UIT DE HISTORIE. FEUILLETON KLATERGOUD De Farizeërs. Gescheiden waren dan nu de Farizeërs van de Sadduceërs. Johannes Hyrkanus (135104 vóór Chr.) trachtte nog wel het volk voor zich te winnen door het te bevrijden van die lastige wetten der Farizeërs, maar het volk koos open lijk de zijde van de „blinde leidslieden", men keerde zich scherp tegen den vorst. Zoo werd het land nog meer verdeeld. Vervolging werd het onder Alexander Jan neus (10376). Openlijk koos hij de zijde van de aristocratische Sadduceesche partij. Zeer vele Farizeërs vluchtten uit hun land. De broeder van de Koningin, Simeon, zoon van Shetah, hoofd van de partij der Farizeërs, achtte zijn leven slechts veilig door haar geheime bescher ming. Het is waar dat Janneus later wel met aan biedingen kwam tot de Farizeërs, om weer ver zoening tot stand te brengen, maar ze konden het niet verdragen, dat de ruwe soldaat, de we- reldling, tevens de functie van Hooge Priester bekleedde. Als Janneus sterft, dan geven de Farizeërs hem een prachtige begrafenis, na een wenk van de koningin die steeds aan de zijde van de Farizeërs had gestaan. Bovendien werd het hun op deze wijze mo gelijk gemaakt hun vreugde te uiten over de dood van hun vijand. Na deze donkere dagen in het leven van de Farizeërs komen er blijdere, als koningin Alexan dra Salomo op de troon komt (7667). Jozefus verhaalt, dat Janneus haar geadviseerd zou heb ben openlijk de zijde te kiezen van de Farizeërs. We zien dan ook onder haar regeering het Farizeïsme zich ontwikkelen tot een macht, waar mede we telkens kennis maken in het Nieuwe Testament. Koningin Alexandra Salome, of zooals ze eigenlijk heet Salampsio, gaf feitelijk gedurende haar negenjarige regeering het bestuur over aan de Farizeërs. De hierboven genoemde Simeon, zoon van Shetah, haar broeder, wordt eerste Minister. Het is waar dat de Farizeërs steeds wars zijn geweest van alle politieke inmenging. Godsdienst en politiek moeten gescheiden wor den En al nemen ze dan nu ook in deze negen jarige periode deel aan de regeering, dat neemt niet weg, dat ze vóór alle dingen de godsdien stige belangen van het land naar hun opvatting dienen. Ook nu ze de kracht ïn handen hebben, hand haven ze zooveel mogelijk hun oude stelling. Gereformeerde Kerk van Middelburg. In het jaar 1837 wordt op 13 Januari de eer ste vergadering gehouden. Daarin wordt over twee brieven gehandeld le. een brief om op te zenden aan Zijn Ex cellentie den gouverneur 2e. een brief van de diakonie van Kruiningen. De eerste zal ter inzage aan den bekenden Ds. Scholten, algemeene correspondent, worden opgezonden „tot voorkoming van abuisen". De tweede brief zal nader worden overwogen. Op de volgende vergadering op 20 Januari besluit men aan Ds. Budding een brief te schrij ven om „in zijn tegenwoordigheid te verrichten de noodige werkzaamheden Betreffende Zijn WelEerw. ampt als Herder en Leeraar". Telkens gaan er stemmen op, om Ds. Buddingh aan de gemeente van Middelburg te verbinden, maar telkens stuit het af op den wil van den reizenden predikant. Ook wordt in deze vergadering een broeder vermaand vanwege een misdaad begaan op 11 Dec. 1836. „Onder beding van genade betuigt deze broeder zicht in de toekomst voor zulk een wangedrag te wachten." Op 27 Jan. is Ds. Buddingh aanwezig. „Ge arriveerd op den 26 Dezer En is besloten in Zijn tegenwoordigheid tot het Beleggen van een provinciale vergadering en besloten die te be palen op Woensdag den 5 Februari 1837." Alle gemeenten in de provincie zullen door br. Assendelft worden aangeschreven om ge melde vergadering bij te wonen. „Voorts is gehandeld over het lossen der twee gevangene Broeders Jacob Wisse en Weynands van