No. 21
Vrijdag 24 Mei 1935
49e Jaargang
WEEKBLAD VOOR DE GEREFORMEERDE KERKEN IN ZEELAND.
UIT HET WOORD.
DADERS DES WOORDS-
ZEEUW3CHE KERKBODE
REDACTIE: Ds. A. C. HEIJ TE KOUDEKERKE.
MEDEWERKERSD.D. L. BOUMA, W. M. LE COINTRE, F. J. v. d. ENDE, A. B. W. M, KOK, F. STAAL Pzn., A. SCHEELE en R. J. VAN DER VEEN
ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling 2.
Afzonderlijke nummers 8 cent.
ADVERTENTIEPRIJS 15 cent per regelbij jaarabonnement
yan minstens 500 regels belangrijke
reductie.
UITGAVE VAN DE
PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE
ADRES VAN DE ADMINISTRATIE:
FIRMA LITTOOIJ OLTHOFF, MIDDELBURG
Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot
Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ
OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg.
TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280
DE STILLE TIJD.
mijn gebed komt U voor in
den morgenstond.
Ps. 88 14.
Ons leven moet zijn een leven met God. Een
biddend leven in diepe afhankelijkheid van God,
en wachtend in alles op de hulp en bijstand des
Heeren.
Toch is dat niet altijd zoo. Er gaan zooveel
dagen voorbij, waarop wij niet voelen de band
der gemeenschap waarop de verborgen omgang
met den Heere niet gesmaakt wordt. Er schuift
vaak zooveel zich tusschen God en ons hart,
veel, dat verwijdering brengt, verkoelt en verkilt.
Nu werkt daartoe allerlei mee. Niet 't minst
ons booze hart, dat niet slechts de zonde be
denkt, maar ook geneigd is tot het stoffelijke en
vergankelijke, en daarin helaas zoo vaak opgaat
met verwaarloozing van het Koninkrijk Gods en
Zijn gerechtigheid. Het zoeken van de dingen
die boven zijn wordt al te zeer door ons na
gelaten. En danmissen wij de genieting van
Gods goedertierenheên, dan wordt ons leven zoo
arm en koud dan leven we niet met God.
Toch hangt het er ook heel veel van af, hoe
wij den dag beginnen. In een der psalmen heet
hethet is goed, dat men in den morgenstond
Uw goedertierenheid verkondige. En hier in
dezen 88en psalm zegt de dichter „Mijn gebed
komt U voor in den morgenstond", of zooals
Prof. Noordtzij vertaaltiederen morgen treedt
mijn gebed voor U.
Ieder uur van den dag roept ons tot verheer
lijking Gods en ook tot het gebed, maar de mor
genstond moet inzonderheid ons het oog en het
hart naar boven doen richten en ons de knieën
doen buigen om te zoeken het aangezicht des
Heeren.
Immers, dan is onze geest door den slaap ver-
frischt en het lichaam gesterkt, en we zijn dan
nog niet afgetrokken door den slaafschen arbeid,
die ons zoo gemakkelijk onszelf en God doet
vergeten. De beslommeringen van het dagelijksch
leven hebben dan de harmonie nog niet ver
stoord.
Geen beter tijd om te bidden dan aan het be
gin van den dag.
En toch is 't in de practijk vaak niet zoo,
dat het morgengebed wordt veronachtzaamd
Neemt het dikwijls niet een te geringe plaats in
Niemand zal vergeten des avonds te bidden,
maar hoe afgemat is dan vaak niet het lichaam
en hoe vermoeid de geest van al het denken en
peinzen. Die afmatting is een belemmering om
de ziel op te heffen tot God die vermoeidheid
van lichaam en geest verhindert ons werkelijk
te bidden en gemeenschap te hebben met God.
Ook dat toch, ja dat vooral, eischt frischheid
van lichaam en geest, 't Is immers de hoogste
levensuiting, die de mensch kent. Daarom ligt
er zooveel leering in wat de dichter deed en
zegt, ons ter navolging „Mijn gebed komt U
voor in den morgenstond".
Dus des morgens is 't de meest geschikte tijd
tot gebed, ook, omdat wij in alles met God be
ginnen moeten.
Ook de dag, eiken dag moeten wij beginnen
met God. Dat wordt wel eens vergeten, omdat
wij zoo weinig beseffen welk een voorrecht het
is een nieuwen dag te mogen beginnen en te
weinig doordrongen van de verantwoordelijk
heid, die op ons ligt, ook van dien nieuwen,
pas begonnen dag. We staan immers dan weer
voor een nieuwe taak, nieuwe zorgen, nieuwe
roeping ook ons lichaam en onze ziel rein
te bewaren. Elke dag komt er nieuwe strijd.
