No* 35 Vrijdag 30 Augustus 1935 49e Jaargang WEEKBLAD VOOR DE GEREFORMEERDE KERKEN IN ZEELAND. UIT HET WOORD, KONINGIN WILHELMINA. KONINGIN ASTRID. t UIT DE HISTORIE. VAN VERRE EN NABIJ^ i ZEEUWSCHE KERKBODE. REDACTIE: Ds. A. C. HEIJ TE KOUDEKERKE. MEDEWERKERSD.D. L. BOUMA, W. M. LE COINTRE, F. J. v. <L ENDB, A. B. W. M. KOK, F. STAAL Pzn., A SCHEELE en R. J. VAN DER VEEN ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling ƒ2.-. Afzonderlijke nummers 8 cent. ADVERTENTIEPRIJS 15 cent per regelbij jaarabonnement van minstens 500 regels belangrijke reductie. UITGAVE VAN DE PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE ADRES VAN DE ADMINISTRATIE: FIRMA LITTOOIJ 6 OLTHOFF, MIDDELBURG Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg. TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280 DE ZORG DES HEEREN VOOR DE KERK. hij zal bloeien als de lelie Hosea 14 6b. In de Heilige Schrift en niet alleen daar is de lelie het beeld en zinnebeeld van de zui verste schoonheid ,,Zie de leliën des velds, hoe ze wonen zij arbeiden niet en spinnen niet. En Ik zeg U, dat ook Salomo in al zijn heerlijkheid niet is bekleed geweest als een van deze". Wat aan deze woorden in de Schrift vooraf gaat ,,Ik zal Israël zijn als de dauw", ja, dat is een belofte voor de kerk en voor ieder ge- loovige. Want dat is de Heere zeker. Het is de ervaring van velen geweest, die opstonden uit geestelijke dorheid zij hebben daar uit ervaring amen op leeren zeggen. Maar zoo zullen ze het niet zeggen van de kerk en van zichzelven, wat hier in deze tweede belofte van dit Schriftvers staathij d.i. Israël zal bloeien als de lelie". M.a.w. Israël zal heilig zijn. Nooit heeft er een in dien zin amen op leeren zeggen, dat hij zeide Dat heb ik al ervaren, dat ik dat was. Als er iéts een geloofsstuk is, dan is het wel ditdat Israël bloeien zal als de lelie. Want wie kan zeggen ,,Ik heb mijn hart ge zuiverd, ik ben rein van zonde Wat komt er in onze handen, dat niet bevlekt en bezoedeld wordt, mét dat wij 't aanraken Gij stelt U, lezer, toch ook niet buiten het getal dergenen, van wie de Schrift zegt, dat ze altezamen af geweken zijn en dat er niemand is, die goed doet, zelfs niet één Neen, de kerk en de lelie, wij en de lelie ach, het lijkt er niet veel op. Zeker, als de sleur ons meeneemt, en als de gewoonte ons draagt, als wij meedrijven en ons dompelen in den snellen en vollen stroom der dagelijksche dingen, als wij meedoen in het druk rumoer, en door de veelheid en het gerucht van de stemmen eigenlijk niets meer hooren, en als in een verdooving al meer doorgaan o ja, dan is er niet veel, wat ons ontrust we hooren geen aanklacht en klagen ons zélf ook niet aan. Maar als wij uit dat alles eens uitgelicht wor den, en gezet worden in de stilte als het ge gons om ons heen wegsterft, en de eisch van Gods Wet weer wordt gehoord als niet de sleur des levens ons voortsleept, maar het ideaal van het Woord ons wenkt, en het absolute voor ons te staan komt in de stille, vlekkelooze ge stalte van Hem, Die nederig is en zachtmoedig en als wij alzoo gesteld worden voor een spiegel, en onszelf weer zien, zooals wij zijn dan is Hij in Zijn volkomenheid één snerpende aan klacht tegen ons dan komt in het licht, dat van Hem uitgaat, onze zónde zoo zwart uit. Hoe is het dan met de belofte, dat Israël zal bloeien als de lelie Het is wél een belofte voor de toekomst. Dat God voor Israël zijn zal als de dauw, dat is veel eerder waar, dan dat Israël zal gezien worden te bloeien als een lelie. Dat ligt ook wel voor de hand. De dauw is er eerder, dan de lelie de dauw is er in den nacht, maar de lelie prijkt op den dag. De dauw moét er eerst zijn, dan kan pas de lelie bloeien. Daarom heeft de kerk en ieder geloovige, elk op zijn wijze er wél bevinding van, dat Gods belofte waar is, dat Hij Israël zijn zal als de dauw. Maar dat Israël bloeien zal als de lelie neen, dat is geen bevindingswaarheid, maar dat is