No* 25
Vrijdag 21 Juni 1935
49e Jaargang
WEEKBLAD VOOR DE GEREFORMEERDE KERKEN IN ZEELAND*
UIT HET WOORD.
DADERS DES WOORDS*
UIT DE HISTORIE.
ZEEUWSCHE KERKBODE.
i 4
REDACTIE: Ds. A. C. HEI) TE KOUDEKERKE.
MEDEWERKERSD.D. L. BOUMA, W. M. LE COLNTRE, F. J. v. d. ENDE, A. B. W. M. KOK, F. STAAL Pzn., A. SCHEELE en R. J. VAN DER VEEN
ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling 2.
Afzonderlijke nummers 8 cent.
ADVERTENTIEPRIJS15 cent per regelbij jaarabonnement
van minstens 500 regels belangrijke
reductie.
UITGAVE VAN DE
PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE
ADRES VAN DE ADMINISTRATIE:
FIRMA LITTOOIJ 6 OLTHOFF, MIDDELBURG
Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot
Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ
OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg.
TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280
En ik vroeg hen naar de Joden, die
ontkomen waren (die overgebleven
waren van de gevangenis), en naar
Jeruzalem.
Nehemia 1 2b.
En het geschiedde, als ik deze woor
den hoorde, zoo zat ik neder, en ween
de, en bedreef rouw, eenige dagen.
Nehemia 1 4a.
Hooren doet ge met uw hart. Daarom blijft
het ééne ons bij, terwijl het andere ons niet pakt.
Ge kunt wel eens iets maar niet kwijt raken,
ge kunt er wel eens niet van slapen terwijl an
dere dingen het ééne oor ingaan en het andere
uit.
Hooren hangt saam met belangstelling.
Hooren zit dan ook erg verbonden aan vragen.
Een open hart toont zich in een open oor.
en een open oor laat zich merken in een vraag.
En een vraag is een teeken van honger en van
dorst. Hooren en vragen behooren tot het ge
bied der liefde.
Waar de liefde woont, daar is een open oog.
dat spreekt en een open oor, dat hoort.
Hooren doet ge met uw hart.
Nehemia vroeg vol belangstelling naar het
Joodsche volk en naar Jeruzalem. God had hem
in zijn verbond geplaatst, en de banden nauw
gelegd, zoodat ook in het vreemde land Nehe-
mia's liefde aan Sion was verpand.
En daarom vroeg hij naar de kerk in Kanaan,
naar het volk des Heeren, en naar de stad Gods,
waarin God zich verheerlijken wilde. Jeruzalems
opbouw in glorie was Jehova's eer. Nehemia
wilde daar alles van hooren, en weten, en daar
om vroeg hij er naar.
Hij had zorg, groote zorg hij wist wel, dat
het niet best ging in Juda hij had daar veel
mee te doen. En daarom sprak hij niet over
zichzelf en over de wereld, waarin hij verkeerde,
maar hij vroeg al meer naar het Joodsche volk
en naar Jeruzalem.
En toen hij van de ellende van Juda hoorde
en van de smaad van de Godsstad, toen had hij
medelijden met Jeruzalems gruis, en toen ging hij
werken en vasten en bidden, dagen lang.
Hetgeen hij had gehoord, was in zijn hart in
gegaan, en hij kon het niet loslaten, hij raakte
er mee aan het worstelen voor den troon der
genade.
Het scheelt zoo veel, hoe wij de dingen van
den dag, die toch ook eeuwigheidsdingen zijn,
bespreken.
Hoe wij er naar hooren, is zeer verschillend.
Er is een vleeschelijk hooren, zooals de wereld
hoort, en er is een geestelijk hooren. Gij kunt
blijven staan bij uzelf, en gij kunt ook op Gods
werk letten gij kunt een kind van uw tijd zijn,
en de goden dezer eeuw bewonderen, maar gij
kunt ook Hem aanbidden, van Wien gij weet,
dat de gangen der eeuw Zijne zijn.
Dit hangt saam met uw hart.
Dit hangt saam met uw vragen.
