No* 40 Vrijdag 4 October 1935 49e Jaargang WEEKBLAD VOOR DE GEREFORMEERDE KERKEN IN ZEELAND* UIT HET WOORD* DADERS DES WOORDS* UIT DE HISTORIE. ZEEUWSCHE KERKBODE. REDACTIE: Ds* A. G HEI] TE KOUDEKERKE. MEDEWERKERS: D.D. L. BOUMA, W. M. LE COINTRE, F. J* v. d. ENDE, A. B. W* M. KOK, A. H. OUSSOREN, F. STAAL Pzn., A. SCHEELE cn R. J. VAN DER VEEN ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling 2. Afzonderlijke nummers 8 cent. ADVERTENTIEPRIJS15 cent per regelbij jaarabonnement van minstens 500 regels belangrijke reductie. NINEVÉ'S BOETE. I. De mannen van Ninevé zullen op staan in het oordeel met dit geslacht en zullen het veroordeelen want zij heb ben zich bekeerd op de prediking van Jona...... Lucas 11 32a. UITGAVE VAN DE PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE ADRES VAN DE ADMINISTRATIE: FIRMA LITTOOIJ OLTHOFF, MIDDELBURG Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg. TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280 Niettemin heeft bij de Ninevieten de hoop ge leefd, dat voor een schuldbelijdend volk nog redding mogelijk was,,Wie weet, God mocht zich wenden en berouw hebben en Hij mocht zich wenden van de hittigheid Zijns toorns, dat wij niet vergingen". En de Heere is genadig ge weest. Hij heeft het goed met Ninevé gemaakt. Want er staat,,En God zag hunne werken, dat zij zich bekeerden van hun boozen weg en het berouwde God over het kwaad, dat Hij gespro ken had hun te zullen doen, en Hij deed het niet". God maakt Zijn woord niet tot een leugen. Want de Heere is groot van goedertierenheid. Wie zijn zonde belijdt en laat, hem zal barmhartigheid geschieden Deze geschiedenis roept de Heiland met en kele woorden in Israel's herinnering terug, als Hij vermanend zegt„De mannen van Ninevé zullen opstaan in het oordeel met dit geslacht en zullen het veroordeelen, want zij hebben zich bekeerd op de prediking van Jona". De Ninevieten hebben zich bekeerd. Maar mijn volk wou niet naar mijn stemme hooren Israël was het uitverkoren volk, door den Heere beweldadigd met de rijke zegeningen van Zijn Verbond. God had Zich Zelf in het midden des volks geopenbaard en op veelvormige en veel voudige wijze Zijn heilsgedachten bekend ge maakt. Zijn leidingen met Israël, de eeuwen door, zij getuigden van 's Heeren Verbondstrouw en van menigvuldige ontferming. Mocht dan niet terecht worden verwacht, dat de Israëlieten, tot wie niet éénmaal een profeet des Heeren geko men was gelijk tot Ninevé, maar die dag aan dag, jaar in, jaar uit door profeten en priesters wer den onderwezen, zouden wandelen in 's Heeren wegen Wanneer zij hadden gehandeld naar het ingeven van hun eigen booze hart en zich andere goden verkoren, nooit had God met hen gedaan naar dat zij hadden verdiend. Telkens weer en telkens opnieuw was Hij Israël genadig geweest. En even zoovele malen had Israël gedaan wat kwaad was in 's Heeren oogen. Kan hetzelfde niet worden gezegd van het te genwoordige geslacht Is de Heere ons niet goedgunstig geweest Heeft Hij zich niet menig maal aan ons de Getrouwe betoond En kan het nu ook worden opgemerkt, dat er een ernstige begeerte is de teekenen der tijden te verstaan, de slagen des Heeren te gevoelen en niet verder van Hem af te wijken maar met schuldbelijdenis tot Hem weder te keeren Helaas neen. „Mij, de Sprinkader des levenden waters hebben zij verlaten, om zichzelf bakken uit te houwen, ge- brokene