FEUILLETON
KLATERGOUD
leden, terwijl nog twee andere gemeenten uit
deze gesproten, zich in bloei mochten verheugen.
Allengs werd hij van den arbeid, die hem zoo
lief was losgemaakt. Reeds in 1868 had de ge
meente van Grand-Rapids, overtuigd, dat hem
op zijn hoogen leeftijd, de lasten en zorgen voor
het groote arbeidsveld te zwaar begon te druk
ken, pogingen in het werk gesteld om een twee
den Dienaar des Woords te beroepen. Doch
steeds vruchteloos. In 1872 zag Van der Meulen
zich echter genoodzaakt om emeritaat aan te
vragen en moest er met ernst uitgezien worden
naar een opvolger. Van der Meulen wees nu op
Ds. N. H. Dosker te Zwolle, in Nederland. Tij
dens de Synode van Middelburg had hij kennis
met hem gemaakt en was er vriendschap geslo
ten, die nog steeds bestendigd was. Hij had Ds.
Dosker leeren kennen als een begaafd Dienaar
des Woords, die met een hart vol toewijding in
zijn gemeente arbeidde. Deze Ds. Dosker was
ook van jaren her bevriend met Ds. P. J. Oggel,
die in 1855 van Utrecht naar Amerika trok en
ook bij Dosker de zucht deed ontwaken om naar
,,de nieuwe wereld" te trekken. Aangewakkerd
was dat door de kennismaking met Ds. van der
Meulen, zoodat, toen het beroep van Grand
Rapids kwam, de keuze niet zwaar viel. Op
Donderdag 22 Mei 1873 werd hij door Ds. van
der Meulen bevestigd met de woorden (Rom.
10 15b): ,,Hoe liefelijk zijn de voeten dergenen,
die vrede verkondigen, dergenen, die het goede
verkondigen en deed hij zijn intrede met deze
woorden (1 Joh. 4:7a): „Geliefden! laat ons
elkander liefhebben".
Ook als emeritus was hij nog steeds werk
zaam. In het eerste jaar preekte hij nog wel hier
en daar, leidde hij begrafenissen of hielp op an
dere wijze zijn collega, maar in 1874 werd dat
meer bezwaarlijk. Van Nov. 1875 af verliet hij
Grand-Rapids niet meer. Op Zondag 2 April
trad hij nog eens onverwachts op. Ds. Dosker
was elders gaan preeken, en een student zou
voor de gemeente optreden. Deze liet echter
tevergeefs op zich wachten. Toen waagde Ds.
van der Meulen het en sprak over Ps. 84 11a
„Want één dag in uwe voorhoven is beter dan
duizend elders". Dat was zijn zwanenzang,
't Was haast te veel, maar hij kon het toch nog
volbrengen.
De laatste maal, dat hij ter kerk ging was op
25 Juni 1876. Student Wabeke zou preeken, een
van zijn catechesanten, zoon van Wabeke te
Zeeland, in wiens huis hij in Nederland al zoo
veel verkeerd had, en die in Michigan al de
worstelingen had meegemaakt. Deze student
Wabeke was een der eerste studenten van Hope
College; de Hoogeschool der Hollandsch Geref.
Kerk in N. Amerika, voor welke Van der Meu
len zooveel gearbeid had. Het was hem een rijk
genot uit den mond van dezen jongen broeder
het Evangelie te hooren. Op verzoek eindigde
hij den dienst door zelf het dankgebed te doen
en daarna den apostolischen zegen uit te spre
ken. Dat was zijn laatste dienst op aarde. Straks
zou hij tot hooger dienst worden opgeroepen.
F. STAAL Pz.
KERKELIJKE BIJDRAGEN EN
BELASTINGHEFFING.
Sedert 1 Januari 1935 is in Duitschland de
Nieuwe Wet op de Rijksinkomstenbelasting in
werking getreden.
Daarin komt de bepaling voor
„Sonderausgaben sind ferner die Kirchen-
steuern der öffentlich rechtlichen Religions
gesellschaften".
Dit wil zeggen Tot aparte uitgaven die bij
de belasting-opgave in mindering kunnen ge
bracht worden, behooren ook de bijdragen ver
schuldigd aan een erkend kerkgenootschap.
Dergelijke bepaling in de Duitsche belasting
wet dagteekent reeds van vroeger.
