FEUILLETON KLATERGOUD VAN VERRE EN NABIJ. 1 Het jaar 63 kunnen we dan ook wel het jaar noemen van de ondergang van het Joodsche volk. Het werd een heel gewone Romeinsche provincie. Een zaak die nog merkwaardig is, is het feit, dat tijdens de tusschenkomst van de Romeinen in de strijd van Hyrkanus en Aristobulus, een derde partij verzocht de oude bestuursvorm weer in te stellen onder de Hooge Priester. Hoewel de Farizeërs door Jozefus in dit verband niet genoemd worden, zoo is toch zonder twijfel dit hun werk. Pompejus stoort zich niet aan hun verzoek maar hij stelt Hyrkanus aan, als Hooge Priester en schatplichtig vorst over Judea, Gallilea en Perea. (Hiermede werden de Farizeërs wederom getroffen, daar Hyrkanus aan de zijde der Sad- duceërs stond.) Aristobulus wordt medegenomen naar Rome. De nu volgende periode is van niet zulk een groote beteekenis voor de historie van de Fari zeërs. Wel zijn er nog enkele feiten te noemen waarin ook zij weer een rol spelen, maar van 6337 na Christus kan men overal bemerken, dat het Romeinsche juk op het volk is gelegd. Van 374 voor Christus regeert Herodus de Groote wiens betrekking tot de Farizeërs we nu hopen na te gaan. Gereformeerde Kerk van Middelburg. De notulen van 12 Mei 1837 luiden o.m. als volgt .,Er is gehandeld over het zingen van de Psal men, die door de meerderheid was gestemd en het ook verder is gebleken dat die door de synode zijn bedoeltwas de leeraar in de ge legenheid te zijnen huize de oude Psalmen te gebruike ook met de Lede die ten zijne huize mogten komen de kerkeraad heeft gemeend zijn bezwaar daarover te moeten te kennen geven, dat hoezeer het moijlijk was iets te willen in brengen in huiselijke godsdient Evenwel daar de gemeente is gevestigt op de Nieuwe Psalmen, zonder de minste ingebrachte bezwaar En mede ook door de synode gehouden te Amsterdam 16 Maart 1836 de Nieuwe Berijming heeft bedoeld dat Dan wanneer zulks het gemoedtsbezwaar van hem als leraar mogt zijn zijn bezwaar op Een Synode gezamelijk te verhandelen tot tege moetkoming van Nieuwe scheuring door twist en verdelingen die Er onvermijdelijk zoude uit voortvloeijen daar op de Kerkeraad heeft aan gedrongen om te zien om te beleggen Een alge- meene Synodale vergadering om de zaak dan eens af te handelen, enz. enz." Men ziet, hier is verdeeldheid over het zingen van de Psalmen naar de berijming van Datheen of naar de huidige berijming. Buddingh en sommige leden prefereeren de oude berijming. Anderen (de meerderheid) prefereeren de Nieuwe berijming. Maar de Kerkeraad staat op zijn stuk en hoe wel hij niet ingrijpen wil in huiselijke aangelegen heden, zoo maant hij toch tot voorzichtigheid en zegt ,,de Synode heeft besloten en dus de kerk zelf en daaraan hebben we ons te houden. Zijt ge niet content, wel Ds. Budding, de weg staat open om de zaak te verhandelen op een volgende „Synode". Maar we moeten in de ker kelijke weg blijven wandelen en niet allerlei per soonlijke geliefhebber er op na gaan houden". Uit hetgeen echter nu volgt blijkt, dat men zich liet overtuigen. Men ging niet iets veroor- deelen omdat het nieuw was, of ook omdat het oud was, neen, onze vaderen dachten wat dieper doorze vroegenis het goed, is het nieuwe of oude voor God te verantwoorden, zijn we op den weg der gehoorzaamheid. „Deze zaak is daar bij gebleven En met broederliefde verhan delt mogt het den Heere verhoeden dat alles ten goede van de kerk nog geschikt worde opdat hij er door verheerlijkt worde. De Heere storte daartoe uit zijn Geest. Opgravingen. Belangrijk zijn de