No. 15
Vrijdag 12 April 1935
49e Jaargang
WEEKBLAD VOOR DE GEREFORMEERDE KERKEN IN ZEELAND.
UIT HET WOORD.
DADERS DES WOORDS
UIT DE HISTORIE.
ZEEUWSCHE KERKBODE
REDACTIE: Ds. A. G HEI] TE KOUDEKERKE.
MEDEWERKERSD.D. L. BOUMA, W. M. LE COINTRE, F. J. v. d. ENDE, A. B. W. M. KOK, F. STAAL Pzn., A SCHEELE en R. J. VAN DER VEEN
ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling ƒ2.—
Afzonderlijke nummers 8 cent.
ADVERTENTIEPRIJS: 15 cent per regel; bij jaarabonnement
van minstens 500 regels belangrijke
reductie.
UITGAVE VAN DE
PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE
ADRES VAN DE ADMINISTRATIE:
FIRMA LITTOOH 6 OLTHOFF. MIDDELBURG
Berichten. Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot
Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ
OLTHOFF. Spanjaardstraat. Middelburg
TELEFOON 238 GIRONUMMER 42280
„Vader Vergeef het hun, want zij
weten niet wat zij doen."
Luc. 2334.
U.
Het eerste woord aan het kruis gesproken is
een gebed. Het kwam niet voort uit weekheid
ten opzichte van de zonde, maar uit de eeuwige
kracht Gods.
Het is het gebed opgezonden voor Zijn moor
denaars „Vader vergeef het hun". Maar het
neemt van de schrikkelijkheid van de zonde niets
weg en doet van de straffende gerechtigheid
Gods niets af.
Alleen, Christus heeft zondaars lief, en Hij
draagt voor hen den vloek.
We zagen, hoe de zonde van den mensch in
het Paradijs, hier in de volheid des tijds uitkomt
als vijandschap tegen God, waar de haat der
menschen gericht is op het leven Gods, om Hem
te dooden.
En waar het nu het menschelijk geslacht is,
dat hier in zijn vijandschap tegenover Christus
staat, ligt er voor alle menschen, en dus voor
u en mij, een rijke troost in het woord, dat Hij
daar spreekt, niet tot ons maar voor ons „Va
der vergeef het hun".
Het is de bede om uitstel om opschorting van
het oordeelVader weer den vloek van hen.
Laat de vloek des doods nu niet over hen komen,
al is het ook de gerechte straf, maar stel het
uit. Ik draag den vloek geheel alleen.
Dat dit de beteekenis is, blijkt wel uit de re
den, die Christus voor deze bede aan den Vader
opgeeft„Want zij weten niet, wat ze doen
Oók die reden is weer bewijs, dat niet bedoeld
kan zijn Maak ze rechtvaardig Vader en laat
ze zalig worden. Immers, dat ze niet weten wat
ze doen, 't mag wel tot verzachting strekken,
maar het neemt de schuld niet weg.
„Ze weten niet wat ze doen." Wel stond de
een meer schuldig dan de ander. Kajafas had
grooter zonde dan Pilatus. Maar niemand door
grondde de verborgenheid van den mensch Jezus
Christus. „Indien ze 't geweten hadden", zegt
Paulus later, „ze zouden den Heer der heerlijk
heid niet gekruisigd hebben" (1 Cor. 2:1).
En dit geeft ons nu juist de oplossing van de
vraag naar de bedoeling van deze bede aan het
kruis.
„Ze weten niet wat ze doen", en daarom is
er nog opschorting van het oordeel mogelijk,
daarom zal de vloek op de zonde, ook na deze
gruwel, niet direct intreden.
Eenmaal zal het oordeel komen, in het einde,
wanneer het Evangelie zal gepredikt zijn aan
alle creaturen.
Voor de prediking des Evangelies vraagt de
Heere dus in deze kruisbede gelegenheid. Opdat
er tijd zal wezen, dat het woord der genade voor
zondaren zich uitbreide, en dat er ruimte zal
wezen voor de rechtvaardigmaking van de velen,
die door het woord der prediking in Hem ge-
looven zullen.
