No. 37
Vrijdag 13 September 1935
49e Jaargang
WEEKBLAD VOOR DE GEREFORMEERDE KERKEN IN ZEELAND.
UIT HET WOORD.
DADERS DES WOORDS.
ZEEUWSCHE KERKBODE
REDACTIE: Ds. A. C. HEIJ TE KOUDEKERKE.
MEDEWERKERS: D.D. L. BOUMA, W. M. LE COINTRE, F. J. v. d. ENDE, A. B. W. M. KOK, A. H. OUSSOREN, F. STAALPzn., A. SCHEELE en R. J. VAN DER VEEN
ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling ƒ2.—
Afzonderlijke nummers 8 cent.
ADVERTENTIEPRIJS15 cent per regelbij jaarabonnement
van minstens 500 regels belangrijke
reductie.
UITGAVE VAN DE
PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE
ADRES VAN DE ADMINISTRATIE:
FTRMA LITTOOIJ 6 OLTHOFF, MIDDELBURG
Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot
Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ
OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg.
TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280
GEHOORD EN GEZIEN.
Ik heb uwe gebeden gehoord,
Ik heb uwe tranen gezien
Jes. 38 5.
De daden des Heeren kunnen als een bliksem
inslaan in het leven der menschen. In het leven
van een geheel volk. Zoo ook hier. Dit hoofd
stuk leidt ons binnen in de ziekenkamer van het
Koninklijk paleis te Jeruzalem. Daar ligt, op het
ziekbed uitgestrekt, de nog jonge koning van
Juda, krank tot stervens toe. Van dezen vorst,
39 jaren oud, mocht de heilige schrijver optee-
kenen en hij deed, wat recht was in de oogen
des Heeren. Wat kon er nog veel van hem wor
den verwacht. Hij bracht zijn land tot nieuwen
bloei. Wat zijn vader Achaz, in vorige jaren had
afgebroken, was door hem met energieke hand
weer opgebouwd. Hij riep zijn volk terug van de
afgoden tot den dienst van den eenig waren
God. Want hij kleefde den Heere aan, zoo was
de Heere met hem. En nu ligt hij daar doodelijk
krank, terwijl de profeet Jesaja hem, op 's Hee
ren last, de tijding brengt dat hij sterven moet.
Wanneer Hiskia die vreeselijke boodschap ge
hoord heeft, dan maakt hij van de ziekenkamer
een binnenkamer, waar hij in 't alleen worstelt
met zijn God.
En op die worsteling zijn de hierboven afge
schreven woorden, het Goddelijk antwoord.
Ik heb Uw gebed gehoord.
Dit is het antwoord op Hiskia's worsteling.
Wanneer de profeet Jesaja hem het woord des
Heeren heeft overgebrachtgeef bevel aan uw
huis, want gij zult sterven, en niet leven, dan
wendt hij het aangezicht naar den wand. Dan
zoekt hij de eenzaamheid. Dan heeft hij behoefte
om met God alleen te zijn. Dan wil hij den
Heere in 't aangezicht zien. Dan vlucht hij niet
van God weg, maar naar God toe. Immers de
Heere is barmhartig en genadig, lankmoedig en
groot van goedertierenheid. Hij is een God die
de ongerechtigheid vergeeft, de krankheden ge
neest en 't leven zijner kinderen verlost van het
verderf. Daarom wil hij met den Heere spreken.
Zijn hart voor Hem uitstorten. Hij wil pleiten
bij God op zijn verbond, op zijn beloften om den
troon van David te bevestigen. Hij wil den
Heere vasthouden aan zijn woord nu hij niemand
ziet die de geschiedenis van David's huis kan
voortzetten. Manasse, de troonopvolger is eerst
drie jaren later geboren. De belangen van land
en volk brengt hij voor 's Heeren aangezicht.
Ook worstelt hij met zijn zonden, want straks
looft zijn mond gij hebt al mijne zonden achter
uwen rug geworpen.