vondsten in Egypte, vooral in Memphis en Heliopolis. Volgens de voorstelling van de evolutionisten zouden we langzamerhand gekomen zijn van het veelgodendom tot het huidige monotheïsme. Niet God is, maar God wordt. Als men nu echter leest dat 5000 jaar geleden in Memphis reeds een hooge trap van monothe- isme aanwezig was, dan zien we daarin eener- zijds wederom een slag toegebracht aan de reeds op zijn laatste beenen staande evolutietheorie en anderzijds een bevestiging van de opmerking dat de lichtstralen van het Paradijs nog langen tijd geschenen hebben in het heidendom, maar DOOR H. KINGMANS 27) Teruggekomen in Helpman viel Heino's oog op het keurig fabriekje van Tjaard, een fabriek je, dat een fabriek worden zou, want Tjaard Heerema's zaken breidden zich steeds meer uit. Hij had nu zijn tweeden reiziger in dienst gekre gen, terwijl zoowel het kantoor- als het werk- plaatspersoneel vermeerderd was. „Kerel, je ben te benijden riep Heino uit. „Ik hoop toch ook nog eens mijn ideaal te be reiken en een eigen zaak te hebben." ,,'t Is inderdaad veel waard, Heino. Maar be gin niet ondoordacht. Kijk, wat je doet. Je bent nu, in zekeren zin, zoo vrij als een vogel in de lucht. Maar dan komt er heel wat kijken." HOOFDSTUK X. Het doel bereikt. Een stralende Zondagmorgen. Boven Amsterdam welfde zich een strak blauwe hemel, waaraan de zon in majestueuse pracht verscheen. Het beloofde een warme Juli dag te worden. Heino was vroeg opgestaan, hoewel het den vorigen avond laat geworden was. Met een za kenvriend, evenals hij vrijgezel, had hij tot over twaalf uur op het terras van een groot café aan langzamerhand de duisternis de overhand heeft gekregen. Dus juist het tegenovergestelde als de evolutionisten beweren. De opgravingen zeggen, dat de God van Mem phis was een zelfgeschapen, uit en door zichzelf bestaande eeuwige God, die voor alle dingen bestond en die alle dingen schiep door zijn den ken. De lagere vorm van het monotheïsme zou in Heliopolis gehuldigd zijn. De conclusie die de archeologen verder trek ken, n.l. dat nu verklaarbaar is waarom Mozes, Aaron en Mirjam monotheïsten zijn en waarom dus onze Bijbel een monotheïstisch boek is, zullen we maar laten voor wat ze is. Prof. Honig schrijft in de Bazuin De legaten aan onze Theologische School. Kort na elkaar ontving onze Theologische Hoogeschool een drietal legaten. De groote lief de voor de School der Kerken is verblijdend. En 't is zoo goed, dat welgestelde broeders en zusters ook bij het vermaken van legaten deze liefde voor de School tot uiting brengen. Met veel dank en waardeering nam heel de kring der School van deze legaten kennis. Ook in de kerken zal dit het geval geweest zijn. Niemand make nu echter hieruit de verkeerde gevolgtrekking, dat de collecten, de contributies en de giften voor de Theologische School wel wat verminderd kunnen worden Het tegendeel is het geval Legaten moeten, zoo eenigszins mogelijk, be steed voor het delgen van de schuld, die op het gebouw rust, voor de noodzakelijke uitbreiding van de bibliotheek en voor onvoorziene gevallen. Uit de collecten, de contributies en de giften moeten, zoo mogelijk, de gewone uitgaven be streden kunnen worden. Ieder weet, dat op voorstel der broeders Cu ratoren en met medewerking der belanghebben den de Synode van Middelburg een niet geringe korting op de tractementen en de pensioenen aangebracht. Het zij voor de Kerken een eer en een voor recht hare Theologische School op gepaste en liefdevolle wijze te onderhouden Voor onze School en onze Universiteit zij