No, 28 Vrijdag 12 Juli 1935 49e Jaargang WEEKBLAD VOOR DE GEREFORMEERDE KERKEN IN ZEELAND, UIT HET WOORD, DADERS DES WOORDS* UIT DE HISTORIE. ZEEUW REDACTIE: Ds. A. C HEI] TE KOUDEKERKE. MEDEWERKERSD.D. L. BOUMA, W. M. LE COINTRE, F. J. v. d. ENDE. A. B. W. M. KOK, F. STAAL Pzn., A. SCHEELE cn R. J. VAN DER VEEN ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling ƒ2.— Afzonderlijke nummers 8 cent. ADVERTENTIEPRIJS 15 cent per regel bij jaarabonnement van minstens 500 regels belangrijke reductie. UITGAVE VAN DE PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE ADRES VAN DE ADMINISTRATIE: FIRMA LITTOOIJ 6 OLTHOFF, MIDDELBURG Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertenticn tot Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg. TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280 DE NEDERBUIGENDE GOEDHEID GODS AAN DAVID. En door Uw verootmoedigen hebt Gij mij groot gemaakt. 2 Sam. 22 36b. Dit woord van David wordt vaak misverstaan. Men haalt het n.l. vaak aan, om daardoor de gedachte te staven, dat God ons eerst veroot moedigen moet, voor Hij ons in de ruimte kan brengen, ons eerst klein moet maken, voor Hij ons Zijn genade kan schenken. Men leest dan dit woord, alsof er staatdoor Uw verootmoe digen van mij hebt Gij mij groot gemaakt. Nu is het verre van ons te ontkennen, dat dit dikwijls de weg Gods is Jozef, Mozes en David worden eerst in de engte gebracht, voordat zij verhoogd worden, maar hier staat dit niet. Hier staatdoordat Gij U verootmoedigdet hebt, hebt Gij mij groot gemaakt. Het is duidelijk, dat verootmoedigen dan ook niet de beteekenis heeft, die het anders heeft, kleinmaken, God maakt Zich niet klein wij moeten het opvatten in den zin van neder- buigen, een duidelijke vertaling zou zijnUw nederbuigende goedheid heeft mij groot gemaakt. Wat is het zoo een heerlijk woord David spreekt het uit, als hij aan het einde van zijn leven is gekomen, en overziet met dit woord zijn gansche leven. Welk een rijk leven ligt achter hem Hij is als schaapherder begonnen, en hij is als koning geëindigd. Wat een moeite heeft hij doorstaan, voordat hij koning werd O ja, hij was door Samuël in naam van God tot koning gezalfd, en door een vast geloof in God kon hij er zeker van zijn, dat hij koning zou worden, maar het stond er soms toch zoo heel slecht voor hij is een keer zelfs zoo bang, dat hij door de hand van Saul moet omkomen, dat hij vlucht naar het land der Filistijnen. En zie hem eens bij Ziklag. Hij is dan in een vreemd land, hij is alles kwijt, have, vrouw en kinderen, zijn eigen mannen zelfs staan tegen hem op. En toch, hij wordt koning, en wat voor een koning Hij heerscht over gansch Israël. Hij heeft aan zich onderworpen zijn binnenlandsche vijanden, Isboseth, Absalom, Seba, en hij heeft aan zich onderworpen vele buitenlandsche vijan den, de Filistijnen, de Edomieten, de Syriërs, de Ammononieten, andere volken als Tyrus en Siden dingen naar zijn gunst, weer andere bui gen vrijwillig, vreezende, dat zij toch daartoe gedwongen zullen worden. Ja, wat voor een koning is hij geworden Hij heeft een rijk volk, een sterk leger, trouwe die naren, hij is naar waarheid uit de hand van al zijn vijanden, inzonderheid van Saul gered (2 Sam. 22 1hij is verhoogd boven al degenen, die tegen hem opstonden (vs. 49). Hoe komt dat nu, dat hij, de verjaagde bal ling, geworden is die machtige koning David erkent het, dat dit niet zijn