No* 11
Vrijdag 15 Maart 1935
49c Jaargang
WEEKBLAD VOOR DE GEREFORMEERDE KERKEN IN ZEELAND.
DADERS DES WOORDS*
ZEEUWSCHE
REDACTIE: Ds* A* C. HEIJ TE KOUDEKERKE.
MEDEWERKERSD.D. L. BOUMA, W. M. LE COINTRE, F. J* v. d* ENDE, A. B. W. M. KOK* F. STAAL Pzn.* A. SCHEELE en R. J. VAN DER VEEN
ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling ƒ2.-.
Afzonderlijke nummers 8 cent.
ADVERTENTIEPRIJS15 cent per regelbij jaarabonnement
van minstens 500 regels belangrijke
reductie.
UITGAVE VAN DE
PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE
ADRES VAN DE ADMINISTRATIE:
FIRMA LITTOOIJ OLTHOFF, MIDDELBURG
Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot
Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ
OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg.
TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280
ALGEMEENE VERGADERING
van de
Persvereeniging „Zeeuwsche Kerkbode"
D.V. op WOENSDAG 20 MAART 1935,
des namiddags om kwart over twee in de Con
sistorie der Geref. Kerk te Goes.
HET BESTUUR.
ROEMEN IN HET KRUIS.
II.
Maar het zij verre van mij, dat ik
zou roemen, anders dan in het kruis
van onzen Heere Jezus Christus door
welken de wereld mij gekruisigd is, en
ik der wereld.
Galaten 6:14.
Roemen, in het kruis van Christus, dat kunt
ge alléén maar, als ge bekeerd zijt tot dat kruis,
dat van God gevloekte kruis, waaraan alle men-
schenheerlijkheid den dood vindt, waar de
schande triumfeert, waarop de meest-verwerpe-
lijke haat zich uitviert, waaraan men groote
misdadigers hangt. Alléén maar bekeerd tot het
kruis, kunt ge leeren roemen in dat kruis en
in Hem, die vrijwillig den dood aan dat kruis
heeft gezocht, uit onbegrijpelijke zondaarsliefde,
in kinderlijke gehoorzaamheid.
O, wat ik U raden magkeer, altijd-wéér,
terug tot dat kruis, laat dat beslag leggen op
uw leven, wie ge ook zijt, dan komt het zeker
goed. De eerzuchtige verleert daar eerzuchtig
te zijn, de hoogmoedige hoogmoedig, de zinnen-
driftige zijn hartstocht, de geldgierige zijn goud
dorst, de hopeloos-naar-de-wereld-genietingen-
verlangende zijn wereldzin, enz.
Ook met de leegte van uw godsdienstig leven,
als ge vreest er is zooveel vormendienst bij mij,
ga er mee naar het kruis van Golgotha. Er zijn
ook Christenmenschen, die 't altijd zoo druk
hebben over hun eigen levenskruis. Ook daar
van moeten wij bevrijd. Neen, niet roemen in
ons eigen kruis, maar in dat van Jezus Christus,
daarin versmelt dan ook het onze.
Zóó, gekeerd tot het kruis, worden we ook
steeds meer bekeerd, d.w.z. van de wereld af-
en naar Christus toe-gekeerd en leeren wij waar
lijk, als nieuwe schepselen (zie vs. 15), roemen
in het kruis van onzen Heere Jezus Christus,
met alle zaligheid daarvan.
Christus-alléén kan ons maar helpen in den
strijd van den nieuwen tegen den ouden mensch
in ons. Zijn kruis moet zijn ons hoogste levens
ideaal. Alle grootheid dezer wereld valt wég
voor de aanbiddelijke grootheid van het kruis.
Roemen in het kruis, dat is wegzinken in aan
bidding voor den Gekruisigde, a.h.w. zóó, dat
wij zelf niet meer zijn voor Hem, maar Hij alles
wordt in ons, ja, wij-zelf feitelijk niet meer le
ven, maar Hij het is, Die leeft in ons.