Ze doet de vraag oprijzen of in dit opzicht
onze eigen belastingwetgeving wel billijk is.
Ik denk met name aan wat Kerkgenootschap
pen verschuldigd zijn in het meehelpen opbren
gen van de gelden voor het Burgerlijk Arm
bestuur.
Natuurlijk heeft elk lid van de kerk, waar hij
tegelijk staatsburger is zijn plichten ook binnen
de burgerlijke gemeenschap.
Maar de in hevige mate toenemende bedragen
die er voor het^ Burgerlijk Armwezen noodig zijn,
dreigen de kerkelijke Armenzorg in de knel te
brengen.
Dat zou nog duidelijker te zien zijn, wanneer
zooals bij de Verdedigingsbelasting het bedrag
voor dien Armendienst apart op het biljet ware
aangegeven.
DOOR
H. KINGMANS
15)
Truus begreep het wel. Zij vermoedde het
althans. Het vermoeden, dat zij aan Tjaard reeds
had meegedeeld. Maar daarvan sprak zij Martha
niet. Ook niet, toen deze haar de rechtstreeksche
vraag stelde „Kun jij Heino's handelwijze be
grijpen V
,,'t Is vreemd", ontweek Truus het antwoord.
,,'t Is een minne handelwijze, die ik achter Heino
niet gezocht had."
„Hij kan er een reden voor hebben", zei Mar
tha, pleitend en Heino nóg verontschuldigend.
„Maar waarom zegt hij die dan niet 'k Heb
er toch recht op, het te weten Ik ben toch
geen speelbal
Voor het eerst werd de toon van haar spre
ken heftig.
„Natuurlijk ben je geen speelbal, 't Is een
schande, dat Heino zóó handelt, 't Mag geen
woord hebben. Maar intusschen heb ik mede
lijden met je, kind. Ik kan mij voorstellen, hoe
ontzettend je lijdt. En deze toestand van onzeker
heid kan en mag niet voortduren. Weet moeder
niets polste zij.
„Ik heb er niet over gesproken", zei Martha.
„En Heino doet het ook niet", meende Truus
bitter en sarcastisch, ,,'t Zou kunnen, dat moeder
iets heeft gemerkt. Als dat zoo is, dan was er
In een stad, waarin zeg tweehonderd duizend
gulden aan zoodanige armenzorg besteed werd,
als parallel loopt met de diaconale verzorging
krankzinnigen e.d. er dus buiten gerekend
wordt door een kerkgemeente, die tien procent
der bevolking bedraagt gemiddeld twintig duizend
gulden opgebracht.
Verzorgt ze, wat haar plicht is, haar eigen
armen, dan zal ze naar rato een kleine twintig
duizend gulden voor dat tiende deel der stads
armen die tot eigen gemeente behooren voor
haar rekening nemen, en daar het budget van de
burgerij mee verlichten. In ieder geval loopt dat
in de duizenden.
Dat is niet erg zoolang althans de verplichte
bijdragen voor de armen van kerken die haar
taak verwaarloozen, of voor armen, die tot geen
kerk behooren, de mogelijkheid der kerkgemeente
niet aantasten om nog langer langs diaconalen
weg voor eigen armen te zorgen.
Dat schijnt er hier en daar op te gaan gelijken.
Reeds vernamen wij van Diaconieën, die een
niet zoo gering deel van haar gewone zorg over
gedragen hebben aan het B. A.
Aan het onmogelijke is zeker ook een gemeente
niet gehouden.
Maar beter dan dat een Diaconie aan een
Burgerlijk Armbestuur haar armen overdraagt,
lijkt me in deze ook voor de Diaconie zware
tijden een oplossing te 1 iggen in de overweging
van de vraag Is het billijk, dat een gemeente
die haar eigen armen geheel en goed geheel
verzorgt, voor het volle pond genoodzaakt wordt
ook de bedragen te helpen fourneeren voor ar
men, die kerkloos zijn of onvoldoende door eigen
kerk verzorgd worden
Ik leg nadruk op dit „voor het volle pond".
Er staat geschreven Doe wel aan allen, maar
meest aan de huisgenooten des geloofs.
Jegens die allen, willen we ook onze verplich
tingen gaarne blijven zien.
Maar de gedwongen „weldadigheid" aan
allen moet niet allengs de liefdevolle weldadig
heid aan de huisgenooten des geloofs tot al klei
ner minimum dreigen te beperken.