werk geweest is, het is alles geweest het werk Gods. God heeft het gedaan, zijn Steenrots, zijn Burg, zijn Uithelper, het is alles Gods goedheid, Gods nederbuigende goedheid, aan hem bewezen. Nederbuigende goedheid wie is het, die Da vid geholpen heeft De Almachtige God David zegt maar iets van de hoogheid Gods (vs. 816) en wil daarmee aangeven, hoe groot Hij is, hoe eindeloos in vermogen En die groote God, voor Wien alles moet beven, Die in een onweder nog maar iets van Zijn heerlijkheid laat zien, die groote God buigt zich neer tot hem, een klein, nietig mensch, die ook nog zondaar is. Dat is nederbuigende goedheid, alleen door zoo neer te buigen tot hem in gadelooze goedheid kon God hem groot maken daarom aan het einde van Davids leven dit lofwoord Uw nederbui gende goedheid heeft mij groot gemaakt. Wij klagen zoo vaak in onze groote en kleine tegenspoeden, en onze God wil naar ons kla gen luisteren, maar Hij hoort toch ook zoo gaar ne de stem des lofs. Waar is onze lof voor God, onze prijs aan Hem Alles, wat wij hebben,en al wat wij zijn, het komt tot ons door Gods nederbuigende goedheid. Het is Gods goedheid, dat de zon schijnt, dat wij gezond zijn, dat wij eten, drinken, dat wij gekleed gaan, dat wij een huis hebben, dat wij kunnen loopen, zien, hoo- ren, verstaan, dat Hij ons leidt, ons leven richt tot het einde toe, het is alles nederbuigende goedheid. O, hef uw oogen op naar den hemel, die wijd en ruim is, zie naar de zon, de maan en de sterren, die God bereid heeft, zie naar dat alles, dat God geschapen heeft, het verkondigt Zijn grootheid en majesteit, maar naar u ziet Hij om, Hij gedenkt aan des menschen kind om zijn hart te vervullen met vroolijkheid, om hem te geven spijs en drank en al, wat hij behoeft. Dat is Zijn nederbuigende goedheid. Gods kinderen moeten dat opmerken. Het is alles van Hem, Die groot is in Zijn heerlijken hemel, en nochtans dat alles doet. Overzie dan ook uw leven, ga na, al wat gij hebt, tel uw weldaden, kunt gij het en zeg het dan uit den grond van uw hartUw nederbuigende goedheid heeft mij groot gemaakt. Bovenal, hoe schittert dat verootmoedigen Gods in de gave van Zijn Zoon. Voor nietige menschen, die daarenboven nog zondaren zijn, geeft Hij Zijn Zoon en door Zijn werken zijn er, ondanks alles, door het geloof kinderen Gods en erfgenamen van het eeuwige leven. Zalig zij, die die gave aanvaarden, en zij zul len voor alles wat zij hebben en zijn, Hem prij zen, maar zullen zij niet het liefst spreken van Zijn nederbuigende genade, in Christus Jezus hun bewezen. Maar, waar zullen zij verschijnen, die op Gods nederbuigende goedheid geen acht geven Meliskerke. M. VREUGDENHIL. DE 144.000 VERZEGELDEN. Openb. 7:1—8. In hoofdstuk 6 zagen we symbolisch geteekend het verloop der geschiedenis vanaf de hemel vaart van den Heere Jezus Christus tot het einde. En die heele geschiedenis zagen we daar getee kend uit het oogpunt van den zegevierenden loop van het Evangelie over de geheele aarde. Immers van den triumftocht van den ruiter op het witte paard, die uitging overwinnende en opdat hij overwon. Met het 7de hoofdstuk begint weer een be schrijving van de heele wereldgeschiedenis, die dan doorloopt tot en met het 11de hoofdstuk. De gezichten, daarin door Johannes vermeld, deden hem de wereldgeschiedenis weer zien uit een ander oogpunt en wel dat van de oordeelen, die God op de aarde komen doet om de be strijding, die Zijn