No, 22
Vrijdag 31 Mei 1935
49e Jaargang
WEEKBLAD VOOS DE GEREFORMEERDE KERKEN IN ZEELAND,
UIT HET WOORD.
DADERS DES WOORDS.
ZEEUWSCHE KERKBODE
REDACTIE: Ds. A. C. HEI] TE KOUDEKERKE.
MEDEWERKERSD.D. L. BOUMA, W. M. LE COINTRE, F. J. v. <L ENDE. A B. W. M. KOK, F. STAAL Pat., A. SCHEELE cn R. J. VAN DER VEEN
ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling ƒ2.—
Afzonderlijke nummers 8 cent.
ADVERTENTIEPRIJS15 cent per regelbij jaarabonnement
van minstens 500 regels belangrijke
reductie.
UITGAVE VAN DE
PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE
ADRES VAN DE ADMINISTRATIE:
FIRMA LITTOOIJ OLTHOFF, MIDDELBURG
Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot
Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ
OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg.
TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280
TER BEDESTOND.
Vraagt naar den Heere en Zijn sterkte,
zoekt Zijn aangezicht geduriglijk ge
denktde oordeelen Zijns monds.
Ps. 105 4 en 5b.
Weer is een oproep tot gebed uitgegaan en
worden de Geref. Kerken verzocht opzettelijk
samen te komen tot een boete- en bededag met
het oog op de bizondere nooden van deze fel-
bewogen tijden. Niemand onzer twijfelt, of er
voor zulk een kerkelijken biddag voldoende be
weegredenen zijn.
Maar daarmee zijn we er nog niet. 't Is schoon,
dat we opgeroepen worden tot gebed, 't Is
schoon ter bedestond te gaan naar het huis des
Heeren. Maar schooner zou 't zijn, zoo bij ons
allen de ware gebedsdrang aanwezig was.
Vraagt naar den Heere en Zijn sterkte, roept
de psalmist ons toe. Is dat ook ons begeeren
Neen, 't is niet in orde, als ge in donkere tijden
overal hulp en wijsheid zoekt, behalve bij uw
God, die alles regeert. Men hoort de menschen
klagen over den treurigen tijd, ze bouwen hun
verwachting op de wijze mannen, die zich in
spannen om raad te schaffen en niemand zal
dit afkeuren, maar 't voornaamste is, dat gij uw
God vraagt óók de menschelijke middelen rus
ten tenslotte in Zijn almachtige hand. En Hij
alléén is machtig om den donkeren tijd te ver
anderen in een nieuwen dag.
Het gansche volk van Nederland, ja, alle vol
ken moesten zich boetvaardig nederbuigen voor
den hoogen God, gedachtig aan het woord, dat
een eisch en een belofte behelst„Roep Mij
aan in den dag der benauwdheid Ik zal er u
uithelpen en gij zult Mij eeren
O zeker, er wordt nog wel gebeden. Maar,
helaas, is daar zooveel kwalijk bidden bij. Wij
bidden bijna altijd naar ons toe. We bidden-
om vrede en wegneming van druk, om zegen en
welvaren, om gezondheid en kracht, we bidden
zoowat om alles. En dat is toch eigenlijk het
rechte bidden niet. We moeten bidden om God,
om Hem alleen. Vraagt naar den Heere Het
moet ons om den Heere te doen zijn. Alleen de
Heere moet groot gemaakt worden. Ons bidden
moet zijn een zuchten, een roepen om God-zelf.
Hem hebben we noodig. Zonder Hem vermogen
wij niets. Met Hem vermogen wij alles. Want
als wij God hebben, dan hebben we ook Zijn
genade en barmhartigheid, Zijn gunst, Zijn kracht
en bijstand. Ja, als we God hebben, dan hebben
we alle dingen, die we voor tijd en eeuwigheid
noodig hebben.
Vraagt naar den Heere en Zijn sterkte.