er de noodige offervaardigheid En veel gebed En trouwe liefde HONIG. Op een andere plaats las ik dat de collecten voor de Theol. School met 1500 gulden waren achteruitgegaan. Laten we beiden èn onze Theol. School èn de Vrije Universiteit dragen met ons gebed en onze gaven. A. H. OUSSOREN. Zendingsdag. Het was een mooie Zendingsbijeenkomst in Veere op den tweeden Pinksterdag Wat brandde de zon heerlijk en wat een ge weldig grootsch gebouw bezit Veere in die oude kathedraal. Als men in rekening brengt de dreigende luch ten en de warmte op dien dag, dan valt er niet te klagen over de samenkomst van plm. 500 broeders en zusters. Ds. Lindeboom van Serooskerke riep allen een welkomstwoord toe en sprak daarna een gloedvol woord over „Uit Verlies Winst". Nadat ondergeteekende gesproken had en we in de prachtige kathedraal beveiligd werden te gen het nat worden, verkreeg Prof. Schilder van Kampen het woord over „Beneden wateren en Boven wateren". Het was een diep en mooi woord. Niemand zal spijt hebben dien middag in Veere te hebben doorgebracht. Van verre is men inderdaad gekomen om dien dag mee te maken. Van nabij hadden we meer deren verwacht. In verband met een afspraak wil ik mijn giro nummer nog noemen 88855. Voorts heeft Ds. Merkelijn voor het bouwen van een kerkje in Parakan nog 1200 gulden noodig. De collecte bedroeg ruim 60 gulden. Een onbekend Evangelie De twee gevonden papyrusbladen in boek vorm d.d. 150 na Chr., die een „Evangelie" in- het Rembrandtplein gezeten. Hij vond het te warm, om naar huis te gaan. Niettegenstaande het thuiskomen in den nacht, was hij dien Zondagmorgen weer vroeg present. De afspraak met de Salomons was, dat de fa milieauto om acht uur vóór zou staan, om hem naar Wijk aan Zee te brengen, waar de familie van half Juli tot half Augustus vertoefde in het Badhotel. De heer Salomons gunde zich geen maand vacantie, hoewel vrouw en dochter beweerden, dat het best kon. Hij pauzeerde hoogstens twee weken. Wel ging hij eiken middag naar Wijk aan Zee, maar den anderen morgen om negen uur was hij weer op het kantoor in de city. Hij was het geweest, die Heino uitgenoodigd had, er bij voegend, dat hij sprak, mede in op dracht van zijn vrouw en zijn dochter. Heino had aan die laatste verzekering geen oogenblik getwijfeld, om de eenvoudige reden, dat hij op de Heerengracht huisvriend geworden was, in den vollen zin van het woord. Eenmaal per week, maar meestal tweemaal, was hij er op bezoek en hij had bemerkt, dat men hem zeer gaarne lijden mocht. Hij had dan ook geen oogenblik geaarzeld, de uitnoodiging, om naar Wijk aan Zee te ko men, aan te nemen. Dat het op Zondag was, realiseerde hij zich niet meer, daar de Zondagen, als Dagen des Heeren, voor hem hadden afge daan. Het ernstige gesprek met Tjaard had geen blijvenden indruk op hem achtergelaten. Integen deel, hij had beseft, dat hij eerlijk tegenover allen moest zijn, waarom hij eenige weken later èn houden, naar sommigen beweren, luiden verder: „En zie, een melaatsche kwam tot hem en zeide: „Meester, Jezus, terwijl ik wandelde met melaat- schen en met hen at, werd ik ook zelf melaatsch: indien gij daarom wilt, dan ben ik genezen". Toen zeide de Heere tot hem „Ik wil, wees gereinigd" en onmiddellijk ging de melaatschheid van hem. En de Heree zeide tot hem „Ga en toon u zelf aan de priesters" (vgl Mt. 8, Mare. 1 en Lc. 5). Het tweede blad heeft eenige overeenkomst Mt. 22 15 v.v., althans wat de voorzijde betreft. De achterzijde van dit tweede blad is echter ge heel onbekend in de Evangeliën. Nu is het wel