Woord, Zijn Evangelie, daar ondervindt van de oordeelen, die komen om de verwerping, waarmee zoovelen het Evangelie verwerpen. Die beschrijving eindigt met hoofd stuk 11, waar gesproken wordt over de volein ding van het Koninkrijk Gods. In dat deel nu hoofdstuk 7 tot 11 neemt hoofdstuk 7 een bijzondere plaats in. Vóórdat, met het achtste hoofdstuk, begint de beschrij ving der oordeelen, gaat het zevende hoofdstuk vertroostend schrijven over de bewaring, waar mee de dienstknechten Gods bewaard worden temidden van de oordeelen, die op de aarde komen. En Johannes mag reeds zien de uitkomst van die bewaring, als hij zien mag de groote schare der verlosten vóór den troon en vóór het Lam, bekleed met lange witte kleederen en met palmtakken in de handen. Dat hier gesproken wordt van wel dreigende maar nog ingehouden oordeelen blijkt duidelijk uit vers 1. En na dezen zag ik vier Engelen staan op de vier hoeken der aarde, houdende de vier winden der aarde, opdat geen wind zou waaien op de aarde, noch op de zee, noch tegen eenigen boom. De wind, de stormwind is vaak een element van groote verwoestende kracht. Zóó komt de wind hier voor als een werktuig van Gods toorn, waarmee Hij op de aarde en de zee verwoestin gen aanricht en verderf brengt over al wat leeft. En die wind zal komen uit de vier richtingen, Noord, Zuid, Oost en West. De verwoesting door deze vier winden zal echter nog niet aanstonds komen. Die vier win den worden nog vastgehouden door vier Enge len, zoodat ze hun verwoestende werking nog niet konden beginnen. Die vier winden kunnen niet waaien en ver derf brengen, wanneer de Engelen hen niet los laten. En de Engelen, als dienstknechten Gods, laten die winden alleen los op Gods bevel. Gods bestuur gaat over alle dingen zoodat er geen verwoesting komt dan naar Gods wil. Er moest nog iets geschieden vóór die vier winden door de Engelen losgelaten werden. Een anderen Engel zag Johannes komen van den Op gang der zon, een Engel die het zegel van den levenden God had en deze riep tot de vier En gelen, dat moest gewacht worden met de be schadiging van de aarde en van de zee en van de boomen, totdat de dienstknechten Gods zou den verzegeld zijn aan hunne voorhoofden. We kunnen hier laten rusten de vraag of bij dezen Engel te denken is aan den Heere Jezus Christus of aan een gewonen Engel. Niet voor de persoon van dezen Engel wordt hier de aan dacht gevraagd maar voor het werk, dat hij met andere engelen aan de dienstknechten Gods moest verrichten, namelijk hun verzegeling. Zij moesten de dienstknechten Gods verzegelen aan hunne voorhoofden. Eerst als die verzegeling zou geschied zijn mochten de vier Engelen de vier winden los laten, en zouden dan de verwoestende oordeelen over de aarde komen. En Johannes hoorde toen het getal dergenen, die verzegeld warenbonder vier en veertig duizend waren verzegeld uit alle geslachten der kinderen Israels. Uit Juda 12.000 uit Ruben 12.000 uit Gad 12.000 uit Aser 12.000uit Nafthali 12.000uit Manasse 12.000 uit Si meon 12.000 uit Levi 12.000 uit Issaschar 12.000 uit Zebulon 12.000 uit Jozef 12.000 uit Benjamin 12.000. De meening is wel verdedigd, dat bij deze 144.000 uit alle geslachten der kinderen Israels zou te denken zijn aan de uitverkorenen uit de Joden in onderscheiding van de uitverkorenen uit de heidenen. De uitverkorenen uit de heide nen zouden dan genoemd worden in vs. 9 als de groote schare, die niemand tellen