louter een geloofswaarheid. Ook als wij zeggen zouden tot deze of die, die in onze oogen uitmunt door godsvruchtGij zijt een lelie, o, hij of zij zou groote oogen op zetten, verschrikte oogen, en zeggen zeg dat toch niet, want dan moet het nog eerst heel an ders bij mij worden. „Bloeien als een lelie", dat wil wat zeggen. Dat beteekent heerlijk, rein zijn als een lelie smetteloos zijn. Ja, en de Heere zegt dat. En als Die dat zegt, dan beteekent dat niet, dat Israël in eigen oogen, of ook in de oogen van menschen zal bloeien als een lelie, neen met Zijn heilige, vlammende, zuivere blikken zal Hij Israël zien bloeien als een lelie. Hij meet Israël naar Zijn Eigen blank heid. Zoo zal Israël zijn. Daar zal in dit leven niets van te zien zijn. Alleen God, Die in 't verborgen ziet, en Die ook in het binnenste van Zijn volk en van elk geloovige Zijn eigen genadewerk ziet Hij ziet daar in 't verborgen de zuivere witte lelie, Zijn werk. Maar zij is nog niet openbaar het is alles nog in den knop. En die knop is zoo verweerd van buiten, zoo bestoven, zoo bespat men zou niet zeggen, dat daar zulk een onbesmette lelie in verborgen was en uit te voorschijn komen kan. Maar zij is al aanwezig. En daarom, dat Israël bloeien zal als de lelie, dat is niet alleen een belofte, die op de eeuwig heid alleen betrekking heeft. Ja, dan is zij hcele- maal open en wordt in al haar heerlijkheid open baar voor ieders oog. Maar hier, in dezen tijd, groeit ze al, verborgen. En God, Die van het Sion der toekomst zegt „Hare muren zijn als steeds voor Mij", Hij ziet ook de smettelooze lelie reeds voor Zich het heerlijke, heilige, on besmette Israël. „Ik zal Israël zijn als de dauw", dat is al zoo ten volle. „Israël zal bloeien als de lelie", dat is ook al zoo, maar in beginsel. Ja, Israël bloeit al als een lelie. Want Christus bloeit in onverwelkelijke heerlijkheid. En Chris tus is Israëls Koning, hem van Israëls God ge geven. Christus en Zijn volk zijn één. En als Hij bloeit in heerlijkheid deze Schoonste aller leliën dan bloeien al de Zijnen al in Hem, want ze zijn in Hem begrepen in Hem, Die smetteloos is en rein. Daarom mag ieder geloovige, die met zijn zon den te doen heeft, zich oprichten aan deze be lofte der heiligheid en heerlijkheid. Zich er aan oprichten. Niet alleen haar hooren, het hoofd even opbeuren, om de belofte te zien als iets, dat voor een verre toekomst wenkt, om dan met een zucht over zijn verkeerdheid en machteloos heid weer neer te zinken in het stof van den weg. Neen, haar hooren en aangrijpen, en er blijd schap uit putten, en er kracht voor heiligmaking uit putten, door zich uit-te-strekken naar Chris tus, door bij Hem te blijven, aan Hem te denken, voor Hem te werken, uit Hem te leven. Het ver keer, het biddend verkeer met den Heiligen Ko ning is voor de kerk, en ieder lid der kerk, het eenige middel, om tot bloei te komen, tot steeds meerderen bloei, tot meerdere schoonheid en heiligmaking. Nu schuilt de lelie nog onder de doornen. De kerk is nog in de wereld, die in het booze ligt. En die kerk is zoo gebrekkig geen bruid zon der vlek en rimpel. En ook in haar zichtbare vorm is niet alles Israël, wat in Israël is en ook wat in haar waarlijk Israël is, dat heeft nog te strijden met de zonde. De lelie is nog niet open baar in haar smettelooze heerlijkheid. En ziende op onszelf zeggen we „Is er verwachting Maar in en om Christus geldt voor alle ge- loovigen„Uw schoonheid is volmaakt door Mijn heerlijkheid, die Ik op U gelegd heb". Anna Jacoba Polder. SPOELSTRA. Wat is er een blijdschap in de harten van ons Nederlandsche volk als Koningin Wilhelmina verjaart. Dan steken we allen de vlaggen uit en dan tooien we ons met Oranje. Hoe danken we dan allen den Heere, dat Hij onze Hooge Landsvrouwe wederom een jaar ge spaard heeft en hoe prijzen we onzen God voor de vele gaven die hij gaf in deze edele vorstin. Waarlijk ons Nederlandsche volk wordt rijk gezegend door het bezit