Waarnaar gaat uw roepen, uw begeeren, uw
vragen uit
Dit hangt saam met uw bidden.
Dit hangt saam met uw liefde.
Wanneer gij zoo in de war zijt met uw tijd,
en met uw leven, en met uw wereld, zeg dan
eens tegen uzelfmaar wat wil ik eigenlijk
Waarheen gaat mijn vragen uit
En dan zult ge alras bemerken, dat gij nog
zoo op uzelf zijt ingesteld, dat gij zelf het middel
punt zijt van heel uw leven, dat uw naaste hoog
stens een plaats heeft op den omtrek van uw
cirkel, ja dikwijls er buiten gesteld is en dat
God van verre is.
Wordt dan wakker, en ga anders vragen
vraag dan eens naar Gods werk, en Woord, en
volk vraag dan eens naar den Heere, en naar
Zijne sterkte.
Toen onze gezegende Verlosser twaalf jaren
oud was, hoorde Hij naar de schriftgeluiden,
maar Hij vroeg ook almaar. Hij was bezig in
de dingen Zijns Vaders. Hij moest daarin bezig
zijn, als Israëliet, als Zoon van Abraham, en als
onze Middelaar. En Hij moest daarin bezig zijn
met Zijn hart. En daarom nam Hij toe in wijs
heid, gelijk wij lezen.
En hoe dikwijls zal Hij Zijn ouders, die Hij
onderdanig was, gevraagd hebben naar het Jood
sche volk en naar Jeruzalem, naar Sion en naar
Gods eere.
In Zijn gebed, menigvuldig als de uren des
daags, heeft Christus ook tijdens zijn arbeid in
prediking en goeddoen, telkens den Vader ge
vraagd over Israël en over Jeruzalem, en Hij
wist, dat de Vader Hem altijd hoorde. En dan
kreeg Hij ook antwoord en dan wist de Heere
Jezus, hoe God verheerlijkt zou worden, en hoe
Hijzelf verhoogd zou worden, en hoe Sion
verlost zou worden.
En 't is Zijn Geest, Die in Zijn volk thans
vraagt, almaar vraagt, zucht en bidt, smeekt en
worstelt, om toch te hooren van blijden troost
en vreê.
Maak, o God, mijn hart recht dorstig, en geef
Gij mij dien honger, die verzadiging zal brengen.
Leer mij vragen naar uw volk en naar Uw
Jeruzalem. Gij hebt toch het open oog en het
open oor gemaakt, ja die beide. Doe Gij mij
zien mijn schulden, mijn oordeel, en spreek Gij
mij vrij van al mijn ongerechtigheden.
Geef mij Uw Woord te beluisteren met uw
open hart Gij hebt toch ook Lydia's hart, o
Heere Jezus, geopend, dat zij acht nam op het
geen door Paulus werd gepredikt.
Bind mij aan Uw volk met ware liefdebanden,
en doe mij het goede voor Jeruzalem zoeken.
Bekwaam mij tot Uw zaligen dienst, en ver
levendig in mij de lust tot Uw geboden.
Vergeef mij al mijn dwaze vragen vragen,
die niet op U gericht zijn, vragen, die Uw eer
niet bedoelen, vragen, die niet eens gevraagd
mogen worden.
En laat Uw Geest der genade en der gebeden
mij onderrichten, om te vragen, gelijk het behoort.
Spreek Heere uw dienstknecht hoort
Nieuwdorp. Ds. E. BEUKEMA.
OPENING VAN HET VIJFDE ZEGEL
Openb. 6:911.
(De zielen onder het altaar.)
Bij de opening van het vijfde zegel zag Johan
nes onder het altaar de zielen dergenen, die ge
dood waren om het Woord Gods en om de
getuigenis, die zij hadden.
Wat in hoofdstuk 4 wordt meegedeeld, geeft
den indruk, dat het gezicht, hetwelk aan Johan
nes geschonken werd, een tempelgezicht was.