Op welke wijze in den geest van genoemde
Duitsche bepaling die overigens niet de barm
hartigheid geldt daar een regeling in te tref
fen zou zijn, is echter een vraag, die ons op
een met doornen en distelen bezaaid terrein voert.
Zaandam. P. VAN DIJK.
ONS GEZINSLEVEN EN DE HEILIGE
SCHRIFT.
40. De zegen van een goede opvoeding.
Buiten onze^ kringen zijn er wel eens men-
schen, die heel weinig om opvoeding geven. Och,
wat helpt al dat opvoeden, dat inpompen van
wijze lessen, dat laten loopen aan een leiband
't Is niets waardlater doen de jongens toch
hun eigen zin en ze volgen eigen gedachten en
zienswijze
Dat zou dan zoo iets worden als een „laat-
maar-waaien-stelsel". Daarbij zijn ouders en
opvoeders zoo'n beetje overbodig. Misschien als
iets beschouwd, uit de oude tijd afkomstig, en
bestemd om maar van lieverlee te verdwijnen.
Gelukkig, dat ik kon schrijven „buiten onze
kringen". Immersbij ons worden zulke men-
schen toch niet gevonden Als ze er waren,
dan zouden ze wel heel niet gerekend hebben
met de Heilige Schrift. Want die oordeelt anders!
Ik schrok, toen ik iemand een wonderlijk
voorbeeld hoorde aanhalen, waarin dan schijn
baar de waarheid van zulk een redeneering zou
moeten blijken. Hij wees op de geschiedenis van
den jongen koning Joas, waarvan 2 Koningen 11
ons verhaalt. Op 7-jarige leeftijd was hij koning
geworden en van hem wordt in 2 Kon. 12 vers
2 verteld, dat „hij deed dat recht was in de
oogen des Heeren al zijne dagen, in dewelke
de priester Jojada hem onderwees".
„Zie je wel", zoo werd geredeneerd, „zoo
lang hij aan de leiband van zijn oom, den pries
ter Jojada, liep, ging het goed. Maar zoodra die
wegviel, ging het mis
Natuurlijk is die droeve waarheid niet te ont
kennen. Jammer genoeg voor dien Joas. Dat
heeft zijn zonde niet verkleind, wel vergroot
hij wist het zoo goed Erg, dubbel erg voor
Joas volkomen toegestemd
Maar wie zegt u, dat God in het einde nog
niet dien Joas op de knieën heeft gebracht, met
heete tranen des berouws Zou God Zijn gena
vergeten
Bovendien al is dit misschien niet gemakkelijk
uit te maken en al moeten we ten slotte de uit
komst aan God overlaten moet dan alle nadruk
vallen op die latere zonden en het voorafgaande
over 't hoofd worden gezien
mogelijk met haar te praten."
„Daar kom ik immers niet verder mee? Wat
moet ik toch doen Ik kan die pijnigende on
zekerheid niet langer dragen, 't Is nu al ruim
een jaar. Maar de laatste dagen zijn het ver
schrikkelijkst. Ik slaap niet. Ik worstel. Ook op
de knieën, Truus. Maar ik ontvang geen licht."
„De radicaalste oplossing is, dat je Heino om
opheldering vraagt", zei Truus. „Dat is niet
ongepast. Je hebt volkomen het recht, om het
te doen."
„Ik zie er tegenop", bekende Martha.
„Het antwoord kan niet tegenvallen, kind. Je
weet het al, al weet je de bewoordingen niet.
Het schandelijk gedrag van Heino is immers het
antwoord V
„Ik begrijp het nietik begrijp het niet",
snikte Martha weer. „Ikik was zoo gelukkig
enik hoopte tot Zaterdag vast nog, dat hij
zou komen voor de verloving, nu hij in Amster
dam
„Kind, het is ontzettend voor je. En als moe
der het te weten komt en zij moet het weten,
vind ik dan zal het ook haar smarten, even
als het Tjaard en mij pijn doet. Wij kunnen je
beklagen en troosten, maar tenslotte kan God
je alleen vrede en berusting schenken. Hij wil
dat ook, Martha. Hij zal je helpen, steunen en
schragen."
Het was geruimen tijd stil in het vertrek.
„Ik kan het Heino niet vragen", zei Martha
dan, als resultaat blijkbaar van haar verdere
overwegingen.
