No* 27
Vrijdag 5 Juli 1935
49e Jaargang
WEEKBLAD VOOR DE GEREFORMEERDE KERKEN IN ZEELAND*
UIT HET WOORD*
DADERS DES WOORDS*
UIT DE HISTORIE.
ZEEUWSCHE KERKBODE.
REDACTIE: Ds, A, C. HEIJ TE KOUDEKERKE.
MEDEWERKERSD.D. L. BOUMA, W. M. LE COINTRE, F. J. v. d. ENDE, A. B. W. M. KOK, F, STAAL Pzn., A. SCHEELE en R. J. VAN DER VEEN
ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling 2.
Afzonderlijke nummers 8 cent.
ADVERTENTIEPRIJS15 cent per regelbij jaarabonnement
yan minstens 500 regels belangrijke
reductie.
UITGAVE VAN DE
PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE
ADRES VAN DE ADMINISTRATIE:
FIRMA LITTOOIJ OLTHOFF, MIDDELBURG
Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot
Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ
OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg.
TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280
GEEN VOLEINDING MET HET
ZONDIGE ISRAËL.
Nochtans zal Ik ook in die dagen,
spreekt de HEERE, geen voleinding
met ulieden maken.
Jer. 5 18.
Een der ergste misvattingen, die aangaande
's HEEREN verbond met Zijn volk gekoesterd
worden, is wel deze, dat er alleen is een zegen
des verbonds. Nu ja, men geeft wel toe, dat er
kinderen des verbonds zijn, die verloren gaan,
daartoe spreekt de gansche Schrift te duide
lijke taal maar velen houden met dat verloren
gaan toch haast geen rekening al hun gedach
ten zijn voor den zegen des verbonds, en men
vergeet zoo licht, dat er ook een wraak des
verbonds is.
Wat is dat verkeerd Het is waar, de Heilige
Schrift leert ons nadrukkelijk, dat er is een zegen
des verbonds, en hoe verdient niet de HEERE
onzen lof, omdat Hij de Verbondsgod is en in
Zijn souvereine genade de kinderen insluit bij
de vaders, maar niet minder nadrukkelijk leert
ons de Bijbel, dat er is een vloek, een wraak
des verbonds. Neem alleen maar het boek Levi
ticus uitvoerig wordt ons in Lev. geteekend
den zegen, dien Israël zal ontvangen, als het in
de geboden des HEEREN blijft, maar datzelfde
boek zegt ons ook, dat er is een wraak des
verbonds, als Israël die geboden verwerptmet
hetgeen Israël gezegend zou zijn bij gehoorzaam
heid, met hetzelfde zal het gevloekt worden bij
ongehoorzaamheid.
In de dagen van den profeet Jeremia meende
Israël ook, dat er alleen was een zegen des
verbonds. Zoo werd het Israël zelfs geleerd door
de valsche profeten, die aan het zondige volk
de boodschap brachten vrede, vrede, dat is
goede verhouding met God omdat wij het
volk des verbonds zijn".
Tegen die menschen vooral moest Jeremia
strijden, en hij moet telkens weer Juda aanzeg
gen, dat er ook is een wraak des verbonds. Niet,
dat die wraak terstond komt. Juist als Verbonds
god heeft de HEERE lang geduld. Het moet
hoog gaan, voordat Hij ingrijpt met Zijn wraak.
Zie dit aan ons tekstverband (Jeremia
4:5 6 30). Heel hoog is de zonde geklom
men. Zij is niet alleen zeer algemeen, alle
rangen en standen der bevolking doen mee, er
is er niet één, die God zoekt maar ook, zij
wordt in zoo erge mate bedreven.
De kinderen des verbonds dienen afgoden,
zweren bij goden, die geen god zijn, ze denken
niet aan den dag des HEEREN, vertrappen het
recht der weduwen en der weezen, zuigen de
arbeiders uit zooals een man, die uitgaat om
vogels te vangen, zijn mand vol stopt met vogels,
zoo stoppen zij hun huis vol met gestolen goe
deren, de profeten profeteeren valsch, en de
priesters begaan ongerechtigheden bij het altaar,
zij hunkeren naar de vrouw van hun naaste
schrikkelijk zondigen zij en zij doen het allen,
de grofste ongerechtigheid heerscht onder het
volk des verbonds.