Dit woord door Jezus gesproken in de volheid
des tijds strekt zich dus uit naar het wereld
einde. Dan zal het oordeel de goddelooze we
reld treffen, maar nu wordt het opgeschort.
„Want ze weten niet, wat ze doen."
't Is niet de eerste maal dat op dezen grond
uitstel van executie gegeven wordt.
Toen de mensch uit den staat der rechtheid
in zonde gevallen was, werd de uitvoering van
het uitgesproken oordeel des doods ook terug
gehouden. God kwam met de belofte van het
zaad der vrouw, want de Zoon stond gereed
als den Borg en had zich aangeboden om als
de Knecht des Heeren den vloek te dragen. Dit
kwam feitelijk neer op het gebed van Christus
„Vader vergeef het hun, want zij weten niet
wat zij doen".
Doordat de beloofde Christus een plaats zou
gaan innemen in de schepping, opdat al onze
overtredingen op Hem zouden aanloopen, is het
oordeel van de wereld afgewend en de geschie
denis mogelijk gemaakt.
Toen gold het ook met rechtze weten niet
wat zij doen. De duivel had de wereld in 't on
geluk gestort, maar de mensch zelf kon de diepte
van zijn val niet kennen.
Nu is het evenwel anders, nu de Zone Gods
als de Knecht des Heeren Zijn werk volvoert.
Nu weten ze beter dan Adam en Eva wat ze
doen. Want ze hebben uit haat Hem, dien ze
kennen als den Onschuldige aan het kruis ge
hecht.
Maar toch klinkt het nu uit zijn mond „Va
der vergeef het hun, want zij weten niet wat
zij doen".
Nogmaals mag dus de wereld haar loop ver
volgen. De vloek wordt afgewend op het gebed
van Hem, die den vloek alleen draagt.
In de volheid des tijds, vanaf het kruis, kan
het genadewoord op dezen grond zoo sterk niet
meer worden uitgesproken als de eerste maal.
Want de menschen zijn thans uitgekomen als
haters Gods in hun vergrijp aan den Christus.
Toch ook hier de opschorting van den vloek
en de voortgang van de historie. Er wordt plaats
gemaakt door dit woord voor uitbreiding van
het menschelijk geslacht. Er is gelegenheid om
tot Christus te komen. Ook voor den grootsten
zondaar. Buk voor Hem, Die het Evangelie van
de vergeving der zonden u nog doet verkondi
gen. Het woord is nog van kracht in deze we
reld „Vader vergeef het hun, want ze weten
niet wat ze doenMaar naarmate de Geest
des Heeren de wereld meer vervuld doet wor
den, door het Evangelie, van de kennis Gods,
naar die mate wordt die grond „ze weten niet
wat ze doen" zwakker. Want in het laatste der
dagen komt de tijd, dat ze goddeloozen, door
den duivel bezield, wèl weten wat ze doen in
het opheffen van de hand tegen den Almachtige.
Dan zal er geen verontschuldiging meer zijn, en
de vreeselijke oordeelen zullen losbreken in den
vloek van de eindcatastrophe. Niet ten derden
male zal er opschorting van het oordeel plaats
hebben. Het Evangelie des Koninkrijks gaat uit
over heel de aarde en de kennis wordt meerder,
zoodat straks alle verontschuldiging zal wegge
vallen zijn. Voor Gods volk een dringende aan
sporing tot getrouwheid, maar tevens tot stand
vastigheid. De vloek is gedragen, de dood ver
slonden, de kruisbede verhoord.
Axel. J. S. POST.
JEZUS IN 'T MIDDEN ZIJNER
GEMEENTEN (2)
Openb. 2 en 3.
(Hij komt met bedreiging en belofte.)