„Tóch zal dat moeten, wanneer hij morgen
vertrekt, zonder een verklaring gegeven te heb-
Zeker is de schuld voor Joas later dubbel
zwaarmaar weet God geen afkeerige kinderen
weer tot Zich te trekken
Laten wij nu echter eens letten, op wat hier
in 2 Kon. 12:2 staat. „Joas deed dat recht was
in de oogen des Heeren al zijne dagen, in de
welke de priester Jojada hem onderwees."
Houd u daar nu eens even precies bij en let
dan voor ditmaal eens in het bijzonder op Jo-
jada's werk.
Jojada onderwees en leidde, voedde op in de
vreeze des Heeren en Joas wandelde in die
vreeze Gods immers hij deed, dat „recht was
in de oogen des Heeren".
Is dat nu geen groote zegen op een goede
opvoeding
JuistEn daar wil ik nu eens de nadruk op
leggen. Kunt ge het wel rijker en heerlijker uit
denken
Ik geloof, dat dit tot troost en rijke bemoe
diging kan zijn voor alle godvruchtige opvoeders.
Want zoo is Gods weg en zoo geeft Hij zijn
zegen. Hij zegent het werk van opvoeding en
onderwijs in de vreeze Gods. Gelijk Hij steeds
beloofd heeft. Hij doet dat in de gewone en
geordende weg van de opvoeding in huisgezin
en kerk en school.
Het moge ons als opvoeders tevens opwek
ken, om toch onze tijd daaraan met zeer veel
ernst te besteden. Natuurlijk, want het is van
het hoogste gewicht. Het is onze roeping, de
wil onzes Gods, en tot heil van onze jeugd.
En als die jeugd dan straks toch de goede
paden verlaat
Dan hebben we de uitkomst aan God over te
laten.
Als wij dan maar geen zelfbeschuldiging be
hoeven te hebben, dat wij niet hebben gedaan,
wat onze hand vond om te doen.
Ook geen zelfbeschuldiging, dat wij bij al ons
werken niet zouden gebeden hebben om de
werking van Gods Geest in het hart, tot een
door Hem gewerkte onberouwelijke keuze
Van W. te W.
ONDER DE SCHIPPERS.
Wie wel eens bij de haven van Wemeldinge
gewandeld heeft, heeft zich ongetwijfeld verwon
derd over het groote getal schepen dat hier da
gelijks doorvaart. Dag en nacht gaat dat door,
als ze niet van het Noorden komen, dan komen
ze van het Zuiden. Het zijn voor een groot ge
deelte Belgische en Duitsche schippers, die
meestal wonen op groote „kasten", met een
woonruimte waar menigeen op de wal jaloersch
op zou zijn.
Onder deze schippers zijn we in den laatsten
tijd begonnen tractaten te verspreiden. Ik zal
zien daarvoor Fransche en Duitsche tractaten te
koopen. Het trekt meer aan en noopt meer tot
lezen als ze zien dat ze een geschrift ontvangen
in de eigen landstaal geschreven. Dan weet ik
wel zoo goed als zeker dat althans een gedeelte
gelezen wordt. Overigens heb ik over onvrien
delijke bejegening niet te klagen, uitgezonderd
onlangs, toen een schipper de tractaten voor mijn
oogen in de sluis liet waaien. Dat was een felle
communist of atheïst of beide vermoedelijk. Hij
was te onvriendelijk om met hem een gesprek
aan te knoopen. Maar zoo'n geval behoort toch
tot de uitzonderingen, meestal pakken ze het
blaadje dankbaar en nieuwsgierig aan, waartoe
ongetwijfeld meewerkt de kleur van de tractaten
die we gebruiken (die van Voorhoeve) en de
teekening die nieuwsgierig maakt naar de inhoud.
Het is een nieuw terrein dat nog ontgonnen
moet worden. Voorheen hebben we onze aan
dacht gericht vooral op de hier liggende schip
pers. Nu we een evangelisatielokaal hebben en
alles in min of meer vaste banen gelegd is wat
deze tak van arbeid betreft, wagen we onze
aarzelende schreden op de sluis. Eerlijk gezegd
ik ga er wel eens schoorvoetend naar toe. Want
het valt niet altijd mee. Soms liggen de schepen
diep in het water en dan moet ik een steile ladder
afdalen, waar geen leuning aan is en zoo zien
we het schip te bereiken. Maar we zijn met Gods
hulp over meer moeilijkheden heengekomen en
zoo vertrouwen wij ook, dat God hier de wegen
zal openen om het evangelie te brengen. Velen
zien me liever gaan dan komen, velen vooral
van de z.g. leurders aan de sluis, maar het beste
is gewoon je gang te gaan en je niet aan al die
vijandschap te storen.