Biggekerke. Op dien avond worden de noodige gelden toegezegd door de broeders om bovengenoemde broeders te bevrijden. Den derden Februari wordt het agendum van de provinciale vergadering vastgesteld door Ds. DOOR H. KINGMANS 24) Dat stelde haar ook in staat, nu „gewoon" tegenover Heino te zijn. Zij kon hem vergeven, al bleef diep in haar hart sluimeren de liefde, die zij voor hem koesterde. Nóg, ondanks het feit, dat want het kon in Groningen niet ver borgen blijven en mevrouw Heerema leed er zeer onder Heino's levensbeschouwing was afgegleden van het eenige vaste rotspunt, het Woord van God. Dien Zondagmiddag was Martha op bezoek bij haar vriendin en moeder en zoon waren naar Helpman gewandeld, te gast bij Tjaard en Truus. Het was op het laatst van Mei en een schit terende dag weer. Zoodat Heino met graagte het aanbod van Tjaard aanvaardde, om een kleine wandeling te gaan maken. Zij verlieten de moderne, geriefelijke woning in Helpman en liepen den Heereweg op, in de richting van de stad, aan de linkerzijde van den weg. „Laat ons rechts gaan loopen, want daar ginds begint de stroom", zei Tjaard. Op een veld tusschen Groningen en Haren, liggende in laatstgenoemde gemeente, zou een voetbalwedstrijd gehouden worden. Tjokvolle trams reden er heen, terwijl een stroom van voetgangers hen tegemoet liep. Dus staken zij den weg over, om aan de Budding op een gemeentevergadering ten huize van J. Minderhout. Ook blijkt op die vergadering dat de leden van de Gereformeerde Kerk die te Nieuwland wonen, bezwaar hebben tegen het aanvragen van vrijheid aan den koning. Aan die broeders zal worden verzocht hun bezwaren op een volgende vergadering in te brengen. OUSSOREN. UIT DE DAGEN DER AFSCHEIDING. 41. Gedachtenisviering (vervolg). Veel was er te gedenken van wat God in de veertig jaren, dat Hij ze geleid had, had doen ondervinden. Nu eens klonken de woorden diep ernstig, als de moeiten en benauwingen in her innering werden gebracht, en dan weer werd een gulle lach gehoord, als er komische voor vallen uit die dagen werden verhaald. Ook ble ven de herinneringen niet uit aan de verregaande haat, die ze in Nederland hadden moeten ver duren. Een der eerste sprekers na Ds. J. van der Meulen was A. T. Huizenga, die in 't oude va derland al behoorde onder de volgelingen van Ds. C. van der Meulen. Hij gaf een enkel staaltje van de bittere vijandschap, die ook hij had on dervonden. „Op zekeren dag", zoo verhaalde hij, „was ik in een sloot gevallen en in groot gevaar van te verdrinken. Eenige voorbijgangers zagen mijn gevaarlijken toestand en hoorden mijn hulpgeroep. Maar in plaats van mij te helpen, gingen zij lachend voorbij, roepend„Laat die vervloekte Cocksiaan maar verzuipen". Ds. J. H. Karsten, die de reis van New York naar Michigan schetste en 't verblijf der eerste dagen in de bosschen, verhaalde tot groot ver maak van de jongeren, dat eens twee jongens van Jan Hulst alles in opschudding brachten door te zeggen, dat ze een beer hadden hooren „brom men en brullen", 't Bleek echter bij nader onder zoek niet een beer geweest te zijn, maar ,,'t ge brul van een ossendrijver, die met stok en stem de loome dieren met hun vracht door het bosch trachtte te drijven". Op boeiende wijze schetste hij de ervaringen der eerste emigranten en de schoone eenheid, die er heerschte, ook nog, toen uit verschillende provincieën, menschen van zoo onderscheiden geaardheid zich bijeen voegden. En woorden had hij te kort, als 't er op aan kwam om „hulde te brengen aan den doorluch- tigen pionier Ds. van der Meulen, wiens beeld, zei hij, eerst door den lateren geschiedschrijver in het juiste licht zal kunnen gesteld worden. Hij was de man uit het