Zóó moeten wij kennen de oogenblikken van
wegzinkende aanbidding in de binnenkamer, als
voor ons opdoemt het kruis van Christus. Méér
en méér zullen we moeten leeren kiezen vóór
dat kruis, al brengt dat nog zooveel strijd, zelf
opoffering en smaad mee.
O, maar wie zich waarlijk verliest in den Ge
kruiste, die vindt zichzelf eerst recht terug. Wij,
niets, God-in-Christus, alles in ons, dat is het,
waarom het gaat, nietwaar Achonze ziel
hijgt er immers naar om nabij God te mogen
zijn, dicht bij den Heere te mogen leven.
Zoekt ge waarlijk God in uw leven O, wie
ge dan ook zijt, hoeveel dwaalwegen ge mis
schien ook afgegaan moogt zijn, kom dan en
kniel in uw doodelijke vermoeidheid neer bij het
kruis. Daar scheuren de Hemelen, daar moogt
ge God a.h.w. zien in het hart, het liefdehart,
waar Hij Zijn Zoon geeft in den dood, opdat
ook gij het leven hebben zoudt.
Bij het kruis van Christus alléén maar, vindt
een arm zondaar zijn vergevende God en Vader,
om Hem nooit meer te verliezen. Het kruis staat
geplant in het hart der aarde. Niets kan U schei
den van dat kruis en van Hem, Die daaraan
heeft gehangen. Wat zoudt ge dan nog méér
begeeren, o mensch, dan Jezus Christus en Dien
gekruist
Dat roemen in het kruis van Christus brengt
ook heel wat aan gevolgen mee. Door dat kruis
(zóó moeten die woorden vertaald worden) zegt
Paulus, is de wereld mij gekruisigd en ik der
wereld.
Ja, bij 't kruis van Christus wordt een mensch
pas goed ziende, leert hij de dingen schouwen
in het juiste licht. Wat vroeger voornaam scheen
en heel belangrijk, zinkt dan weg. Eer en aan
zien en gunst bij de menschen, grootschheid des
levens, rijkdom, macht, neem maar, wat ge wilt,
bij 't kruis verzinkt 't alles in het niet.
Ja, men kan in zekeren zin zeggen, dat 't kruis
van Christus voor ons alle banden met de we
reld, die in het booze ligt, principieel breekt.
Daarom moeten wij ook alles hier bezitten, als
niet-bezittende en mogen wij, als 't er op aan
komt, vader, moeder, noch kind, méér liefheb
ben, dan Hem.
De wereld ons gekruist met al haar begeerlijk
heden en wij der wereld, 't Raakt ons dan niet
meer, of de wereld ons smadelijk bejegent en
niet acht, of wat dies méér zij.
O, de wereld, de mensch buiten en zonder
God, vloekt het kruis als een ellendige jammer,
een groote dwaasheid, een vreeselijke schande.
Weg, weg met het kruis, geef ons een kroon
zóó luidt het daar.
En het kruis van Christus oordeelt de wereld.
De zonden der wereld hebben dat ontzaglijke
kruis met al zijn smarten en angsten noodig ge
maakt. Redden wil datzelfde kruis nu allen, die
dat ook voor zichzelf leerden bekennen, 't Oor-
deelende kruis is tegelijk het behoudende kruis.
Zóó moet het nu dan ook voor ons zijnde
wereld ons gekruisigd, wij de wereld. Weet ge,
roemen in het kruis, dat wil óók zeggen ge
doopt worden in den dood van den Gekruiste
met Hem begraven door den Doop in den dood,
opdat, gelijkerwijs Christus uit de dooden op
gewekt is tot de heerlijkheid des Vaders, alzöö
ook wij in nieuwigheid des levens wandelen
zouden. Onze oude mensch moet met Hem ge
kruist, zoo zal het lichaam der zonde teniet ge
daan worden, opdat wij niet meer de zonde
dienen.
O, zóó te staan bij en te roemen in het kruis,
dat moet wel heerlijk zijn, nietwaar Daar is
God-alléén groot en verzinkt heel de wereld in
het niet. Zóó moesten wij altijd-weer alle dingen
kunnen bezien, met de blik, die God geeft op
Golgotha, waar Christus Jezus hangt als het
zoenoffer voor onze zonden, de hoogste open
baring der zoekende en reddende liefde Gods.