In deze bijvoeging liggen uitgedrukt al de
schatten van Gods gemeenschap. Wie vraagt
naar den Heere, zal Zijn sterkte zeker onder
vinden. Ge kent immers het slot van Jes. 40
die den Heere verwachten, zullen de kracht ver
nieuwen, ze zullen opvaren met vleugelen gelijk
de arenden, ze zullen loopen en niet moede wor
den, ze zullen wandelen en niet mat worden.
Als wij vragen naar den Heere en Zijn sterk
te, dan kan geen vrees ons doen bezwijken. Dan
zijn we geestelijk gemobiliseerd om den zwaar-
sten strijd kloekmoedig te doorworstelen. Dan
blijven wij ook bij het zinken der vaderen God
gewijd.
Velen plegen in dezen tijd zelfmoord, bang
om een nog diepere maatschappelijke inzinking
van eigen leven te moeten doormaken. Die men
schen hebben niet gevraagd naar den Heere en
Zijn sterkte. Want die dat doet, ontvangt kracht
om zelfs het zwaarste kruis te dragen. Dan zijn
we geestelijk sterk genoeg om alle stooten in het
wereldgebeuren en in ons persoonlijk leven met
het schild des geloofs op te vangen.
Maar zal er van een vragen naar den Heere
en Zijn sterkte iets komen, dan kan en mag dat
bij dien éénen bidstond niet blijven. Dat moet
worden een dagelijksch zoeken van het aange
zicht des Heeren. Zooals de psalmist er dan ook
onmiddellijk op laat volgen zoekt Zijn aange
zicht geduriglijk. Dat is 't waarop 't aankomt.
In de taal van 's Heeren volk heet het bidden
het ademhalen der ziel. Schoon gezegd maar
wat is 't daar ver vandaan. Als het bidden wer
kelijk het ademhalen onzer ziel was, dan zou
ons leven één stuk bidden moeten zijn.
Bidden is zwaar geestelijk werk. Gedurig bid
den is dan ook niet gemakkelijk. Ons zondig hart
wil ons daarvan afhouden. En toch, we moeten
ons ons gebedsleven niet laten rooven.
Het gebedsleven doet ons met vaste schreden
den weg ter zaligheid betreden. Het ontdekt ons
aan onze zonden. Het maakt ons klein voor God.
Er wordt telkens gezegd, dat 't zoo noodig
is, dat we ons verootmoedigen voor het aange
zicht des Heeren. Maar die verootmoediging kan
niet op eens komen. De ootmoed wordt alleen
verkregen in den langen, stillen weg van het ge
durig gebed. Dan leeren we steeds beter ver
staan, dat wij verwerpelijk zijn voor God, dat
onze zonden zich bergen-hoog opstapelen, dat
't wellicht allereerst en allermeest de zonden van
de christenheid zijn, waarom God een twist heeft
met de volkeren.
Alleen zóó kunnen wij er ook toe komen om
in waarheid te voldoen aan hetgeen de psalmist
er op volgen laatgedenkt de oordeelen Zijns
monds.
Ge denkt met weemoed terug aan vorige ja
ren, toen alles voorspoed en welvaart was, toen
er voor allen werk was, en alle takken van han
del en nijverheid floreerden.
Men vergat echter al te vaak den Gever van
al dat goede, en men dankte Hem niet voor al
die weldaden.
En nu zitten zoo goed als alle volken in nood
en benauwdheid.
Dat is geen toeval, maar 't is de roede des
Almachtigen, waarmee Hij de geheele mensch-
heid tuchtigt om haar voor haar goddeloosheid
te straffen. Jesaja spreekt ergens over het scheer
mes des Almachtigen met dat scheermes snijdt
Hij thans alle welvaart weg en berooft Hij de
volken van hun voorspoed.
En nu moeten we die oordeelen des Heeren
gedenken, in stilheid en onderworpenheid.
Laat ons hierbij nu ook niet vergeten een blik
te slaan in éigen hart.
O zeker God bezoekt aan de volkeren, die
Hern verlaten hebben, hun zonde. De boosheid
der wereld roept Gods oordeelen van den hemel
af. Maar weet ge wel, dat de schuld mede bij
kan liggen, die belijdt den Heere te vreezen
Bedenkt ge wel, dat 't mogelijk is, dat ook om
óns de roede Gods zich over de wereld uitstrekt.
Wanneer wij Zijn verbond ontheiligen en ons
leven een aanklacht is tegen ons belijden wan
neer Zijn kerk geestelijk inzinkt en haar belijders
een wereldgelijkvormigheid aan den dag leggen,
waardoor ze hun roeping als getuigen in het
midden der wereld steeds meer ontrouw worden,
dan komt de Heilige met Zijn oordeelen om Zijn
volk te louteren en terug te voeren.
Onderzoekt u dan nauw en beproeft uzelf bid
dend aangaande üw zonden.
En zóó gaan we dan ter bedestondin de
stemming tot verootmoediging en gebed.
Ge belijdt'k heb gezondigd, ik beklage 't
help mij, God vergeef 't mij
En in het gebed vraagt ge naar den Heere en
Zijn sterkte voor u en de uwen, voor vorsten
huis en vaderland voor de leidslieden van de
volkeren der wereld en voor de inwoners der
aarde. In het vragen naar den Heere en Zijn
sterkte is alles besloten wat wij noodig hebben
voor dit en voor het volgend leven. En zulk
bidden, zulk bidden alléén is in overeenstemming
met 's Heeren wil.
Kruiningen. J. KOOLSTRA.
„BETHESDA."
De verschijning van het zesde jaarverslag der
Vereeniging Ziekenhuis verpleging op Walche
ren geeft ons aanleiding om er nog eens op te
wijzen, dat de beteekenis van dit protestantsch-
christelijk ziekenhuis nog lang niet voldoende
wordt beseft.
De in het verslag opgenomen cijfers doen dat
maar al te droef uitkomen. Daaruit blijkt toch
dat werden verpleegd
in het Gasthuis te Middelburg 457 leden;
in St. Jozef te Vlissingen 67 leden;
in Bethesda 71 leden.
En over het aantal verpleegdagen wordt dit
gerapporteerd die waren
in het Gasthuis te Middelburg... 792>6]/2 dagen;
in St. Jozef te Vlissingen 1171 dagen;
in Bethesda 1238 dagen.
Vergelijking nu met het verslag over 1933
toont, dat er wel eenige verbetering gekomen is.
Toen werden verpleegd in het Gasthuis 503 le
den, in St. Jozef 77 en in Bethesda 54. In 1934
was er dus een vermeerdering van 17. Ook in
het aantal verpleegdagen was er eenige toename.
Dat was in 1933 in het Gasthuis te Middelburg
8961, in St. Jozef 1199 en in Bethesda 1081.
Met een aantal van 1238 in 1934 is hier dus een
vooruitgang.
Toch beweren we, dat deze cijfers nog een
droeve taal spreken en handhaven we onze be
rekening, een vorig jaar in de Kerkbode gegeven,
dat zeker wel de helft van de patiënten, voor
wie ziekenhuisverpleging noodig is, voor opname
in Bethesda in aanmerking zou komen, daar de
bevolking van Walcheren overwegend Protestant
is en van positief protestantsche beginselen.
Van de 595 leden, die ziekenhuisverpleging
zochten in één van de Walchersche ziekenhui
zen, hadden dus 300 in Bethesda moeten ver
pleegd worden, en niet maar 71. Dat was 230
te weinig. En van de 10345 verpleegdagen in
de Walchersche Ziekenhuizen, hadden er ruim
5000 moeten doorgebracht zijn in Bethesda. En
daarbij maakt het getal 1238, ook al is dat groo-
ter dan dat van het vorig jaar met 1081, nog
een zeer pover figuur.
Gelijk we vroeger schreven en nu willen her
halen, kunnen er zich omstandigheden voordoen,
dat plaatsing in Bethesda onmogelijk kan worden
geacht. Maar die gevallen zullen uitzonderingen
blijven. En het is dan zoo goed als ondenkbaar,
dat aan St. Jozef boven Bethesda de voorkeur
zou moeten gegeven worden. Het bezwaar van
den afstand valt daartusschen weg. Daarom
kunnen we over het geheel genomen onze be
rekening handhaven.
Het is wel duidelijk, dat propaganda nog hard
noodig blijft en laat ieder, die overtuigd is van
de groote beteekenis van Bethesda, in zijn om
geving die propaganda blijven voeren, de vele
misverstanden bestrijden en de tegenwerking
zoeken machteloos te maken.
DE OPENING DER ZEGELS.
Openb. 6:12.
(De ruiter op het witte paard).
Met hoofdstuk 6 begint de beschrijving van
wat Johannes zag geschieden bij de opening der
zegels, waartoe het Lam Gods de bevoegdheid
en de macht ontving.
In de gebeurtenissen, die bij de opening der
zeven zegels worden verhaald, zien sommige uit
leggers dan gebeurtenissen, die in den tijd van
Johannes plaats grepen of spoedig daarna zouden
geschieden. Andere zien daarin beschreven wat
alleen in 't laatste der dagen geschieden zal.
We zullen beide opvattingen moeten combi
neeren. In dit bijbelboek openbaart de Heere ook
wat toen reeds was, maar ook wat later geschie
den zou gedurende alle eeuwen tot het einde
toe. En dit dan niet zóó, dat we in de eerste
hoofdstukken zouden vinden de beschrijving der
dingen tijdens Johannes' leven en kort daarna
en dat dan de volgende eeuwen zouden beschre
ven worden, totdat in de laatste hoofdstukken
over het laatste zou worden gesproken. Reeds
in 6:12 vlg. wordt gesproken van het laatste,
van het komen van den grooten dag des toorns.
„In de Openbaring wordt ons de wereldloop
geteekend nu eens uit dit, dan weer uit een ander
gezichtspunt. De heele Openbaring doet ons zien
de machtige worsteling van kerk en wereld,
Christus en Satan, al de eeuwen door, met haar
voortgang en einde" (Greijdanus)
Wat dus in hoofdstuk 6 beschreven wordt, is
de beschrijving niet alleen van wat kort na Je
zus' hemelvaart gebeurde, ook niet alleen van
wat er gebeuren zal in 't einde der dagen, maar
van wat de eeuwen door zich telkens herhaalde
en zich nog herhalen zal.
Onder de vier zegels nu, waarvan de opening
in 6 18 beschreven wordt, neemt het eerste
zegel een bijzondere plaats in. Het tweede, derde
en vierde zegel zijn ondergeschikt aan het eerste.
De opening van deze laatste moet dienen, opdat
de opening van het eerste tot haar einddoel zou
geleid worden.
Johannes zag dan, dat het Lam één van de
zegelen opende en bij de opening daarvan hoor
de hij één uit de vier levende wezens zeggen met
een stem als van een donderslag kom en zie.
Zulk een stem beluistert hij ook bij de ope
ning van de drie volgende zegels, bij het tweede
zegel van het tweede, bij het derde van het der
de, bij het vierde van het vierde der vier levende
wezens. Daaruit spreekt de belangstelling van al
het geschapene in de ontvouwing van Gods raad
tot verlossing van de geheele schepping. Want
het schepsel, als met opgestoken hoofde, ver
wacht de openbaring der kinderen Gods (Rom.
8: 19).
Zoo klinkt tot vier maal de oproep „kom
en zie". Volgens sommige uitleggers behooren
de woorden „en zie" niet in den tekst, omdat
ze in sommige handschriften niet voorkomen. Er
zou alleen moeten staan „kom". En dat „kom"
zou ziclj dan niet richten tot Johannes, die er
immers al bij was, maar tot de ruiters, die ach
tereenvolgens verschijnen.
Dat,,kom" werd dan uitgeroepen met een stem
als van een donderslag, een stem van zóó groote
kracht, dat die heel de schepping doordrong.
Op dien eersten machtigen oproep „kom"
kwam dan een wit paard en daarop een ruiter,
die een boog had en wien een kroon gegeven
werd een ruiter, die overwinnend uitging en
opdat hij overwinnen zou.
Het paard komt in den bijbel voor als krijgs
paard, als oorlogsinstrument. De verschijning
van de vier paarden dus ook van het eerste
spreekt alzoo van strijd. En die strijd, waaraan
zij deelnemen, is dan de strijd van Christus tegen
den Satan, de strijd van God tegen de wereld.
In de witte kleur van het paard, waarop de
eerste ruiter rijdt en strijdt, wordt dan - als
bij de volgende paarden getypeerd de taak
van z'n berijder. Wit is de kleur van den vrede
en van de overwinning. Deze ruiter zal over
winnen en daardoor vrede brengen.
Het wordt ook met zooveel woorden van de
zen ruiter gezegd, dat hij ging overwinnende en
opdat hij overwinne. Nog is de strijd in vollen
gang, maar reeds nu is hij overwinnende en hij
zal ten volle overwinnen.
Ten teeken daarvan werd hem een kroon ge
geven. Die kroon der overwinning komt anders
aan het einde, maar deze ruiter ontving die kroon
nu al. Niet hij zelf zette zich die kroon om de
slapen, in overmoed, maar die kroon werd hem
gegeven door Goddelijke beschikking. En daar
om was die kroon het ontwijfelbare teeken van
een zekere overwinning.
Ook wordt genoemd het wapen van dezen
ruiter. Hij had een boog en pijlen. Een wapen,
waarmee men krachtig raken kan op een af
stand. In de H.S. wordt dit wapen meermalen
genoemd als een wapen van den Christus. Zoo
in Ps. 45 6. Uw pijlen zijn scherp, volken zul
len onder u vallen zij treffen in 't hart van des
konings vijanden. Zoo ook Jes. 49 2.
Nu zou de gedachte kunnen opkomen, dat we
bij den ruiter op het witte paard moeten den
ken aan Christus. Toch is dat niet zoo. Bij de
ruiters op de drie volgende paarden kan niet
gedacht worden aan bepaalde personen, maar
daar hebben we te doen met onpersoonlijke
machten, die als personen worden voorgesteld.
Zoo moet dat ook hier geschieden.
Bij den ruiter op het witte paard is niet te
denken aan Christus zelf, maar aan het Evan
gelie van Christus.
Het evangelie van Christus gaat uit door de
prediking. Het gaat zoo uit door de geheele we
reld. En dat Evangelie gaat dan uit overwin
nende en op dat het overwinne.
Reeds had in den tijd van Johannes dat Evan
gelie groote overwinningen behaald. Een macht
was het Evangelie geworden in Rome, Efeze,
Antiochie en zoovele plaatsen meer. En het
Evangelie zou blijven uitgaan overwinnende,
steeds zou het nieuwe terreinen veroveren om
in het einde volkomen te overwinnen.
Zoo wordt ons dus in den ruiter op het witte
paard zinnebeeldig voorgesteld de zegevierende
loop van het Evangelie over de wereld.
Dat was dan in Johannes' dagen goeddeels
nog profetie. Maar die profetie is daarna ge
lijk wij nu kunnen zien vervuld. Over de
geheele wereld zijn er de millioenen, die zich
gewonnen gegeven hebben aan het Evangelie
van Christus en zich onderworpen hebben aan
den Christus.
Dat is dan niet gegaan zonder strijd. Dat is
niet zóó gegaan, dat de wereld en de macht
hebbers der wereld zich voetstoots aan het Evan
gelie hebben onderworpen. Het ging juist anders
om. Tegenstand heeft de wereld tegen dat Evan
gelie geboden. Den strijd tegen dat Evangelie
aangebonden en in dien strijd gebruik gemaakt
van allerlei wapenen, zelfs van de vervolging tot
den dood, van schavotten en brandstapels.
Maar in dien strijd overwon dan de ruiter
op het witte paard. En in dien strijd, die ook
nu nog tegen het Evangelie gestreden wordt,
zal hij overwinnen.
Het Evangelie van Christus zal zegevieren.
HEIJ.