Strijd tegen de zonde in het algemeen en strijd
tegen de bizondere zonden in eigen leven, die
de menschen wel niet zien, maar die toch den
Heere bekend zijn.
Zie, aan al die dingen denken wij veel te
weinig, als wij 's morgens mogen ontwaken en
opstaan. Ons leven is veel te veel een sleurleven.
We gaan als de paarden vroeger bij de boeren,
te veel in den tredmolen.
Wij worden geleefd in plaats dat wij leven.
Dan beseffen wij niet het voorrecht, dat wij
leven en de ernst van het leven dan is er geen
oog voor de heerlijkheid en de goedertierenheid
Gods in ons leven en evenmin een gevoelen van
de verantwoordelijkheid, die het leven ons op
legt.
En dan wordt ook het gebed gemist, althans
het waarachtig gebed, het gemeenschap zoeken
met God in den morgenstond.
Mijn gebed komt U voor in den morgenstond.
Het spreekwoord zegt: een goed begin is.het
halve werk. Ongetwijfeld is dit ook van toe
passing op het onderwerp, waarover we het nu
hebben het morgengebed.
Heel wat levensdagen mislukken en beteeke-
nen zoo weinig voor het Koninkrijk der hemelen,
omdat zij verkeerd zijn begonnen. Wie met een
kwaad humeur zijn slaapkamer verlaat, zal niet
veel levensblijheid genieten en rondom zich ver
spreiden. Wanneer zuchtend de arbeid wordt
aangevangen en wij met moede schreden aan
het werk gaan, belooft dat niet veel goeds en
zal zeker niet het lied van den arbeid worden
verstaan, laat staan van gezongen. Zoo zijn er
nog meer oorzaken, die ons aan het einde van
den dag doen zeggen het is een verloren dag,
een dag, waarop wij weinig levensvreugde heb
ben genoten, een dag waarop wij weinig met
God hebben geleefd, een dag die van zeer ge
ringe beteekenis is geweest voor het Koninkrijk
der hemelen in ons en rondom ons.
Zou in de meeste gevallen het niet te wijten
zijn aan het nalaten van het morgengebed
Niet ja misschien ook dat wel, dat wij ver
geten hebben de knieën te buigen, en het werk
en de beslommeringen ons al zóó in beslag had
den, dat wij verzuimden ons te stellen voor het
aangezicht des Heeren. Maar, al deden wij dat
vormelijk wel, dat wij niet gebeden hebben, niet
echt en waarachtig gebeden hebben.
Wanneer evenwel bij het ontwaken het hart
op God gericht is en wij zoo den dag met Hem
beginnen, dan zal dat zeker op heel den dag
een stempel zetten dan zal die dag niet geheel
verloren zijn en iets dragen van het werk der
eeuwigheid en iets beteekenen voor de voltooi
ing en vervolmaking van het rijk van Jezus
Christus.
Mijn gebed, zegt de dichter.
Kunt gij het hem nazeggen Wordt het mor
gengebed ook in uw leven gevonden Of is er
in dezen in uw leven een leemte, die niet nalaat
op uw geheele leven, uw leven met en uit en
voor God, een remmende werking uit te oefenen?
Dat gij dan de beteekenis en de noodzakelijk
heid van het morgengebed meer moogt leeren
kennen en met den dichter leeren verstaan „Het
is goed, dat men in den morgenstond Uw goeder
tierenheid verkondigen", omdat gij den zegen,
den rijken zegen van zulk een morgengebed, van
zulk een stillen tijd voor de practijk der god
zaligheid in eigen leven hebt leeren kennen.
Kruiningen. J. KOOLSTRA.
ACTIE VOOR HET V.U.-TEKORT.
In de Kerkbode van 3 Mei j.l. namen we reeds
op de circulaire, die door directeuren der Vrije
Universiteit gezonden werd aan alle correspon
denten en comitéleden en waarin meedeeling ge
daan werd over het tekort van de jaren 1933
en 1934 en het geraamd tekort voor 1935 en
waarin opgewekt werd door een bijzondere actie
dat tekort ineens te dekken.
We willen nog even op die circulaire terug
komen om deze belangrijke zaak met warmte
bij al onze lezers en lezeressen aan te bevelen.
Het tekort over 1934 bedraagt 12.655.05,
het geraamde tekort over 1935 plm. 15.000
met een nog niet gedekt tekort over 1933 wordt
dat totaal 30.000.
Nu kan het schijnen, dat directeuren wel wat
veel vragen van ons Gereformeerde volk, wan
neer ze voorstellen dat tekort ineens te dekken,
door bijzondere giften. Het is toch geen klein
bedrag, dat van 30.000.
