk
recht minder noodig keurde.
In „Pro Ecclesia", weekblad voor Twente,
waarvan Ds. de Wolff redacteur werd, lezen we,
in een artikel van zijn hand, dat dit geenszins
zijn bedoeling is. Hij geeft toe, dat het stuk van
zijn artikel, dat in „De Bazuin" werd opgeno
men, aanleiding kon geven tot het maken van
ons bezwaar, maar in het overige deel daarvan
deed hij duidelijk uitkomen, dat natuurlijk bij
elke tuchtoefening moet gerekend worden met
het kerkrecht.
Het is ons aangenaam dit onzen lezers te kun
nen meedeelen.
DE ZESDE BAZUIN
Openb. 912—21
(Stem uit de hoornen van het gouden altaar.)
Groot is het kwaad, dat komt door het blazen
van de zesde bazuin, als dan het derde deel der
menschen gedood wordt.
En dat kwaad komt dan als een oordeel Gods.
De vier engelen, die gebonden waren bij de
groote rivier de Eufraat, worden op Gods bevel
ontbonden. Ook hier is hetde Heere regeert.
Er komt geen kwaad dan naar Gods Raad.
En als dat kwaad dan komt naar Gods Raad,
dan is daarin geen willekeur. Dan is daarbij alles
bepaald het jaar, de maand, de dag, zelfs het
uur. Er komt geen oordeel over den mensch, of
hij moet zich daarvoor rijp gemaakt hebben. Niet
eerder mocht Israël Kanaan binnenrukken dan
nadat de Kanaanieten zich hadden rijp gemaakt
voor het gericht. En zoo is het ook hier.
Het oordeel van de zesde bazuin volgt op dat
van de vijfde en hangt daarmee nauw saam.
Eerst komt het oordeel van de daemonen, de
booze geesten, die de menschen innerlijk ver
warren en benauwen. En wanneer de menschen
zich dan in hun angsten nog niet tot God be-
keeren om uit de benauwdheid tot Hem te roe
pen, dan komt het zwaarder oordeel.
Dan wordt de macht der duivelen over de
menschen nog grooter en maken de booze gees
ten de menschen tot hun dienaren en instrumen
ten en bewegen dezen tot een menschenmoor-
denden krijg, waarin het derde deel der men
schen gedood wordt. Vreeselijk is dan dat oor
deel Gods, maar het is rechtvaardig.
Die rechtvaardigheid Gods in het brengen van
dit oordeel komt bijzonder uit wanneer we letten
op wat aan de ontbinding der vier engelen voor
afgaat.
In vers 13 staatEn de zesde Engel heeft
gebazuind en ik hoorde ééne stem uit de vier
hoornen des gouden altaars dat voor God was,
zeggende tot den zesden Engel, die de bazuin
had ontbind de vier engelen die gebonden zijn
bij de groote rivier de Eufraat.
Vergelijken we dit met Op. 8 35, dan blijkt
dat dit bevel tot ontbinding der vier engelen,
verband houdt met de gebeden der heiligen, die
op dat gouden altaar geofferd werden en op die
gebeden het antwoord geeft.
Het gebed der heiligen is een gebed om de
handhaving van Gods recht opdat, in de hand
having van dat recht, Gods eere moge uitblinken;
het moge blijken, dat de mensch niet straffeloos
de hooge majesteit Gods kan tegenstaan.
Komt dan dit oordeel óók als een verhooring
van de gebeden der heiligen, dan zal elk die
God vreest belijdenGods doen is rein, Zijn
vonnis gansch rechtvaardig.
Op de vraag, waartoe dit oordeel kwam geven
de twee laatste verzen van dit hoofdstuk het
antwoord. „En de overige menschen, die niet
gedood zijn door deze plagen hebben zich niet
bekeerd van de werken hunner handen, dat zij
niet zouden aanbidden de duivelen en de gouden
en zilveren en koperen en steenen en houten af
goden, die noch zien kunnen noch hooren noch
wandelen en hebben zich niet bekeerd van hunne
doodslagen, noch van hunne venijngevingen,
noch van hunne hoererij, noch van hunne dieve
rijen."
Een aangrijpende klacht wordt hier uitgespro
ken, die dan een zeer ernstige aanklacht is. Niet
alle menschen werden gedoodwel vele, een
derde deel van de menschen, maar twee derde
deel, het grootste deel bleef nog leven.