kan. Die meening is echter o.i. niet houdbaar. Dat hier niet gedacht kan worden alleen aan de uit verkorenen uit het vleeschelijk Israël blijkt o.i. uit de namen, die hier genoemd worden en de volgorde, waarmee die namen genoemd worden. Juda gaat voorop eerst dan volgt Ruben. En op Ruben volgen dan niet de overige zonen van Lea, maar de zonen der bijwijven en daarmee de eigen kinderen van Lea en Rachel. Efraïm wordt niet genoemd, maar wel Jozef, terwijl Manasse wel genoemd wordt die toch in Jozef begrepen was. De naam van Dan wordt niet vermeid. Dit alles moet er o.i. toe leiden, dat, als in vs. 4 gesproken wordt van de kinderen Israëls, niet gedacht moet worden aan het vlee schelijk Israël maar aan het geestelijk Israël. Bij de 144.000 verzegelden is te denken aan de uit verkorenen beide uit Israël èn uit de heidenen. Als het getal der verzegelden wordt dan ge noemd 144.000. Dat getal is dan natuurlijk sym bolisch te verstaan. Het wil niet zeggen, dat het er nu precies 144.000 waren, dat getal genomen in z'n gewonen zin. Het getal zelf wijst er dui delijk op, dat het symbolisch verstaan wil wor den. 144.000 is 12 X 12 X 1000. Het getal 12 is het product van 3X4. Het getal 3 spreekt van het Goddelijke. In het God delijk wezen zijn drie personen. Het getal 4 spreekt van de wereld met haar vier afmetingen: hoogte, diepte, lengte en breedte. Het getal 12 spreekt zoo van God èn de wereld en van de verzoende betrekking tusschen God en de wereld. En het getal 144 dat 12 X 12 is, spreekt zoo van de hoogste volkomenheid daarvan. Ook het getal 1000 drukt een volheid uit. 1000 is 10 X 10 X 10. Ook het getal 10 is de aanduiding van een volheid. Het komt zoo meermalen in de Schrift voor. Egypte werd ge plaagd met 10 plagen. Als nu het getal 10 al op een volheid wijst, dan zeker het getal 1000 dat is 10 X 10 X 10. Het getal 144.000 spreekt dan door z'n saam stelling van ééne tot in het uiterste, vastgehouden rijke volkomenheid om alzoo aan te duiden het geheel der uitverkorenen. En als nu die 144.000 gelijkelijk verdeeld zijn over de 12 stammen van Israël, dan is dat niet zóó te verstaan, dat uit elk der stammen Israëls precies, wel geteld, 12.000 zouden uitverkoren zijn want aan het vleeschelijk Israël kan hier niet worden gedacht maar dan wijst dat daar op, dat het geheel dezer uitverkorenen harmo nisch gevormd wordt uit saamhangende deelen. Nu wordt er nog verschillend gedacht over de vraag, of bij deze 144.000 verzegelden te den ken is aan alle uitverkorenen uit Joden en hei denen en deze dus de zelfden zijn als de groote, ontelbare schare waarvan vs. 9 spreekt óf dat daarbij te denken is aan een deel daar van. Prof. Greydanus oordeelt, dat deze ver zegelden de bijzonder bevoorrechten van Gods uitverkorenen zijn degenen, die bijzonder den strijd des Heeren te strijden hebben die om des geloofs wille in bijzonder moeilijke omstan digheden komen en daarom ook bijzondere be scherming behoefden. Wat hiervan te denken zij, hopen we te be spreken als we een volgend maal stilstaan bij de vraag, waarin die verzegeling bestond en waartoe ze diende. BONDSDAG DER GEREF. MANNEN- VEREENÏGINGEN OP 8 AUGUSTUS A.S. Donderdag 8 Augustus hoopt de Bond van Geref. Mannenvereenigingen te vergaderen te Scheveningen in „Seinpost". In verband daarmee werd ons toegezonden het keurig uitgevoerde Bondsboekje 1935 en het Julinummer van het Gereformeerd Mannenblad en gaarne willen we