In al de ontzetting ook van den tegenwoordi-
gen tijd is er maar één plaats heerlijk Golgotha
Want daar komt God op het heerlijkst open
baar. Daar vindt een pover zondaar ook al,
wat hij noodig heeft. Daar reikt God ons de
hand der verzoening, daar worden Hemel en
aarde weer vereenigd.
Onze God leere ons méér en méér ademen in
het klimaat des kruizes en dan ook leven naar
den regel des kruizes, in zelfverloochening. En
doe ons ware vreugde genieten, als wij met al
onze scharlakenroode zonden vluchten tot den
Heer des kruizes, Die ze wascht in Zijn bloed
en ons zóó deel geeft aan Zijn sneeuwwitte
levens-reinheid en -heiligheid.
Troost U, daar wordt uw melaatschheid van
U afgenomen. God brenge ons, m.n. in dezen
lijdenstijd, allen op de knieën voor het vloek
hout op Golgotha en leere ons waarlijk roemen
dan in het kruis van onzen Heere Jezus Christus
en in niets anders, met allen die Zijn verschij
ning in onverderfelijkheid hebben leeren liefkrij-
gen, naar den regeldie roemt, roeme in den
Heere
B. o. Z. Le C.
JEZUS' HANDEN ZIJN MACHTIGE
HANDEN
Openb. 1:917.
Met vertrouwen kan de gemeente van Chris
tus de toekomst tegengaan en zonder verschrikt
te worden kan zij lezen van de oordeelen waar
van het laatste bijbelboek gewagen zal, want
de toekomst is in Jezus' handen, in de handen
van haar Zaligmaker, en die handen zijn mach
tige handen.
Daarvan werd Johannes verzekerd, wanneer
hem in z'n afzondering op Patmos, een verschij
ning van den Heere tebeurt viel, een verschij
ning, waarin hij den Zoon des menschen mocht
zien.
Johannes herkende in die verschijning den
Zoon des menschen. Toch was er een machtig
onderscheid tusschen den Zoon des menschen
gelijk hij Dien hier op aarde had gekend en
zooals die zich nu aan hem topnde tusschen
den Zoon des menschen, die in de dienstknechts
gestalte rondwandelde en die zich nu aan hem
vol majesteit en heerlijkheid openbaarde.
Bij de beschrijving nu van wat Johannes mocht
zien moeten we bedenken, dat wat Johannes zag
een symbolische, een zinnebeeldige aanduiding
van de werkelijkheid was. Een zinnebeeldige,
dus niet een denkbeeldige. Het was geen ijdele
fantasie maar zinnebeeldige aanduiding der wer
kelijkheid.
Zoo zag Johannes eenen, den Zoon des men
schen gelijk, bekleed met een lang kleed tot de
voeten en omgord aan de borsten met een gou
den gordel.
Dat kleed doet die verschijning aanstonds
kennen als die van den priester-koning. Als den
priester wiens dienend werk voltooid was die
het kleed draagt niet meer omgord om de len
denen, als gereed om te dienen, maar omgord
aan de borsten. De gordel dient bij het kleed
alleen als sieraad. En dat die gordel van goud
is wijst op de koninklijke waardigheid van dezen
priester.
En de indruk van het verhevene en grootsche
wordt voor Johannes versterkt, wanneer hij van
het totaalbeeld zijn blik richt op de bijzonder
heden en van boven naar beneden z'n oog laat
gaan over de verschijning des Heeren.
Zijn hoofd en haar of zijn hoofdhaar
was wit gelijk als witte wol, gelijk sneeuw. Van
het witte haar spreekt de Schrift als van een
sierlijke kroon, die op den weg der gerechtig
heid gevonden wordt. Zulk een sierlijke kroon,
aanduiding van de veelheid der jaren, hier van
de eeuwigheid aanduiding ook van de rust na
den strijd des levens, werd gezien aan Hem, die
te allen tijde, in alle dingen gewandeld had op
den weg der gerechtigheid.