Zien wij hier tot onze waarschuwing, wat er
komen kan van kinderen des verbonds. Hoe
moet ons gebed zijn„HEERE, bewaar ons
daarvoor, geef, dat wij getrouw mogen zijn,
wandelende in al Uw inzettingen".
En dan pas komt de toorn des HEEREN,
komt de wraak des verbonds. Wat wordt
daardoor Gods lankmoedigheid verheerlijkt O,
dat wij ze toch niet misbruiken, niet wetende,
dat de goedertierenheid Gods ons tot bekeering
leidt (tracht te leiden) Rom. 2:4?
Maar dan komt ook het oordeel in vollen
schrik. Met eerbied zij het gezegd, de HEERE
geeft er niet om, wat er van Zijn, Zijn volk
wordt. Wie ten doode staat opgeschreven,
sterve maar wie van de pest getroffen zal wor
den, ga er maar aan onder wie van honger moet
sterven, sterve, en wie voor ballingschap is op-
geteekend, hij ga, de HEERE geeft er niet om,
wat er wordt van de kinderen des verbonds.
Ja, daar is een wraak des verbonds, en vreeselijk
is het te vallen in de handen van den levenden
God!
Nochtans zal Ik ook in die dagen geen vol
einding met u maken. Ook nu nog geen volein
ding. Daar is een wraak des verbonds, maar
ook in den toorn gedenkt Hij des ontfermens,
Hij kan Zijn volk niet geheel loslaten, het zijn
toch kinderen van Abraham, Izak en Jacob. Dat
blijft bij de wraak de heerlijkheid van het ver
bond de HEERE kan de kinderen van vaders,
die Hem vreesden, niet vergeten, en zelfs in de
ergste oordeelen laat Hij over een overblijfsel,
dat naar de verkiezing is.
Dat zij ons houvast voor de kerk van Jezus
Christus, Zijn onvergelijkelijke trouw bij alle
ontrouw der Zijnen.
Dat zij onze liefde voor Hem, Die het ver
bond gedenkt tot in het duizendste geslacht.
Dat zij onze lof voor Hem, Die wel houdt
de wraak des verbonds, maar in den toorn des
ontfermens gedenkt.
Meliskerke. M. VREUGDENHIL.
OPENING VAN HET ZESDE ZEGEL
Openb. 6:12—17
(De toorn des Lams),
Bij de verklaring van dit Schriftdeel is er onder
bekende Gereformeerde uitleggers verschil van
opvatting.
Prof. Greydanus meent, dat in de opening van
het zesde zegel het komen van den oordeelsdag
wordt voorgesteld. „Met dit zesde zegel en zijn
ontsluiting treedt de oordeelsdag in. Daarmede
is de wereldgeschiedenis tot haar einde gekomen"
(Greydanus Korte Verklaring, bl. 113).
De opvatting evenwel dat met het zesde zegel
de wereldgeschiedenis tot haar einde komt, doet
de vraag opkomen hoe er dan op het zesde zegel
nog een zevende kan volgen
Dr. de Moor verklaart dan ook anders, dat
we n.l. bij de opening van het zesde zegel nog
niet moeten denken aan den oordeelsdag. Hij
ziet daarin aangewezen de vreeselijke gevolgen
van het verwerpen van Gods Woord, gelijk die
op de aarde aanschouwd worden. „Het zesde
zegel beschrijft wel een toestand, die aan het
intreden van het laatste oordeel doet denken.
Toch is dat nog niet bedoeld maar slechts een
waarschuwende proeve, hoe de Heere Zijn Ma
jesteit in geweldige teekenen onloochenbaar zal
toonen" (Deel I, bl. 80). Wat hier beschreven
wordt zou dan doelen op de geweldige aard
bevingen, die in groote deelen der wereld vaak
zoo bange ontsteltenis brengen.