volk en nochtans boven het volk, gelijk elk ware volksleider. Hij was de vraagbaak van allen en voor allen toeganke lijk. Hij kon zijn moed en sterkte in God als 't ware overstorten in de deelgenooten van zijn lot. Grootsch was zijn doel met de landverhui zing, heilig zijn beginsel, machtig zijn werk. Eere zij zijn nagedachtenis door voort te bouwen op den grondslag door hem en zijn medearbeiders gelegd." De toespraken werden afgewisseld door psalm gezang en verzen als Ps. 77:7, 118: 1, 136: 1 e.a. vertolkten den dank aan God. Het merk waardige was, dat op dezen dankdag een gratis maaltijd voor die duizenden was aangericht, alles door vrijwillige bijdragen bekostigd, 't Was een schoone illustratie van de woorden uit Psalm 107, waarmee het toen en thans geteekend was „Want Hij heeft de dorstige ziel verzadigd en Hij heeft de hongerige ziel met goed vervuld". Op de plaats waar ze hongerig en dorstig had den omgezworven in de woestijn, konden nu de duizenden mildelijk gevoed worden. Ze aten en dronken aan een gemeenschappelijken tafel der dankzegging. Bij het begin werd een indrukwek kend gebed opgezonden door den heer J. H. Stegink, terwijl de dankzegging werd gedaan door den heer Harm Krans. Het verslag meldt er van: „Voor en nevens de Gereformeerde Kerk waren lange tafels gezet. Aan de eerste waren de oud ste nederzetters gezeten. Daarna de tafels voor de bezoekers van elders en vervolgens de plaats- genooten. Het voeden van de duizenden ging van de hand op een wijze, waarvoor Zeelands burgerij den hoogsten lof toekomt. Er was groote vrees geweest, dat het onmogelijk zou blijken, die groote schare te kunnen voeden, maar die vrees is ongegrond gebleken. Heerlijk gebak, fijne broodjes met vleesch op nette schotels toe gediend." Om te doen verstaan hoe dit alles, vooral bij de ouden, de harten roerde en den lof voor God nog grooter maakte, in een telkens herhaald rechterzijde, langs de gevangenis en den water toren te loopen. „Afgedacht van den Zondag, begrijp ik niet, waar de menschen genoegen in scheppen, om met duizenden naar zoo'n wedstrijd te gaan zien", zei Tjaard. „En hoe zij zich aanstellen, als er een kool gemaakt wordtVaak hooren wij in huis het geloei. Want geloei is het. 't Is net, of er een kudde beesten bezig is. En dat zijn dan verstandige menschen, van vleesch en bloed en ziel." „Och, zij moeten toch wat hebben", meende Heino onverschillig. „Hoe zullen zij anders den Zondag doorbrengen Je moet trouwens ook niet zoo minachtend over sport spreken. Daar zit wel iets goeds in." „Is dat sport, dat twee-en-twintig menschen tegen een bal trappen en duizenden er naar kij ken Is dat sport voor die duizenden 'k Heb niets tegen sport, mits met mate beoefend, maar je meent toch niet in ernst, dat die duizenden de sport beoefenen Keel- en longensport, ja. daar heb je gelijk in." „Zoo is het leven immers in alles Er zijn altijd daders en toeschouwers", dacht Heino fi losofisch. Overigens wist hij zelf niet goed, wat hij bedoelde en Tjaard begreep van de redenee ring heel niets. Bij het Sterrebosch staken zij weer den weg over, om een pad in te slaan, dat langs de Zui derbegraafplaats liep, het kerkhof, waar ook hun vader begraven lag. Het pad liep langs de oude papiermolen, om uit te komen aan de Noord-Willemsvaart. Vermoedelijk hadden Tjaards gedachten ver- Daden als Uw groote daan, Treft men nergens elders aan", moet het vergelijk getroffen wor den, tusschen 1847 en 1887. Dat kon te beter omdat er in een tent (een loofhut), naar het voorbeeld van 1847 gebouwd, een en ander uit die dagen te zien was. Daar was gelegenheid om een proefje te nemen van de spijze zooals ze die in 1847 aten. Dat was gekookt