Toch moet ook hier weer bedacht worden, dat
vele kleintjes één groote maken. En als we dan
bedenken, en dan eens gaan rekenen, dan komen
we tot de verrassende conclusie, dat het toch
niet onmogelijk moet worden geacht. Dan staat
het toch zóó, dat, als eens elk belijdend lid onzer
kerken één dubbeltje voor dat doel gaf, het heele
tekort gedekt zou zijn. We meenen deze conclu
sie een verrassende te mogen noemen voor elk,
die heel gaarne zou zien, dat het tekort kon wor
den weggewerkt, maar vreest, dat het niet zou
kunnen. Immers, nu zal hij zeggen dan kan het
toch wel.
Laten de correspondenten en de comitéleden
in dat blijde besef zich opmaken om giften voor
het tekort in te zamelen en laat ons met blij
moedigheid hun dan een gift ter hand stellen.
Natuurlijk begrijpt ieder wel, dat deze bereke
ning vooral dient om te laten zien, dat het be
drag er komen kan en niet opdat elk, wien om
een gift wordt gevraagd, zou kunnen meenen, dat
hij er met een dubbeltje af is.
Het is een onmogelijke zaak om in de enkele
weken, die voor deze actie bestemd zijn want
directeuren zouden gaarne vóór den volgenden
Universiteitsdag, die 4 Juli in Leeuwarden ge
houden wordt alle belijdende leden te bezoe
ken. Het kan maar een beperkt aantal bezoeken
zijn.
Ook dan kan evenwel het voorgestelde doel
worden bereikt, wanneer sommigen eens wat
dieper in de beurs tasten. Allicht is er hier of
daar nog wel iemand, die tot een heel groote
gift bereid en in staat is en zijn er meerderen,
die een belangrijk grooter gift dan van één dub
beltje zich mogen veroorloven zonder dat ze
moeten vreezen hun gezin schade te doen. Wan
neer de zaak goed wordt aangevat moet het toch
mogelijk blijken dat om nu maar dit voorbeeld
te noemen op Walcheren met z'n 6142 be
lijdende leden een bedrag van minstens 614
wordt bijeengebracht. Maar wanneer men dan
ook ergens door een groote gift toegekomen is
aan het geraamde bedrag moet men daar niet
gaan meenen, dat men nu van verdere actie wel
kan afzien. Dan moeten ook de anderen, die in
aanmerking kunnen komen nog worden bezocht
en gevraagd.
Wat zou het heerlijk zijn, als bleek, dat in
enkele weken dit drukkende tekort kon wegge
werkt worden en ons volk bereid bleek aan de
Vrije Universiteit ook nu te doen toekomen, wat
zij voor haar belangrijken arbeid behoeft.
HEM, DIE OP DEN TROON ZIT EN HET
LAM.
Openb. 5.
Johannes mocht dan aanschouwen, dat het
Lam waardig bevonden werd het boek van Gods
raad te nemen en te ontzegelen en dien raad ten
uitvoer te brengen.
In het lied der verlosten en der engelen, mocht
hij beluisteren de hulde, die toegebracht werd
aan het Lam, dat hij zag staande als geslacht
daarin werd hem ook verkondigd waarom aan
het Lam die waardigheid toekwam.
En eindelijk werd hem dan ook getoond waar
toe aan het Lam die waardigheid was toegekend
en door het Lam ook was aanvaard.
Het eerst wat Johannes zag, als hij door een
geopende deur in den hemel mocht ingaan, was
een troon en Eén, die zat op den troon.
En die Eéne was het middelpunt van de ver
heerlijking der vier levende wezens en de vier
en twintig ouderlingen.
Die Eéne, die daar op den troon zat, was
waardig te ontvangen de heerlijkheid en de eer
en de kracht, omdat Hij alle dingen geschapen
had en omdat alle dingen er waren door Zijnen
wil.
En als Johannes nu daarna ziet en hoort de
hulde, gebracht aan het Lam, staande als ge
slacht, dan is die hulde de laatste niet. Dan zou
hoofdstuk 5 weerspreken wat er staat in hoofd
stuk 4.
Maar van nog een hulde spreekt hoofdstuk 5,
van een hulde, gebracht aan Hem, die op den
troon zit en het Lam.
De hulde aan het Lam, doet niet tekort aan
de aanbidding, die toekomt aan Hem, die op
den troon zit. Die beide staan niet tegenover
elkander. Het Lam is het Lam Gods. De hulde
aan het Lam is tegelijk een hulde aan Hem, die
dat Lam gaf, aan Hem, die Zijn Zoon gaf, opdat
een ieder, die in Hem zou gelooven, niet zou
verderven maar het eeuwige leven hebben. De
hulde aan het Lam is een hulde aan Hem, die
op den troon zit. Want daarom gaf de Zoon
Zichzelve, opdat de Vader verheerlijkt zou
worden.