Evenwel deze gespaarden bekeerden zich niet.
Het kwam bij hen niet tot een innerlijke waar
achtige bekeering des harten zelfs een uitwen
dige bekeering als in Ninevé bleef uit.
Als nu daarop gewezen wordt, komt daarin
uit, wat het doel was van het oordeel door deze
zesde bazuin dat doel was, dat nog de overige
menschen zich zouden bekeeren van den gruwel
hunner zonden en in den weg der bekeering het
leven vinden.
Een oorlog, waarin een derde der menschen
werd gedood is in de geschiedenis niet bekend.
Maar niemand zal durven ontkennen, dat zulk
een oorlog mogelijk is. En niemand zal durven
beweren, dat de vredesactie heel de wereld ver
overen zal en de menschen doen afzien van alle
oorlogsgeweld. Van ontwapening op groote
schaal wilden de groote mogendheden tot dusver
niet weten. Wel is er het zoeken naar al vreese-
lijker oorlogstuig. Er was zoo in onze dagen al
een menschenmoordende krijg. En in dien oorlog
lag ook een oproep tot bekeering. Maar de
overige menschen, die niet gedood werden, heb
ben zich niet bekeerd van de werken hunner
handen. Ze bleven tot nu toe in denzelfden weg
der goddeloosheid voortgaan. Daar is nog de
aanbidding der afgoden, die niet helpen kunnen.
Daar is nog de gruwel der ongerechtigheid. Het
oude heidendom herleeft.
In die wereld leven we. In die wereld van
Godsverzaking en Goddeloosheid, maar waarin
de Heere nog doet uitgaan den oproep tot be-
keering.
Moge die oproep door ons worden verstaan.
HEIJ.
Gereformeerde Kerk van Middelburg.
23 October 1839 wordt Ds. Budding ontslagen.
16 Augustus 1839 is de datum van een gewone
gemeentevergadering. Op die vergadering wordt
een brief voorgelezen van de broeders uit Goes
met uitnoodigingen dan eindigen de notu
len. Die uitnoodiging zal wel in verband gestaan
hebben met het ontslag van Ds. Budding.
De bladeren uit het notulenboek zijn hier met
opzet verwijderd.
21 Mei 1841 beginnen de notulen weer. Dan
heeft men een vergadering gehouden op welke
vergadering een brief van Ds. Vermeulen wordt
behandeld. De komst van Ds. Vermeulen wordt
Juni 1841 in Goes verwacht en op de vergade
ring van 11 Juni 1841 wordt besloten een afge
vaardigde te zenden van de kerk van Middel
burg om aanwezig te zijn bij de intrede van Ds.
Vermeulen.
9 Juli 1841 wordt rapport uitgebracht op een
gewone vergadering van de classicale vergade
ring. Hier schijnt men gesproken te hebben over
het beroepen van een eigen predikant. Door al
len wordt het noodzakelijk geoordeeld het be-
roepingswerk ter hand te nemen. Op de classis
is de naam van Ds. A. C. van Raalte genoemd
als een persoon die in aanmerking zou kunnen
komen „om verscheydene rede".
En aan Broeder Geelhoed wordt opgedragen
een uitnoodigingsbrief te zenden „ten eynde de
gemeente in de gelegenheyd te stellen met den-
zelven kennis te krijgen".
Broeder Brombacher wil echter zoo spoedig
mogelijk Ds. van Raalte beroepen. Na stemming
blijkt dat de meesten voor direct handelen zijn
en zoo wordt op 11 Juli 1841 Ds. A. C. van
Raalte beroepen.
Op 17 Juli is Ds. A. C. van Raalte op de
gemeentevergadering aanwezig. Het blijkt, dat
Ds. A. C. van Raalte er wel voor gevoelt om
als predikant in Middelburg te wonen, maar niet
om in 10 a 12 andere gemeenten óók dienstwerk
te moeten verrichten. Dit laatste is de uitge
sproken wensch van de classis. Voornamelijk
Goes en Ds. Vermeulen staan sterk op dit punt.
De gemeente van Middelburg kan deze wensch
van Ds. van Raalte verstaan en wil verzoeken
van deze classicale bepaling ontslagen te worden.