daaruit een en ander overnemen om op dien Bondsdag en op de beteekenis der Geref. Man nenvereenigingen te wijzen. Eerst dan iets over het agendum van de Bondsvergadering. Na de opening te 10 uur, houdt de Bondsvoorzitter Ds. C. J. van der Boom een openingsrede over„Hoorders en Daders". Daarna behandeling van de gewone huishoudelijke zaken. Voor de middagvergade ring, die te 2 uur aanvangt, wordt aangekondigd een referaat van Prof. Dr. G. M. den Hartogh over„De beteekenis van de Doleantie ook voor onzen tijd" en een opwekkende rede van Ds. A. de Boudt te 's-Gravenhage over„Pro fetische bereidheid". 's Avonds tevoren is er een begroetingssamen komst te half acht in de Savornin-Lohmanschool, Willem Beukelszoonplein te Scheveningen. Wie het Bondsboekje koopt, dat 25 cent kost voor niet-leden en 20 cent voor leden, verschaft zich daardoor een, in dat boekje zich bevindende, „bon" tegen afgifte waarvan men aan het station een bijzonder retourbiljet derde klasse naar Den Haag kan bekomen, geldig van 79 Augustus voor een prijs minstens 30 a 40% lager dan van twee enkele reizen. De reiskosten worden alzoo belangrijk verminderd. Op vertoon van dit Bondsboekje heeft men ook toegang tot de ver gaderingen. Ze zijn voor niet-leden van aange sloten vereenigingen verkrijgbaar bij den heer H. van Ooyen, Weimarstraat 208, Den Haag, postgiro 256281. Vormt dit Bondsboekje zoo reeds een waarde vol bezit, het is ook uit anderen hoofde van belang. Het bevat alle gegevens over het doel van den Bond en over de organisatie, ook het 13de jaarverslag door den Secretaris den heer R. Coulander en voorts bijdragen van Dr. H. Colijn, Mr. J. A. de Wilde, Ds. van der Boom, Dr. K. Dijk, Ds. J. G. Veenstra en zelfs van een Amerikaan Mr. J. O. Rop te Muskagon, waarom hij lid is van een G. M. V. Tenslotte zij nog vermeld, dat er ook in opgenomen is het Bondslied van de Geref. Mannenvereenigingen, met de muziek erbij. De woorden zijn van Leo Lens de muziek is van Mar. Egberts. Aangaande het Bondsorgaan „Geref. Mannen blad" nog dit. Het is een maandblad, met een oplage van 7000 nummers, dat gezonden wordt aan alle leden van aangesloten Vereenigingen en dat voor niet-leden verkrijgbaar is a 1. per jaar, aan te vragen bij het SecretariaatR. Coulander, Laan van Eik en Duinen 114, Den Haag. In dat maandblad, dat onder redactie staat van Ds. van der Boom, vindt men verschillende ru brieken, waarin op onderscheiden terreinen voorlichting geboden wordt. Gaarne wekken we op tot bijwoning van de Bondsvergadering op 8 Augustus en tot nadere kennismaking met den arbeid der Geref. Man nenvereenigingen, waarvan een groote zegen kan uitgaan, door grondige kennis van de beginselen van het Woord Gods. HEIJ. De Torah en de Traditie. In het vorige nummer zagen we, dat onder Torah verstaan moet worden onderwijs in des Heeren wil. Esra is het geweest die aan het grenzen uit- wisschende Jodenvolk dit onderwijs in alle scherpte en daardoor heerlijkheid heeft gegeven. Nu wordt het door modernen herhaaldelijk voorgesteld, alsof Esra een soort Nieuwlichter is geweest. Het zou hem voornamelijk te doen zijn geweest om het priesterlijk systeem weer in te stellen en te versterken. Niet zou Esra de oude verbondsbetrekking weer op de voorgrond hebben gebracht, maar op zeer slimme wijze zou hij aan Israël nieuwe voorschriften en wetten hebben gegeven.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1935 | | pagina 1