Daar wordt gesproken van zeven vurige lam
pen, die doen denken aan de zeven-armige kan
delaar in het Heilige. Ook van de glazenzee vóór
den troon, die dan weer overeenkomst heeft met
het water in het koperen waschvat.
In dat gezicht nu, waarin sommige beelden
ontleend waren aan den tempel, ziet Johannes
dan ook een altaar. En bij dat altaar is dan te
denken aan het brandofferaltaar, dat een plaats
had in het voorhof.
Dat we daaraan te denken hebben blijkt uit
het volgende, dat Johannes onder dat altaar zag
de zielen dergenen, die gedood waren om het
Woord Gods en om de getuigenis, die zij hadden.
Ook hier geldt, dat we niet moeten pogen ons
alles letterlijk voor te stellen. Dat kan ook hier
niet. Een altaar moge te zien zijn, een ziel niet.
De bedoeling van deze symbolische voorstelling
is ook hier, om ons een waarheid te openbaren
en die zoo concreet mogelijk voor te stellen.
Om den zin te vatten van wat hier wordt mee
gedeeld is noodig te letten op wat in den bijbel
geleerd wordt aangaande den offerdienst bij het
altaar.
Daarvan lezen we in Ex. 29 12, dat het bloed
van het geofferde dier moest uitgegoten worden
aan den bodem van het altaar. Hetzelfde wordt
vermeld in Lev. 4 7 de priester zal al het bloed
van den var uitgieten aan den bodem van het
altaar des brandoffers.
Die symbolische handeling had een dieper zin.
Het geofferde dier kwam in de plaats van hem,
die dat offerdier bracht. In het offer lag de ge
dachte van plaatsbekleeding. Daarbij is dan óók
te denken aan wat er staat in Lev. 17:11: „want
de ziel des vleesches is in het bloed daarom
heb Ik het u op het altaar gegeven, om voor
uwe zielen verzoening te doen want het is het
bloed, dat voor de ziel verzoening zal doen".
Als van het offerdier dat in de plaats kwam
van den offeraar het bloed onder het altaar
vloeide, wilde dat zeggen, dat de ziel van den
offeraar onder dat altaar kwam.
En dat hield dan tweeërlei in. Allereerst, dat
de schuld en zonde van die ziel, door het op dat
altaar gebrachte offer, verzoend was. En ten
tweede, dat die ziel nu ook tot den dienst des
Heeren was gewijd om Hem te dienen bij het
altaar.
In dat licht der Schrift kon Johannes verstaan
wat hij zag zielen onder het altaar. Dat waren
zielen, welker schuld en zonde verzoend was
door het offer, gebracht door het Lam Gods,
dat plaats bekleedend zich voor de zijnen offerde.
Maar dat waren dan óók de zielen van de ver
losten, die om hun verlossing den Heere gansch
en al toegewijd waren.
Die algeheele toewijding was dan ook van
deze zielen gevraagd en door hen gegeven en
betoond. De zielen, die Johannes daar zag onder
l)et altaar waren de zielen van hen, die gedood
waren om het Woord Gods en om de getuigenis,
cjie zij hadden.
Ongetwijfeld, de ruiter op het witte paard, het
Evangelie van Christus, gaat zegevierend uit.
Maar, als het overwinnend uitgaat, dan wijst dat
woord „overwinnend" ook op strijd. Een over
winning wordt alleen in een strijd behaald. Dan
Wijst dat ook op den tegenstand, dien het Evan
gelie in de wereld ondervindt.
Het Evangelie is het Woord, waarmee die
God, die op den troon zit en die Zich daar hand
haaft, in de wereld voor Zichzelven opeischt de
eere en aanbidding, die Hem toekomt. Het is het
Woord, waarmee die God getuigt van Zijn ge
nade, waarin Hij Zijnen Zoon gaf tot de ver
zoening der zonden en waardoor Hij de wereld
toeroeptKomt tot Mij en wordt behouden.
Jes. 45:22.
Tegen dat Woord verzet zich echter de
mensch, die zichzelf wil handhaven tegenover
God. Dat Woord is dien mensch een ergernis.