zeer jammer dat dit stuk ernstig beschadigd is. Het komt hierop neer Jezus heeft een vreemde vraag gesteld omtrent iets dat in een plaats opgesloten was en over een gewicht dat niet gewogen was „En toen zij verwonderd waren over deze vreemde vraag, ging Jezus stil staan aan de oever van de Jordaan en strekte zijn rechterhand voor waarts, vulde die met tarwe en verstrooide het op de rivier. En toen wierp hij het bezaaide water op de aarde en hetvoor hen en het bracht vrucht voort". Dit doet ons weer denken aan Joh. 12 24. Hoe het ook zij, het stuk is van groote waarde. Dat neemt niet weg, dat aan het Woord Gods niets af of toe gedaan mag worden. A. H. OUSSOREN. ZEEUWSCH-VLAAMSCHE BRIEVEN. Zaamslag, Juni 1935. Op de laatstgehouden predikantenconferentie werd door Dr. Haverkate van Ermelo een on derwerp ingeleid, dat tegenwoordig wel in het centrum der belangstelling staatWonder- genezingen. Vooral hetgeen in Möttlingen gebeurt trekt de aandacht. Dr. Haverkate stelde de genezingen in Mött lingen op één lijn met die te Lourdes en stond afwijzend tegenover deze wonderen. Wonder- genezingen aldaar dit was zijn opvatting zijn te verklaren, als men rekent met de psychi sche factor in een genezingsproces. De genezings wonderen uit de Heilige Schrift mogen daarmee niet op één lijn gesteld worden. Zijnsinziens heb ben zulke genezingswonderen geen bepaalde be teekenis en zijn 't geen teekenen eener bijzondere Godsopenbaring. Onze lezers weten, dat Möttlingen een dorpje is aan den rand van het Württemberger Schwarz- wald. In dat dorpje is vroeger de bekende Joh. Chr. Blumhardt predikant geweest. In de eerste jaren zag hij heel weinig vrucht op zijn ambtelijk werk. Totdat in 1884 de geestelijke opwekking kwam, nadat Blumhardt een meisje genezen had van een verschrikkelijke ziekte, in haar verschijn selen geheel overeenkomend met den toestand van de door den duivel bezetenen uit den Bijbel. Dit wil niet zeggen, dat Blumhardt een vijand van den dokter was. Met meer dan één zieke is hij naar den arts gegaan. Lang niet alle zieken vonden genezing. Maar het was zijn vaste ge loofsovertuiging in ziektegevallen moet men voor alles tot God gaan. Van Boven moet de hulp komen. Spoedig kwamen van alle kanten bekommerden en lijdenden tot hem, die troost en, hulp zochten in zijn woord, zijn prediking en zijn gebed. De vader van de huidige beweging te Mött lingen is Friedrich Stanger. Hij werd geboren in 1855 en was evenals zijn vader aan den drank verslaafd. Na een leven in de ongerechtigheid kwam hij door de ernstige ziekte eerst van zijn dochtertje en daarna van zijn vrouw tot inkeer en drong zich de overtui ging aan hem op, dat hij zijn verdere leven zijn Heiland had te wijden in de redding van ver lorenen. Hij had reeds voor zijn bekeering in een droom een onafzienbaar korenveld gezien, temidden waarvan een groot huis stond. Over heel het landschap lag een wonderheerlijke zon neglans, die hem met onuitsprekelijke vreugde vervulde. Later, toen de groote omkeer in zijn leven was gekomen, werd hem de beteekenis van de droom duidelijk het korenveld was het beeld van de zielen, die hij voor zijn Heiland zou winnen het huis was de reddingsark, het middelpunt van zijn lateren arbeid. Zelf herstelde hij van een hartkwaal, die met zware jicht gepaard ging. Hij zag de reden van zijn genezing in zijn vaste geloof, dat God hem niet alleen de zonde wilde vergeven, maar hem ook genezing van zijn kwaal geven kon. Onder zijn invloed en gebed kwamen velen tot bekeering niet alleen, maar geschiedden ook