Op dit gebed in stervensnood is het Goddelijk
antwoord Ik heb uw gebed gehoord. God heeft
het oor geneigd tot Hiskia's geroep. Hiskia heeft
naar God geluisterd maar ook God naar Hiskia
toen hij riep uit diepten van nood Och Heere
gedenk mijner
ïk heb uwe tranen gezien,
De Heere heeft gehoord engezien. Met
het oor heeft God het leed beluisterd en zijn oog
heeft het aanschouwd. De Heere heeft oor en
oog tot den armen lijder gewend.
Het is nog iets anders wanneer wij de smart
en benauwdheid van anderen alleen hooren, dan
wanneer ons oog hun lijden ook ziet. Komen
hunne jammerklachten, rechtstreeks of door me-
dedeeling van anderen, alleen tot ons oor, dan
hebben we een indruk, een voorstelling van hun
leed die ons hart tot ontferming en medelijden
bewegen kan. Maar wanneer we bovendien het
lijden, waarvan we hoorden, ook zien, dan grijpt
het ons sterker, dieper aan. Dan zien we niet
zelden dat het onze voorstelling te boven gaat.
Dan worden we deelgenoot in den volsten zin.
En zoo nu heeft de Heere niet alleen gehoord
maar ook gezien het lijden van zijn vromen
dienstknecht. Hij heeft zijn tranen gezien en
wat achter die tranen werkte. De worsteling van
het leven met den dood. De pijnigende angst om
van het leven te moeten scheiden en van alles
wat hem aan het leven bond. De strijd van het
hart, dat onderzocht de reden, waarom God die
tegenheden, hem in zulk een mate zond. De Heere
heeft alles gezien. Niets is aan zijn Goddelijk
oog ontgaan. En zijn Goddelijk vaderhart is be
wogen geworden door het lijden van zijn kind.
Hij kan h^: als het ware niet uithouden en zendt
opnieuw den profeet Jesaja tot den kranken ko
ning met de boodschap Zoo zegt de Heere, de
God van Uwen vader David, Ik heb uwe tranen
gezien.
Ik heb uw gebed gehoord, Ik heb uwe tranen
gezien, dat is de openbaring Gods, van wie Hij
is, voor zijn lijdende, strijdende, kruisdragende
kinderen. Wat een rijke vertroosting is er dan
in die woorden. Zoo menigeen die het moeilijk
en zwaar heeft zuchtMijn weg is voor den
Heere verborgen en mijn recht gaat van mijnen
God voorbij. Maar waarom zegt en zucht ge dat?
Hier staat het dat God uw weg kent. Dat zijn
oog u bespiedt wanneer ge in nood gezeten geen
uitkomst ziet en dat Hij hoort het gebed waarin
ge uw hart voor Hem uitgiet. En wanneer het
aan woorden u ontbreekt weet Hij de overden
king die in u spreekt, Hij hoort ook het gebed
zonder woorden. Wat een voorrecht dat ge uw
tranen en zuchten niet voor uw God behoeft
te verbergen.
Dat ge u voor Hem niet behoeft groot te hou
den maar dat ge als kind, aan zijn Vaderhart
moogt uitweenen, uitklagen, uitsnikken al uw
leed en smart.
God hoort uw gebed en ziet uw tranen, arme
lijder, wanneer ge U in de eenzaamheid van het
lijden met al uw nood op Hem werpt.
God hoort uw gebed en ziet uw tranen, werk-
looze broeder, bekommerd huismoedertje, zaken
man in tegenspoed, jonge menschen zonder le
venskansen, wanneer ge het aangezicht naar den
wand keert om al uw bekommernissen en zorgen
Hem te klagen.
Hij hoort en ziet ook uw opstandigheid maar.
bij Hem is vergeving.