In de brieven, die Johannes op last van den
Heere Jezus Christus schrijven moest aan de
zeven gemeenten in Klein-Azië, deed de Heere
duidelijk blijken, dat Hij alles van die gemeenten
wist. Aan elke gemeente wordt vrij uitvoerig de
toestand in haar midden geteekend. Het goede,
dat daar was wordt niet verzwegen maar ge
noemd het kwade, duidelijk omschreven en
bestraft.
En ook dit vraagt in deze brieven onze aan
dacht, dat de Heere Zijn wetenschap maar niet
gebruikt om zonder meer te constateeren, hoe
het was en allerminst om zooals fatalisten
dat zouden doen den indruk te geven alsof
dat nu ook alzoo wel moest zijn, maar dat Hij
komt met een bedreiging en een belofte. Met
een bedreiging, om hen te bewegen van de door
Hem genoemde zonden af te laten. En met een
belofte, om te prikkelen tot het wandelen in Zijn
wegen.
Zoo is er een bedreiging in den brief aan
Efeze, als zij zich niet zouden bekeeren en de
eerste werken doen, dan zou de Heere haastig-
lijk bijkomen en hun kandelaar van zijn plaats
weren (2:5).
En in den brief aan Pergamusbekeer u
en zoo niet, Ik zal u haastiglijk bijkomen en zal
tegen hen krijg voeren met het zwaard mijns
monds (2:16).
En in den brief aan SardesIndien gij dan niet
waakt, zoo zal Ik over u komen als een dief
en gij zult niet weten op wat ure Ik over u
komen zal (3:3).
En aan LaodiceaZoo dan omdat gij lauw
zijt en noch koud noch heet, Ik zal u uit mijnen
mond spuwen (3:16).
Wat in deze bedreigingen wel bijzonder onze
aandacht moet hebben is dit, dat ze zoo sober
gehouden zijn. Er zijn wel predikers, die, als
ze toegekomen zijn aan het „vermanend" deel
van hun preek, gaarne gebruik maken van zoo
veel mogelijk krachttermen. De „getrouwheid"
van den prediker is, naar het oordeel van som
migen, ook af te meten naar het al of niet ge
bruiken van zulke krachttermen. De prediker,
bij wien zulke krachttermen zouden ontbreken,
zou dan geen „getrouw" prediker zijn, maar een
bijzonder getrouw man is, naar hun oordeel, die
veelvuldig gebruik maakt van liefst zoo krachtig
mogelijke termen. Hoe anders doet echter de
Heere, wanneer Hij Zijn vermanend en bestraf
fend woord richt tot de gemeenten.
En niet alleen met Zijn bestraffing komt de
Heere, maar ook met Zijn beloften. En wat dan
alweer bijzonder kan treffen is dit, dat de Heere
zoo breedvoerig spreekt over wat Hij belooft.
De bedreiging beslaat hoogstens een heel vers,
de belofte vaak meer dan één vers.
Bij de bedreiging aan Efeze voegt de Heere
de belofte aan die overwintIk zal hem geven
te eten van den boom des levens, die in het
midden van het paradijs Gods is (2:7).
Voor Smyrna achtte de Heere een bedreiging
niet noodig, ook niet de oproep tot bekeering,
aan die gemeente moet geschreven Wees ge
trouw tot den dood en Ik zal u geven de kroon
des levens (2: 10). En verder nog: Die over
wint, zal van den tweeden dood niet beschadigd
worden (2 11).
De gemeente van Parganus had een vermaning
noodig er waren zonden, waarvan zij zich moest
bekeeren, maar ook haar wordt een lokkende
belofte voorgehouden Die overwint, Ik zal hem
geven te eten van het Manna, dat verborgen is
en Ik zal hem een witten keursteen geven en op
den keursteen een nieuwen naam geschreven,
welken niemand kent dan die hem ontvangt
(2:17).