Hij wil niet opgeroepen worden om zich voor
God te verootmoedigen. Hij wil niet de genade
Gods aanvaarden in de erkenning, dat alle schuld
der ellende bij hem, bij den mensch ligt. En daar
om tracht hij dat Woord Gods weg te doen.
En omdat hij het Woord Gods tracht weg
te doen, daarom zijn hem ook een ergernis die
dat Woord dragen en verkondigen. Daarom
zeiden de oversten der Joden tot de apostelen,
dat zij zwijgen moesten van den naam van Jezus.
Daarom werden vele dragers van het Woord
Gods gesteld voor de keuze óf dat Woord los
laten óf het leven verliezen.
Zoo werd aan vele verloste zielen de eisch
gesteld, zich met een algeheele toewijding, met
een toewijding tot den dood toe, zich te geven
in den dienst van dien God, die hen door Zijn
Zoon verloste.
En aan dien eisch gehoorzaamde ze dan. Zij
lieten zich dan dooden letterlijk staat er
slachten om het Woord Gods. Als ze gesteld
werden voor de keuze óf het leven behouden,
maar dan het Woord Gods loslaten óf Gods
Woord vasthouden, maar dan het leven prijs
geven, dan kozen zij voor het laatste.
Dan deden ze zoo om de getuigenis, die zij
hadden. Niet om de getuigenis, die zij aan dat
Woord gaven, maar om de getuigenis, die zij
hadden. Zij hadden n.l. door den H. Geest de
getuigenis, dat het Woord Gods de waarheid is.
Door dat getuigenis was het antwoord van Pe
trus en Johannes op de bedreiging van het San
hedrin Wij kunnen niet laten te spreken het
geen wij gezien en gehoord hebben (Hand. 4:20).
Zoo werden dan velen gedood om het Woord
Gods en de getuigenis, die zij hadden.
En ook in hen overwon dan de ruiter op het
witte paard. Dan bleek in hen, dat de kracht
van het Woord Gods door de getuigenis van
den H. Geest, grooter was dan die van het aard-
sche geweld.
JAARBOEK V. U.
Wanneer we de aandacht gaan vragen voor
het 55ste jaarverslag van de Vrije Universiteit,
beginnen we met het program voor de V. U.
dag, die dit jaar in Leeuwarden staat gehouden
te worden op Donderdag 4 Juli. Aan de voor
avond, 3 Juli, wordt een bidstond gehouden,
waarin Dr. W. A. van Es hoopt voor te gaan.
Behalve de gewone werkzaamheden vermeldt
het agendum voor de morgenvergadering een
rede van Ds. W. H. den Houting over„Ge
willig en getrouw".
En voor de middagvergadering een drietal
redevoeringen van Prof. van der Horst over
„Geneeskunde en geestelijke verzorging" van
Prof. Dr. G. M. den Hartogh over „Ik, en an
ders geen" en van het Tweede Kamerlid J.
Schouten over„Roeping en beteekenis van de
Vrije Universiteit".
Ook nu wordt er op 3 Juli een wetenschappe
lijke samenkomst gehouden. Prof. Waterink geeft
een referaat over „Erfelijkheid en opvoeding".
Prof. P. R. Michaël over „De ethische zijden
der practische Heelkunde".
Omdat Leeuwarden zoo heel ver van Zeeland
verwijderd is, zal het voor velen wel een vrome
wensch blijven, deze dagen mee te maken, maar
die niet kunnen, leven dan toch uit de verte'
hartelijk mee.
Mogen het gezegende dagen zijn, waarvan be
zielende kracht uitgaat, die onder ons volk de
liefde voor de V.U. versterkt, die bekwaamd
om haar in stand te houden, en die alzoo ook
dat volk weer ten goede komt.
Over wat dit Jaarboek over de V.U. aan
gelegenheden verder bevat, hopen we de vol
gende week iets te zeggen.
HEIJ.
