No. 26 Vrijdag 28 Juni 1935 49e Jaargang
WEEKBLAD VOOR DE GEREFORMEERDE KERKEN IN ZEELAND.
UIT HET WOORD.
DADERS DES WOORD8.
UIT DE HISTORIE.
ZEEUWSCHE KERKBODE.
REDACTIE: Ds. A. C. HEIJ TE KOUDEKERKE.
MEDEWERKERSD.D. L. BOUMA, W. M. LE COINTRE, F. J. v. cL ENDE, A. B. W. M. KOK, F, STAAL Pxn., A. SCHEELE cn R. VAN DER VEEN
ABONNEMENTSPRIJS, per halfjaar bij vooruitbetaling ƒ2.
Afzonderlijke nummers 8 cent.
ADVERTENTIEPRIJS15 cent per regel bij jaarabonnement
van minstens 500 regels belangrijke
reductie.
UITGAVE VAN DE
P E RS VEREEN IG ING ZEEUWSCHE KERKBODE
ADRES VAN DE ADMINISTRATIE:
FIRMA LTTTOOIJ OLTHOFF. MIDDELBURG
Berichten. Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot
Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ
OLTHOFF. Spanjaardstraat. Middelburg.
TELEFOON 238. GIRONUMMER 12280
En doe het Uwen knecht heden wel
gelukken, en geef hem barmhartigheid
voor het aangezicht dezes mans.
Nehemia Ilib.
Nehemia komt in zijn innig gebed voor het
volk Gods en voor Jeruzalem aan zichzelf toe.
Hij eindigt daarmee zelfs. Zijn roepen tot God
is geweest om den herbouw van Juda's stad,
daartoe pleitend op Gods beloften aan die
stad toch was Gods Naam en roem zoo nauw
verbonden, en daarom lag hem die zaak zoo
na aan 't hart. En dan komt hij ten slotte aan
zichzelf toe dan vraagt hij, of de Heere het
plan, dat Zijn knecht heeft gemaakt, wil doen
gelukken. Nehemia eindigt met zichzelf te stel
len als een willig instrument in de hand zijns
Gods, om mee te heipen, Jeruzalems gruis we
derom tot sierlijkheid en tot eer te maken.
Daarom bidt hij, dat God hem barmhartigheid
geve voor het aangezicht van dezen man",
d.w.z. van den vorst van Perzië, bij wien Ne
hemia aan het hof is, wiens schenker hij is. Och,
dat God het wilde goedkeuren, dat hij mee trok
naar Kanaan, om daar al zijn krachten en gaven,
positie en stand ten dienste te stellen aan Jeru
zalems herstel.
Wij moeten ook in ons gebed aan onszelf
toekomen.
Wij moeten doorbidden.
Tot wij aan onzen eigen persoon raken, en
dan niet terug.
't Is gemakkelijk, om ach en wee te roepen
over Juda's val en Jeruzalems ruïne, maar 't is
niet zoo'n lichte zaak, om tot God te vragen,
dat Hij u gebruike, om daar eens wat voor te
doen.
En toch, Nehemia's voorbeeld toont ons, dat
wij zullen doorbidden, tot wij aan onszelf toe
komen.
Gods volk verstaat dit ook wel eenigszins,
want wat zijn al die giften en contributies, die
in zulk een ruime mate gegeven worden voor
kerk, zending, armen, scholen, blinden, doof
stommen, Christelijke gestichten, Vrederust, en
nog veel meer Christelijke doeleinden, anders,
dan dat gij gevoelt, dat gij uzelf niet moogt ont
trekken.
Toch is doorbidden nog iets meer.
Uw gave en contributie is goed, maar gij zelf
zijt nog kostelijker en daarom gaat doorbidden
nog verder dan uw beurs het gaat door tot uw
gansche leven.
God te vragen, dat gij ook moogt medewerken,
dat Hij u tot een instrument make voor zijn eer,
dat is het, wat van u geëischt wordt.
U als een knecht den Heere in uw gebed pre
senteeren, als een voorrecht u geschonken, dat
is doorbidden.
