No. 36 Vrijdag 6 September 1935 49e Jaargang WEEKBLAD VOOR DE GEREFORMEERDE KERKEN IN ZEELAND. UIT HET WOORD. DADERS DES WOORDS, ZEEUWSCHE KERKBODE. REDACTIE: Ds* A. C. HEI] TE KOUDEKERKE* MEDEWERKERS t D.D. L. BOUMA, W. M. LE COINTRE, F. J. v. d* ENDE, A. B. W. M. KOK. F. STAAL Pzn., A. SCHEELE cn R. J. VAN DER VEEN ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling ƒ2.-. Afzonderlijke nummers 8 cent. ADVERTENTIEPRIJS15 cent per regelbij jaarabonnement van minstens 500 regels belangrijke reductie. UITGAVE VAN DE PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE ADRES VAN DE ADMINISTRATIE: FIRMA LITTOOI] S OLTHOFF, MIDDELBURG Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentlën tot Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg. TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280 GEHOORZAMEN EN LEVEN. Gij kinderen zijt uwen ouderen ge hoorzaam in den Heere want dat is recht. Eert uwen vader en uwe moeder, hetwelk het eerste gebod is met eene belofte. Efeze 6:1 en 2. Paulus spreekt hier tot het kind. Tot het kind van vandaag. Hij houdt het kind het gebod des Heeren voor, dat gehoorzaamheid eischt aan vader en moeder en dat heeft de belofte van het leven. Voor het kind is het vijfde gebod, het éérste gebod. Met dit gebod komt het, bij zijn komst in de wereld, dadelijk in aanraking. Het eerste wat het leeren moet is gehoorzamen. Aan zijn gehoorzaamheid hangt zijn welvaart, zijn leven. Maar dan zijn de woorden van Paulus vol diepen zin. Want het kind is de wordende, groeiende mensch en dies is het gebod, dat de gehoorzaamheid eischt aan het van God opge legde gezag, het eerste gebod voor den mensch. Dan wordt dit gebod het steunpunt voor alle gebod des Heeren. En geldt het gebod ieder mensch, dan ook de daaraan verbonden belofte van het leven, mits hij gehoorzaamt. De apostel richt het woord tot onze kinderen en spreekt ze aldus aan Gij kinderenzijt uwen ouderen gehoorzaam in den Heere want dat is recht. Gehoorzaam in den Heere, en ja die woorden verdienen onze volle aandacht want ze betee- kenen, om 's Heeren wil, om zijn Souverein be stel over ons daarin te erkennen en Hem daarin te dienen. Immers het gezag der ouders is God delijk gezag. Door den Heere hen opgelegd. En de gehoorzaamheid der kinderen aan de ouders is gehoorzaamheid aan God. God zelf komt met zijn wetswoord den kring van het gezin binnen en zegt tot het kind eert uwen vader en uwe moeder. Hij treedt toe op het kind in de wieg, op het kind in zijn prille jeugd, wanneer het staat aan den ingang van het leven en zegt, door den heiligen doop, tot dat kind Ik ben de Heere, uw God maar daarom zult ge ook mijn gebod gehoorzamen, uw vader en uw moeder, die ik met zeggenschap over U stelde, eeren, en dan zult gij o, kind ondervinden dat gehoorzaamheid is leven. Zoo komt God tot den mensch komende iiï de wereld met zijn gebod, dat gehoorzaamheid eischt aan zijn Souvereinen wil en waaraan Hij verbindt de belofte van het leven. Zoo komt God met dit gebod en deze belofte den kring van het gezin binnen, omdat vandaar uit heel het menschelijk leven in al zijn vertak kingen en verhoudingen zich ontwikkelt. Gaat het met dit gebod goed in het gezin, dan zal de zegen daarvan worden gezien en ervaren in heel de saamleving. Daarom moet in deze ver warrende en opstandige tijden weer alle aan dacht worden besteed aan het gezin. Met dit gebod van gehoorzaamheid en de be lofte van het leven komt God tot den mensch