De Farizeërs,
Nadat Aristobulus de Romeinen te hulp had
geroepen, was het met de onafhankelijkheid van
de Joodsche Staat gedaan. Ongeveer een eeuw
had men in vrijheid geleefd nu moeten ze weer
een vreemd juk dragen.
De bekleeder van de hoogste plaats onder de
Joden, hetzij hij een koning zou zijn of een Hooge
Priester, was voortaan een vazal van Rome.
Zelfs Herodus de Groote, die toch zeker een
der bekwaamsten mag heeten die de Joodsche
troon beklom, behield tenslotte zijn positie alleen
bij de gratie van Rome.
De Farizeërs nu hadden zich steeds weinig
ingelaten met politieke zaken. Als ze maar kon
den leven naar de wet des Heeren, bekommer
den ze zich weinig over regeeringsaangelegen-
heden.
Maar in deze laatste periode voor Christus'
komst op aarde, wordt de verhouding toch wel
iets anders.
Het zijn niet maar politieke zaken waartoe
Herodes de Groote (374 vóór Chr.) zich be
perkt, neen hier dreigt een herhaling van hetgeen
geschied is onder Antiochus Epiphanes (175
164). Het Jodendom moet wijken voor een hei-
densche cultuur. Tóen (onder Antiochus) voor
de Grieksche, nü voor de Grieksch-Romeinsche.
Nu is het waar dat Herodes aanvankelijk tac-
tischer optrad dan Antiochus. Hij wenschte geen
herhaling van een strijd der Maccabeën. Hij zag
te duidelijk dat de Farizeërs zeer groote invloed
hadden bij het volk.
Daarom vermeed hij een openlijke uitdaging
van de Farizeërs. Zelfs rekende hij met hun
wenschen door b.v. de tempel te laten herbou
wen, door niet te eischen dat zijn beeltenis op
de munten geslagen werd en Jozefus verhaalt
ons dat de leiders der Farizeërs aanvankelijk
bevriend met hem waren.
Maar dit alles neemt niet weg, dat de Fari
zeërs in hun hart Herodus haten. De geschiedenis
van Antiochus lag nog te versch in het geheugen.
Vlak voor zijn dood b.v. trachten twee beroemde
Joodsche leiders een opstand te bewerken om al
de gebouwen die Herodes had opgericht te ver
nietigen. Hun complot wordt bekend en beiden
worden levend verbrand.
Iets zeer opmerkelijks is, dat de Pharizeërs en
Sadduceërs die tot nog toe scherp tegenover
elkander stonden, nu elkaar vinden. Hierover
volgende keer.
Gereformeerde Kerk van Middelburg.
Verschillende notulen van het eerste half jaar
van 1837 wijzen uit, dat er reeds kaf onder het
koren zit.
„Lasterlijke Uitstrooiïnghen" en „Valsche be-
schuldiginghe" worden op de Kerkeraadsverga-
deringen behandeld.
De onderlinge censuur naar Matth. 18 schijnt
nog niet, of weinig te worden toegepast.
Aan het eind van het jaar 1836 had de Kerk
een boete gekregen van 200.— wegens de
schade aangericht in de Chineesche tuin op de
Tramsingel.
Deze boete was niet betaald. Men kón niet.
Als Jonkheer Versluys uitlandig is, komt deze
zaak weer ter sprake maar wat blijktJonk
heer Versluys heeft zich ontfermd over de ge
meente en alles betaald.
Zoo lezen we dan in de notulen van 14 Juli
1837 „daar wij ons schuldig moesten verklaren
wegens nalatigheid in de boete voorgevallen in
de ceneesche tuin maar ook erkennen moesten
de zwakheid aan de andere zijde daar wij geen
geit hadden bijeen kunnen krijgen... heeft zijne
edele van hetgeen wij schuldig waren volkome
geschonken en voor ons de boete betaald en
verpligt gevoelt om door Een brief in naam der
gemeente voor de gift te bedanken".
Na deze blijde mededeeling lezen we weer
een droeve n.l. de afsnijding van een zuster der
gemeente. Intusschen breidt de gemeente zich uit.
Steeds komen er catechisanten bij en telkens leest