Ieder heeft zijn eigen gebedsleven, op de plaats,
waar Zijn God hem heeft geplaatst de prediker,
de ouderling, de diaken, de huisvrouw, de heer,
de knecht, de man van 't vak, de onderdaan,
de koning, de burgemeester, de schrijver, de
dichter, de geleerde, de man, die stemmen gaat.
En dan heeft ook elk van ons de roeping, om
door te bidden, tot hij aan zichzelf toe komt.
Wij praten te veel over de taak van een
ander, en over zijn plichten, maar het ware is
altijd, dat wij in onze eigen roeping getrouwig-
heid betrachten.
De apostel waarschuwt tegen het zich met
eens anders doen bemoeien. Elk staat en valt
zijn eigen Heer. En dat vat de ware bidder wel;
daarom kent hij het doorbidden, tot hij zichzelf
als knecht ziet op zijn plaats, als soldaat op
zijn post, als arbeider op zijn land.
Neen, dan behoeft ge geen Zendeling te wor
den of liefdezuster, om uzelf te geven voor uwen
God.
Dan staat er in de Schrift, dat gij zult huwen
in den Heere dat gij gehoorzaam zult zijn in
den Heere, als kind, en natuurlijk ook als burger
van Nederland dat gij in het sociale leven zult
werken, dienende niet de menschen, maar den
Heere.
Zelfs wanneer gij naar de stembus gaat, zult
gij stemmen in den Heere.
Dat is doorbidden
Toen uw Heiland in Gethsemané worstelde,
kwam Hij ook aan het doorbidden in den streng-
sten zin toe.
Maar Hij kende het, want Hij was gekomen,
om te dienen, en zijn ziel te geven tot een los
prijs voor velen.
Christus nam den bitteren beker uit des Vaders
hand, en sprak Niet Mijn wil, maar Uw wil
geschiede.
Het was hem klaar en duidelijk, dat Hij als
de knecht des Heeren zich had te geven tot den
dood.
En wij prijzen Hem als onzen gezegenden
Verlosser, Die dood geweest is, maar Die leeft;
en Die ons een volkomene verlossing heeft te
weeggebracht.
Een verlossing van onze zware schuld, en een
verlossing van onszelf en van onze zondemacht.
Christus bouwt zijn Jeruzalem thans op, tot
eer van Zijnen en onzen Vader.
En zijn levendmakende Geest, Die ook reeds
een Jesaia deed zeggenHeere, zend mij en
Die een Paulus deed roepen Heere, wat wilt
Gij, dat ik doen zal zal ook al zijn discipelen
en discipelinnen leeren door te bidden, tot zij
aan zichzelf toekomen, en met den ouden zanger
belijden Och Heer, ik ben, o ja, ik ben Uw
knecht, Uw dienstmaagds zoon Dat is het kind
des verbonds, dat gaarne zich geeft in den dienst
Zijns Vaders, om de stad Gods te zien herrijzen.
Onze Vader, Die in de hemelen zijt, maak
mijn hart bereid, om Uw eer te bedoelen, en
bind Uw heerlijkheid mij op mijn ziel. Maak mij
vaardig tot Uw dienst, en voed mij op tot Uw
gerechtigheid.
Wil al mijn bidden om rust voortdrijven tot
het gebed om werk, en doe Uw Geest, Die eens
Nehemia opjoeg van zijn gouden zetel, ook in
mijn leven krachtig worden.
Leer mij doorbidden, tot ik mijzelf raak, en
opwek, om Uw stad te helpen bouwen.
Vergeef genadig al mijn zelfhandhaving, en
neem mij aan tot Uw knecht. Want Gij zijt toch
de eenige Koning, Die in eeuwigheid zult re-
geeren, en Wien toekomt alle eer en dienst en
aanbidding en dankzegging, want U is het ko
ninkrijk, en de kracht, en de heerlijkheid in
eeuwigheid.
Nieuwdorp. Ds. E. BEUKEMA.