komende in de wereld, daarom ook tot den eer sten mensch, Adam, zijn zoon. Want de betrek king tusschen ouders en kinderen bedoelt een afdruk te zijn van de betrekking waarin God stond tot den mensch in het paradijs. De ge hoorzaamheid van Adam aan alle gebod Gods is als 't ware toegespitst in dat eene gebod, het proefgebod, waarin de eerste mensch werd ge plaatst voor de keuze van goed of kwaad, van leven of dood. Is het niet treffend dat Gods eerste spreken tot den mensch om zijn wil bekend te maken, begint met een gebod waaraan hij gehoorzamen moet. En aan dat ééne gebod hangt het leven van heel de menschheid. Of zij leven dan wel sterven zal is hieraan gelegen, of Adam, aller vader, gehoorzaam dan wel ongehoorzaam is. Want ongehoorzaamheid is niet een, maar de zonde. Onze ongehoorzaamheid „strekt tot be wijs dat de zonde van ons aller vader ons aller zonde geworden is". En Adam, de zoon van God, is ongehoorzaam geworden, gevallen van het leven in den dood en hij heeft al zijn na komelingen in zijn val meegesleurd. Hij heeft het eerste gebod overtreden en zijn belofte verbeurd. De bezoldiging der zonde is de dood. Maar de genadegifte Gods is het eeuwige le ven door Jezus Christus, onzen Heere. Lof zij Gods goedertierenheid want nu gaat de genade spreken en zij opent den weg, waarin de tweede Adam tot ons komt. Ook tot Hem, komt het eerste gebod met een belofte en Hij antwoordt door zijn komen in de wereld zie Ik kom, o God om Uw wil te doen. God houdt zijn verbond. Na het eerste honds hoofd dat ongehoorzaam werd en de gansche menschheid in den dood bracht, laat God op treden het tweede hondshoofd, die door een vol maakte gehoorzaamheid de menschheid uit derr dood verlost. In Adam door den dood geveld, In Christus heerlijk weer hersteld. Lof, hallelujah. Amen De tweede Adam, onzen Heere Jezus Christus, is het eerste gebod gehoorzaam geweest en heeft de belofte verkregen. Het was zijn lust om te zijn in de dingen zijns vaders. In de bangste en donkerste oogenblikken van zijn Middelaarslij den, wanneer Hij in Gethsemané in het stof ge bogen ligt, dan is het nog zijn bede niet mijn wil, maar Uw wil geschiede. Hij is gehoorzaam geworden tot den dood des kruises. En zijne gehoorzaamheid is allen die Hem vreezen, tot een eeuwigen zegen geworden. Hij heeft hunne schuld aan de wet geleden, de straf hunner on gehoorzaamheid gedragen en voor hen het leven en de gerechtigheid voortgebracht. Nu komt God tot zijn geheiligd volk dat op deez' aarde leeft, opnieuw met zijn gebod en belofte. Nóg, zegt Hij tot ons en onze kinderen: doe dat en gij zult leven. Want, wel heeft Chris tus voor de zijnen de gehoorzaamheid aan het gebod Gods betaald en het leven verdiend zij mogen ingaan tot een volbracht werk maar uit kracht van het hen ingestorte leven, hebben zij 's Heeren wil tc doen uit dankbaarheid. Neen, dat kan niet in volkomenheid, slechts in beginsel. Daarom dat Gods kind altijd weer in Jezus' bloed verzoening zoekt en achter zijne gerechtigheid wegschuilt. Met gebod en belofte in de hand komt het iederen dag uit aan den voet van het kruis. Gehoorzaamheid blijft het eerste gebod voor den christen. En nu begin ik al duidelijker te zien dat de bloei en wasdom van mijn geestelijk leven af hankelijk is van mijn gehoorzaamheid aan God, aan zijn verbond en Woord. Dat mijn bidden gun leven aan mijn ziel, niet helpen kan als ik den Heere niet gehoorzaam ben. En dat gemis aan geloofsblijheid en geloofskracht zijn oorzaak hebben kan in eigenwillige vroomheid. Dan wil ik zelf stuurman zijn op het schip van mijn leven. En o, Heere breng mij daar vanaf, want dan kom ik nooit in de haven der behoudenis. Verlos mij van dat kwaad. Leer mij naar Uw wil te handelen. Leer mij eerbiedig buigen voor Uw Woord. Doe mij, door den Heiligen Geest de kracht van dat Woord ervaren opdat ik den weg ten leven met blijdschap reizen mag. Wolphaartsdijk. G. VAN HEININGEN. DE VIER EERSTE BAZUINEN. Openb. 