bakken, die geen water houden". O, dat de gemeente des Heeren dan toezie en er voor wake, dat ook bij haar de veroot moediging en zelfveroordeeling niet zou ontbre ken Komt, laat ons wederkeeren tot den Heere, want Hij heeft geslagen en Hij zal verbinden Serooskerke. W. F. M. LINDEBOOM. EEN ANTWOORD AAN PROF Dr. K. SCHILDER. Prof. Schilder nam blijkens een artikel in „De Reformatie" van 27 Sept. j.l., onder het opschrift„Een indruk van Ds. A. C. Heij" nota van wat we in de Zeeuwsche Kerkbode schreven ter aankondiging van het „Calvinistisch Weekblad", dat ons ter aankondiging was toe gezonden. Dat hij daarvan kennis wilde nemen, zou ons tot voldoening kunnen strekken, ware het niet, dat we ernstige bezwaren moeten maken tegen de wijze, waarop hij dit deed. Om te beginnen zal ieder, die onze aankondi ging las, moeten erkennen, dat, als Prof. Schilder daaruit citeert de woorden „ik zie dit zoo in", hij ze zöö uit hun verband rukt, dat, wat we daarmee bedoelden, niet tot z'n recht komt. We schreven „In een zin als deze „ik zie dit zoo in" heeft men al vier i's, waarop een punt te zetten is, maar als men dan ook op alle i's in ik-zie-dit-zoo-in een punt gaat zetten, dan kan de concentratiegedachte wel uit de buurt blijven". We wilden daarmee juist waarschuwen om voor zichtig te zijn met zoo'n uitdrukking. En Prof. Schilder doet ons onrecht, als hij, door die woor den zoo te citeeren, bij wie niet las wat we schreven, een indruk gaat wekken, juist tegen overgesteld aan wat we bedoelden. Als Prof. Schilder aandacht gaat wijden aan onze Zeeuwsche Kerkbode hebben we daartegen hoewel hij het ons schijnt kwalijk te nemen, dat wij ons met „De Reformatie" zouden zijn gaan „bemoeien" geenerlei bezwaar. Integen deel. Maar dan moet hij niet pogen alzoo ons met onszelf in tegenspraak te brengen en geen on juiste, althans onvolledige, voorstelling van zaken geven. Prof. Schilder schrijft in dit verband „Of bedoelt hij soms een bepaalde wijze van redactievoeren te propageeren en te protesteeren tegen een niet-meerhoofdige In dat geval schijnt Ds. Heij nog al bzewaar te hebben tegen het bestaan van „De He raut". En van de Zeeuwsche Kerkbode, eenig redacteur (tegenwoordig!) Ds. A. C. Heij Overigens troosten wij ons, dat de mede werkers van Zeeuwsche Kerkbode zich niet fascistisch geregeerd behoeven te achten door den éénen redacteur van dit blad, zijnde Ds. A. C. Heij als we het goed begrijpen, heeft Ds. Heij er zelf bezwaar tegen, dat hij (sedert eenige jaren) alleen staat als re dacteur van Zeeuwsche Kerkbode en noo- digt hij zijn medewerkers langs dezen om weg uit, zich tot redacteuren te laten maken. Ondanks de gebruikmaking van dien omweg zou ik hun raden den voorslag aan te nemen. Als 't niet zóó bedoeld is, ja, dan begrijpen we van Ds. Heij's opmerkingen al heel wei nig, tenzij we psychologisch hem moeten „verstaan". Maar dat achten we persbederf. In elk geval troost het ons, dat ons orgaan op het zijne zooveel lijkt, en dat met ónze medewerkers de verhouding tot nu toe steeds uitstekend is geweestvan eenige dictatuur is in het Reformatie-huis geen sprake, onder ons gezegd." Wanneer we hierbij nu enkele aanteekeningen gaan maken, willen we allereerst Prof. Schilder, van De Reformatie eenig redacteur (tegenwoor dig gelukwenschen, dat de verhouding van hem tot zijn medewerkers steeds uitstekend is geweest. Hij vergunne ons dan nu den