No, 23
Vrijdag 7 Juni 1935
49c Jaargang
WEEKBLAD VOOR DE GEREFORMEERDE KERKEN IN ZEELAND,
UIT HET WOORD,
DADERS DES WOORDS.
UIT DE HISTORIE.
ZEEUWSCHE KERKBODE
-i
REDACTIE: Ds. A. C HEI] TE KOUDEKERKE.
MEDEWERKERSD.D. L. BOUMA, W. M. LE COINTRE, F. J. v. cL ENDE, A. B. W. M. KOK, F. STAAL Pzn., A. SCHEELE en R. J. VAN DER VEEN
ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling ƒ2.—
Afzonderlijke nummers 8 cent.
ADVERTENTIEPRIJS15 cent per regelbij jaarabonnement
yan minstens 500 regels belangrijke
reductie.
UITGAVE VAN DE
PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE
ADRES VAN DE ADMINISTRATIE:
FIRMA LITTOOIJ OLTHOFF, MIDDELBURG
Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot
Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ
OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg.
TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280
PINKSTEREN.
Wij hooren ze in onze talen de
groote werken Gods spreken.
Handel. 2:11.
Het is niet in een enkel woord te zeggen, wat
de Kerk van Christus op dezen dag aan geeste
lijke weldaden en zegeningen heeft ontvangen.
De door den Vader en den Zoon gezonden Geest
kwam Persoonlijk inwonen in de gemeente, als
in Zijn heilig lichaam. Hij kwam er als Plaats
vervanger des Middelaars, als Toepasser des
heils, als Trooster en Leidsman van de pelgrims
naar boven.
Dit alles belijden wij op dit Pinksterfeest met
volle overtuiging, maar de diepte van het Pink-
sterwonder peilen wij er niet mee.
Het is en blijft hier het stamelen van een kind.
Maar wat ook voor ons bij dit groote mysterie
in nevelen gehuld blijft, hierover is ons opgegaan
het volle lichthet PinksterwOnder is het werk
van den verheerlijkten Christus. Hij zorgde voor
Zijn verweerde gemeente. Als Hij ten hemel
voer, heeft Hij niet alleen gaven genomen om
uit te deelen, maar Hij deed dat alles
opdat zelfs 't wederhoorig troost,
altijd bij Hem zou wonen.
En tóch is het ons of Pinksteren, of dit feest
der vervulling iets mist. Het schijnt, vergeleken
met andere feesten, zoo armoedig bedeeld. Hel
mist de schittering der andere feesten, om één
ding te noemen. Ik mis hier het gezantschap van
boven. Nu ja, daar geschiedde wel een geluid
uit den hemel, doch daar bleef het bij er wer
den verdeelde tongen als van vuur opgemerkt,
er werd wonderlijk gesproken, maar waar was
de tolk, die alles verklaarde Waar was de
exegeet van dit Pinksterwonder Waarom sprak
de hemel niet Ja, dan geven toch die andere
feesten mij meer Hoe anders was het in den
zaligen Kerstnacht en bij het geopende graf van
Jezus en ook op den Olijfberg Lichtende en
gelengestalten Zingende hemelboden Spreken
de GodsgezantenMaar hier in en buiten de
zaal niéts van dit alles De hemel opent zich
niet om gedienstige geesten door te laten tot
opluistering en verklaring van het groote won
der, dat omlaag geschiedde. Het was juist hiér
zoo noodig. Alles toch doet zoo vreemd aan.
Maar neen, de engelen blijven geschaard om
Gods troon. Daar bezingen ze in gemeenschap
met de heiligen dit groote gebeuren.