OPENING VAN HET VIJFDE ZEGEL
Openb. 6 911
(De roep om wraak).
In de toewijding van hen, die gedood waren
om het Woord Gods cn om de getuigenis die
zij hadden, triumfeerde de ruiter op het witte
paard. In hun trouw tot in den dood bleek, dat
de kracht van het Woord Gods door de getui
genis van den H. Geest grooter was dan die
van het aardsche geweld.
Die overwinning van het Evangelie was dan
echter nog een onvolkomene. Het kon dan toch
schijnen en zöö werd het door de wereld uit
gelegd dat niet God regeerde. Immers zij, die
op God vertrouwden, werden niet beveiligd te
gen die slachting.
En zoo hoorde Johannes de zielen dergenen,
die gedood waren om het Woord Gods en om
de getuigenis, die zij hadden, van onder het al
taar roepen met groote stem Hoe lang, o hei
lige en waarachtige Heerscheroordeelt en
wreekt Gij ons bloed niet van degenen, die op
de aarde wonen
Deze roep om wraak wordt door velen afge
keurd. Ze beweren dan hoog-wijs, dat een Chris
ten zich niet wreken mag op z'n vijanden, maar
bidden moet voor z'n vijanden. Dat roepen om
wraak zou een Christen niet betamen.
Nu is het gemakkelijk in rustige tijden dien
eisch aan een ander voor te houden. Maar het
is heel wat anders, als het er op aankomt, dien
eisch in de practijk te beleven.
En van hen, die gedood werden om het
Woord Gods, kan het veelzeggend getuigenis
worden gegeven, dat zij gebeden hebben voor-
hun vijanden. Zoo deed immers een Stefanus,
die, bezwijkend onder de steeniging, met groote
stem riep „Heere, reken hun deze zonde niet
toe (Hand. 7:59). En er is niet weinig aan
matiging en zelfoverschatting voor noodig om
hun te durven verwijten, dat ze in het geloof
tekort schoten.
Als deze zielen om wraak riepen, dan was
dat niet uit begeerte naar een persoonlijke wraak
neming, om er zich in te verlustigen, dat zij, die
hen gepijnigd hadden nu op hun beurt gepijnigd
zouden worden. Zij baden juist voor hun vijan
den.
Hun roep om wraak kwam op uit een andere
bron en had een ander doel. Hun roep om wraak
was een roep om de vervulling van Gods Woord.
God heeft gezegd, dat Hij liet kwade wreken
•zal. Zijn Woord is „Wreekt uzelve niet be
minden, maar geeft den toorn plaats, want cr
is geschreven Mij komt de wraak toe, Ik zal
het vergelden zegt de Heere" (Rom. 12:19).
Zij vragen dus om niets meer dan wat God
zelf verklaarde te zullen doen. En als ze daarom
vragen, dan is dat niet om zich te verheugen
over het lijden, dat daaruit voor de tegenstan
ders Gods zal voortkomen, maar dan is dat op
dat God daarin zou verheerlijkt worden in de
waarachtigheid van Zijn V/oord.
Het is toch zóó, dat als zij gedood werden,
Gods eere daarin öök werd verduisterd. En
opdat nu Gods cere zou openbaar worden, vragen
ze, dat al degenen, die God tegenstonden dc
straf hunner ongerechtigheid mogen ontvangen.
Pan zal blijken, dat God toch de Heerscher is
en de Heilige, de Waarachtige, Wiens woord
de waarheid is.
Johannes verneemt dan ook, wat op dien roep
om wraak het goddelijk antwoord is.
Dat antwoord was tweeërlei.
„En aan een iegelijk werden lange witte klec-
deren gegeven en hun werd gezegd, dat zij nog
een kleinen tijd rusten zouden, totdat ook hun
mede dienstknechten en hunne broeders zouden
vervuld zijn, die gedood zouden worden gelijk
als zij", vs. 11.
Hun werden lange witte kleederen gegeven.