roem, dat, toen de redactie van de Zeeuwsche Kerkbode nog uit twee personen bestond, de verhouding tot die mede-redacteuren, achtereenvolgens Ds. L. Bouma, Ds. P. van Dijk en Ds. D. Scheele steeds uitstekend was. Verder, dat, als de redactie van de Zeeuwsche Kerkbode nu uit één persoon bestaat, dit daar door kwam, dat de mederedacteur Ds. D. Scheele uit de provincie vertrok en dus van zelf zijn redacteurschap van een provinciaal blad daar mee eindigde. Hier mag ik wel bij vertellen, dat al eens gepoogd is, die vacature weer te vervul len, welke poging niet gelukken mocht. Het staat echter niet aan den eenigen redacteur van nu mede-redacteuren te benoemen. Dat recht berust bij de Persvereeniging en op de vergadering daar van, die vaak door enkele dozijnen leden bezocht is, heeft de redacteur maar één stem. Om die reden is het uitgesloten dat van den redacteur „langs een omweg", een noodiging zou uitgaan tot z'n medewerkers zich tot redacteuren te laten maken. Die Persvereeniging zou er niet aan den ken acht medewerkers tot redacteuren te be noemen. Prof. Schilder schrijft ook „van eenige dicta tuur is in het Reformatiehuis geen sprake onder ons gezegd". We willen het gaarne gelooven. Maar dat zal toch wel niet beteekenen, dat er in het Reformatie-huis ook geenerlei gezag is, en zonder eenige keur alles wat door medewer kers wordt ingezonden, zonder meer, geplaatst wordt. Als dat bedoeld zou zijn, dan zouden we moeten vragenwaarvoor is dan nog een redac teur noodig En eindelijk dan nog, waartegen we het groot ste bezwaar hebben. We beginnen weer met letterlijk te citeeren wat Prof. Schilder schreef „Ds. A. C. Heij is gaan behooren tot de medewerkers van een orgaan, over welks geboortegeschiedenis wij reeds een en ander hebben opgemerkt en gaat zich nu in Zeeuw sche Kerkbode bemoeien met ons blad. Hij geeft zijn „indruk", zeggende„ik zie dit zoo in". De vraag is echter of zijn inzicht juist is. En als nu Ds. Heij opmerkt, dat zijn indruk is, dat men door op al te veel i's een punt te gaan zetten een reeds bestaande concentratie verbroken heeft", dan stellen wij, uitgaande van de onderstelling, dat hij „De Reformatie" op het oog heeft, daar tegenover een stellig neen. Wij noemen dit een praatje, meer niet. En wij verzoeken Ds. Heij zijn insinuatie te bewijzen of terug te nemen." We willen vragen, of wat wij schreven mag gekwalificeerd met het beleedigend woord „insi nuatie" Onze lezers zullen zich herinneren, dat we wezen op een publiek feit. Dat feit was, dat de redactie van „De Reformatie" bestond uit drie personen Prof. Dr. K. Schilder, Prof. Dr. J. Waterink en Dr. C. Tazelaar. De beide laat- sten verdwenen nu uit de redactie. Is het nu ongeoorloofd te vragen, wat daarvan de reden kon zijn Gaat men dan niet vanzelf denken aan een ernstig meeningsverschil in den boezem van die redactie En als men dat uiteengaan betreurt, omdat men gaarne de verschillende krachten zag saamwerken, is het dan niet ge oorloofd, te vragen of dat niet had kunnen voor komen worden, en of dat uitééngaan niet daaruit voortsproot, dat men op al te veel i's een punt ging zetten en alzoo de verschillen ging accen- tueeren Zoo kwamen we tot ons zeggen onze indruk is enz. De kwalificatie van dit alles door Prof. Schilder als „insinuatie" wijzen we met alle beslistheid af. Als Prof. Schilder ons dan ook vraagt, die insinuatie te bewijzen of terug te nemen, moeten