van zulk een landsvrouwe die in alles met haar volk meeleeft, meevoelt, meedraagt. En als we dan de blik in het verleden slaan, zoo pas achter ons, toen ze in korten tijd Moeder en Man naar de groeve moest brengen, o wat past het ons dan ook mee te leven, mee te voe len, mee te dragen met Koningin Wilhelmina en onze Prinses Juliana. Dan ziet ge ze daar tezamen, twee vrouwen, die zeker op dezen dag den Heere zullen danken, maar die toch ook zoo pijnlijk de smart van het verlies zullen gevoelen. Vriend en vijand, ze moeten erkennen op welk een voorbeeldige wijze onze Vorstin ons voor gaat, welnu laten vooral dan wij, christenen be wijzen door ons danken, door onze daden, dat er een band is tusschen Nederland en Oranje. God de Heere behage het de Troon van Oranje te bewaren voor ons Nederlandsche volk. Hij schrage onze Landsvrouwe in deze donkere dagen bij de vervulling van haar zware taak. Hij make bij het klimmen der jaren de band tusschen God, Nederland en Oranje sterker. De Almachtige God spreide zijn bewarende hand over ons Koninklijk huis uit. Leve lang onze Koningin Wilhelmina, Wat een schok en wat een ontroering ging er door de harten van allen toen ze hoorden „koningin Astrid is omgekomen". Wat gevoelde ieder sterk hier is iets vreese- lijks gebeurd. Een jong leven, ineens weggerukt, een jonge moeder van lieve kinderen, ineens op geroepen om voor God te verschijnen, een Ko ning weduwnaar geworden, schreiende harten in geheel België en ook daarbuitenja, waarlijk hier past het woord„Heilig zijn o God uw wegen". Onwillekeurig toch dringt zich aan ons op de vraag „waarom, o God, waarom zulk een le venseind Maar nu heeft de Christen geleerd niet alleen het aangename, het blijde te ontvangen uit de hand des Heeren, maar ook het droeve, het don kere, het bittere en dan toch nog te zeggen „Uw wil is Heilig". „De Heere heeft gegeven, de Heere heeft genomen, de Naam des Heeren zij geloofd." Wel worden we hier bepaald bij de broosheid van ons leven een bloem, heden bloeiend, van daag niet meer. Hoe had Koningin Astrid in haar éénjarig Koningin-zijn het hart veroverd van het Belgische volk. Hoe waren daar banden gevlochten in die korte periode. En wat was er in ons land ook een sympathie voor dit vorstelijk echtpaar, vooral ook door het zenden van hun kinderen naar Noordwijk. Hier werd door een kleine daad veel gezegd. Maar over dit blijde gezin is nu een donkere sluier gevallen. Straks zullen de klokken luiden, en zal Koningin Astrid worden uitgedragen. Dan zal België het rouwkleed aantrekken en dan zal ons Nederlandsche volk meegevoelen. Maar boven dit gebeuren in ons land en in België staat onze Schepper. We slaan het oog omhoog en we spreken ons geloof uit én bij het sparen van onze Vorstin én bij het wegnemen van Koningin Astrid. We belijden„Uw doen is enkel Majesteit aanbiddelijke heerlijkheid". Schrage God de Heere het volk der Belgen, 't Koninklijk huis, en worde ook door dit tragisch overlijden onze kleinheid gevoeld en de knie dieper gebogen voor onzen grooten God, opdat hetzij door ons leven, hetzij door ons sterven de Naam des Heeren geprezen worde. A. H. OUSSOREN. Halachah en Haggadah. We noemden in het vorig nummer de Hal- lachah een verklaring van de wettelijke bestand- deelen van het Oude Testament, de Haggadah de verklaring van de geschiedkundige zedelijke inhoud van het Oude Testament. Hoewel men nu na zorgvuldige studie en na gemeenschappelijk overleg de text van de Hala chah vaststelde, zoo is dit in latere tijd niet meer mogelijk geweest. Na den val toch van Jeruzalem en vooral na den oorlog onder Bar Cochba werd de groei van een eenvormige Halachah die alle Joden bond, verminderd. Men kende geen centrale autoriteit die in staat was de Halachah uit te voeren. Maar al was de Halachah dan niet geldend voor geheel het land, dat neemt toch niet weg dat zij voor de Farizeërs een bron was van ken nis die antwoord verschafte op allerlei vragen uit de