Zijn oogen waren gelijk een vlamme vuurs.
Er sprak kracht uit die oogen. Oogen waren
het om alles te doorgronden oogen waarvoor
niets bestand was oogen, in staat om de gan-
sche aarde te doorloopen om ten goede open
te zijn over hen, die goed zijn voor Gods aan
gezicht, maar ook om te richten over allen, die
kwaad doen.
Zijn voeten waren blinkend koper gelijk en
gloeiden als in een oven. Gaan kan de Zoon
des menschen wandelen in 't midden Zijner
gemeenten, maar ook door de geschiedenis der
menschen en vertreden, wat zich tegen Hem
verheft. En bij Zijn gang door de menschheid
blijft Hij, al wandelt Hij dan te midden van de
zonden en de ongerechtigheden den Heilige. Van
reinheid glanst dan nog Zijn voet als het edele
metaal dat nog in den smeltoven gloeit.
Uit den mond ging een tweesnijdend scherp
zwaard. Dat zwaard is het zinnebeeld van de
heerschappij. Het zwaard is hier het zinnebeeld
van Gods Woord, dat oordeelend en richtend
uitgaat. Het Woord Gods is levend en krachtig
en scherpsnijdender dan eenig tweesnijdend
zwaard en gaat door tot de verdeeling der ziel
en des geestes en der samenvoegselen en des
mergs en is een oordeeler der gedachten en der
overleggingen des harten. Zoo toonde zich hier
de Heere aan Johannes als de machtige koning,
die al Zijn vijanden door den adem Zijner lippen
verdoet.
En als die mond spreken ging, dan was die
stem als een stem veler wateren, zóó machtig.
En Zijn aangezicht was gelijk de zon schijnt
in haar kracht, gelijk de zon schijnt, wanneer
zij op haar hoogtepunt staat en geen wolk haar
lichtuitstraling tegenhoudt en zóó glansde het
aangezicht van de verschijning, die Johannes zag.
Wel anders zag Johannes dan nu den Heere
dan tijdens Zijn omwandeling op aarde.
Toen trad ook wel eens naar buiten de Ma
jesteit van Zijn persoon, maar meestal was die
omsluierd met een dichten sluier. Overwegend
was in de verschijning des Heeren, tijdens Zijn
omwandeling op aarde, het nederige, het onaan
zienlijke. Daarom schroomde de liefde niet Hem
te naderen. Daarom schroomde Johannes toen
niet zelfs aan te liggen in Jezus' school. Daarom
schroomde de haat niet Hem te smaden, ja ein
delijk de hand aan Hem te slaan en Hem aan
het kruis te nagelen.
Ja anders ook zag Hem nu Johannes dan zoo
als Jezus zich toonde na Zijn opstanding. Toen
kwam Zijn Majesteit wel meer openbaar. Toen
dacht Johannes er niet meer aan even vertrou
welijk met Jezus om te gaan.
Toch als Maria Magdalena Hem ziet in
den hof, kan zij nog denken, dat zij den tuin
man van Jozef ziet. De Emmaüsgangers wan
delden en spraken met Hem als met een gewoon
mensch, een mensch, die een vreemdeling was
in Jeruzalem en dien zij moesten onderrichten
aangaande Jezus de Nazarener.
Maar wat na de opstanding begon en nog
opgehouden werd in z'n voltooiing, dat was
nu voltooid.
Dan aanschouwt Johannes een heerlijkheid
van Jezus zóó groot en zóó overweldigend, dat
hij bij de aanschouwing daarvan als dood aan
Jezus' voeten valt.
In de handen van dezen machtigen Jezus ligt
de toekomst. Zijn gemeente kan dan met vol
komen vertrouwen die toekomst tegengaan.
HEIJ.
UIT DE DAGEN DER AFSCHEIDING.
34, De laatste levensjaren.
Na een stormachtige zeereis was Ds. van der
Meulen, door Gods trouwe Vaderhand geleid,
op 12 October, weer behouden van het oude
in het nieuwe vaderland wedergekeerd. En dat
niet alleen, maar ook verfrischt en gesterkt naar
lichaam en geest was hij tot zijn woonplaats
gekomen, waarom hij zich zelf opwekte tot den
lof des Heeren „Die uwen mond verzadigt met
het goede, uwe jeugd vernieuwt als eens arends".