Ook deze opvatting wordt echter door be
zwaren gedrukt. Er wordt hier toch maar niet
alleen gesproken van aardbevingen, maar ook
van beroeringen, die het gansche heelal aan
grijpen.
Daarom schijnt wel de eerste uitlegging de
juiste te zijn, dat het alomvattende van de ver
schijnselen, in dit gezicht genoemd, genoegzaam
kan doen zien, dat hier niet van een gedeeltelijk
oordeel sprake is, doch van het volle en laatste
(Greydanus Kommentaar, bl. 157).
In elk geval blijkt wel uit de opening van het
zesde zegel met ontstellende duidelijkheid, dat
de wraak Gods, waarom de zielen onder het al
taar riepen, vreeselijk zal zijn over de verwer
pers van het Evangelie, in de openbaring van
den toorn des Lams, als de groote dag Zijns
toorns is gekomen. Daarvan toch spreekt de
opening van het zesde zegelvan den toorn des
Lams (vs. 16, 17).
't Behoeft wel niet te verwonderen, dat onge-
loovige uitleggers met die laatste woorden van
dit hoofdstuk geen weg weten. Zij meenen, dat
het onmogelijk, dat het met den geest van Chris
tus in strijd is, te spreken van den toorn van
het Lam, van den toorn van den Heere Jezus.
Jezus is immers de zachtmoedige, die voor Zijn
vijanden bad. En zelfs de beeldspraak van het
Lam, sluit het, huns inziens, uit te denken aan
toorn. Een lam toornt niet, maar duldt en lijdt.
Ze verklaren dan ook dit deel voor onecht, om
dat het niet zou passen.
Voor wie bij de Schrift leerde leven is het
echter duidelijk, dat, wat hier van het Lam wordt
gezegd, in overeenstemming is met wat elders
van Christus wordt gezegd.
In onze geloofsbelijdenis, die het algemeen
eigendom is van de geheele Christelijke kerk,
belijden we van Jezus ook, dat Hij komt om
te oordeelen de levenden en dooden.
Jezus heeft zelf gezegd, dat de Zoon des men
schen zal komen in de heerlijkheid Zijns Vaders
met Zijn engelen en alsdan zal Hij een iegelijk
vergelden naar zijn doen (Matth. 16:27). En
volgens Matth. 25 41 zal Hij zeggen tot dege
nen, die aan Zijn linkerhand zullen zijn Gaat
weg van mij, gij vervloekten, in het eeuwige
vuur, hetwelk den duivel en zijn engelen bereid
is. Ook daar is dus sprake van den toorn van
Hem, die ook het Lam Gods kan genoemd wor
den.
En met reden wordt hier gesproken van den
toorn van het Lam.
Waarom toch werd de Zoon Gods het Lam
Gods Het was, opdat God in Hem genadig zou
zijn en Zijn genade openbaren. Het was om
daarin de eere Zijns Vaders te zoeken.
Maar als dan Zijn Vader in Zijn genade niet
geëerd wordt als dan de genade des Vaders
wordt veracht en het Evangelie, dat van Gods
genade getuigt, wordt verworpen, dan moet wel
de toorn van het Lam oprijzen tegen die verwer
ping van het Evangelie en die verachting van
de genade des Vaders.
En die toorn des Lams werkt dan vreeselijke
dingen uit.
Toen het zesde zegel geopend was werd daar
een groote aardbeving en de zon werd zwart
als een haren zak en de maan werd als bloed
en de sterren des hemels vielen op de aarde,
gelijk een vijgeboom zijn onrijpe vijgen afwerpt,
als hij van een grooten wind geschud wordt.
En de hemel is weggeweken als een boek, dat
toegerold wordt en alle bergen en eilanden zijn
bewogen uit hunne plaatsen.
De machtige hand van Hem, die alles regeert
en die ook alle dingen draagt, grijpt in het heelal
in en doet alles wankelen.