Hier staat ook, dat het gebed van den recht
vaardige veel vermag. Dat het een groote plaats
heeft in de wegen en middelen van 's Heeren
heiligen Raad. Maar ons bidden, moet bidden
zijn. Van Elia zegt de apostel Jacobus hij bad
een gebed, dat wil zeggen, hij bad met vuur, zijn
hart was in zijn bidden. En neen, dan geeft de
Heere niet altijd wat wij wenschen. Wij bidden
om gezondheid en God maakt ons krank. Wij
vragen om voorspoed en God zendt ons tegen
spoed. Maar 't geloof weet, goed of kwaad, 't is
vaderliefde die het mij toeschikt en alle ding
moet tot mijn zaligheid dienen. En straks, na alle
nacht, komt de eeuw'ge morgen. Het einde zal
licht en vrede zijn. En ten slotte vloeit de le
venservaring van al Gods gehoorzame verbonds-
kinderen uit in de belijdenis
Gij hebt gehoord Gij zijt mijn geest,
Door Uw ontelbre gunstbewijzen,
Tot hulp, en heil, en vreugd geweest
Wolphaartsdijk. G. VAN HEININGEN.
DE VIER EERSTE BAZUINEN.
Openb. 8 713.
(Waarom de aankondiging der oordeelen
Huiveringwekkend zijn de rampen die komen
bij het blazen der vier eerste bazuinen. En nog
is daarmee der rampen geen einde. Vóórdat de
vijfde Engel gaat bazuinen komt een Engel met
groote stem roepen Wee, wee, wee dengenen,
die op de aarde wonen, vanwege de overige
stemmen der bazuin der drie Engelen, die nog
bazuinen zullen.
De bedoeling der aankondiging dezer oordee
len kan wel geen andere zijn dan om vreeze te
wekken, vreeze voor God. In Openb. 14:7 wordt
dit met zooveel woorden gezegd. Een Engel
komt met de boodschap Vreest God en geeft
Hem heerlijkheid want de ure Zijns oordeels
is gekomen en aanbidt Hem die den hemel en
de aarde en de zee en de fonteinen der wateren
gemaakt heeft.
Wanneer de Schrift ons zoo vermaant tot
vreezen, wil zij niet in ons leven een element
brengen, dat daar anders onbekend zou zijn.
Vrees is er in het menschenleven. Het leven der
menschen is vol van vrees van allerlei vrees.
Daar is de vreeze des doods (Hebr. 2: 15).
Daar is de vrees voor komende rampen daar
is ook de vrees voor menschen.
Het is waarlijk niet zóó, dat het menschen
leven een leven zonder vrees zou zijn en dat
nu de bijbel die vrees daar zou willen brengen
en daardoor het leven somber en ellendig zou
maken. Die vrees is er al doet de mensch weieens
alsof hij geen vrees kent en al poogt hij door
allerlei vermaken die vrees te verdringen.
De vrees is er en die vrees, die er al is, wil
God door Zijn Woord leiden in de juiste rich
ting, opdat die vrees worde vrees voor God.
Daar is vrees voor rampen en nu zegt ons
de Schrift dat die rampen van God komen. Wat
getoond wordt bij het blazen der bazuinen is
aanschouwelijk onderwijs bij Zondag IX van den
Catechismus over de Voorzienigheid Gods, dat
ook droogte en ziekte en allerlei leed niet bij
geval over ons komen. De vrees moet worden
vrees voor God.
Van nature wil de mensch echter God niet
vreezen. En om aan de vermaning tot de vreeze
des Heeren zich te onttrekken, zoekt hij zich te
verschuilen achter de bedenking ook wel
uitgesproken dat God onrecht doet, als Hij
zulke vreeselijke rampen over den mensch brengt.
Zijn verzet tegen God is dan verzet tegen hem
aangedaan onrecht. En zoo wil de mensch zich
dan nog wijs maken, dat er in zijn verzet tegen
dat onrecht nog iets schoons ligt. Het niet vree
zen van God wordt dan getooid met het kleed
van den heldenmoed, die den zwakke nog tegen
het onrecht doet ingaan.
Wie nu zoo redeneert, vergeet dan echter dat
de vermaning om God te vreezen, de vermaning
is om te vreezen voor God, die den hemel en
de aarde en de zee en de fonteinen der wateren
gemaakt heeft.
En wat dat inhoudt heeft Job leeren verstaan.
Hij meende het recht te hebben om met den
Heere te twisten, om te twisten met den Almach
tige, hij, die toch aan geen onrecht zich had
schuldig gemaakt en nochtans in zoo zwaar lijden
kwam.