Wat dit beteekent blijkt al uit Jes. 61 10 „Ik
ben zeer vroolijk in den Heere, mijn ziel ver
heugt zich in mijnen God, want Hij heeft mij
bekleed met de kleederen des heils, den mantel
der gerechtigheid heeft Hij mij omgedaan". In
zichzelve waren ook deze zielen onrein en vuil.
Maar hun werd omgedaan, gegeven het kleed
der gerechtigheid van Christus.
En met dat kleed wordt hun de vreugde ge
schonken. Zij mogen nu rusten van hun arbeid.
Zij mogen feest vieren.
En wat aangaat hun vraag om wraak, opdat
Gods eere zou uitblinken als die van den Heiligen
en Waarachtigen Heerscher die bede zal ver
hoord worden, maar nü nog niet.
In de hemelsche zaligheid, die zij nu al genie
ten, moeten ze wachten. Ze moeten wachten
totdat ook hun mededienstknechten en hun broe
ders zouden vervuld zijn, die gedood zouden
worden gelijk als zij.
Er zullen nog meer belijders gedood worden
om het Woord Gods en om de getuigenis, die
zij hebben. De tegenstand van Satan en wereld
tegen het Evangelie zal voortduren tot het einde.
Daar zullen er nog meer door hun woede val
len. Hun getal is in Gods raad, in Gods boek,
bepaald. God kent degenen, die de groote eere
van het martelaarsschap zullen waardig gekeurd
worden.
En eerst wanneer dat getal vol is, zal het einde
der wereldgeschiedenis aanbreken en eerst dan,
maar dan ook zeker, zal Gods wraak hen treffen,
die het Evangelie tegenstonden cn zal God daar
in verheerlijkt worden als de Heilige en Waar
achtige Heerscher.
JAARVERGADERING „VREDERUST
Maandag 1 Juli a.s. houdt de Vereeniging tot
Christelijke verzorging van krankzinnigen in
Zeeland haar 31ste Jaarvergadering op de stich
ting „Vrederust" te Bergen op Zoom.
In de Bidstond, die aanvangt te half twaalf,
hoopt voor te gaan Ds. Kok van Zaamslag. De
vergadering begint om half twee. Daarin worden
de gewone agendapunten behandeld, terwijl Dr.
J. van der Spek te Poortugaal een lezing zal
houden over„Het sterven des menschen".
We vertrouwen, dat vele broeders en zusters
zich, als andere jaren, zullen opmaken om deze
Jaarvergadering weer bij te wonen. De stichting
„Vrederust" heeft de liefde van het Christen
volk in Zeeland, het meeleven daarmee door het
bijwonen van de Jaarvergadering, kan die liefde
zooals noodig is onderhouden en verster
ken. Ook het onderwerp, dat op de middagver
gadering zal behandeld worden, zal de aandacht
trekken.
Het Jaarverslag over 1934 is nu bijzonder be
langrijk omdat daarin werd opgenomen het ver
slag der Herdenkingssamenkomst, waarin her
dacht werd, dat de stichting 25 jaar bestond.
Men vindt hier het wijdingswoord van den twee
den Voorzitter Ds. de Vries, dc herdenkingsrede
van den Voorzitter, den heer van Dijk, de toe
spraak van Minister de Wilde en van andere
autoriteiten.
Uit dat Jaarverslag zij voorts nog het volgende
gememoreerd dat het ledental met 67 achter
uitging en nu nog 3902 bedraagt dat het aantal
afdeelingcn gelijk bleef.
Op 1 Jan. 1934 waren er in totaal 752 patiën
ten, waarvan 393 mannen en 359 vrouwen.
Bijzondere aandacht vragen we voor wat op
bl. 52 vlg. gezegd wordt over den zgn. Buiten
dienst, die in een aantal gevallen tot gunstig
resultaat leidde.
Het verpleeggcld werd voor het jaar 1935 ver
minderd tot 680 per jaar en het kleedgeld tot
30 per jaar.
Aan contributies, collecten cn giften werd ont
vangen 4755,63.
Door wijien Mevr. de Wed. J. H. Blum
de Niet werd aan de Vereeniging gelegateerd
25.000, met de bepaling dat de opbrengst jaar
lijks zal dienen tot ontspanning van verpleegden
en personeel.