we, om die reden, antwoorden, dat we aan zijn verzoek in dezen vorm niet kunnen voldoen. Maar, door volledig op te nemen wat Prof. Schilder schreef, hebben we dan onder de oogen onzer lezers gebracht zijn verklaring, dat hij ten stelligste ontkent, dat een bestaande concentratie zou verbroken zijn doordat men op al te veel fs een punt ging zetten. Dat we zoo uitvoerig ingingen op wat Prof. Schilder schreef is óók, omdat we ondanks deze bezwaren hooge waardeering hebben voor heel veel in het werk van dezen hoogleeraar. DE ZENDINGSFLIM. De Zending moet nog veel meer dan tot nu toe het geval was in het centrum van de belang stelling komen. Daarom moeten we de middelen gebruiken, die daartoe kunnen leiden. Die middelen zijn er, maar die moeten dan ook gebruikt. De vorige week wezen we op een Zendings tentoonstelling als een geschikt middel. Een ander is de Zendingsfilm. In verschillende kerken in Zeeland heeft de film, die onze eigen Zeeuwsche Zending in beeld doet zien, den vori ge winter al gedraaid, maar in tal van kerken nog niet. Moge we daarom de aandacht vragen van de kerkeraden voor de circulaire van het Java- Soemba-film-comité, die dezer dagen hun gezon den werd Het adres is Verl. Lodewijkstraat, Groningen. HEIJ. Gereformeerde Kerk van Middelburg. We zagen dat Ds. Budding niet alleen in Mid delburg maar ook in Zuid-Beveland verdeeldheid trachtte te brengen door zijn actie tegen de Nieuwe Psalmen. Ds. S. van Velzen schrijft 25 Febr. 1839 aan de classis Goes onder meer het volgende „Be waart toch zooveel mogelijk de onderlinge vrede. Ook moet gij zooveel mogelijk den leeraar voor uw gemeenten trachten te behouden. Daarom raad ik aan twee of meer broeders naar Zijn Eerwaarde te zenden opdat deze hem met alle bescheidenheid bij zijn roeping en verplichting om de gemeenten te dienen, trachten te bepalen. Ds. H. de Cock schrijft aan den Kerkeraad van Middelburg, dat het hem spijt, dat Ds. Bud ding tot zulk een stap is gekomen. Ik hoop, dat Ds. Budding bij nadenken zien zal, dat niet om allerlei oorzaken scheuring en scheiding geoor loofd zij maar alleen dan wanneer het fonda- menteele gronden raakt, „Ik hoop, dat Ds. Budding zich van ons, van ulieden, ja bijna van de geheele afgescheidene en uitgeleide gemeente des Heeren, om zulke ver keerde en nietige redenen niet afscheuren zal en scheiden, maar zich wederom met u mag vereeni gen en gij hem ook broederlijk zult aannemen. Een commissie afgevaardigd naar Ds. Budding moet onverrichter zake terugkeeren. Budding is niet te bewegen. Nu echter wordt een commissie gezonden naar de Provinciale vergadering van Zuid-Holland. J. de Luyster en A. Steketee, schipper te Baar land, gaan naar Dordrecht waar deze vergade ring onder presidium van Ds. Scholte op 29 en 30 Augustus is belegd. Men oordeelt daar dat een Provinciale vergadering in Zeeland hoogst noodzakelijk is. De kwestie zou nog is „bedaard en ernstig" kunnen worden onderzocht met be hulp van één of meer leeraars. Vooraf belegt men nog een classicale verga dering in Goes om het advies van Dordrecht te bespreken: 17 September. Op die vergadering waren aanwezig uit BorseleJ. van de Luyster, uit Heinkenszand J. Pijke, uit Nieuwdorp W. de Jager, uit Wolfaartsdijk; J. de Jonge, uit Goes; In den tijd, dien wij beleven, doet God de Heere op ontroerende wijze Zijn oordeelen over de aarde gaan en tuchtigt Hij de volkeren keer op