Toen zoo leert ons het boek Job (cap 38
vlg) ging God tot Job spreken uit een on-
weder. En in het woord, dat God tot Job richtte,
ging de Heere Job onderwijzen aangaande de
grootheid van den Schepper van hemel en aarde.
„Waar waart gij, toen Ik de aarde grondde
Geef het te kennen, indien gij kloek van ver
stand zijt." „Zijt gij gekomen tot aan de oor
sprongen der zee en hebt gij in 't onderste des
afgronds gewandeld „Kunt gij de lieflijkheden
van het Zevengesternte binden of de strengen
van den Orion losmaken Kunt gij de Mazza-
roth voortbrengen in haren tijd en den Wagen
met zijn kinderen leiden Kunt gij uw stem tot
de wolken opheffen opdat een overvloed van
water u bedekke Kunt gij de bliksemen uitla
ten, dat zij henenvaren en tot u zeggen Zie,
hier zijn wij
Als God zóó tot Job spreekt, dan weet Job
straks niet anders te zeggen dan Zie, ik ben
te gering, wat zoude ik U antwoorden Ik leg
mijne hand op mijnen mond (39:37).
En als de Heere dan nog doorgaat met Job
te wijzen op zijn goddelijke heerlijkheid, dan is
Jobs antwoord Ik weet, dat Gij vermoogt en
dat geene van Uwe gedachten kan afgesneden
worden. Hoor toch en ik zal spreken ik zal
vragen en onderricht Gij mij (42:2 en 4).
Dat moet de vraag zijn van ons hartO Hee
re, onderricht Gij mij. Dan geeft de Heere op
die vraag het antwoord, in de aankondiging der
oordeelen vrees God, vrees Hem, die in Zijn
toorn over de zonden de rampen op aarde brengt
om de ongerechtigheden te bezoeken aan de kin
deren der menschen.
Maar dan moeten we ook verstaan, dat de
vrees, waartoe de Heere dan zoo ernstig ver
maant, een heilzame vrees iseen vrees, die
naar het heil wil leiden.
Bij de aankondiging der oordeelen moet het
onze aandacht hebben, dat die oordeelen worden
aangekondigd en nog wel door het krachtig ge
luid van bazuinen. En waartoe anders dient die
aankondiging van de oordeelen, dan om den
mensch te bewegen, dat hij zoeken zal dat oor
deel te ontgaan Waarom kondigde de Heere
door den dienst van Mozes aan, dat hagel en
vuur over Egypte zou dalen en waarom mocht
die aankondiging ook door Egyptenaren verno
men worden Het was opdat ook de Egyptenaar,
die Gods Woord zou vreezen en voor waarheid
houden, zich in veiligheid zou stellen (Ex. 9).
Zoo komt dan ook nu de aankondiging van
Gods oordeelen opdat een ieder, die Gods
Woord gelooft, het oordeel zou kunnen ontvlie
den. En als die aankondiging geschiedt door ba
zuinen met hun machtigen klank, dan is het wel,
opdat die aankondiging allerwege zou worden
beluisterd, maar dan ook allerwege zou leiden
tot de vreeze des Heeren en tot het wandelen
op den weg der verlossing.
Als God lust hadde gehad aan den dood der
Egyptenaren, Hij zou Mozes geboden hebben te
zorgen, dat de Egyptenaren niets hoorden van
de plaag van hagel en vuur, maar God had geen
lust in hun ellende en daarom hoorden óók de
Egyptenaren daarvan en een ieder onder hen,
die dat Woord geloofde, stelde zich in veiligheid.
Als God lust had aan den dood der zondaren,
zou Hij de komende gerichten over die Hem
niet vreezen niet door bazuinen doen aankondi
gen. Wanneer de Heere die dan door bazuinen
doet aankondigen, dan ligt daarin wel het sterk
ste bewijs, dat God geen lust heeft in den dood
des zondaars, maar daarin, dat die zondaar zich
bekeert en leeft.
De aankondiging der vreeselijke oordeelen
Gods bevat een machtigen oproep tot bekeering
en tot verlossing.
HEIJ.
KERSTFEEST 1935.