practijk. Het speciale doel nu van de Farizeërs was die Halachah te kennen. Immers, dan wisten zij welke de wil des Heeren was in alle speciale gevallen van het leven. In deze weg van wetskennis ontving de Fari- zeër geluk en zaligheid. En het is daarom dat Paulus spreekt van een dienstbaarheid der Wet waaronder de mensch gebukt ging, die zijn heil niet zocht in Vorst Messias. Zoo was dus de Halachah bestemd om het geheele leven te dekken, niet slechts dat van de individu, maar van het geheele Joodsche volk, niet slechts het godsdienstig leven naar de Wet des Heeren maar ook 't sociale en maatschappe lijke leven. Wel boog men voor de landswetten hetzij de Romeinsche, of later de Persische of Britsche, maar het diepst boog men voor de Wet des Heeren nader uitgelegd in de Halachah. Hier moet nog een opmerking gemaakt wor den die van belang is voor het verstaan van de houding van Jezus tegenover de Farizeërs. Het ging er bij de Farizeërs niet om of de handeling voorgeschreven in de Torah belangrijk was of niet. Het eenigste dat godsdienstige beteekenis had voor de Farizeër was dit, dat het de wil des Heeren was en het zoo gedaan moest wor den en niet anders. Hoewel dus zelf overtuigd van het belangrijke of niet belangrijke van het geval bekommerde hij zich hierover niet, maar handelde bijna blinde lings naar het voorschrift. Gereformeerde Kerk van Middelburg. We zagen dat onder het motto „Voor of tegen de Nieuwe Psalmen" een verbitterde twist ont stond. Een voorstander van de nieuwe psalmen was baas Willem Brombacher, toen diaken. Budding stond scherp tegenover hem. Dat de loodgieter Willem Brombacher echter nog geen theoloog was blijke uit zijn redenee ring „De zalige van der Groe laat beiden (oude en nieuwe) onverdeeld liggen, wat deszelfs in houd betreft (daar de Evangelische gezangen omverwerpelijk zijn) maar wel onder het oordeel bragt, met betrekking tot deszelfs hoogmoedigen invoer en zondig misbruik, gelijk hij doet over de feestdagen en wij vinden Deut. 28 2324 van den hemel, aarde en regen die als koper, ijzer en pulfer voorkomen maar dat bederf niet in zichzelf bezit waartoe het als middel tot uit breiding van Gods oordeel dienstbaar was om der zonden wille, want dan zou datzelve onaf gebroken blijven voortduren, maar integendeel tot een uitgebreiden zegen gesteld is, zoodat men niets moet verwerpen om deszelfs zondig mis bruik maar wel om deszelfs bederf. Zoo zouden de oude psalmen in het zondig nederig misbruik zelf afgodendienst zijn en niet betamelijk om in een vergadering te gebruiken, omdat het zingen om menschen zou kunnen zijn en niet den Heere". En zoo meen ik, zegt de loodgieter, over de psalmen dien grooten man en laatsten profeet van ons vaderland te verstaan Hieruit blijkt, dat men zich niet nuchter af vroeg waarom ben ik er tegen of waarom ben ik er voor, maar men was er nu eenmaal voor of tegen omdat men er voor of tegen was en wilde zichzelf wijs maken dat er goede grond voor bestond. De hartstocht maakte plaats voor het nuchter denken en dit verdeelde jammerlijk de gemeente. In dezen tijd toen de gemeente van Middel burg bijna verscheurd werd door broedertwisten, ontstond de gemeente van Veere. Bakker Lan- kester op de Kade en meester Westveer waren de hoofdpersonen. In Februari 1838 werd de kerkeraad bevestigd. Ook hier weigerde Budding de nieuwe psalmen te laten zingen. De kerke raad protesteerde. Maar Budding ging zijn gang. Later is deze kerk weer te niet gegaan totdat ze onder Ds. A. Littooij en Ds. M. Keulemans andermaal tot openbaring kwam. A. H. OUSSOREN. Palestina. Brieven uit Lachis. In Januari van dit jaar heeft een Archeolo gisch Instituut in het Zuidwesten van Palestina in het uit de Bijbel bekende Lachis 19 stukken gebroken aardewerk aan het licht gebracht. Deze stukken bevatten opschriften met inkt geschre ven. Ze werden gevonden temidden van de over-

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1935 | | pagina 1