koren, overgoten met pompoenenstroop. Dat was de middagkost voor den Zondag. Een feestmaal. In de week werd zoo'n kostelijke spijs niet eens genoten. Ook kon men daar koffie drinken als in 1847. Gebrand koren was dat. Evenzoo was te zien welke verlichting ze hadden. Een scho teltje met vet, waarin een stukje katoen, was de lamp. En als er gebeden of gedankt werd, werd het zoolang uitgeblazen om vet en katoen te sparen. Er was in diezelfde tent ook nog een koffiemolen uit dien tijd en een kist, die toe behoord had aan Ds. van der Meulen en vele andere voorwerpen. De heer Slabbekoorn gaf gaarne de gevraagde inlichtingen. In het licht van dat alles was die maaltijd nog meer een vreugdvolle maaltijd, waarbij de liederen op klonken tot Gods lof. De heeren J. Huizenga, Jan Goossens en R. ten Have genoten de eer om voorzanger te zijn. Ds. M. Colijn van Spring Lake bespeelde het orgel. Na den maaltijd traden weer onderscheiden sprekers op. En in rijke variatie van tonen werd van allen dezelfde danktoon gehoord en allen roemden op hoogen toon de schoone en geze gende leiding van Ds. van der Meulen, die als een Mozesfiguur, met wondere zachtmoedigheid en groote wijsheid hen door die woestijn geleid had. De oudste inwoneres van Zeeland, Keetje Rij- chel, die reeds meer dan 90 jaar oud was, was ook in het midden. Ze was door hare kinderen naar de „feesttent" geleid om te hooren en te zien wat er plaats vond. Een der oudste nederzetters, J. H. Stegink, die reeds in 1846 met Ds. Van Raalte was aan gekomen betrad nog het spreekgestoelte. Zijn waardige verschijning en zijn woord beide roer den de harten der schare. Hij gevoelde zich ge drongen een woord tot de jeugdigen te spreken. Hij riep hun toe, dat als de oudsten straks zou den zijn heengegaan, ze toch den God der Va deren niet zouden vergeten noch verlaten, en hij besloot met een vaderlijken zegen over het nakroost. De oudste mannelijke bewoner van Zeeland, H. Keppel, een man van 82 jaar, die 't leven steeds van den vroolijken kant had bekeken, wilde ook nog wel eens iets uit zijn ervaring vertellen en trad als vrijwillig spreker op. Hij verhaalde dan, dat hij eens te Grand-Rapids was met een kar, een paar klompen aan de voeten. Die „houten schoenen" hadden zóó de aadnacht getrokken van een Amerikaan, dat deze ze van hem kocht voor 2 shillings, hoewel ze van 't ge sprokene bij den verkoop, van elkander geen woord hadden verstaan. Hij kwam bij die gele genheid ook in den korenmolen van den heer Sweet, waar destijds Frans van Driele als knecht werkzaam was. Nadat die beide Hollanders el kander begroet hadden, gaf Kappel aan Van Driele te verstaan, dat het in de kolonie er maar schraaltjes bij stond. Ds. van der Meulen preekte wel, dat het een aard had, maar 't was er toch bepaald schraal. Van Driele gaf hem toen twee vaten meel en toen hij blijmoedig met zijn vracht je op reis was, brak de as van zijn kar. Een Amerikaan hielp hem met een stuk hout voor een as, en om te voorkomen, dat het rad er af- loopen zou, maakte hij er een prop aan van de slip van zijn hemd. En onder de uitroep „Voor uit hoor ja, bedankt trok hij verder. De Ame rikaan verstond er niets van, maar Keppel was geholpen. Na vier dagen kwam hij weer thuis, gaf een der vaten meel aan Ds. van der Meulen en behield het andere voor zich. Het slotwoord werd gesproken door Ds. P. de Pree van Grand-Rapids. Spreker trok een vergelijk tusschen het verleden en het heden, vooral met het oog op het geestelijk leven. Het was een aangrijpend en indrukwekkend woord. Het nageslacht, zoo zeide hij, toonde wel te wil len gaan het pad, dat met forsche strepen was geteekend door de ouden, op het gebied van het