Zoo getuigt ook dit verslag, dat dc zegen des
Heeren over de stichting was. Blijve het gebed
daarvoor, dan mag die zegen ook in de toekomst
worden verwacht cn kunnen de kranken naar
den geest daar verzorgd worden naar den eisch
der Christelijke barmhartigheid.
GELUKWENSCH.
Het zal wel niet verwonderen, wanneer wc
ook in de Kerkbode onzen broeder G. v. d. Putte
te Vlissingen onze gelukwenschen aanbieden met
het voorrecht, dat hij D.V. Zaterdag a.s. z'n
75sten verjaardag vieren mag.
Sinds tal van jaren is hij de bekwame, voor
zichtige, trouwe penningmeester van de Pers-
vereeniging, die onze Zeeuwschc Kerkbode uit
geeft. En reeds uit hoofde van die nauwe relatie
is het ons een behoefte hem, en z'n vrouw en
kinderen, hier geluk te wenschen, dat hij den
leeftijd der sterken reeds met vijf jaren mocht
overschrijden. En daarbij, hem ook op deze
plaats namens de Persvereeniging en haar be
stuur onzen dank te betuigen voor het vele, dat
hij voor de Zeeuwsche Kerkbode wilde doen.
Ook dan echter, wanneer de heer v. d. Putte
niet in zoo nauwe relatie tot onze Kerkbode
stond, zou er alle aanleiding bestaan, z'n vijf cn
zeventigstcn verjaardag niet onopgemerkt te doen
voorbijgaan. Hij is in de kringen van Christelijk
Zeeland een bekend figuur geworden. De laatste
jaren trad hij vooral op den voorgrond als poli
tiek man, maar hij is ook altijd een kerkelijk man
geweest. Een combinatie die helaas niet zoo veel
vuldig voorkomt. Er zijn wel kerkelijke men
schen, die politiek wat minderwaardig vinden
en ook wel politieke menschen, die zich wat be-
leedigd zouden achten, wanneer men hen tot de
vervulling van een kerkelijk ambc zou willen roe
pen. Alzoo niet broeder van de Putte. De groote
beteekenis van het kerkelijk leven heeft hij steeds
helder ingezien. Bij de doleantiebeweging in de
kerk van Vlissingen stond hij vooraan. Jarenlang
heeft hij die kerk als ouderling gediend en ver
scheen dan niet alleen vaak op de Classisver-
gadcringen, maar werd hij ook menigmaal afge
vaardigd naar de Particuliere Synode en ook een
enkele maal naar de Generale Synode.
Ook daarom willen we hem, die z'n gaven
ook wilde stellen in dienst van het kerkelijk le
ven, gelukwenschen dat God hem gaf dat zoo
vele jaren te mogen doen.
En wanneer we ook hier met een enkel woord
hem willen typeeren zooals wc hem zien, dan
denken wc aan Jac. 3:13b, waar gesproken
wordt over zachtmoedige wijsheid aan Spr.
11 2b, dat niet de ootmoedigen wijsheid is aan
Spr. 15 33a, dat-de vreeze des Heeren de tucht
der wijsheid is, en aan 1 Cor. 12:8, dat cén
van de velerlei gaven des Geestes ook is het
woord der wijsheid.
Als onze broeder in velerlei opzicht tot zegen
werd gesteld, dan is dat omdat het hem gegeven
werd in genade, door den Geest.
En bij het dankbaar stemmen van die gaven
des Geestes voegen we den wensch, dat die geest
hem, bij het klimmen der jaren, in toenemende
mate zij een Geest der vertroosting.
HEIJ.
De Farizeërs.
We zagen hoe de Farizeërs, die het volk ach
ter zich hadden, scherp tegenover de Sadduceërs
stonden, de elitepartij.
Onder de regeering van Herodes werd dit
anders (374).
In de eerste plaats moet tot verklaring van
dit feit aangemerkt worden, dat Herodes geen