Maar dan grijpt ook een vreeselijke schrik de
menschenwereld aan. Zeven groepen, die saam
de heele menschheid vormen, worden genoemd
in opéénvolgende rij van de machtigsten naar
de geringsten. Allereerst de koningen der aarde,
die de hoogste verantwoordelijkheid hebben, en
de grooten en de rijken en de oversten over
duizend en de machtigen. In deze vijf groepen
worden saamgevat allen, die in het menschen-
leven leiding gaven en die dan hun invloed en
macht gebruikten om het Evangelie tegen te
staan. Maar ook worden dan genoemd de ande
ren, de eenvoudigen, verdeeld in twee groepen
de slaven en de vrijen. Ook over hen, wanneer
zij het Evangelie hebben verworpen, brandt de
toorn des Lams.
En bij hen, die alzoo door een grooten schrik
worden aangegrepen, is dan ook een verstaan
van wat er geschiedt. Ze vragen nietwat zou
dit vreeselijke zijn Maar ze spreken het zelf
uit, dat gekomen is de groote dag van den toorn
des Lams. En ze toonen alzoo het Lam te ken
nen. En zoo vragen ze„wie kan bestaan
„Wie kan bestaan Niemand van hen, die
het Evangelie verworpen hebben. En omdat ze
beseffen, dat niemand van hen, voor het Lam,
dat ook Rechter is, kan bestaan, daarom ver
bergen zij zich in de spelonken en in de steen
rotsen der bergen. En, zich bewust, dat ze daar
toch niet goed verborgen zijn, roepen ze tot de
bergen en steenrotsen, die ze zien wankelen, valt
op ons en verbergt ons van het aangezicht des
genen, die op troon zit en van den toorn des
Lams.
Zoo roepen ze in hun vertwijfeling. En zoo
weigeren ze nog zich voor God te verootmoedi
gen en Hem om genade te smeeken. Zoo blijven
ze nog pogen zichzelf te handhaven. Maar om
die poging tot zelfhandhaving worden ze dan
ook, en voor altijd, geoordeeld.
V. U.-JAARBOEK 1935.
In het jaarboek wordt met dankbaarheid ge
wag gemaakt van den zegen Gods, dien de Ver-
eeniging en de van haar uitgaande Hoogeschool
in het voorbijgegane jaar weer mocht ontvangen.
Er is ook zeker reden van dankbaarheid, wan
neer men ziet zooals in het woord ter Inlei
ding wordt opgemerkt dat ontvangsten en
uitgaven een cijfer bereikten van 306.000 en
als men dan bedenkt op welke wijze een groot
deel daarvan wordt saamgebracht, hoeveel mee
leven daaruit blijkt, hoeveel toewijding van de
ongeveer twee duizend mannen en vrouwen, die
bij de inzameling jaar in jaar uit behulpzaam
zijn. Bij alle moeilijkheden, die deze tijd mee
brengt, kon de arbeid toch nog ongestoord door
gaan.
Wat dit laatste beteekent, daarvan kan men
eenig begrip krijgen wanneer men kennis neemt
van het overzicht der colleges op bl. 5063 en
bedenkt, dat ongeveer 600 studenten die colleges
volgden.
Toch moet het verslag ook melding maken
van de moeilijkheden, die op 't punt van de fi-
nantiën ondervonden werden. Wanneer het ge
lukken mag het geraamde tekort a 30.000 door
een extra bijdrage in eens weg te werken, dan
moeten toch de gewone contributies nog om
hoog gezet worden, opdat niet telken jare weer
de begrooting met een tekort sluit.
Op de begrooting voor uitgaven kon weer
een belangrijke bezuiniging toegepast worden
omdat de hoogleeraren bij vernieuwing bereid
bleken met een nieuwe korting op hun salaris
genoegen te willen nemen. Maar dat kan na
tuurlijk niet blijven doorgaan. En als de uitgaven
niet verder naar beneden kunnen gedrukt wor
den, moeten de ontvangsten omhoog om de be
grooting sluitend te maken.
Uitbreiding van het aantal contribuanten blijft
dus noodig. Aan dat punt moet voortdurende
aandacht worden gegeven. En wanneer er ge
arbeid wordt is op dien arbeid ook wel vrucht
te verwachten.