De brief aan Thyatira's gemeente bevat ook
geen vermaning aan die gemeente zelve om zich
te bekeeren, wel een breede waarschuwing voor
de gevaren, die haar bedreigen en de vermaning
om te houden wat zij heeft. En dan volgt een
breed omschreven belofte En die overwint en
die Mijne werken tot het einde toe bewaart, Ik
zal hem macht geven over de heidenen en hij
zal ze hoeden met een ijzeren staf zij zullen
als pottenbakkersvaten vermorzeld worden, ge
lijk ook Ik van mijnen vader ontvangen heb.
Ik zal hem de morgenster geven (2:2628).
Veel had de Heere tegen de gemeente te
Sardes, die den naam had, dat zij leefde terwijl
zij dood was. Ernstig wordt ze dan ook bestraft.
Maar naast die bestraffing wordt een belofte
geplaatstDie overwint, die zal bekleed wor
den met witte kleederen en Ik zal zijnen naam
geenszins uitdoen uit het boek des levens en Ik
zal zijnen naam belijden voor Mijnen Vader en
voor Zijne Engelen (3:5).
Een driedubbele belofte heeft de Heere voor
de gemeente te Filadelfia, waarin Hij alleen meer
te prijzen vond. De Heere zal hun geven eenigen
uit de synagoge des satans en zal maken, dat
deze zullen komen en aanbidden voor hun voe
ten en bekennen, dat Hij die gemeente liefheeft
(3:9).
Omdat zij het woord der lijdzaamheid bewaard
hebben, zal de Heere hen bewaren uit de ure
der verzoeking, die over de geheele wereld ko
men zal, om te verzoeken, die op de aarde wo
nen (3 10).
En dan volgt nog de heerlijke belofteDie
overwint, Ik zal hem maken tot een pilaar in
den tempel mijns Gods en hij zal niet meer daar
uitgaan en Ik zal op hem schrijven den naam
mijns Gods en den naam der stad mijns Gods,
n.l. van het nieuwe Jeruzalem dat uit den hemel
van Mijnen God afdaalt en ook Mijnen nieuwen
Naam (3 12).
En hoeveel, eindelijk, had de Heere niet te
gen de gemeente van Laodicea, die noch koud
was noch heet. Maar ook die gemeente wordt
nog gelokt door heerlijke belofte. Als iemand
Zijn stem zal hooren en Hem de deur opendoen,
de Heere zal tot denzulke inkomen en met hem
avondmaal houden. „En die overwint" zoo
moet aan die gemeente geschreven worden
„Ik zal hem geven met Mij te zitten in Mijnen
troon, gelijk als Ik overwonnen heb en ben ge
zeten met Mijnen Vader in Zijnen troon".
Aan die bemoeienis, die de Heere alzoo met
Zijn gemeenten houdt in Zijn bedreiging en be
lofte, moet worden gedacht door wie de Open
baring van Johannes lezen gaat. In dat boek zal
worden beschreven wat de menschen zullen doen.
En dat alles zal dan gaan naar Gods Raad. Maar,
wanneer men van dat alles leest zal men dat
niet fatalistisch mogen verstaan, alsof de men
schen zoo iets waren als schaakstukken op een
schaakbord, die door de hand van den schaker
worden geplaatst op de plaats, die hij wil. Van
menschen gaat het boek der Openbaring schrij
ven van menschen, die verantwoordelijk zijn
voor hun doen en tot wie het Woord Gods uit
gaat om hen te bewegen, dat zij het goede zullen
doen en het kwade nalaten en dat zij waar
noodig zich bekeeren zullen om de gedreigde
straf te ontgaan en in de voorgestelde belofte
te deelen.
Geen fatalistisch wangeloof wil dit boek wek
ken, maar opwekken om te hooren naar Gods
Woord.
Tot zeven maal toe klinkt in die brieven de
telkens plechtig herhaalde vermaning Die ooren
heeft om te hooren, die hoore wat de Geest tot
de gemeenten zegt. Met die vermaning eindigt
elke brief.
En zóó moet dan dit boek worden gelezen,
dat er zij een zoeken te verstaan van wat de
Heilige Geest die kwam om van Jezus te ge
tuigen tot de gemeenten zegt van haar Heere,
Wien gegeven werd alle macht in hemel en op
aarde.