natuurlijke leven van daar, dat er vooruitgang was op stoffelijk gebied. Maar minder was er gelet op den aangewezen weg tot bloei van het geestelijk leven. Er waren allerlei afwijkingen te bespeuren. Vooral kwam dat uit in een minderen eerbied voor den dag des Heeren. De dienst van God, zei hij, staat niet meer in het centrum, als bij de ouden. Thans zoeken velen hun vermaak elders het wordt zinnelijk genot. En ter wille toefd bij den doode op het kerkhof, om dan, door associatie, te verwijlen bij zijn moeder, want hij zeide opeens, zonder eenige aanleiding: „Vind je niet, dat moeder er oud begint uit te zien Me dunkt, het moet jou, die altijd afwezig is, nog veel meer opvallen dan ons". ,,'k Heb ook gedachtmoeder wordt oud. Maar ja, wat wil je Wij worden ook een dagje ouder." Heino drukte zich in veel opzichten onver schillig uit. Het irriteerde Tjaard, maar hoewel hij, als oudere broeder, met gezag spreken kon, maakte hij er Heino toch geen verwijt van. Hij wilde hem niet ontstemmen, daar hij opzettelijk de wandeling had voorgesteld, om eens met hem te praten, wanneer daarvoor althans een ge schikt oogenblik komen zou. Tjaard behoefde evenwel het gesprek niet met tact te leiden naar het doel, waar hij het hebben wilde, want ongemerkt zat hij er in eenen in. Een losse opmerking over een Amsterdamsch predikant was er de aanleiding toe. „Ik ken hem wel", zei Tjaard. „Onlangs heeft hij hier gepreekt. Een preek, om nooit te ver geten. Spreek je hem wel eens „Ik?" vroeg Heino vol verwondering. „Ik spreek nooit een predikant." „Leef je dan heel niet mee „Och", zei Heino onwillig, duidelijk toonend, dat hij het gesprek liever op neutraal terrein had, „je bent in de week druk met allerlei be sognes, dat je niet mee kunt leven." „Een uitvlucht", meende Tjaard kort en bon dig en warm wordend. „Ook hier moet de mid denweg bewandeld, Wij mogen niet vervallen van een wereldsch gewin worden dikwijls de vrome lessen en vingerwijzingen, der voor vaderen vergeten of ter zijde geschoven. Thans is veler leuze „Schept vreugd in 't leven", ter wijl de zucht naar goud, genot en ijdelheden ma tigheid, godsdienstzin, vertrouwen op God veel- zins heeft verdrongen. Spreker wees op de nood zakelijkheid om terug te keeren tot de lessen en raadgevingen der ouders en de gedane af wijkingen te herstellen. Staande bij de graven van de vaderen, die reeds bij God leven, zweren we plechtig den eed van getrouwheid aan het geloof der vaderen, zweren we met opgeheven hand en gebogen hoofd, dat we een heiligen oorlog zullen aanbinden tegen alles wat ons nog zou kunnen afleiden van het rechte pad, opdat de opdracht van Van Raalte eer bewezen worde: „De erfenis worde u opgedragen zij blinke in uwe handen als Gods stad op aarde Het was eene schoone gedachte van den heer Van Loo, om thans, nu ze met zoovele duizen den bijeen waren, als dankoffer aan den Heere, een gave voor de Zending bijeen te brengen. Daartoe zou dan een bus geplaatst worden op een plaats, waar allen moesten passeeren. Liefde voor den arbeid der Zending onder de heidenen, was al vroeg onder hen opgerezen en werd nog steeds aangewakkerd. Zoo is de kracht ontwik keld voor den Zendingsarbeid, die in deze eeuw met vrucht wordt verricht. De stemming was er ook te Zeeland wel om een feestgave te geven en die zou nog sterker worden als na het hooren van de gedenkredenen, straks het gedenkteeken zou worden gezien. F. STAAL Pz. ZEEUWSCH-VLAAMSCHE BRIEVEN, Zaamslag, Mei 1935 Van onbekende zijde ontving ik eenige weken geleden het Aprilnummer van het „Maandblad ten dienste der Gereformeerde Kerken in België", misschien met het doel om over dit blad en in 't algemeen over den geestelijken