Dat dit kan wordt in het verslag (op bl. 37)
alzoo duidelijk gemaakt dat om alleen maar
te letten op de belijdende leden der Geref. Ker
ken nog niet één zevende deel contribuant
van de V. U. is. En wanneer er van de plm.
300.000 belijdende leden één vijfde deel, dus
60.000, lid of contribuant waren, zou een tekort
op de begrooting niet behoeven voor te komen.
Nu is het op vele plaatsen zóó, dat al meer
dan één vijfde deel van de belijdende leden
contribuant is. De statistiek van onze provincie
wijst tal van zulke plaatsen aan. Onze kerken
in Zeeland tellen 14400 belijdende leden. Eén
vijfde deel is dan 2880. En het aantal leden en
contribuanten bedraagt 2724. Zoo heel ver zijn
we dus niet van dat vijfde deel af. Maar dat
aantal moet dan ook worden bereikt. En dan
mogen we nog niet zeggen, dat we er
zijn. Want er is niet alleen te letten op het aan
tal contribuanten maar ook op het bedrag van
de contributies. Volgens de raming zou Zeeland
moeten opbrengen 8250 en we brengen het
niet verder dan 5373. Hier is dus nog een
grootere achterstand in te halen. En die is ook
daardoor in te halen, dat het aantal contribuan
ten veel meer wordt dan één vijfde deel. Dan
geldt ook hier, dat vele handen licht werk maken.
Het is ons aangenaam te kunnen vermelden dat
de voorgeschreven twee collecten voor de Theol.
Fac. door alle kerken trouw werden gehouden.
Alleen werd voor de kerk te Oosterland maar
één collecte genoemd. Wel doet het bedrag van
die collecte hier en daar de vraag rijzen, of daar
metterdaad ook collecten gehouden zijn Over
't geheel daalde de opbrengst dier collecten. En
wanneer overal gecollecteerd was op de gewone
manier, dan zou dat allicht niet zijn voorge
komen.
De lezing van het jaarboek bevelen we ernstig
aan. En we hopen, dat een volgend jaarverslag
zal kunnen berichten, dat de roeping, die we
tegenover de V.U. hebben door ons Gerefor
meerde volk blijkbaar ten volle is verstaan.
HEIJ.
De Torah en de traditie.
Als we in de Encyclopaedic van Gunkel het
woord Tora opslaan, dan vinden we daar o.m.
het volgende
„Onder Tora verstaat de theologie van de
Synagoge het eerste deel van haar canon, de
Mozaïsche Wet of de 5 boeken van Mozes. De
Tora rollen zijn tot op dit oogenblik de eigen
lijke reliquien van alle Synagogen en worden als
zoodanig met bizondere zorg bewaard.
Voor het afschrijven gelden bizondere rein
heidsvoorschriften. De hoofdtaak van de vroe
gere en huidige schriftgeleerdheid bestaat in het
uitleggen en inprenten van de Tora
Hiermede is direct een zekere inhoud aan het
begrip Torah gegeven. De afleiding van het
woord Torah moet in verband worden gebracht
met het woord „werpen" n.l. van het lot, waar
door men de wil van de godheid zou kunnen
leeren kennen.
Het antwoord dat men verkreeg moest worden
uitgelegd door bepaalde personen, vandaar de
stand der schriftgeleerden en zóó zou het woord
Torah als eerste beteekenis hebben onderwij
zing en daar deze woorden natuurlijk met auto
riteit bekleed waren zou daarna de beteekenis
van „wet" opgekomen zijn. Of en in hoever dit
laatste juist is, willen we hier niet nagaan.
Dat het woord „onderwijzen" de eerste be
teekenis is van Torah, blijke uit de volgende
schriftuurplaatsen
1) Ex. 18:20: En gij Mozes, verklaar hun
de instellingen en de toroth (meerv. van torah)
en maak hun bekend den weg, waarin zij wan
delen zullen, en het werk dat zij doen zullen.
2) Amos 2:4: „Omdat zij de „torah" des
Heeren verworpen hebben en Zijne inzettingen
niet bewaard hebben".