wondervolle genezingen. naar Tjaard èn naar zijn moeder had geschre ven, dat hij van ideeën veranderd was, meldend, dat hij niet anders kon en dat hij het beter oor deelde, dat men in Groningen op de hoogte was. De brief, dien hij van zijn moeder als antwoord had ontvangen, had hem even geweldig aange grepen, omdat hij begreep en voelde, dat die met tranen en met hartebloed was geschreven. Maar ook die indruk was vervaagd. Andere zaken namen hem in beslag en hij troostte zich met de opmerking, dat niemand iets op zijn leven had aan te merken. Hij bemerkte, toilet makend, dat het kwart vóór acht was, zoodat hij zich wat haasten moest, daar ongetwijfeld de auto uit Wijk aan Zee op tijd zou zijn. Even stond hij in beraad welk costuum hij aantrekken zou. Dan glimlachte hij natuurlijk dat, waarover Gretha hem eenige weken geleden zoo'n compliment had gemaakt In zijn zitkamer sloeg hij haastig zijn ontbijt naar binnen. Precies acht uur ging de bel over en kwam zijn hospita zeggen, dat de auto vóór stond. „Zoo'n wagen is nog eens de moeite waard, mijnheer", zeide zij. „Ik houd mij bij gelegenheid eens aanbevolen voor een tochtje." „Het beestje is niet van mij", lachte Heino. „Anders met genoegen." „Neen, niet van U. Maar U is al aardig op weg", lachte de hospita terug. „Wat bedoelt U vroeg Heino. „Och kom. 'k Heb ook mijn oogen niet in den zak, mijnheer. Ik ken de familie Salomons wel." „Wat valt op die familie aan te merken In 1907 ging „vader" Stanger naar Möttlingen en vestigde zich in „de reddingsark", zooals hij zijn eigen huis noemde. Deze ark moest meer dan eens uitgebreid worden, zoodat het thans een ruim gebouw is, dat een groot aantal gasten kan bergen. Menschen van zeer uiteenloopenden stand en ontwikkeling komen hier, om hulp te zoeken in hun geestelijke en lichamelijke nooden. In Maart 1934 stierf deze man, die vele jaren de ziel van Möttlingen geweest is, op hoogen leeftijd. Zijn werk wordt door zijn vroegere mede-arbeiders („broeders" genoemd) voort gezet. We ontleenen deze gegevens in hoofdzaak aan een artikel van Dr. G. Brillenburg Wurth „De gemeenschapsbeweging en de beweging van Möttlingen". Het oordeel van Dr. Wurth over de gene zingswonderen stemt niet overeen met dat van Dr. Haverkate. In alle bescheidenheid vraagt hij of er wel voldoende Schriftuurlijke grond bestaat voor de meening van Dr. A. Kuyper, die in „E Voto" schrijft, dat de gaven der gezondmaking tot den eersten tijd beperkt zijn. Christus kwam bij zijn eerste komst zakelijk alleen om het werk van de verlossing der ziel, maar tegelijk schonk hij iri zijn teekenen en wonderen de profetie van wat het eens bij zijn tweede komst voor al zijn geloovigen ook naar het lichaam zou worden. In den tusschentijd van de kerk, die daarop volgt, houden deze wonderen en teekenen op. Slechts in zoover ontvangt ook het lichaam in dien tijd een zegen, dat ten eerste matigheid gezondheid kweektten tweede de door het christendom ontloken wetenschap de geneeskunde vooruit doet schrijden en ten derde zijdelings door de ziel ook op zenuwziekte wordt gewerkt. Met deze opvatting van Dr. Kuyper gaat Dr. Haverkate dus mee. Daartegenover stelt Dr. Brillenburg Wurth als zijn overtuiging (en ik geloof, dat hij hierin gelijk heeft): „Ongetwijfeld hangt het veelvuldig voorkomen van genezingswonderen in den tijd van Jezus' omwandeling en van het eerste Chris tendom samen met het karakter van die bijzon dere openbaringsperiode en dienen wij die won deren, mèèr dan als een afdoende hulp aan die zieken en ongelukkigen, te zien als