HEIJ.
De Farizeërs. (Ontstaan 3).
De volgende feiten hebben we nu geconsta
teerd
le. Om het onstaan van de Farizeërs te ver
staan moeten we teruggrijpen naar den tijd van
Esra.
2e. Deze komt in 458 naar Jeruzalem, zuivert
het volk van het heidendom en laat het Woord
des Heeren (de Torah) brengen en verklaren.
Dit was het begin van den stand der Schrift
geleerden.
3e. Het einde van de Groote Synagoge en
daarmede van het bestaan der Schriftgeleerden
valt in 270 vóór Christus.
Dit nu behoeft een nadere verklaring.
Wat was er toch op politiek terrein voorge
vallen Tot 332 eigenlijk weinig bizonders. Rus
tig konden de Schriftgeleerden, de Sopheriem,
het volk onderwijzen. Maar veel meer weten we
ook niet. Want er hangt een gordijn voor de
historie van den tijd van Esra (458) tot Alexan
der de Groote (336323). Met dezen wereld-
veroveraar wordt de toestand anders Hij, de
zoon van Philippus van Macedonië, bereidt zich
in 335 voor, om een tocht te ondernemen tegen
het machtige, maar toch reeds in verval geraakte
Persische rijk.
In Juli 332 wordt de havenstad Tyrus ingeno
men na een worstelstrijd van 7 maanden. Nu
wordt het een Grieksche vesting, van waaruit de
veroveraar zijn operaties kon ondernemen in het
verre Oosten.
Maar met den val van Tyrus was Palestina
in zijn handen gekomen. De Persische landvoogd
daar onderwierp zich zonder verzet en de Egyp-
tenaren begroeten Alexander als hun bevrijder.
Één van zijn eerste daden was nu een stad in
Egypte te stichten, als middelpunt van bescha
ving en handelAlexandrië. Twee gouverneurs
werden over Egypte aangesteld.
Ondertusschen hadden de Perzen al hun krach
ten verzameld om zoo mogelijk het verloren ter
rein terug te winnen. Tevergeefs In Juli 331
trekt Alexander met zijn legers de Eufraat over
en later de Tigris.
In een gevecht van leven op dood overwint
Alexander, Darius Codomannus bij Arbela rukt
verder op naar Babyion, waar hij enthousiast
begroet wordt. Hiermede is de wereld aan den
Grieksch-Macedonischen vorst onderworpen.
Zeer groote gevolgen had dit alles voor de
Joden. Want toen Alexander op 32-jarige leef
tijd stierf werd zijn geweldige rijk onder zijn
veldheeren verdeeld.
Van 320 tot 198 vóór Christus zijn de Joden
onderdanen van de Egyptische koningen.
Onder deze koningen nu valt het einde van
de Groote Synagoge met als laatste vertegen
woordiger Simon der Rechtvaardige. (Het is
wellicht onder hem dat de canon van het Oude
Testament wordt afgesloten.) Dat het eind der
Groote Synagoge en het eind der Schriftgeleer
den hier ligt, behoeft geen verwondering te wek
ken, als we weten dat gedurende deze periode
de Grieksche invloed tot in alle hoeken van
Kanaan doordrong (het zgn. Hellenisme) ja, men
bewuste propaganda voerde, voor het vergriek-
schen van Palestina.
De vroegtijdige dood van Alexander moge
een knak gegeven hebben aan het vergriekschen
van de wereld, dat neemt niet weg, dat de we
tenschap en de kunst te hooge vlucht in dit
land genomen had, om niet bewonderaars te
wekken en aanbidders.
We leven immers in de tijd van Aristoteles
(384322) de Stoa en Epicurus.
Maar lijnrecht tegenover dit Hellenisme stond
de Openbaring van Israëls Gods. En het is een
onmogelijkheid dat deze twee machten de macht
van Hellas en Israëls God niet tegen elkander
zouden botsen.