8:7—13. Verwoesting over een derde deel. We krijgen nu te zien wat er gebeurde bij de opening van het zevende of laatste zegel en lezen dan van de oordeelen, die daardoor kwa men na het blazen van bazuinen. In 't algemeen valt nu van de oordeelen, die een gevolg waren van het blazen der vier eerste bazuinen, te zeggen, dat ze nog niet een algeheele verwoesting brachten. Telkens is sprake van de verwoesting van een derde deel. In vs. 7 van het derde deel der boomen in vs. 9 van het derde deel der schepselen, die in de zee leven en van de schepen in vs. 10 van het derde deel der rivieren en der fonteinen der wateren en in vs. 12 van het derde deel der zon en der maan en der sterren. Uit deze opsomming blijkt verder, dat het eer ste oordeel de aarde trof, het tweede de zee, het derde de rivieren en fonnteinen en het vierde de lichtbronnen aan den hemel. Als gevolg van het bazuinen der eerste bazuin wordt dan gemeld, dat er kwam hagel en vuur gemengd met bloed en zij zijn op de aarde ge worpen en het derde deel der boomen en van al het groene gras is verbrand. Deze plaag was ook één van de tien, waarmee Egypte geplaagd werd. De zevende daarvan was die van hagel en vuur, hagel, onweer en bliksem. Hagel en vuur vielen maar niet op de aarde, maar werden daarop geworpen. Ze kwamen daar door Gods wil als een oordeel. En vreeselijk was de uitwerking. Hagel en vuur werden met bloed gemengd, met het bloed van de menschen en dieren, die daardoor doodelijk getroffen werden. En het derde deel der boomen en al het groene gras is verbrand. Al wat daar op 't veld was van de boomen af tot het gras toe werd verwoest. In 't licht dezer waarheid moeten we dan zien de vele rampen, waarvan de geschiedenis ge waagt en denken aan de vele slachtoffers, die ze maakten en dan verstaan, dat die rampen maar niet gewone natuurverschijnselen waren zonder meer, maar dat in die alle Gods hand was en dat door Hem dan die hagel en dat vuur op de aarde geworpen werden. Als de tweede Engel heeft gebazuind werd iets als een groote berg van vuur brandende, in de zee geworpen en het derde deel der zee is bloed geworden. En het derde deel der schep selen in de zee, die leven hebben, is gestorven en het derde deel der schepen is vergaan. Trof de eerste bazuin dus de aarde, de tweede de zee. Een ontzettende vuurmassa werd in de zee geworpen en geweldig was ook hier de uit werking daarvan. Een derde deel van de in de zee levende schepselen werd daardoor gedood. Eveneens verging een derde deel der schepen en kwamen de schepelingen om. En van het bloed der schepselen die omkwamen, werd de zee rood gekleurd. Wanneer we dit lezen en dan denken aan de vele groote rampen op zee en aan de vele slacht offers, die de zee vorderde, dan verstaan we, dat die rampen maar niet gewone natuurgebeurte- nissen waren zonder meer, maar dat in dit alles Gods hand was. Als de derde Engel heeft gebazuind is daar een groote ster, brandende als een fakkel geval len uit den hemel en is gevallen op het derde deel der rivieren en der fonteinen der wateren. En de naam der ster wordt genoemd Alsem en het derde deel der wateren werd tot alsem en vele menschen zijn gestorven van de wateren, want zij waren bitter geworden. Was eerst de aarde het tooneel der oordeelen Gods, daarna de zee, nu worden het de rivieren en de fonteinen der wateren de wateren alzoo, die de mensch voor zijn leven niet ontberen kan. Als die wateren worden verdorven en vergiftigd moet de mensch sterven. 