Even als andere jaren komen we ook nu weer
vragen om een gave voor de Kerstfeesten te
Magelang-Parakan-Blondo. Dus op ons eigen
Zendingsterrein. Schreef Ds. Merkelijn verleden
jaar een woord van aanbeveling, nu was Dr.
Dreckmeier bereid een enkel woord over de ver
schillende Kerstfeestvieringen te schrijven. Ik zal
er dus maar niets anders dan mijn adres aan
toevoegen. Evenals andere jaren is Mej. A. J.
Pouwer, Noordplein M 171, Middelburg, ook nu
gaarne bereid giften in ontvangst te nemen.
Aan de Zendingsvrienden in de Zuidelijke
Provinciën,
Nu de dagen weer korter gaan worden, gaan
wij als van zelf denken aan den winter en dus
ook aan het Kerstfeest. Hebt U er wel eens aan
gedacht, dat wij in Indië Kerstfeest vieren zonder
dat het winter is, met openstaande deuren en
vensters Als wij Europeanen pas in Indië ko
men, is dat wel erg vreemd, maar als we er ons
thuis gaan voelen, kunnen wij met onze Javaan-
sche broeders en zusters toch een gezegend
Kerstfeest vieren, ook al zijn er geen donkere
dagen aan vooraf gegaan.
Het is voor onze Christen-Javanen een zeer
belangrijk feit om Kerstfeest te vieren. Er wordt
dan ook overal veel werk van gemaakt. Met dit
feest kunnen zij tenminste ééns in het jaar hun
Mohammedaansche vrienden en verwanten too-
nen, dat de Christenen ook feest hebben en ook
gastvrij willen zijn en dat hun niet-deelnemen
aan de vele slametans (dat zijn de feesten ter
gelegenheid van geboorte, besnijdenis, tanden
vijlen, haren knippen, sterfgevallen) van hun
niet-Christen dorpsgenooten niet voortkomt uit
gierigheid. Het wordt namelijk vaak zoo opge
vat, dat men niet bij een feest komt, omdat men
te gierig is om een feestgave te geven of om
zelf een contra-feest te geven.
In Magelang wordt het Kerstfeest van het
ziekenhuis meest gevierd in de eetzaal van de
meisjes, die heel groot is. Patiënten, voorzoover
ze zitten mogen of op een lange stoel of bed
getransporteerd kunnen worden, oud-patiënten,
personeel en hun familie verzamelen zich daar.
De goeroe van het ziekenhuis, Mas Soemardja,
heeft meestal de leiding. Het personeel is gast
heer zij zingen in koor, deelen de tractatie rond,
zij tuigen den boom op, die nooit mag ontbreken.
Het is m.i. goed, dat zij leeren bij dit feest zich
te geven. Bij een andere gelegenheid, n.l. het
jaarfeest, dat we altijd in Mei vieren, krijgen zij
zelf een feest.
In Parakan wordt ook altijd veel werk ge
maakt van het Kerstfeest. De mantri-verpleger,
die daar aan het hoofd van het hulpziekenhuis
staat, Mas Malidjo, heeft verleden jaar voor het
Kerstfeest het halve dorp uitgenoodigd de we-
dana, die we zouden kunnen vergelijken met de
burgemeester van een groote stad, was aanwezig
met zijn familie en nog meer notabelen. De ge
meente daar was zeer verrukt over het mooie
feest, dat ze gehad hebben. De uitgaven waren
meer dan het geld, dat beschikbaar was gesteld
33.maar die 6.heeft de mantri uit
eigen beurs bijbetaald.
Ook dit jaar hopen wij weer Kerstfeest te
vieren op de armenkolonie Blondo, in de zie
kenhuizen Magelang en Parakan.
Evenals vorige jaren hopen wij weer op een
gift uit de kerken van Zeeland, Noord-Brabant
en Limburg, om de noodzakelijke uitgaven te
bestrijden, want die mogen niet uit de kas ge
nomen worden. Gelukkig is alles in Indië goed
koop versnaperingen en kleine stukjes speel
goed voor de kinderen kosten maar weinig. De
grootere kinderen, het huishoudelijk personeel,
een enkele arme oud-patient krijgen echter een