Is voor ons oog dit, wat hier in de zaal ge
schiedt, niet wat ongewoon, zoo zonder hemel-
sche versiering Niemand spreekt, niemand ju
belt. Niemand Luister dan eens ,,En de dis
cipelen begonnen te spreken met andere talen,
zooals de Geest hun gaf uit te spreken." En dat
wordt ook gehoord. In den hemel, maar ook op
de aarde. De groote schare, die was komen aan
snellen op dit wondere gebeuren in den vroegen
ochtend, heeft het vooral hièrover, dat de dis
cipelen in hun eigen taal de groote werken Gods
spreken. Hoe kan dat, vragen zij verwonderd
Hoe kan dat
Zie daar nu, lezer, de rijkdom van het Pink
sterfeest, dat voor het oog zoo zonder schitte
ring is. Het feest wordt er niet armer of leeger
door, dat hier geen engelen optreden.
We zien het telkens in de geschiedenis der
menschheid als er geen mensch spreekt of ju
belt van Gods groote daden, dan doen dit de
dienaren des hemels. Als menschenmond zwijgt,
dan spreekt engelenstem Gods glorie uit. De
mensch heeft eigenlijk maar alleen oog voor de
dingen des levens. Hoe dikwijls is zijn leven niet
vol ongeloof, vol twijfel en onverschilligheid
Inplaats van te zingen, zwijgt hij Maar dan ne
men engelen het voor Gods eer en voor Zijn
heilig werk op. Doch dat behoeft hiér niet meer.
De Heilige Geest vervulde en bezielde menschen-
harten, die op Zijn komst aan het wachten wa
ren. Nu kunnen de hemelzangers wegblijven.
Die kunnen het boven doen, nu de aarde vol
is van de goedertierenheid Gods. Menschen ju
belen van Gods groote werken. En zij doen het
zoo, dat alle aanwezigen, uit welk land ze ook
komen, hen kunnen verstaan.
Engelen vermogen veel. Overal merken ze op,
Gods almacht en majesteit. De wondere werken
van Gods liefde zijn hun bekend. Maar wat voor
hen onmogelijk isChristus' genade aan hun
harten te ervaren. Engelen zijn geen zondaars,
daarom is de Heiland hun Verlosser niet. De
H. Geest behoeft Christus' zoenwerk aan en
gelenharten niet toe te passen.
Het werk van den Heiligen Geest heeft be
trekking niet op den engel, maar op den mensch.
Wanneer dus eenvoudig menschen Gods heil
gaan bezingen, is dit van méér waarde dan als
engelen dit doen. Dat is nu de rijkdom van Pink
steren bij gemis aan schittering en glans, dat
menschen, menschen de groote werken Gods
hooren spreken. Zegt deze Pinkstersprake ook
iets tot u Het woord is niet aan den hemel,
maar aan u, o mensch
Hooren uw medemenschen u ook spreken en
getuigen van de groote werken Gods? Is uw
leven een getuigenisleven Of laat gij het getui
gen van Jezus over aan anderen buiten de kerk,
aan kring en secte Trekt gij u misschien veel
te veel terug in een hoekje van veilige vroom
heid, waar gij het gemakkelijk hebt misschien
nog klagend over den grooten geestelijken ach
teruitgang buiten- en in de kerk
Of klaagt gij over uw getuigenis gemis Dat
uw leven zoo weinig Pinksterleven is Gods
daden moeten door u, mensch, geprezen worden.
De Heilige Geest laat uitkomen de heerlijkheid
van Christus. Hij heeft het alles uit Hem geno
men om het „wederhoorigen" toe te passen. Dit
is daarom de rijkdom van Pinksteren (is het ook
üw rijkdom?) dat zondige menschen kunnen en
mogen spreken van het machtige verlossingswerk
van Christus. Het zijn er eerst nog niet velen,
die dit doen, maar dat kleine getal zwelt aan
tot velen, tot duizenden. Ja zelfs drieduizend op
één dag. Het blijft niet bij enkelen.
Pinksteren is daarom een feest, dat nooit op
houdt. De Heere blijft geven. Eens en voor één
maal werd de Heilige Geest uitgestort. Hij woont
in de gemeente, maar Zijn werk is altijd over
vloedig.