En zoo hoorde Johannes dan alle schepsel, dat
in den hemel is en op de aarde en onder de aarde
en die in de zee zijn en alles wat in dezelve is,
zeggen Hem, die op den troon zit én het Lam,
zij de dankzegging en de eer en de heerlijkheid
en de kracht in alle eeuwigheid.
Alle dingen zijn aan Christus onderworpen,
doch, wanneer Hij zegt, dat Hem alle dingen
onderworpen zijn, zoo is het openbaar, dat Hij
uitgenomen wordt, die Hem alle dingen onder
worpen heeft. En wanneer Hem alle dingen on
derworpen zijn, dan zal ook de Zoon zelf onder
worpen worden, opdat God zij alles in allen
(1 Cor. 15:27, 28).
Het einde aller dingen ligt niet in Christus,
den Middelaar, maar door den Middelaar in
God, uit Wien, door Wien, maar ook tot Wien
alle dingen zijn.
Zoo hoorde het Johannes in den hemel alle
schepsel betuigen. En de vier levende wezens
en de vier en twintig ouderlingen zeiden daarop:
Amen. En de vier en twintig ouderlingen vielen
neder en aanbaden Dengene, die leeft in alle
eeuwigheid.
Door deze openbaring van Johannes mogen
ook wij, die op de aarde zijn, weten wat er in
den hemel wordt gezien en gehoord mogen
ook wij weten van die machtige hulde, die daar
toegebracht wordt door alle schepsel aan Hem,
die op den troon zit en het Lam.
En wat nu wij, die op de aarde zijn, hier be
neden zien en hooren, is dan wel heel anders
dan wat daar boven gezien en gehoord wordt.
Hier beneden is er geen eere voor en geen
aanbidding van Hem, die op den troon zit en
van het Lam, dat geslacht werd, van den Chris
tus Gods.
Hier beneden is er de ontkenning, dat er een
hemel zou zijn en daar zou staan de troon van
Hem, die alles geschapen heeft.
Hier beneden is er de ontkenning, dat Jezus
Gods Zoon zou zijn en dat aan Hem nu gegeven
is alle macht in den hemel en op de aarde.
Hier beneden is er zelfs meer dan de ontken
ning van dat alles. Er is het tegenspreken van
dat alles. En is het pogen om het geloof daaraan
uit te roeien uit de harten. En is de vijandschap
tegen dien God en Zijnen Christus, die doet zeg
gen laat ons hun banden verscheuren en hun
touwen van ons werpen.
Hier beneden is er echter toch ook nog iets
anders. Er is hier ook iets van wat in den hemel
door Johannes werd gezien en gehoord.
Hier beneden heeft die God Zijn volk en
heeft die Christus Zijn gemeente. De Gemeente,
die Hij zich kocht met Zijn bloed uit alle ge
slacht en taal en volk en natie en die Hij Gode
maakte tot koningen en Priesteren.
En hier beneden wordt in die gemeente ge
hoord de lof des Heeren en de lof des Vaders.
In die gemeente wordt gehoord de lofpsalm
Gij zijt waardig, o Lam Gods, om het boek te
openen en Gods raad te volvoeren, om alle din
gen te regeeren in den hemel en op de aarde,
want Gij zijt geslacht en hebt ons Gode gekocht
met Uw bloed.
Evenwel wat is er dan nog een groot on
derscheid tusschen wat de gemeente in den he
mel doet en wat gevonden wordt in de gemeente
op aarde.
En als ons, door de openbaring van Johannes,
de hemel geopend wordt en we mogen hooren
en zien wat daar in den hemel is, dan is het
óók, opdat wij ons zouden verootmoedigen op
dat we zouden belijden „Heere, zóó moest het
ook zijn bij ons" opdat we zouden verstaan,
dat we nog maar een klein beginsel hebben der
nieuwe gehoorzaamheid en opdat daaruit zou
geboren worden een heilig voornemen om, naar
het voorbeeld in den hemel, in al ons leven ook
zóó te verheerlijken Hem, die op den troon zit
èn het Lam.
Wee den zondaar, die zich tegen God blijft
verharden en die over zich niet inroept het bloed
der verzoening. De hemel zal eenmaal op de
aarde dalen en op die aarde zal dan geen plaats
zijn voor den mensch, die niet wil instemmen
met die hulde, gebracht Gode en het Lam. De
plaats van dien mensch zal zijn in de duisternis.
Maar wel dien mensch, die, als hij hoort dat
gezang in den hemel, daarmee kan instemmen,
die zijn zaligheid buiten zichzelven zoekt in
Christus Jezus, die begeert tegen zijn ongeloof
te strijden en die zijn Schepper leert verheerlij
ken als Zijn Vader in de hemelen door Christus
Jezus Zijnen Heere.
HEIJ.