arbeid in Bel gië en Frankrijk iets te zeggen. Met veel belangstelling en groote blijdschap heb ik kennis genomen van den inhoud van dit royaal uitgegeven, vele artikelen bevattende blad. Wat is het begin al treffend de opgaven der preekbeurten. We treffen daar niet alleen de Belgische steden Antwerpen, Mechelen enz. aan. maar ook Parijs vindt hier een plaats. Is 't niet heerlijk dat zelfs in de hoofdstad van Frankrijk 's Zondags de Gereformeerde waar heid gepredikt wordt De gedachten vermenigvuldigen zich bij het lezen Parijs Kerkgebouw La Chapelle de l'église reformée de Passy, rue Lekain, 3. Godsdienstoefening Zondagmorgen, 14 April om 10.30 uur, door Ds. J. Maaskant van Brussel. Hoe hebben we God er voor te danken, dat Hij een aantal jonge, actieve predikanten ons gegeven heeft, die met lust en zegen arbeiden in België en Frankrijk. Ds. Maaskant schrijft in dit nummer een ar tikel „Onze kringen in Frankrijk" en merkt daarin op, dat het voor de propaganda van het werk wat waard zou zijn, indien de Verstrooiden- predikant op zijn reizen vergezeld werd door een journalist of schrijver, die zijn indrukken weer kon geven van het werk, waarbij de predikant eigenlijk te nauw betrokken is om het zelf te doen. Op Zondag 17 Maart is te Parijs het Heilig Avondmaal gevierd. Zaterdagavond 16 Maart hadden de verstrooide Gereformeerden een dienst ten huize van den heer Warmenhoven te Parijs, ter voorbereiding van het Heilig Avondmaal. Na deze samenkomst moesten sommigen nog 30 K.M. terug naar huis, en den volgenden mor gen dezelfde afstand weer afleggen naar de plaats van vergadering. Ds. Maaskant acht zulke intieme samenkom sten naast de gewone diensten in de kerk van groote beteekenis. Wat hij schrijft is belangrijk genoeg om 't even letterlijk aan te halen„Men is in dezen tijd erg druk over Buchmann-bewe- ging en ik wil daarover geen kritiek hier uitspre ken, maar dat is zeker, dat aan zulke samenkom sten als men in Parijs onder elkaar heeft ook als de predikant er niet bij is ons Gerefor meerde leven behoefte heeft en die in alle eeuwen hebben gediend om naast het kerkelijk leven het geloof te bewaren en te versterken. Men leert zoo meer begrijpen, wat men geestelijk aan elkaar heeft en hoe God ons voor elkaar gebruiken wil tot onderlinge opbouwing. Vooral in een stad in het uiterste, dat wij ons werk verwaarloozen, om de zaken van Gods koninkrijk te behartigen. Maar het is ook verkeerd, om die zaken te ver waarloozen en alleen op te gaan in ons werk." „Wat kan ik nu in zoo'n vreemde stad meende Heino, die van het onderwerp, dat hem maar matig aanstond, af wilde. „Er zijn werkers genoeg." „Dat is onmogelijk. Er zijn overal werkers te kort. Jouw gemakzucht deugt niet, Heino. Als het tenminste gemakzucht is." „Hoe bedoel je dat?" vroeg de ander scherp. Tjaard bleef volkomen kalm, vast besloten, om het gesprek door te zetten. Zij liepen alleen op het smalle zandpad, dat overging in een ver breed pad tusschen bloeiende hagen. „Het kan ook onverschilligheid zijn", merkte hij op. „En als het dat nu eens was", klonk het uit dagend uit Heino's mond. „Dan was je diep te beklagen, mijn jongen", zei Tjaard. „Van jouw standpunt misschien wel", meende Heino. „Maar ik denk er iets anders over." „Het komt er niet op aan, hoe jij er over denkt en hoe ik er over denk en wat de men schen er van zeggen. Het komt er op aan, hoe God er over denkt. Heino, ik vrees, dat het niet goed met je staat en dat je en in Rotterdam en nu in Amsterdam verkeerde wegen bewan delt. „Het oude liedje", zei Heino bitter. „Men schen van de wereld deugen niet." (Wordt vervolgd)

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1935 | | pagina 2