Is het waar, dat het leven uit den Geest zoo
weinig wordt opgemerkt onder velen in Christus'
Kerk het is er nog wel. Juist, waar menschen
Zijn werk tegenstaan door bespotting. Gevan
geniskamp en wreede verbanning trachten den
getuigenden mond van den geloovige te snoeren,
zien wij het heerlijkst Zijn aanwezigheid en Zijn
werk. Heel de wereld is Zijn arbeidsveld. Het
wordt een schare, die niemand tellen kan, die
van Zijn werk gewaagt. Dat is de rijkdom van
Pinksteren. Éénmaal wordt de hemel met de
aarde één, dón zal de tong der engelen zich met
die der menschen paren. Dan wordt het één
groote lofverheffing Gods, waaraan nooit een
einde komt.
Elk Pinksterherdenken vraagt u wilt gij daar
toe door genade komen Vraag het den Pinkster
geest dan voortdurend en ernstig. Begin er nu
mee, o mensch
Ja, gij, mijn ziel, loof gij Hem bovenal
Domburg. J. E. VISSER.
DE OPENING VAN HET 2DE, 3DE EN
4DE ZEGEL
Openb. 6 38.
(De ruiters op het roode, zwarte en vale paard.)
Toen het tweede zegel geopend was door het
Lam, hoorde Johannes het tweede dier zeggen
kom. En een ander paard ging uit, dat rood
was en dien die daarop zat werd macht ge
geven den vrede te nemen van de aarde en dat
zij elkander zouden dooden en hem werd een
groot zwaard gegeven.
Jezus is de Vredevorst en het Evangelie van
Christus is de boodschap des vredes. Dat wil
dan echter niet zeggen, dat Christus hier op
aarde, den vrede onder de menschen brengt en
dat overal, waar het Evangelie wordt gepredikt,
die vrede onder de menschen bloeit.
Van Hem, die toch de Vredevorst is, is het
aangrijpende woord „Meent niet dat Ik geko
men ben om vrede te brengen op de aarde Ik
ben niet gekomen om vrede te brengen, maar
het zwaard (Matt. 10:34).
Een strijd brengt Christus, die soms zelfs
doordringt in de gezinnen. „Want Ik ben geko
men om den mensch tweedrachtig te maken tegen
zijn vader, en de dochter tegen haar moeder en
de schoondochter tegen haar schoonmoeder en
zij zullen des menschen vijanden worden, die
zijn huisgenooten zijn (Matt. 10:35, 36).
En in één van Zijn redenen over de laatste
dingen, zei Jezus„Ziet toe, dat U niemand
verleide want velen zullen komen onder Mijnen
Naam, zeggende „Ik ben de Christus" en zij
zullen velen verleiden. En gij zult hooren van
oorlogen en geruchten van oorlogen ziet toe,
wordt niet verschrikt want alle die dingen moe
ten geschieden, maar nog is het einde niet (Matt.
24:4—6).
Daar is een macht, die den vrede van de aarde
wegneemt die het zwaard doet gebruiken en
die veel dooden maakt zoodat het roode bloed
bij stroomen vergoten wordt. En die macht is
er dan naar Gods beschikking. Ook de oorlogen
staan onder Gods bestel. God doet ze komen,
wanneer ze dienstbaar moeten zijn aan de be
vordering van het Evangelie en opdat zij daar
aan dienstbaar zijn.
Bijzonder is wel de blik, die ons hier op de
oorlogen gegeven wordt. De oorlogen zijn er
door de zonden der menschen. In een onzondige
wereld zou een oorlog ondenkbaar zijn. De oor
logen zijn er door het stellen van macht tegen
over recht, waartegenover dan het recht moet
worden gesteld, dat steunt op macht. En die
oorlogen gaan nu niet buiten Gods bestel om.
Die oorlogen staan onder Gods bestel en zijn
dan mee de middelen, waardoor God den loop
des Evangelies bevordert.