een profetie van de volle herstelling van het menschelijk leven ook naar zijn lichamelijke zijde in Christus' toe komst. Maar daarnaast mogen wij de andere beteekenis van die wonderen als manifestaties van Jezus' overwinningsmacht ook over de stof felijke natuur toch niet vergeten. En als zoodanig hadden zij ontegenzeggelijk in dien eersten tijd bijzonderen zin, maar zien wij toch in de Schrift geen enkelen grond, waarom Christus ze in dien zin ook na den tijd van Zijn omwandeling, in de geschiedenis van Zijn christelijke kerk vooral in momenten van speciaal belang voor het Ko ninkrijk Gods, nog niet altijd zou kunnen laten optreden. En het zou, gelooven wij, werkelijk geen schade doen, als men in de gemeente van Christus nog eens mèèr daarvan doordrongen was, dat Christus, als Hem dat belieft, tot ver heerlijking van Zijn naam, ook nu nog Zijn won dermacht ter genezing ook van lichamelijke ziek ten kan openbaren. Nu nemen velen tegenover iets als ziekte en lichamelijke ellende vaak alleen maar een houding van berusting en onderwerping aan, die soms uit geloovige overgave aan Gods bestel voorkomt, maar niet zelden toch ook een uiting is van kleingeloof. Het ware te wenschen, dat men ook in deze nog weer eens meer ging leven in den geest b.v. der O. T. psalmen en werkelijk weer eens mèèr ging gelooven, dat God ook nu nog in den lichamelijken nood zich ontfermt op het gebed van Zijn kinderen, en. zoo al niet altijd, dan toch wel vaker, dan wij soms denken, ook concreet verhooring kan en wil schenken. Een heel andere vraag is het natuurlijk, in welken weg God die genezing thans schenken wil, alleen in den weg der middelen of door een rechtstreeksch wonder. Dat wij als Christenen dien weg der middelen niet mogen versmaden, lijkt ons zeer zeker waar. En wij achten het ook één van de bedenkelijke zijden van Möttlingen, dat dat daar wel niet volstrekt maar toch te veel geschiedt. Maar het andere gevaar is toch niet uit het oog te verliezen, dat wij n.l. God zelf gaan binden aan de middelen, waaraan Hij ons bindt. God vraagt van ons zeer zeker, dat wij van de van Hem gegeven middelen dankbaar gebruik maken. Maar Hij blijft de Vrijmachtige om, als Hij dat verkiest, Zijn wondermacht ook ter genezing niet, als vaak, door die middelen, maar rechtstreeks te openbaren." A. B. W. M. KOK. vroeg Heino, opeens heftig. Hij stond met de deurknop in de hand en had zijn verstoord gelaat naar de hospita gewend. „Wel, totaal niets, mijnheer", zeide deze. „Daar zeg ik toch niets van U weet wel, wat U doet." „Goeden morgen", zeide hij, de deur uitgaand, nog zeggend „U is bezig, een roman te spinnen, geloof ik. Maar de draad van het verhaal deugt niet." Verstoord liep hij de trap afwaar bemoeide zoo'n mensch zich mee Als daar geen eind aan kwam, aan dien gemeenzamen toon, die hem al meer tegen de borst had gestuit, dan zocht hij andere kamers, al bevielen deze hem dan ook nog zoo goed. Dat was geen werk. Dat mensch had niets met hem te maken. Maar toen hij door de nog uitgestorven stra ten suisde, bracht de opmerking van de hospita hem toch tot nadenken. Hoe was het mogelijk, dat zij tot die opmer king kwam Hij had, bij zijn weten nog nooit over de familie Salomons met haar gesproken. Hoe wist zij dan Zouzou zij wel eens in zijn schrijftafel snuffelen Hij was wat noncha lant. Zeker, dat zou het zijn. Er lagen wel enkele briefjes van mijnheer Salomons, als die hem uit- noodigde, mee te gaan naar den schouwburg. (Wordt vervolgd)

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1935 | | pagina 2