Zijn kracht was al aanstonds op de proef
gesteld. Want was de zeereis bezwarend ge
weest, nog moeilijker en afmattender was hem
de landreis van New-York naar Grand-Rapids.
Van uit Nederland was een gezelschap van
landverhuizers met hem op de boot geweest,
waarmee hij kennis maakte en dat hij beloofde
als tolk te dienen. Hij reisde dan ook met hen,
al was dat een omweg, in „een emigranten-car",
die door Canada ging. 't Was de tijd van zware
stormen en geweldige regenvloeden, die, vooral
in de noordelijke streken, de rivieren zoo hoog
kunnen doen zwellen, dat menigwerf spoorweg
bruggen wegspoelden, ja het spoor zelf mijlen
lang werd opgebroken. Zoo was het ook nu.
Negen lange dagen en nachten waren ze onder
weg, veelal zonder voedsel, dat maar hier en
daar langs het spoor te verkrijgen was. Tot
overmaat van ramp moesten ze nog eens, in een
stikdonkeren nacht te midden van zware regen
vlagen, een eind weegs terug en met een veer
boot een hooggezwollen rivier over steken, om
naar eenige achtergebleven goederen om te zien.
Zoo worstelden ze negen dagen en nachten,
geen andere rust genietende dan in een mantel
gehuld zich uitstrekkend op een harde bank.
Die tocht deed hem weer inleven in de eerste
jaren van worsteling in Michigan. Toen was hij
echter nog in de kracht des levens en nu in
den ouderdom. Toch trotseerde hij moedig al
die moeiten.
Zoo kwam hij na die zware tocht op 12 Oc
tober in Grand-Rapids aan, in de verwachting
nu even te kunnen rusten van alle vermoeienis
sen. Maar nauwelijks in zijn woning gekomen,
vernam hij dat er tijdens zijn afwezigheid een
nieuwe classis gevormd was, n.l. de classis
Grand-River, die op 13 October voor het eerst
zou vergaderen, terwijl aan den avond te voren
de classicale preek zou gehouden worden, waar
voor was aangewezen Ds. C. van der Meulen.
En waarlijk hij trad denzelfden avond op en
hield de classicale preek.
Zoo was hij op eens weer in 't volle werk
gezet, dat hij met vernieuwde lust en ijver her
vatte. En het was een schoone hoogtijdag toen
hij op den laatsten Zondag van November 1869
zijn dertigjarige evangeliebediening herdacht.
Hij sprak over Ps. 23 5b, 6 „Gij maakt mijn
hoofd vet met olie, mijn beker is overvloeiende.
Immers zullen wij het goede en de weldadigheid
volgen alle de dagen mijns levens, en ik zal in
het Huis des Heeren blijven in lengte van dagen".
Dat is voorzoover mij bekend de eenige preek,
die van hem bewaard gebleven is. Deze bevat
ook eenige mededeelingen omtrent zijn levens
loop.
In Januari 1870 werd er een week der gebeden
gehouden, die voor velen tot een eeuwigen zegen
werd. F. van Driele schreef er van „Er ont
stond daardoor een buitengewone geestelijke
opwekking. Niet alleen werd 's Heeren volk ver
levendigd, maar vele treffende bekeeringen wer
den gevonden, onder jong en oud, die niet als
een morgenwolk verdwenen, en als een vroeg-
komende dauw wegtrokken, maar een blijvend
getuigenis werden van een heerlijk werk van
Gods Geest". Er was drang om die gebedsweek
nog eens te houden, maar Van der Meulen was
bevreesd, dat het ontaarden zou in een methodis
tische beweging, en wees dat af.
De arbeid in de gemeente werd voortdurend
gezegend, zoodat er gestadige groei was. Toen
hij in 1873 zijn opvolger in het ambt bevestigde
was dat kleine groepje uitgegroeid tot 376 huis
gezinnen, waarin zich bevonden 481 belijdende