't Spreekt dus van een groote ramp, wanneer gezegd wordt, dat een derde deel van die wate ren bitter werden omdat een groote ster, Alsem genaamd, brandende als een fakkel uit den hemel in die wateren viel. Die ster brandde als een fakkel, een lichtbron, die veel walm geeft. Die walm duidt dan op de vergiftigende werking van die ster. Vele menschen stierven dan ook van die wateren, omdat ze bitter geworden waren. Door deze ster wordt zinnebeeldig voorgesteld al wat den mensch verderft en vergiftigt en doet ondergaan. In verband hiermee is dan ook vol komen terecht gewezen op alles wat 's menschen leven vergiftigt, op zooveel lectuur ook, die onder den naam van „kunst" wordt aangediend, maar waarvan een vergiftigende werking onder de menschen uitgaat. Hierbij is te denken aan zoo veel, dat de wereld uitdenkt en gebruikt om de menschen van God en Zijn dienst af te trekken, te bedwelmen en te verderven. Als de vierde Engel heeft gebazuind, werd het derde deel der zon geslagen en het derde deel der maan en het derde deel der sterren, opdat het derde deel daarvan zou verduisterd worden en dat het derde deel van den dag niet zou lich ten en van den nacht desgelijks. Dit oordeel trof dan de lichtbronnen aan den hemel, die geslagen werden. Wanneer we aan de uitleggers vragen hoe we dit alles hebben te verstaan en ons voor te stellen, dan blijkt dat hier geen eenstemmigheid is dan alleen hierover dat dit Schriftdeel groote moeilijkheden biedt en veel daarin ons duister is. Als we hier nu lezen van een verduistering, die wel niet algeheel zal zijn, maar toch zeer groot, dan is daarbij zeker wel te denken aan het Woord der Schrift, dat degenen, die de duis ternis liever hadden dan het licht, naar Gods rechtvaardig oordeel in de duisternis zullen wan delen en het licht des levens niet hebben. In dit oordeel is dan te zien het oordeel over het verachten en verwerpen van Gods Woord, 'waarin het Licht schijnt. En dan zien we daarin wat ons nu ontroeren moet, nu alweer de waar heid Gods wordt losgelaten en de duisternis de plaats inneemt van het licht. Zoo waren de oordeelen, die kwamen na het bazuinen der eerste vier bazuinen en vóór nog de vijfde bazuin geblazen wordt, komt een an dere Engel, vliegende in het midden des hemels, met groote stem aankondigen, dat dit niet al de oordeelen Gods zijn. Er zullen nog andere vol gen. En met sombere stem roept deze Engel door het luchtruim wee, wee, wee dengenen, die op de aarde wonen, vanwege de overige stemmen der bazuin der drie Engelen, die nog bazuinen zullen. „OM GELIEFDE REGELTJES VAN KERKELIJKE TUCHT/' De bovenstaande uitdrukking is niet van ons, maar van Ds. I. de Wolff in een artikel in het Kerkblad van Mussel, dat we aangehaald vonden in de rubriek „Op en om ons erf" van Prof. Schilder in De Bazuin van 16 Augustus j.l. Ze komen voor in een verband, waarin sterk aangedrongen wordt om de kerkelijke tucht te gebruiken tegen aanhangers van de N.S.B. ge lijk uit het volgende citaat