Nu nog iets over de arbeid onder de hier
tijdelijk vertoevende schippers. Zooals ge weet
staat er nu een eigen evangelisatiegebouw aan
ben. Weet je, wat ik zou doen, Martha
„Neen Gretig-vragend kwam het antwoord
er uit.
„Je moet zekerheid hebben, dat staat vast.
Nu kan je er deze week met moeder over spre
ken. Ik wil het desnoods ook doen. En dan kan
moeder Heino vragen. Maar je kunt hem ook
deze week zelf schrijven en vragen, hoe het zit.
Dan kan hij geen enkele aanmerking maken.
Want jij hebt gewacht op een verklaring tot en
met en na zijn vertrek."
„Het beste zal zijn, dat ik zelf schrijf. Ik kan
nog beter schrijven dan met Heino praten. Want
dat zou mijn krachten te boveo gaan."
„Schrijf hem dan deze week. Kind, wat jam
mer, dat het zóó loopt. Tjaard zal niet weten,
wat hij hoort, 'k Heb hem Zaterdagavond, op
weg naar huis, mijn vermoeden meegedeeld, maar
hij kon het niet gelooven."
Martha schreide. Toch voelde zij zich opge
lucht. Te meer, omdat zij voelde, dat Truus met
haar medeleed.
„Truus", zeide zij, ietwat later, „als tante
morgen Heino niet naar het station kan brengen,
vermoedelijk niet, want je weet, hoe tante bij
dergelijke gelegenheden is, ik doe het niet, hoor.
Ik kan het niet. Geef alsjeblieft een oplossing."
„Je kunt het natuurlijk niet. 't Zou te veel
gevergd zijn. Tjaard zal het dan doen. Bel maar
tijdig op."
Zij verstond het gekrenkte vrouwenhart.
het kanaal. Wat ge misschien niet weet is dat
een groot gedeelte van het geld dat dit gebouw
heeft gekost, nog betaald moet worden. Ruim
80 gulden is binnen door giften en door collec
ten uit Wemeldinge zelf. Ruim 600 gulden moe
ten er nog komen. Wie iets voor dit noodzakelijk
werk wil geven, sture zijn bijdrage naar mijn
adres, giro 177148.
Vele schippers bezoeken de samenkomsten.
Verleden Zondag wéren er weer 26. Van vier
ervan weten we, dat ze nooit naar een kerk
kwamen, ja zelfs dat ze door en door vijandig
stonden tegenover het Christendom. Nu zongen
ze mee en luisterden aandachtig naar het evan
gelie. En als je spreekt heb je contact. Weinig
kinderen zijn nog op de openbare school. Wij
vertellen dit niet om te roemen, maar om U te
laten zien dat God de wegen heeft geopend.
Waarom ze in het lokaal komen Misschien om
de gezelligheid, misschien om het kopje koffie,
misschien om het zingen. Een feit is dat ze het
evangelie hooren. En dat zegt al heel veel. Wie
gewoon is om op het werk in W. af te geven,
moet zelf eens een kijkje komen nemen, dan kan
hij zich overtuigen. Kleeren e.d. worden gaarne
ontvangen aan mijn adres of aan dat van br.
J. Hoogerheide.
Wemeldinge. VAN DIJK.
TWEEDE RONDGANG VAN DEN
„ZEEUWSCHEN BEKER".
De bekende „Beker" ter versterking en be
moediging van onze verdrukte medegeloovigen
in Rusland zal D.V. een tweede tocht maken
langs de Zeeuwsche steden, dorpen en vlekken.