Als we de geschiedenis nagaan, dan zien we,
dat metterdaad de oorlogen daaraan dienstbaar
geweest zijn. Dat was zoo met de z.g.n. gods
dienstoorlogen. Met de oorlogen van een Prins
Willem I van een Gustaaf Adolf van een
Prins Willem III. Dat was ook zoo met oor
logen, die gevoerd werden om louter aardsche
belangen, maar tengevolge waarvan deuren wer
den ontsloten, waardoor de dienaren des Evan
gelies konden binnengaan.
En altijd zien we dan wederom, dat de ver
schrikking van den oorlog, die ook staat onder
Gods bestel en die God komen doet naar Zijn
raad, dienstbaar gemaakt wordt aan de over
winning van den ruiter op het witte paard, van
het Evangelie van den Heere Jezus Christus.
Niet anders is het met de verschrikking, waar
van de opening van - het derde zegel melding
maakt.
En toen het 't derde zegel geopen had, hoorde
ik het derde dier zeggen kom. En ik zag en
zie een zwart paard en die daarop zat had een
weegschaal in zijn hand. En ik hoorde een stem
in het midden der vier dieren, die zeide Een
maatje tarwe voor een penning en drie maatjes
gerst voor een penning en beschadig de olie en
den wijn niet.
Van schrikkelijke dingen spreekt alzoo ook de
opening van het derde zegel. De kleur van het
paard wijst dat al aan. Dat paard was zwart
en zwart is de kleur van den honger. Men zegt
immers wel eens hij zag zwart van den honger.
Zwart is de kleur van rouw en kommer.
En van die ellende en kommer door hongers
nood spreekt de opening van het derde zegel.
Het voedsel werd schaarsch. Het werd daarom
afgewogen en het was duur. Eén maatje tarwe
kostte een penning en één maatje was juist ge
noeg voor één man voor één dag en de penning,
die daarvoor dan moest betaald worden was
het gewone dagloon (vgl. Matt. 20:2). Een
man kon dus op een dag juist zooveel verdienen
als voor zijn eigen levensonderhoud noodig was.
Had hij vrouw en kinderen, dan was er voor
hen niets over dan moesten ze deelen en dan
had elk tekort. Of hij moest voor dien penning
gerst koopen, maar dan was het brood minder
waardig, en dan was het nog maar voor drie
personen toereikend.
Daarnaast was er dan echter en dat maakte
den hier geschetsten toestand zoo schrijnend en
pijnlijk ook weelde.
Olie en wijn, niet noodzakelijke levensbehoef
ten maar betrekkelijk weeldedingen, was er in
overvloed. De rijken konden nog genoeg brood
koopen en zelfs zich weelde veroorloven.
Zoo wordt hier een toestand geteekend, die
zeker niet is naar Gods Woord. Het mag niet
zijn, dat de ééne groote helft van de menschen
gebrek lijdt en een kleine minderheid zich nog
in weelde baadt. Dan moet het teveel van den
één het tekort van den ander aanvullen, opdat
er zij gelijkheid van verzadiging (2 Cor. 8: 14).
Maar alweer, al was die toestand in strijd
met Gods wil, al was die er door de zonden
der menschen, die toestand was er dan toch ook
naar Gods bestel in de ontplooiing van Zijn
raad. En ook de ruiter op het zwarte paard was
dan dienstbaar aan de overwinning van den eer
sten ruiter op het witte paard, aan de overwin
ning van het Evangelie van den Heere Jezus
Christus.
Zulke toestanden, waarin honger en gebrek
het leven benauwen, zijn wel vreeselijk, maar
daarin heeft dan ook menigeen den weg naar
God leeren zoeken en vinden. Als dan het aard
sche teleurstelde, als dan de macht van den
mensch gebroken werd, gebeurde het wel, dat,
door de werking van den H. Geest, ook het hart
gebroken werd. Dan werd wel door het geloof
verstaan, dat God in die verschrikking was en
dat Hij daarin was met de bemoeienis van Zijn
genade. En dan was ook het derde dier met z'n
ruiter dienstbaar aan het eerste.
En hetzelfde vinden we bij de opening van
het vierde zegel.