blijken kan. „Maar als dan toch eens werkelijk ieder N.S.B.er vrij lid der kerk mag zijn (ik spreek nu niet over domme hansen, maar over weldenkende men schen, die hun tijd meeleven); als de kerk al zulke elementen moet dulden, die op politiek erf hun belijdenis verkrachten, en die straks bij mo gelijk N.S.B. gezag in den staat, de steunpunten in de kerk zijn uit en door wie de voorgangers gekozen worden, en van wie toch zeker niet de consequente belijdenis en handhaving van de Christusregeering kan verwacht worden zijn we dan nog de Gereformeerde Kerk, of hebben we ons dan zienderoogen om onze geliefde re geltjes van kerkelijke tucht, onze troetelkindjes laten afglijden naar den toestand van de liberale kerk der 18de eeuw?" Iets verder in dat artikel wordt de practijk, waarin de kerkelijke tucht niet zoo toegepast wordt als de schrijver dat noodig keurt, genoemd die van „pappen en nathouden". De vraag hoe te handelen met leden onzer kerken, die lid zijn van de N.S.B. wordt be grijpelijkerwijze in onze kerkelijke pers druk besproken. Prof. Kuyper schreef er al over in De Heraut, Prof. Grosheide wijdde er meer dan één artikel aan in N. H. Kerkblad en ook Prof. Schilder geeft daarover zijn denkbeelden in De Reformatie. Het is zeker goed, dat deze moeilijke zaak van alle kanten bekeken wordt, maar dan moet het o.i. niet geschieden als in het Kerkblad van Mussel. We kunnen het niet anders zien dan dat Ds. de Wolff in z'n ijveren tegen het fascisme een zuiver fascistischen gedachtengang volgt. In de kringen van het Nationaal-Socialisme spot men over de maatregelen, die de Regeering neemt om de moeilijkheden te boven te komen men noemt dat smadelijk „pappen en nathouden". Er moet wat anders gebeuren, zeggen ze. En dan komt men wel in conflict met de rechtsregelen gelijk die nu eenmaal gelden, maar dan moeten die maar opzij gezet. Men kan toch niet om geliefde regeltjes van het recht, als „geliefde troetelkind jes", het volk laten verloren gaan Die fascistische redeneering nu verwerpen wij met alle kracht en we verwachten van dien weg niet anders dan groot onheil voor ons volk. Duitschland is daarvan het treurig voorbeeld. Maar dan moeten we ons zeker op kerkelijk ter rein ook van een dergelijke practijk verre houden. Bij de behandeling van die leden onzer kerken die lid zijn van de N.S.B. is de eerste vraag, hoe die naar kerkelijk recht moeten behandeld worden en niet de vraag hoe we ons op de ge makkelijkste manier van die leden ontdoen. Als we toch spreken van kerkrecht bedoelen we daar niet mee een aantal regelen, die men schen zoo eens opgesteld hebben, maar zien we in die regelen neergelegd, wat we houden voor Gods geopenbaarde wil als regel voor ons han delen op kerkelijk terrein. En nu is zeker moge lijk, dat de bestaande regelen blijken niet in alles in overeenstemming te zijn met Gods Woord en dan moeten ze natuurlijk veranderd worden en niemand onder ons mag er van beschuldigd worden, dat hij dat dan zou weigeren, uit liefde tot „troetelkindjes". Maar dan moet dat ook duidelijk worden aangetoond. De behandeling van die leden onzer kerken, die met de N.S.B. meedoen moet geschieden in volle eerbiediging van het recht, gelijk de Heere dat voor het kerkelijk leven bepaald heeft dat recht moeten we liefhebben en ons eenig bedoe len moet zijn te zoeken, dat we dien wil des Heeren ook op dit punt mogen leeren verstaan. HEIJ.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1935 | | pagina 1