Wegens ziekte en vertrek moest ons Comité
worden aangevuld en vernieuwd. Zeer bereid
willig aanvaardden onderscheiden Heeren het
lidmaatschap, zoodat we met nieuwen moed onze
tweede actie willen aanvangen. Want de nood
is ons opgelegd Als we lezen van de vreeselijke
druk en de tyrannie, waaronder het leven der
genen, die God willen dienen, gebukt gaan, dan
geeft de druk der tijden, waaronder wij in het
maatschappelijk leven zuchten, ons niet de vrij
moedigheid om den „Beker" der barmhartigheid
van de lippen der om Christus' wil vervolgden
te weren. Ja, het is doorgaans een bekend ver
schijnsel, dat ervaring van druk en tegenspoed,
bevorderlijk is aan mede-voelen en mede-lijden
met anderen.
Nergens vonden de verdrukte en verdreven
Hugenooten hartelijker ontvangst en gastvrijer
asyl dan bij de in verdrukking en vervolging ge
oefende en doorlouterde Zeeuwen en Hollan
ders. En God de Heere zegene bij vernieuwing
de liefdegaven tot redding en vertroosting van
velen, die op de barmhartigheid van buitenland-
sche Broeders en Zusters zijn aangewezen en
naar het overtuigend brievenmateriaal en naar
het stellig getuigenis van den, om het geloof zoo
veel verdragen hebbende, Dr. Schabert komen
de gelden beslist tot haar doel.
De 6e klas van Meester De Borst, Chr. school
Westwal, Goes, maakte het begin aan onze
nieuwe actie door zelf bijeen te brengen de som
van 5.dat voorspelt veel goeds zoo ook
van de kinderen der Zondagsschool te Oostburg
van Mej. Catsman, die de som van 10.95 op
spaarden. Voorts ontvingen we noguit coll.
G. K. te Axel 2.50, 1.en 1.giften
uit Terneuzen 10.2.50; 1.10.
Mej. B. te St. L. 0.25 V. te Domburg 1.
coll. G. K. te Grijpsk. ƒ1.halfj. coll. van de
Geref. Meisjesver. te Veere 10.door be
middel. Ds. Oussoren 35 stuivers door bemidd.
Ds. v. V. Vader 5.— 5.— 1.— H. te
M'burg 15.15 dankoffer uit Wemeld. 10.—;
coll. lezing Dr. Krop te Nieuwdorp 40.70
lezing Dr. Krop te M'burg 90.45; M. te M'burg
ƒ2.Geref. Meisjesver. te Arnemuiden 10.18.
In totaal ontvangen voor de tweede actie de
som van 280.46.
Het Prov. Comité wordt thans gevormd door
de volgende Heeren J. F. Heemskerk Ds. A.
Koning Ds. P. J. F. van Voorst Vader Ds.
C. F. Nolte Ds. L. B. Tjebbes W. L. Pel
A. Petermeijer Ds. D. Bremmer Ds. J. W.
DippelDs. A. H. Oussoren Dr. K. Huizenga
J. Terpstra.
Met vriendel. dank en dringende aanbeveling.
Namens het Prov. Comité,
St. Laurens. A. KONING.
Giro 220659.
HOOFDSTUK VI.
Moedersmart»
De scherpzinnige Truus had gelijk gehad
mevrouw Heerema had inderdaad iets gemerkt.
Vol verwondering, die klom tot verbazing, om
over te gaan in onbestemde vrees en angst had
zij zichzelf afgevraagd, wat er tusschen Heino
en Martha was. De hartelijkheid van vroeger
was absoluut verdwenen. Heino behandelde
Martha schier als een vreemde. En Martha deed
zoo vreemd, zoo stil.
In den trein naar Leeuwarden had zij Heino
op den man af gevraagd, wat er aan de hand was.
„Ik heb er aan gedacht, het vanmorgen aan
Martha te vragen, toen jij naar Tjaard was",
had zij gezegd, „maar toen kwam er verhindering.
Wat is er Wat hebben jullie
Uit haar opmerking had Heino, die naar bui
ten staarde, begrepen, dat Martha aan zijn moe
der niets had gezegd. Anders behoefde zij Martha
niet om inlichtingen te vragen. Hij begreep na
tuurlijk zeer wel, dat het op den duur spaak
zou loopen en Martha spreken zou. Maar in
ieder geval zou dat dan wel niet zijn, terwijl
hij nog thuis was. Dan zou het al heel spoedig
moeten gebeuren. Dus had hij besloten, zijn moe
der op een dwaalspoor te brengen. Het stuitte
hem tegen de borst. Maar hij zag in, dat hij,
eenmaal in het schuitje zittend, verder moest
gaan. Hij kon niet meer terug.
(Wordt vervolgd)