Johannes schrijftEn toen het 't vierde zegel
geopend had, hoorde ik een stem van het vierde
dier, die zeide kom. En ik zag en zie een vaal
paard en die daarop zat, zijn naam was de Dood
en de hel volgde hem na en hun werd macht
gegeven om te dooden tot het vierde deel der
aarde toe, met zwaard en met honger en met
den dood en door de wilde beesten der aarde.
Vaal was de kleur van het vierde paard. Een
afzichtelijke kleur had het, in overeenstemming
met het werk van zijn ruiter. Die ruiter was de
Dood en de hel hier te verstaan als het
doodenrijk, het graf volgde hem na.
De dood, die reeds werkt door het zwaard
van den oorlog en door den honger, verschijnt
hier nog afzonderlijk, omdat hij, ook afgedacht
van oorlog en hongersnood, zijn slachtoffers
maakt bij duizendtallen.
En ook bij het indenken van de vreeselijk-
heden, die zich aan Johannes vertoonden bij de
opening van het vierde zegel, is er op te letten,
dat de ruiter op het vale paard daarom alleen
die doodelijke macht had, omdat hem die ge
geven was, omdat hij die kreeg door een be
schikking Gods. Ook al dat vreeselijke gaat niet
buiten Gods bestel om, maar komt in de ont
plooiing van Zijn raad.
Als dat vreeselijke komt en daardoor de be
nauwdheid, dan is het, dat bij velen het oor en
het hart ontsloten wordt voor het Evangelie der
genade dat zij in den nood tot God gaan roepen
om te ervaren, dat de Heere een helper is uit
den nood. Dan komt er vaak een vluchten tot
Hem, die den dood overwon en die daarom zeg
gen kan, dat wie in Hem gelooft zal leven tot
in eeuwigheid.
Ook dat vreeselijke moet dan weer dienen tot
de bevordering der overwinning van den ruiter
op het witte paard, van het Evangelie van den
Heere Jezus Christus.
HEIJ.
De Farizeërs,
We zagen, dat de Farizeërs, die nu definitief
gescheiden leefden van de Sadduceërs, vervolgd
werden onder en door Alexander Janneus 103-
76).
Dat ze weer in eer hersteld werden en een
leidende positie verkregen onder koningin
Alexandra Salome, of Salampsio (7667).
In het Sanhedrin kwamen nu zülke mannen,
die voor alle dingen naar Farizeïstisch inzicht
het land wilden besturen. Zulk een macht oefen
den zelfs de Farizeërs uit, dat ze de Sadduceesche
Hooge Priester dwongen naar Farizeïstisch in
zicht de tempelritus te vervullen.
Nu is het waarschijnlijk, dat de Farizeërs, die
eerst lijdelijk moesten toezien, dat men de oude
tempeldienst onder Sadduceesche leiding ver
anderde, de oude tempel gebruiken weer her
stelden onder hun beschermvrouwe de genoem
de Salampsio.
Door deze daad kregen ze aan hun zijde het
volk dat immers bij alle feestelijkheden nauw
keurig kon nagaan of ook in eenig opzicht van
de oude gewoonten werd afgeweken. Jozefus
verhaalt ons, dat het volk de Farizeërs gunstig
gezind was, omdat ze in hen zagen de bewaar
ders van de inzettingen der Vaderen.
Geen wonder, dat de Farizeërs die in dezen
tijd in de rug beschermd werden door de vorstin
en die vóór zich een welwillend volk hadden
staan, zich sterk wisten en hun wil zelfs aan de
Sadduceesche Hooge Priester konden opleggen.
Zóó verstaan we ook, dat als straks de Hei
land op aarde komt en deze ingaat tegen allerlei
zeden en gewoonten, zij als bewuste beschermers
van het oude tegen hem optreden.
Het is waar, dat na de dood van koningin
Salampsio de Farizeërs nooit meer zulk een
groote invloed hebben uitgeoefend in publieke
zaken. Maar het volk stond aan hun zijde. Na
de dood van Salampsio strijden haar twee zonen: