UIT DE HISTORIE.
FEUILLETON
KLATERGOUD
De Farizeërs.
Gescheiden waren dan nu de Farizeërs van
de Sadduceërs. Johannes Hyrkanus (135104
vóór Chr.) trachtte nog wel het volk voor zich
te winnen door het te bevrijden van die lastige
wetten der Farizeërs, maar het volk koos open
lijk de zijde van de „blinde leidslieden", men
keerde zich scherp tegen den vorst.
Zoo werd het land nog meer verdeeld.
Vervolging werd het onder Alexander Jan
neus (10376). Openlijk koos hij de zijde van
de aristocratische Sadduceesche partij. Zeer vele
Farizeërs vluchtten uit hun land. De broeder
van de Koningin, Simeon, zoon van Shetah,
hoofd van de partij der Farizeërs, achtte zijn
leven slechts veilig door haar geheime bescher
ming.
Het is waar dat Janneus later wel met aan
biedingen kwam tot de Farizeërs, om weer ver
zoening tot stand te brengen, maar ze konden
het niet verdragen, dat de ruwe soldaat, de we-
reldling, tevens de functie van Hooge Priester
bekleedde.
Als Janneus sterft, dan geven de Farizeërs hem
een prachtige begrafenis, na een wenk van de
koningin die steeds aan de zijde van de Farizeërs
had gestaan.
Bovendien werd het hun op deze wijze mo
gelijk gemaakt hun vreugde te uiten over de
dood van hun vijand.
Na deze donkere dagen in het leven van de
Farizeërs komen er blijdere, als koningin Alexan
dra Salomo op de troon komt (7667). Jozefus
verhaalt, dat Janneus haar geadviseerd zou heb
ben openlijk de zijde te kiezen van de Farizeërs.
We zien dan ook onder haar regeering het
Farizeïsme zich ontwikkelen tot een macht, waar
mede we telkens kennis maken in het Nieuwe
Testament.
Koningin Alexandra Salome, of zooals ze
eigenlijk heet Salampsio, gaf feitelijk gedurende
haar negenjarige regeering het bestuur over aan
de Farizeërs. De hierboven genoemde Simeon,
zoon van Shetah, haar broeder, wordt eerste
Minister. Het is waar dat de Farizeërs steeds
wars zijn geweest van alle politieke inmenging.
Godsdienst en politiek moeten gescheiden wor
den En al nemen ze dan nu ook in deze negen
jarige periode deel aan de regeering, dat neemt
niet weg, dat ze vóór alle dingen de godsdien
stige belangen van het land naar hun opvatting
dienen.
Ook nu ze de kracht ïn handen hebben, hand
haven ze zooveel mogelijk hun oude stelling.
Gereformeerde Kerk van Middelburg.
In het jaar 1837 wordt op 13 Januari de eer
ste vergadering gehouden. Daarin wordt over
twee brieven gehandeld
le. een brief om op te zenden aan Zijn Ex
cellentie den gouverneur
2e. een brief van de diakonie van Kruiningen.
De eerste zal ter inzage aan den bekenden
Ds. Scholten, algemeene correspondent, worden
opgezonden „tot voorkoming van abuisen".
De tweede brief zal nader worden overwogen.
Op de volgende vergadering op 20 Januari
besluit men aan Ds. Budding een brief te schrij
ven om „in zijn tegenwoordigheid te verrichten
de noodige werkzaamheden Betreffende Zijn
WelEerw. ampt als Herder en Leeraar".
Telkens gaan er stemmen op, om Ds. Buddingh
aan de gemeente van Middelburg te verbinden,
maar telkens stuit het af op den wil van den
reizenden predikant.
Ook wordt in deze vergadering een broeder
vermaand vanwege een misdaad begaan op 11
Dec. 1836. „Onder beding van genade betuigt
deze broeder zicht in de toekomst voor zulk een
wangedrag te wachten."
Op 27 Jan. is Ds. Buddingh aanwezig. „Ge
arriveerd op den 26 Dezer En is besloten in
Zijn tegenwoordigheid tot het Beleggen van een
provinciale vergadering en besloten die te be
palen op Woensdag den 5 Februari 1837."
Alle gemeenten in de provincie zullen door
br. Assendelft worden aangeschreven om ge
melde vergadering bij te wonen.
„Voorts is gehandeld over het lossen der twee
gevangene Broeders Jacob Wisse en Weynands
van Biggekerke.
Op dien avond worden de noodige gelden
toegezegd door de broeders om bovengenoemde
broeders te bevrijden.
Den derden Februari wordt het agendum van
de provinciale vergadering vastgesteld door Ds.
DOOR
H. KINGMANS
24)
Dat stelde haar ook in staat, nu „gewoon"
tegenover Heino te zijn. Zij kon hem vergeven,
al bleef diep in haar hart sluimeren de liefde,
die zij voor hem koesterde. Nóg, ondanks het
feit, dat want het kon in Groningen niet ver
borgen blijven en mevrouw Heerema leed er
zeer onder Heino's levensbeschouwing was
afgegleden van het eenige vaste rotspunt, het
Woord van God.
Dien Zondagmiddag was Martha op bezoek
bij haar vriendin en moeder en zoon waren naar
Helpman gewandeld, te gast bij Tjaard en Truus.
Het was op het laatst van Mei en een schit
terende dag weer. Zoodat Heino met graagte
het aanbod van Tjaard aanvaardde, om een
kleine wandeling te gaan maken.
Zij verlieten de moderne, geriefelijke woning
in Helpman en liepen den Heereweg op, in de
richting van de stad, aan de linkerzijde van den
weg.
„Laat ons rechts gaan loopen, want daar ginds
begint de stroom", zei Tjaard.
Op een veld tusschen Groningen en Haren,
liggende in laatstgenoemde gemeente, zou een
voetbalwedstrijd gehouden worden. Tjokvolle
trams reden er heen, terwijl een stroom van
voetgangers hen tegemoet liep.
Dus staken zij den weg over, om aan de
Budding op een gemeentevergadering ten huize
van J. Minderhout.
Ook blijkt op die vergadering dat de leden
van de Gereformeerde Kerk die te Nieuwland
wonen, bezwaar hebben tegen het aanvragen
van vrijheid aan den koning.
Aan die broeders zal worden verzocht hun
bezwaren op een volgende vergadering in te
brengen.
OUSSOREN.
UIT DE DAGEN DER AFSCHEIDING.
41. Gedachtenisviering (vervolg).
Veel was er te gedenken van wat God in de
veertig jaren, dat Hij ze geleid had, had doen
ondervinden. Nu eens klonken de woorden diep
ernstig, als de moeiten en benauwingen in her
innering werden gebracht, en dan weer werd
een gulle lach gehoord, als er komische voor
vallen uit die dagen werden verhaald. Ook ble
ven de herinneringen niet uit aan de verregaande
haat, die ze in Nederland hadden moeten ver
duren.
Een der eerste sprekers na Ds. J. van der
Meulen was A. T. Huizenga, die in 't oude va
derland al behoorde onder de volgelingen van
Ds. C. van der Meulen. Hij gaf een enkel staaltje
van de bittere vijandschap, die ook hij had on
dervonden. „Op zekeren dag", zoo verhaalde
hij, „was ik in een sloot gevallen en in groot
gevaar van te verdrinken. Eenige voorbijgangers
zagen mijn gevaarlijken toestand en hoorden mijn
hulpgeroep. Maar in plaats van mij te helpen,
gingen zij lachend voorbij, roepend„Laat die
vervloekte Cocksiaan maar verzuipen".
Ds. J. H. Karsten, die de reis van New York
naar Michigan schetste en 't verblijf der eerste
dagen in de bosschen, verhaalde tot groot ver
maak van de jongeren, dat eens twee jongens
van Jan Hulst alles in opschudding brachten door
te zeggen, dat ze een beer hadden hooren „brom
men en brullen", 't Bleek echter bij nader onder
zoek niet een beer geweest te zijn, maar ,,'t ge
brul van een ossendrijver, die met stok en stem
de loome dieren met hun vracht door het bosch
trachtte te drijven". Op boeiende wijze schetste
hij de ervaringen der eerste emigranten en de
schoone eenheid, die er heerschte, ook nog, toen
uit verschillende provincieën, menschen van zoo
onderscheiden geaardheid zich bijeen voegden.
En woorden had hij te kort, als 't er op aan
kwam om „hulde te brengen aan den doorluch-
tigen pionier Ds. van der Meulen, wiens beeld,
zei hij, eerst door den lateren geschiedschrijver
in het juiste licht zal kunnen gesteld worden.
Hij was de man uit het volk en nochtans boven
het volk, gelijk elk ware volksleider. Hij was
de vraagbaak van allen en voor allen toeganke
lijk. Hij kon zijn moed en sterkte in God als 't
ware overstorten in de deelgenooten van zijn
lot. Grootsch was zijn doel met de landverhui
zing, heilig zijn beginsel, machtig zijn werk. Eere
zij zijn nagedachtenis door voort te bouwen op
den grondslag door hem en zijn medearbeiders
gelegd."
De toespraken werden afgewisseld door psalm
gezang en verzen als Ps. 77:7, 118: 1, 136: 1
e.a. vertolkten den dank aan God. Het merk
waardige was, dat op dezen dankdag een gratis
maaltijd voor die duizenden was aangericht, alles
door vrijwillige bijdragen bekostigd, 't Was een
schoone illustratie van de woorden uit Psalm 107,
waarmee het toen en thans geteekend was
„Want Hij heeft de dorstige ziel verzadigd en
Hij heeft de hongerige ziel met goed vervuld".
Op de plaats waar ze hongerig en dorstig had
den omgezworven in de woestijn, konden nu de
duizenden mildelijk gevoed worden. Ze aten en
dronken aan een gemeenschappelijken tafel der
dankzegging. Bij het begin werd een indrukwek
kend gebed opgezonden door den heer J. H.
Stegink, terwijl de dankzegging werd gedaan door
den heer Harm Krans. Het verslag meldt er van:
„Voor en nevens de Gereformeerde Kerk waren
lange tafels gezet. Aan de eerste waren de oud
ste nederzetters gezeten. Daarna de tafels voor
de bezoekers van elders en vervolgens de plaats-
genooten. Het voeden van de duizenden ging
van de hand op een wijze, waarvoor Zeelands
burgerij den hoogsten lof toekomt. Er was groote
vrees geweest, dat het onmogelijk zou blijken,
die groote schare te kunnen voeden, maar die
vrees is ongegrond gebleken. Heerlijk gebak,
fijne broodjes met vleesch op nette schotels toe
gediend."
Om te doen verstaan hoe dit alles, vooral bij
de ouden, de harten roerde en den lof voor God
nog grooter maakte, in een telkens herhaald
rechterzijde, langs de gevangenis en den water
toren te loopen.
„Afgedacht van den Zondag, begrijp ik niet,
waar de menschen genoegen in scheppen, om
met duizenden naar zoo'n wedstrijd te gaan
zien", zei Tjaard. „En hoe zij zich aanstellen,
als er een kool gemaakt wordtVaak hooren
wij in huis het geloei. Want geloei is het. 't Is
net, of er een kudde beesten bezig is. En dat
zijn dan verstandige menschen, van vleesch en
bloed en ziel."
„Och, zij moeten toch wat hebben", meende
Heino onverschillig. „Hoe zullen zij anders den
Zondag doorbrengen Je moet trouwens ook
niet zoo minachtend over sport spreken. Daar
zit wel iets goeds in."
„Is dat sport, dat twee-en-twintig menschen
tegen een bal trappen en duizenden er naar kij
ken Is dat sport voor die duizenden 'k Heb
niets tegen sport, mits met mate beoefend, maar
je meent toch niet in ernst, dat die duizenden
de sport beoefenen Keel- en longensport, ja.
daar heb je gelijk in."
„Zoo is het leven immers in alles Er zijn
altijd daders en toeschouwers", dacht Heino fi
losofisch. Overigens wist hij zelf niet goed, wat
hij bedoelde en Tjaard begreep van de redenee
ring heel niets.
Bij het Sterrebosch staken zij weer den weg
over, om een pad in te slaan, dat langs de Zui
derbegraafplaats liep, het kerkhof, waar ook hun
vader begraven lag.
Het pad liep langs de oude papiermolen, om
uit te komen aan de Noord-Willemsvaart.
Vermoedelijk hadden Tjaards gedachten ver-
Daden als Uw groote daan, Treft men nergens
elders aan", moet het vergelijk getroffen wor
den, tusschen 1847 en 1887. Dat kon te beter
omdat er in een tent (een loofhut), naar het
voorbeeld van 1847 gebouwd, een en ander uit
die dagen te zien was. Daar was gelegenheid
om een proefje te nemen van de spijze zooals
ze die in 1847 aten. Dat was gekookt koren,
overgoten met pompoenenstroop. Dat was de
middagkost voor den Zondag. Een feestmaal.
In de week werd zoo'n kostelijke spijs niet eens
genoten. Ook kon men daar koffie drinken als
in 1847. Gebrand koren was dat. Evenzoo was
te zien welke verlichting ze hadden. Een scho
teltje met vet, waarin een stukje katoen, was de
lamp. En als er gebeden of gedankt werd, werd
het zoolang uitgeblazen om vet en katoen te
sparen. Er was in diezelfde tent ook nog een
koffiemolen uit dien tijd en een kist, die toe
behoord had aan Ds. van der Meulen en vele
andere voorwerpen. De heer Slabbekoorn gaf
gaarne de gevraagde inlichtingen. In het licht
van dat alles was die maaltijd nog meer een
vreugdvolle maaltijd, waarbij de liederen op
klonken tot Gods lof. De heeren J. Huizenga,
Jan Goossens en R. ten Have genoten de eer
om voorzanger te zijn. Ds. M. Colijn van Spring
Lake bespeelde het orgel.
Na den maaltijd traden weer onderscheiden
sprekers op. En in rijke variatie van tonen werd
van allen dezelfde danktoon gehoord en allen
roemden op hoogen toon de schoone en geze
gende leiding van Ds. van der Meulen, die als
een Mozesfiguur, met wondere zachtmoedigheid
en groote wijsheid hen door die woestijn geleid
had.
De oudste inwoneres van Zeeland, Keetje Rij-
chel, die reeds meer dan 90 jaar oud was, was
ook in het midden. Ze was door hare kinderen
naar de „feesttent" geleid om te hooren en te
zien wat er plaats vond.
Een der oudste nederzetters, J. H. Stegink,
die reeds in 1846 met Ds. Van Raalte was aan
gekomen betrad nog het spreekgestoelte. Zijn
waardige verschijning en zijn woord beide roer
den de harten der schare. Hij gevoelde zich ge
drongen een woord tot de jeugdigen te spreken.
Hij riep hun toe, dat als de oudsten straks zou
den zijn heengegaan, ze toch den God der Va
deren niet zouden vergeten noch verlaten, en
hij besloot met een vaderlijken zegen over het
nakroost.
De oudste mannelijke bewoner van Zeeland,
H. Keppel, een man van 82 jaar, die 't leven
steeds van den vroolijken kant had bekeken,
wilde ook nog wel eens iets uit zijn ervaring
vertellen en trad als vrijwillig spreker op. Hij
verhaalde dan, dat hij eens te Grand-Rapids was
met een kar, een paar klompen aan de voeten.
Die „houten schoenen" hadden zóó de aadnacht
getrokken van een Amerikaan, dat deze ze van
hem kocht voor 2 shillings, hoewel ze van 't ge
sprokene bij den verkoop, van elkander geen
woord hadden verstaan. Hij kwam bij die gele
genheid ook in den korenmolen van den heer
Sweet, waar destijds Frans van Driele als knecht
werkzaam was. Nadat die beide Hollanders el
kander begroet hadden, gaf Kappel aan Van
Driele te verstaan, dat het in de kolonie er maar
schraaltjes bij stond. Ds. van der Meulen preekte
wel, dat het een aard had, maar 't was er toch
bepaald schraal. Van Driele gaf hem toen twee
vaten meel en toen hij blijmoedig met zijn vracht
je op reis was, brak de as van zijn kar. Een
Amerikaan hielp hem met een stuk hout voor
een as, en om te voorkomen, dat het rad er af-
loopen zou, maakte hij er een prop aan van de
slip van zijn hemd. En onder de uitroep „Voor
uit hoor ja, bedankt trok hij verder. De Ame
rikaan verstond er niets van, maar Keppel was
geholpen. Na vier dagen kwam hij weer thuis,
gaf een der vaten meel aan Ds. van der Meulen
en behield het andere voor zich.
Het slotwoord werd gesproken door Ds. P.
de Pree van Grand-Rapids. Spreker trok een
vergelijk tusschen het verleden en het heden,
vooral met het oog op het geestelijk leven. Het
was een aangrijpend en indrukwekkend woord.
Het nageslacht, zoo zeide hij, toonde wel te wil
len gaan het pad, dat met forsche strepen was
geteekend door de ouden, op het gebied van het
natuurlijke leven van daar, dat er vooruitgang
was op stoffelijk gebied. Maar minder was er
gelet op den aangewezen weg tot bloei van het
geestelijk leven. Er waren allerlei afwijkingen te
bespeuren. Vooral kwam dat uit in een minderen
eerbied voor den dag des Heeren. De dienst van
God, zei hij, staat niet meer in het centrum, als
bij de ouden. Thans zoeken velen hun vermaak
elders het wordt zinnelijk genot. En ter wille
toefd bij den doode op het kerkhof, om dan,
door associatie, te verwijlen bij zijn moeder, want
hij zeide opeens, zonder eenige aanleiding: „Vind
je niet, dat moeder er oud begint uit te zien
Me dunkt, het moet jou, die altijd afwezig is,
nog veel meer opvallen dan ons".
,,'k Heb ook gedachtmoeder wordt oud.
Maar ja, wat wil je Wij worden ook een dagje
ouder."
Heino drukte zich in veel opzichten onver
schillig uit. Het irriteerde Tjaard, maar hoewel
hij, als oudere broeder, met gezag spreken kon,
maakte hij er Heino toch geen verwijt van. Hij
wilde hem niet ontstemmen, daar hij opzettelijk
de wandeling had voorgesteld, om eens met hem
te praten, wanneer daarvoor althans een ge
schikt oogenblik komen zou.
Tjaard behoefde evenwel het gesprek niet met
tact te leiden naar het doel, waar hij het hebben
wilde, want ongemerkt zat hij er in eenen in.
Een losse opmerking over een Amsterdamsch
predikant was er de aanleiding toe.
„Ik ken hem wel", zei Tjaard. „Onlangs heeft
hij hier gepreekt. Een preek, om nooit te ver
geten. Spreek je hem wel eens
„Ik?" vroeg Heino vol verwondering. „Ik
spreek nooit een predikant."
„Leef je dan heel niet mee
„Och", zei Heino onwillig, duidelijk toonend,
dat hij het gesprek liever op neutraal terrein
had, „je bent in de week druk met allerlei be
sognes, dat je niet mee kunt leven."
„Een uitvlucht", meende Tjaard kort en bon
dig en warm wordend. „Ook hier moet de mid
denweg bewandeld, Wij mogen niet vervallen
van een wereldsch gewin worden dikwijls de
vrome lessen en vingerwijzingen, der voor
vaderen vergeten of ter zijde geschoven. Thans
is veler leuze „Schept vreugd in 't leven", ter
wijl de zucht naar goud, genot en ijdelheden ma
tigheid, godsdienstzin, vertrouwen op God veel-
zins heeft verdrongen. Spreker wees op de nood
zakelijkheid om terug te keeren tot de lessen
en raadgevingen der ouders en de gedane af
wijkingen te herstellen. Staande bij de graven
van de vaderen, die reeds bij God leven, zweren
we plechtig den eed van getrouwheid aan het
geloof der vaderen, zweren we met opgeheven
hand en gebogen hoofd, dat we een heiligen
oorlog zullen aanbinden tegen alles wat ons nog
zou kunnen afleiden van het rechte pad, opdat
de opdracht van Van Raalte eer bewezen worde:
„De erfenis worde u opgedragen zij blinke in
uwe handen als Gods stad op aarde
Het was eene schoone gedachte van den heer
Van Loo, om thans, nu ze met zoovele duizen
den bijeen waren, als dankoffer aan den Heere,
een gave voor de Zending bijeen te brengen.
Daartoe zou dan een bus geplaatst worden op
een plaats, waar allen moesten passeeren. Liefde
voor den arbeid der Zending onder de heidenen,
was al vroeg onder hen opgerezen en werd nog
steeds aangewakkerd. Zoo is de kracht ontwik
keld voor den Zendingsarbeid, die in deze eeuw
met vrucht wordt verricht. De stemming was
er ook te Zeeland wel om een feestgave te geven
en die zou nog sterker worden als na het hooren
van de gedenkredenen, straks het gedenkteeken
zou worden gezien.
F. STAAL Pz.
ZEEUWSCH-VLAAMSCHE BRIEVEN,
Zaamslag, Mei 1935
Van onbekende zijde ontving ik eenige weken
geleden het Aprilnummer van het „Maandblad
ten dienste der Gereformeerde Kerken in België",
misschien met het doel om over dit blad en in
't algemeen over den geestelijken arbeid in Bel
gië en Frankrijk iets te zeggen.
Met veel belangstelling en groote blijdschap
heb ik kennis genomen van den inhoud van dit
royaal uitgegeven, vele artikelen bevattende blad.
Wat is het begin al treffend de opgaven der
preekbeurten. We treffen daar niet alleen de
Belgische steden Antwerpen, Mechelen enz. aan.
maar ook Parijs vindt hier een plaats.
Is 't niet heerlijk dat zelfs in de hoofdstad van
Frankrijk 's Zondags de Gereformeerde waar
heid gepredikt wordt
De gedachten vermenigvuldigen zich bij het
lezen
Parijs
Kerkgebouw La Chapelle de l'église reformée
de Passy, rue Lekain, 3.
Godsdienstoefening Zondagmorgen, 14 April
om 10.30 uur, door Ds. J. Maaskant van Brussel.
Hoe hebben we God er voor te danken, dat
Hij een aantal jonge, actieve predikanten ons
gegeven heeft, die met lust en zegen arbeiden in
België en Frankrijk.
Ds. Maaskant schrijft in dit nummer een ar
tikel „Onze kringen in Frankrijk" en merkt
daarin op, dat het voor de propaganda van het
werk wat waard zou zijn, indien de Verstrooiden-
predikant op zijn reizen vergezeld werd door een
journalist of schrijver, die zijn indrukken weer
kon geven van het werk, waarbij de predikant
eigenlijk te nauw betrokken is om het zelf te
doen.
Op Zondag 17 Maart is te Parijs het Heilig
Avondmaal gevierd. Zaterdagavond 16 Maart
hadden de verstrooide Gereformeerden een dienst
ten huize van den heer Warmenhoven te Parijs,
ter voorbereiding van het Heilig Avondmaal.
Na deze samenkomst moesten sommigen nog
30 K.M. terug naar huis, en den volgenden mor
gen dezelfde afstand weer afleggen naar de plaats
van vergadering.
Ds. Maaskant acht zulke intieme samenkom
sten naast de gewone diensten in de kerk van
groote beteekenis. Wat hij schrijft is belangrijk
genoeg om 't even letterlijk aan te halen„Men
is in dezen tijd erg druk over Buchmann-bewe-
ging en ik wil daarover geen kritiek hier uitspre
ken, maar dat is zeker, dat aan zulke samenkom
sten als men in Parijs onder elkaar heeft ook
als de predikant er niet bij is ons Gerefor
meerde leven behoefte heeft en die in alle eeuwen
hebben gediend om naast het kerkelijk leven het
geloof te bewaren en te versterken. Men leert
zoo meer begrijpen, wat men geestelijk aan elkaar
heeft en hoe God ons voor elkaar gebruiken wil
tot onderlinge opbouwing. Vooral in een stad
in het uiterste, dat wij ons werk verwaarloozen,
om de zaken van Gods koninkrijk te behartigen.
Maar het is ook verkeerd, om die zaken te ver
waarloozen en alleen op te gaan in ons werk."
„Wat kan ik nu in zoo'n vreemde stad
meende Heino, die van het onderwerp, dat hem
maar matig aanstond, af wilde. „Er zijn werkers
genoeg."
„Dat is onmogelijk. Er zijn overal werkers te
kort. Jouw gemakzucht deugt niet, Heino. Als
het tenminste gemakzucht is."
„Hoe bedoel je dat?" vroeg de ander scherp.
Tjaard bleef volkomen kalm, vast besloten,
om het gesprek door te zetten. Zij liepen alleen
op het smalle zandpad, dat overging in een ver
breed pad tusschen bloeiende hagen.
„Het kan ook onverschilligheid zijn", merkte
hij op.
„En als het dat nu eens was", klonk het uit
dagend uit Heino's mond.
„Dan was je diep te beklagen, mijn jongen",
zei Tjaard.
„Van jouw standpunt misschien wel", meende
Heino. „Maar ik denk er iets anders over."
„Het komt er niet op aan, hoe jij er over
denkt en hoe ik er over denk en wat de men
schen er van zeggen. Het komt er op aan, hoe
God er over denkt. Heino, ik vrees, dat het
niet goed met je staat en dat je en in Rotterdam
en nu in Amsterdam verkeerde wegen bewan
delt.
„Het oude liedje", zei Heino bitter. „Men
schen van de wereld deugen niet."
(Wordt vervolgd)