keer. Maar het schijnt wel of de menschheid daar ongevoelig voor geworden is. O, zeker, aan klagers geen gebrek, doch men wil de hand des Heeren niet zien in het groote wereldgebeuren. Velen zijn met verblindheid geslagen en merken de kastijdingen des Almachtigen in het volkeren- leven niet op. Onbekeerlijkheid is het kenmerk van het thans levend geslacht. Want onder alles blijft de groote massa weigerachtig zich te be- keeren, ja, men vraagt zich bezorgd af, of velen niet reeds gekomen zijn onder het oordeel der verharding. En het woord der Schrift wordt aan hen vervuld „Zij hebben Mij vergeten zie, Ik zal hen vergeten". In de leidingen Gods ook met ons volk is zooveel, dat tot zelfbeproeving aanspoort, en aanmaant tot bekeering en tot te rugkeer naar den levenden God, maar ondanks dat alles gaat men voort op eigen gekozen we gen, die afvoeren van den Heere en die heen voeren naar den ondergang. Het Israël van Jezus' dagen leefde in zekeren zin onder gelijke omstandigheden. Zoodat het woord van onzen Heiland in 't bijzonder van toepassing kan worden geacht als een waarschu wing voor onzen tijd „De mannen van Ninevé zullen opstaan in het oordeel met dit geslacht en zullen het veroordeelen want zij hebben zich bekeerd op de prediking van Jona De groote stad Ninevé was een centrum van beschaving en cultuur. Rijkdom en pracht werden er in overvloed gevonden. Wetenschap en kunst waren er tot hooge ontwikkeling gekomen. Het was een belangrijke stapelplaats voor handel en nijverheid. Helaas, er is ook een keerzijde. Ni nevé was een goddelooze stad. De grootste gru welen onder de zon werden daar bedreven. De wellusten des vleesches en menigerlei begeerlijk heden werden er gediend. En omdat haar boos heid tenslotte voor 's Heeren aangezicht was op geklommen welke teekenachtige uitdrukking elders in de Schrift ook wordt gebruikt met be trekking tot Sodom en Gomorra wordt de profeet Jona naar Ninevé gezonden om haar het oordeel des Heeren aan te zeggen„Nog 40 dagen, dan zal Ninevé worden omgekeerd Een indrukwekkende prediking, waarin de zonde van Ninevé onbarmhartig werd blootge legd en aan het licht gebracht. Een prediking, waarin met geen woord gerept werd van genade en ontferming, maar waarin het oordeel des Almachtigen, dat over de stad besloten was, met grooten ernst werd aangekondigd. Wat zullen de Ninevieten met deze prediking doen Zullen zij voortgaan met zondigen en den onheilsprofeet eenvoudig het zwijgen opleggen Hem uit de stad verbannen of zelfs het leven benemen misschien Niets van dat alles. Integen deel. De oordeelsaankondiging van Jona maakte op de Ninevieten een diepen indruk. Zij nemen zijn prediking ernstig ter harte en toonen dit ook door hun daden. De Koning schreef een vasten uit voor mensch en dier en gaf daarbij zelf het voorbeeld. Het gansche volk kleedde zich in zak en asch en onthield zich van spijs en drank. Arm en rijk, hoog en laag riepen sterk tot den Heere in den hemel en zij bekeerden zich, een iegelijk van zijn boozen weg en van het geweld, dat in hun handen was. Toch werd deze algeheele ver ootmoediging niet uitgelokt door de prediking van den profeet. Want afwending van het oor deel, indien zij zich bekeerden, had Jona geens zins in uitzicht gesteld. Zijn later gedrag bewijst, dat de gedachte daaraan bij hem zelfs niet is opgekomen.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1935 | | pagina 1